LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

Opdracht:
Roodkapje herschrijven

Roodkapje

Plotseling was er gekraak achter haar. Roodkapje draaide zich om. Een grote wolf staarde haar aan.
“Wat moet je?” Ze moest snel bij opoe zijn, dan kon ze tenminste nog wat lezen vanmiddag.
“Ik wou wat vragen?” Het dier keek naar de grond en draaide wat met zijn linker voorpoot.
“Ik versta je niet! Praat toch wat harder!”
“Wat zit er in dat mandje?” Het moest niet gekker worden.
“Gaat je geen reet aan!” De wolf kromp even in elkaar. Daarna schraapte hij zijn keel en vroeg: “Is het soms weer jenever en sushi voor je opoe?”
“Ja, als je het zo graag wilt weten. Opoe is ziek, die heeft haar versterking nodig. En lazer nou maar op, want ik heb haast.”
Met de staart tussen de benen verdween de wolf tussen de bomen. Roodkapje stapte stevig door.
Ze ging het huis van opoe binnen. Op de vloer lagen vieze borden en kranten, in de hoeken hingen spinnenwebben. Opoe lag op bed bij het raam.
“Oma, wat heb je grote oren!” Geen gezicht, die grijze lellen op haar hoofd. Ze zag er nog behaarder uit dan anders. Ach, wat maakte het ook uit, ze kwam toch nooit buiten.
“Dan kan ik beter horen.” Wat was ze schor. Ze liep vast op haar eindje. Roodkapje dacht aan de tijd die ze binnenkort zou hebben om te lezen.
“Neem een slok, oma. Daar knap je vast van op.”
Plotseling begon de buik hevig te schudden en een tel later kroop opoe eruit.
“Krijg nou de klere! Dat beest vreet me zó op!” Ze ging op de rand van het bed zitten. “Gelukkig heb ik altijd een mes in mijn steunkous. Nou kind, kom op met mijn borrel. Ik sta al uren droog.”
In het hoopje dat op het kussen lag, herkende Roodkapje de wolf. Opoe sloeg in zijn richting, maar raakte hem niet.
“Maak dat je wegkomt, rotbeest! Mij een beetje op zitten vreten. Je kunt niemand meer vertrouwen tegenwoordig!”
“Ik had zo’n dorst!” jammerde de wolf. Opoe deed een stap in zijn richting. Hij sprong van het bed en kroop naar de achterdeur.
“Zwaar aan de zuip, die mislukte hond. Dacht dat ik op sterkwater stond en dat hij zo wel aan zijn taks zou komen.”
Opoe draaide de dop van de fles en nam een flinke slok.
“Zo, daar knapt een mens van op. Nu je hier toch bent, kun je die zooi hier wel opruimen. Er is hier al tijden niks gebeurd. Iedereen laat me stikken.”
“Ik moet gaan. Ik moet nog huiswerk maken.”
“Huiswerk me reet! Slempen en hoereren zal het wel worden. Nu goed, ga jij maar weer. Als je morgen maar wel op tijd bent. Zo’n droge strot als ik daarstraks had, wil ik niet nog eens beleven.”

“Ja hoor, tot morgen.” Roodkapje verliet opoes woning. Ze moest nog maar niet aan morgen denken.