Het was geen gezicht, dat rode gewaad. Ze zag er sowieso al uit als een dragqueen als ze een jurk droeg, maar met haar bleke gezicht boven dat felrood leek ze een zombie. Een vleesgeworden B-film was ze. Helaas was er niet zo snel iets aan te doen, dus zo moest maar goed zijn.
Ze liep door het Beatrixpark waar mensen op bankjes en in het gras zaten. Schreeuwende kinderen renden rond, oude mannen op mountainbikes raceten over de paden en de grasvelden.
Het was al september en nog steeds scheen de zon. Dat hoorde niet. Het moest nu regenen en waaien.
Zoals zo vaak fantaseerde ze over een huis op het platteland, waar nooit iets gebeurde en waar de zon desnoods het hele jaar kon schijnen zonder dat ze er last van had. Zo’n huis was altijd veel te duur geweest, maar nu kwam het binnen haar bereik. Misschien kon ze zelfs haar cadeauwinkel verkopen. Wat had ze een hekel aan die rotzooi. Wat minachtte ze de mensen die zo’n delfsblauw molentje of een tegel met een cliché erop kochten. Ze klemde de tas, die ze twee maanden geleden bij Zalando had gekocht en waarvan nu al de naden los lieten, stevig onder haar arm.