LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

Boom

Vanaf mijn tak kan ik ze goed zien. Kleine mensjes zijn het, zoals ze over het erf schuifelen op hun pantoffels. Ze roepen mijn naam, klaaglijk klinkt die over de velden. Ik zeg niks. Nooit meer.
Natuurlijk komen ze niet op het idee om naar boven te kijken. Nee, buigen, kop omlaag, alsof iemand ze afranselt. Slaven zijn het, die zichzelf hebben geketend.
De hele dag zullen ze zo lopen, van de voordeur naar de varkensschuur en weer terug. Vinden zullen ze me niet. Bijna moet ik hardop lachen, maar ik beheers me. Daar komt het nu op aan: zonder beheersing geen vrijheid.

Ik zit hier goed. De bladeren strelen mijn wangen en  zonnestralen verwarmen me. Ik houd het hier wel uit tot het donker is en ze naar binnen verdwijnen. Daar kunnen ze verder jammeren en klagen, maar baten zal ze het niet want ik ben dan weg, ver weg.

Er komt een auto het erf op. Het is verdomme een politieauto. Dat was niet de bedoeling! Een agent stapt uit en meteen begint mijn moeder tegen hem te blaten. Mijn vader staart naar de grond. Als je nou eens omhoog keek, lul, dan zou je vinden wat je zoekt. Maar nee hoor, hij staat daar maar als een geslagen hond naar het gejammer van mijn moeder te luisteren. De politie maakt een stopteken en mijn moeder kijkt hem aan, droogt haar tranen.

De agent loopt  naar de boomgaard. Natuurlijk, hij denkt daar wel aan. Een paar tellen later kijkt hij me recht aan.
“Daar is ze!” roept hij. “Kom naar beneden, meid! Of durf je soms niet.”

Alles is verpest. Ik klim uit de boom, er zit niets anders op. Ik beraad me op een manier om mijn aanstormende ouders te ontwijken.