LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

 

XII
Inmiddels was het maart 1947. Paladia werkte graag in het huis van de Roolvinks. Het was er rustig en, belangrijker nog, zij werd met rust gelaten. De Sovjet-veiligheidsdienst had op geen enkele manier contact met haar opgenomen en ze begon zich veilig te voelen. Met haar andere naam en andere uiterlijk zou ze op straat moeilijk herkenbaar zijn. Het kapsel, grote, stijve krullen, was verschrikkelijk en ze vermeed het kijken in de spiegel zoveel mogelijk. Als ze de straat opging, deed ze haar hoofddoek om en samen met haar rieten boodschappenmand ging ze op in de menigte.
Maar een man had ze nog steeds niet gevonden. Elke zaterdag stonden er wel advertenties van weduwnaars in de krant, alleen zat er tot nog toe niet de goede bij. Ze waren te oud, hadden een baan die te weinig opbracht of ze hadden kinderen. Nog niet een keer had ze een brief geschreven. Misschien moest ze zelf eens een advertentie zetten, misschien waren de heren wat afwachtend.
Het was dinsdag, de allerbelabberdste van alle dagen. De vrije zondag was al vergeten en het duurde nog lang voordat de volgende kwam. Bovendien was het de dag waarop het zilver moest worden gepoetst en dat was rotwerk.
Ze poetste en poetste een mes, dat maar niet wilde blinken. Het was ontmoedigend, want op poetsen hoort blinken te volgen, dat weet elke huisvrouw. Zuchtend legde ze het mes neer. Even pauze. Ze liep naar de keuken waar Annie bezig was een kip te plukken.
‘Ha, die Pee!’ zei ze toen ze Paladia zag. ‘Prachtige dag, is het niet? Je ruikt buiten de lente al. Nog even en we kunnen in onze blouse de tuin in.’
Paladia ging zitten.
‘Als ik het zilver niet hoefde te poetsen, was het een nog mooiere dag,’ verzuchtte ze.
‘Er zijn nu eenmaal altijd vervelende werkjes in zo’n huishouden. Zo heb ik een hekel aan het slachten van de kippen. Het zijn toch levende wezentjes en ik ken ze. Dat gevoel heb ik tenminste. Maar meneer wil niets anders eten dan zijn eigen kippen. Jammer, want ik zou liever naar de poelier gaan.’
Paladia dacht aan de rat die ze eens had gevangen bij Stalingrad, hoe het beestje haar angstig had aangekeken voor ze zijn kopje eraf sneed.
‘Zeg, Annie. Heb jij weleens een advertentie gezet? Om een man te vinden?’
Annie hield op met plukken en kwam tegenover Paladia zitten.
‘Nog nooit. Maar één van de meisjes die hier heeft gewerkt, is zo aan haar man gekomen. Het is een goed huwelijk. Ik ga nog weleens bij ze langs.’
‘Ik heb geen idee, wat ik erin zou moeten zetten. Hoe prijs je jezelf aan zonder aanmatigend over te komen. Dat lijkt me moeilijk.’
‘Tja. Ik heb dus geen ervaring, maar het lijkt me dat je moet benadrukken dat je een flinke vrouw bent die van aanpakken weet. Als je vertelt dat je huishoudster bent, maak je een goede kans.’
‘Ik ben geen huishoudster, ik ben meisje voor dag en nacht.’
‘Je hoeft niet altijd eerlijk te zijn, je moet een beetje reclame maken.’ Annie pakte het notitieblok en de pen die op tafel lagen.
‘Nou, om te beginnen, wat dacht je van: flinke vrouw, bijna dertig, zoekt goede man met betrekking buitenshuis.’
‘Lijkt het dan niet teveel dat ik me door hem wil laten onderhouden? ‘
‘Hmmm. Misschien. Maar het is natuurlijk belangrijk dat hij een goed loon heeft, want hij moet straks jou en je kinderen onderhouden. Eens kijken: vrouw, huishoudster bij goede familie, komt graag in contact met heer. Zie je, door het gebruik van het woord heer is het duidelijk dat je geen lapzwans zoekt, maar iemand met een beetje stijl. Misschien moet je een goede hobby noemen, zoals lezen. Nee, toch maar niet, dan denkt hij dat je gaat zitten lezen zodra hij naar zijn werk is. Borduren dan. Dat lijkt me goed. Dat je ’s avonds gezellig zit te borduren, terwijl hij geniet van zijn krant en zijn pijp.’
‘Ik kan niet borduren. En ik ga het niet leren. Lijkt me stomvervelend.’
‘Als huisvrouw kun je nu eenmaal niet doen wat je zelf leuk vindt. Maar wat zou jij enigszins draaglijk vinden? Breien? Of iets bijzonders, juwelen maken, een kennis van mij doet dat. Ze maakt heel mooie dingen en soms verkoopt ze die. Maar ze is niet getrouwd dus ik weet niet wat een man daarvan zou vinden. Goh, het is best lastig. En je moet natuurlijk wel beet hebben, want zo’n advertentie is duur.’
Dat werd nog een lastige klus. Even overwoog ze om ongetrouwd te blijven en zich op te werken tot een echte huishoudster, maar dat kon niet: als ze ouder werd, zou ze opvallen zonder gezin. Een vrouw hoorde getrouwd te zijn, dat was nu eenmaal zo in dit land waar zo weinig mannen waren gesneuveld.
‘Ik gok het er maar op,’ zei ze. ‘Ik schrijf: vrouw, dertig, weduwe, zoekt weduwnaar om gezin mee te starten.’ Dan is het meteen duidelijk waar het om gaat.’
‘Ik hoop dat je slaagt, meid. Alleen is maar alleen. Als ik de kans had gehad, was ik ook getrouwd. Niet dat ik ontevreden ben, helemaal niet. Ik heb het goed hier, met eerlijk werk en mijn eigen gedoetje.’
Paladia dacht aan haar kamer met het prachtige uitzicht. Het zou moeilijk worden die op te geven, maar ze had nu eenmaal niet de luxe haar eigen levensweg te kiezen.

God hield een inspectiewandeling. Ze hield er niet van, dus deed ze dat niet al te vaak. Maar ook in de hemel kunnen dingen misgaan. Zielen houden zich zo gemakkelijk niet aan de regels, zeker als die nooit expliciet waren uitgesproken.
Ze liep door de tuinen van Eden zoals die afdeling werd genoemd. Hier zaten de oude zielen, van mensen die in het begin van de Bijbel voorkwamen. Ze was er lang niet geweest, want deze zielen waren erg zelfredzaam. Ze hadden immers het geloof mede vormgegeven, dus ze wisten waar ze het over hadden.
Abraham zat wat te kletsen met Isaäc. Wat had ze die twee op de proef gesteld destijds. Ze had overwogen om Abraham Isaäc echt te laten slachten, maar daar had ze toch van afgezien. Dat zou haar eeuwenlang kwalijk zijn genomen.
Zodra Abraham haar zag, stond hij op en maakte hij een buiging.
‘Goedemorgen, Here God! Het is zo lang geleden dat ik u heb gehoord of gezien! Maar u bent altijd in mijn hart!’
De dwaas dacht nog steeds dat zij een man was, hoewel ze in de hemel haar ware sekse niet verborgen hield. Maar mensen, en zielen, zien nu eenmaal alleen wat ze geloven. Dat was op aarde zo, en dat was in de hemel niet anders.
‘Dat is mooi, Abraham. Hoe is het met Sarah?’
‘Hetzelfde. Sommige dingen heeft ze nog altijd niet vergeven.’
‘Het offer zeker. Nou, dat kan ik me wel voorstellen. Een moeder vergeet en vergeeft zoiets niet. En daar komt nog bij dat ze al erg oud was toen ze haar zoon kreeg.’ God knikte en wandelde verder.
De kleine David was aan het oefenen met zijn katapult. Merkwaardig toch, hoe mannen tot in de eeuwigheid hun triomfen blijven vieren. Het was een opgewonden standje, die David. Het viel mee dat hij er destijds niet meer omgelegd had.
‘Dag David. Nog steeds aan het oefenen? Goliath kan hier weinig kwaad, hoor. Hij brandt trouwens in de hel.’
David gromde.
‘De etterbak. Ik zou hem graag nog eens tegenkomen. Eigenlijk is hij er toen veel te gemakkelijk af gekomen. Ik had hem meer moeten kwellen, hem langzamer moeten laten sterven.’
God glimlachte naar hem.
Bij de sectie van het Nieuwe Testament, dat vlakbij dat van de oude zielen lag, waren mannelijke zielen in een serieuze discussie verwikkeld. Jezus kwam hier vaak op bezoek.
‘Dag heren. Ik wandel even rond, maar nu ik jullie zie, bedenk ik dat ik had moeten vermelden dat Jezus weer terug is naar de aarde.’
Paulus sprong op.
‘Nee! Het is niet waar! Is de jongste dag aangebroken?’
‘Ik heb nog geen bazuinen gehoord,’ riep Johannes.
‘Niets van dat alles. Die aarde gaat nog een tijdje mee, maar ik had een klusje voor hem. Een heel land, bijna zo groot als een werelddeel, is van zijn geloof gevallen en daar moet hij wat aan doen.’
‘Het zal u lukken, Here, uh, ik bedoel Vrouwe. Want Jezus is erg overtuigend, daar weten wij alles van. Ik hoop dat hij deze keer niet wordt verraden.’ Simon keek Judas aan, die het hoofd boog.
‘Ach, dat zal toch wel loslopen? Hij zal geleerd hebben van de vorige keer en als het uit de hand loopt, roep ik hem terug. Zachtmoedig en gemakkelijk deze keer. Dat beloof ik.’
Langzaam liep ze terug naar haar grote vertrek. Wat bleven die zielen toch in het verleden hangen. Je zou denken dat ze een bredere blik zouden hebben, nu ze niet meer werden beperkt door aardse beslommeringen.
Ze stelde de schermen in op de Sovjet-Unie. Mensen liepen dik gekleed door Moskou, want in de Sovjet-Unie duurde de winter lang. Misschien dat ze in de zomeravonden een beetje warmte kregen. Eens kijken hoe het met Jezus is, dacht ze. Ze zoomde in op het Kremlin, waar Jezus aan het dweilen was. Dat schoot niet op. Hoeveel maanden hing hij nu al niet voor de deur van Stalin rond? Vanavond moest ze het er eens met hem over hebben. Hij moest van onderop gaan werken, vanuit het arme volk. Die zouden uiteindelijk de verandering teweegbrengen.
Paladia kon bijna niet wachten tot de zaterdagkrant in de keuken lag. Mevrouw en meneer Roolvink lazen die het eerst en daar namen ze alle tijd voor. Annie kon de krant meestal pas ophalen tegen het avondeten.
Maar eindelijk was het zover.
‘Staat mijn advertentie erin?’ vroeg Paladia, toen ze de keuken in kwam snellen.
‘Jazeker. Dat heb ik het eerste bekeken. Nu maar wachten op de brieven van de heren. Ze zullen vast morgen gaan schrijven en de brief meteen die avond op de post doen. Misschien heb je maandag al het eerste pakketje.

En dat was ook zo. Maandagochtend, bij de eerste post, lag er een dikke enveloppe op de deurmat, geadresseerd aan Pee de Bruin. Paladia nam de enveloppe mee naar haar kamer en begon te lezen.
De eerste was van een vijftigjarige man uit Amersfoort. Handig voor de verkeringstijd, maar hij was wel wat oud. Hij werkte als magazijnbediende bij Remia in Den Dolder. Dan zou hij vast niet heel veel verdienen.
De volgende was van een jonge weduwnaar van tweeëndertig. Helaas hebben mijn vrouw en ik geen kinderen kunnen krijgen voor de baby met wie zij samen het graf is ingegaan, schreef hij. Veel verdriet, dus, maar hij zou vast graag kinderen willen. Hij was boekhouder bij een houthandel. Dat zag er goed uit. Onopvallend maar niet straatarm.
De mannen die de andere vier brieven hadden geschreven kon ze meteen afwijzen. Een kon nauwelijks spellen en hij was vaag over het werk dat hij deed. Iets met de markt, heel afwisselend. De andere waren te jong of te oud en een verdacht ze ervan getrouwd te zijn. Hij stelde voor om een vaste ontmoetingsavond af te spreken, liefst bij haar thuis.
Ze schreef de jonge weduwnaar direct terug en twee dagen later maakten ze een afspraak voor de komende zaterdag.

Ondertussen had de weduwe Versteeg niet stilgezeten. Ze vond het verschrikkelijk dat Paladia ineens was verdwenen en ze haalde zich van alles in het hoofd. Dat ze een ongeluk had gehad en dat niemand haar stoffelijk overschot had kunnen identificeren. Dat ze haar geheugen plotsklaps was kwijtgeraakt en nu liep te dwalen door Amsterdam of wie weet waar ze naartoe was gewandeld. Zelfs opperde ze eens dat Paladia was verkocht als blanke slavin, want daar had ze over gelezen in de Margriet. Goudgeld scheen ermee verdiend te worden.
Vaak liep ze Amsterdam door, op zoek naar Paladia. Overal keek ze: op de Wallen, op het Leidseplein en ook in de nieuwbouwwijken die in ijltempo werden gebouwd aan de rand van de stad.
‘Hou er toch mee op,’ zei Ivanov soms. ‘Ze is ervandoor, ze wil niet gevonden worden. Maar uiteindelijk vinden wij iedereen.’
Ivanov nam het te gemakkelijk op, vond ze. Ze was notabene zijn eigen zuster! Weliswaar had hij haar bespioneerd, maar zou daar ook niet broederlijke bezorgdheid te pas zijn gekomen? Per slot van rekening was Paladia een jonge vrouw en die kon van alles overkomen.
Halverwege juli stapte ze naar de politie om aangifte te doen van vermissing. Ze vertelde het hele verhaal: hoe Paladia bij haar had aangeklopt, wat een keurige huurster ze was, hoe haar broer haar had opgezocht en nooit meer was weggegaan. Ze vertelde er niet bij dat haar broer bij de geheime dienst van de Sovjet-Unie werkte, want ze snapte wel dat de politie dat anders op zou vatten dan de bedoeling was.
‘We kunnen weinig doen, mevrouw,’ zei de dienstdoende agent. ‘Het gaat om een volwassen vrouw, die vrij is om te gaan en staan waar ze wil. Ze is ongehuwd dus is er geen echtgenoot die haar kan opeisen.’
‘Er kan haar van alles overkomen zijn!’ riep de weduwe Versteeg verontwaardigd uit. ‘De wereld is gevaarlijk, als weduwe weet ik daar alles van. Mijn man is vroeger zomaar verdronken in de gracht. Hij had dan wel een glaasje op, maar ik bedoel maar: een ongeluk zit in een klein hoekje.’

XIII
Inmiddels was het 1952. Ja, de tijd gaat snel, als je even niet oplet, is er zo een eeuw voorbij. In dit verhaal zijn vijf jaren voorbijgegaan, waarin niet zo heel veel gebeurde.
Paladia was getrouwd met de weduwnaar die ze geschreven had, de boekhouder van de houthandel. Het stel was in Amersfoort blijven wonen, want Nico, Paladia’s man, werkt in Amersfoort en hij moest vroeg beginnen. Ze hadden drie dochters gekregen. Nico kon zijn geluk niet op en elk uur dat hij niet in de houthandel was, bracht hij door met zijn dochters. Hij speelde met ze, nam ze mee naar de dierentuin en de speeltuin, liet ze meekijken in de encyclopedie om ze alvast te leren hoe de wereld in elkaar zat. Elke dag vertelde hij ze hoe geweldig ze waren. Paladia was weleens bang dat zoveel adoratie slecht was voor de meisjes: ze zouden het idee kunnen krijgen dat ze nergens iets voor hoefden te doen.
Nico betrok de jongste, Leonie, ook overal bij hoewel die pas een jaar was. Maar ze liet zich het allemaal luid schaterend aanleunen. De oudste, Anya, was heel ernstig: ze lachte niet veel. Daarnaast was ze heel leergierig. Ze kon al lezen en schrijven toen ze vier was en elke avond luisterde ze aandachtig wat haar vader uit de encyclopedie vertelde. Toen ze vier weken op de kleuterschool zat, zei ze: ‘Ik wil naar de grote school. Bij de kleuters leer ik niks, want ik weet alles al.’  De middelste, Natalya, was een normale peuter. Ze was drie en was helemaal verzot op het driewielertje dat haar vader voor zijn dochters had gekocht.
Paladia wijdde zich aan het huishouden. Er was genoeg te doen met drie kleine kinderen, maar nu ze haar doelen had bereikt, trouwen, kinderen krijgen en onopvallend zijn, moest ze bekennen dat ze zich af en toe verveelde. Het werk hield nooit op, poetsen, koken, kinderen voorlezen en baden, maar het was altijd hetzelfde werk.
Op een avond, toen de meisjes al sliepen, begon ze er voorzichtig over.
‘Nico, ik zou zo graag eens de deur uit willen, af en toe.’
Nico legde zijn krant neer en keek haar aan.
‘Maar we gaan toch vaak uit? Afgelopen zondag zijn we nog in het bos wezen wandelen. En wat hadden de meisjes een lol.’
‘Ik bedoelde, voor mezelf. Misschien een baantje. Of je hebt van die verenigingen, waarin je je nuttig kunt maken.’
‘Een baan hoeft toch niet. Ik verdien genoeg voor ons allemaal. En het is echt geen pretje, hoor, elke dag naar zo’n kantoor en dan doen wat je opgedragen wordt. Ben je niet gelukkig?’
‘Jawel, dat wel, maar voor de afwisseling zou ik iets willen. Misschien zou ik kunnen gaan studeren. Dat is ook leuk.’
Een hele tijd was Nico stil. Paladia dacht dat hij kwaad was, wat merkwaardig zou zijn, want hij was nooit kwaad.
‘Studeren…Ik weet niet. Ik ben zelf niet verder gekomen dan de Mulo en het praktijkdiploma boekhouden. Als jij dan gestudeerd bent, groeien we misschien uit elkaar. Met alle ellende van dien. Je hoort daar vaak over.’
Daar was hij dus bang voor. Paladia had helemaal niet gedacht aan die mogelijkheid, maar nu hij het zo zei, snapte ze zijn angst wel. Ze kon niet beloven dat zoiets beslist niet zou gebeuren. Nico was een geweldige vader en hij werkte hard voor zijn gezin. Hij was altijd in een goed humeur en hij dronk niet meer dan af en toe een biertje op een verjaardag. Een goede man. Soms vroeg ze zich af of ze van hem hield en dan ontdekte ze, voor de zoveelste keer, dat ze niet kon zeggen wat liefde was. Als hij er niet zou zijn, zou ze hem missen. Was dat liefde? Ze wist het niet.
‘Maar goed,’ zei hij. ‘Als jij dat graag wilt, dan moet het maar zo gebeuren. Is dat veel werk, zo’n studie? Wat wilde je trouwens gaan studeren?’
‘Rechten,’ zei ze. ‘Daar kun je alle kanten mee op. Dan kan ik later altijd nog zien.’
Het gebeurde niet vaak, maar nu dacht ze eraan dat Nico niets van haar wist. Voor hem was ze Pee de Bruin, die haar ouders was verloren bij het bombardement in Rotterdam en die meisje voor dag en nacht was geweest tot ze ging trouwen. Niets wist hij van Stalingrad, van Berlijn en van de Sovjets die haar achterna zaten. In al die jaren had ze niets gehoord van Ivanov en Willem Bos. Ze was met succes verdwenen. Maar ergens knaagde het: de geheime dienst was goed. Ze vonden iedereen die ze wilden vinden. Het kon dat ze haar haar gang lieten gaan en dat ze toch op een dag voor haar neus zouden staan. Moest ze dat alles vertellen aan Nico? Hij zou er nooit overheen komen.

In de herfst van 1952 ging Paladia rechten studeren in Utrecht. Ze was een oude student tussen allemaal jongeren, die haar af en toe meewarig bekeken. Maar daar trok ze zich niets van aan. Ze was vastbesloten haar studie af te maken en daarna een goede baan te zoeken. Het studeren, naast de zorg voor de meisjes, was zwaar. Ze kwam er pas aan toe na achten, als de kinderen op bed lagen. De volgende ochtend moest ze dan vroeg weer op, om iedereen de deur uit te helpen. Daarna deed ze in ijltempo het huishouden of ging ze naar college. Ondanks alles voelde ze zich beter. Ze ontmoette nu tenminste andere volwassenen en ze had iets om haar hersenen bezig te houden.
Ze slaagde met gemak voor alle tentamens en haar medestudenten begonnen haar minder meewarig aan te kijken en haar zelfs om advies te vragen.
Maandenlang ging het goed en Paladia dacht dat ze haar leven eindelijk op de rails had. Maar, zoals dat gaat, kwam er een kink in de kabel. Misschien kwam het doordat ze zichtbaarder was nu ze geregeld in Utrecht was, misschien hadden ze al die jaren haar spoor gevolgd en hadden ze precies geweten waar ze uithing en wat ze deed en met wie. In ieder geval, op een koude morgen in januari 1953, stond Ivanov op de stoep bij het faculteitsgebouw op het Janskerkhof.
Paladia voelde hoe haar hart klopte alsof het haar borst uit wilde springen en ze kon geen stap meer verzetten.
‘Dag zusje?’ sprak Ivanov glimlachend. ‘Fijn dat we elkaar weer eens zien. We hebben heel wat te bespreken, want zo gaat dat als er jaren zijn vervlogen. Het is trouwens niet netjes van je om zomaar weg te gaan zonder iets te zeggen en nooit meer van je te laten horen. De Weduwe Versteeg is jarenlang naar je op zoek geweest. Je hebt haar hart gebroken.’
‘Donder op, Ivanov! Ik wil niks met je te maken hebben. Ik wil niet dat je mijn leven weer komt verzieken.’
‘Oh, maar dat heb je helemaal zelf in de hand. Kom, laten we onder het genot van een kopje koffie even bijpraten.’

Ze zaten in het cafégedeelte van Hotel Des Pays Bas, een paar stappen van de faculteit.
‘Wat wil je van me, Ivanov,’ siste Paladia. Ze had zichzelf bezworen dat ze alles op alles zou zetten om te voorkomen dat hij haar leven overhoopgooide.
‘Een kleine dienst maar. En als je je taak hebt uitgevoerd, ben je voorgoed van me af. Tenzij je natuurlijk je broer af en toe wilt blijven zien. Ik kom graag eens eten bij je leuke gezinnetje.’
‘Een kleine dienst? Ik ben benieuwd. Jullie vragen altijd het onmogelijke en als je eenmaal iemand in de tang hebt, laat je die niet meer los.’
‘Ja, we laten jou los. Op voorwaarde dat je precies doet wat we zeggen. Het verhaal gaat zo: tegen je man zeg je, dat je op studiereis moet naar Moskou. Verzin maar iets: dat jullie kennis moeten nemen van een geheel ander rechtssysteem of zoiets. Eenmaal in Moskou aangekomen, meld je je bij de schoonmaakdienst van het Kremlin. Wij hebben ervoor gezorgd dat je de screening doorkomt. En als je daar eenmaal bent, pap je aan met Stalin. Je bent zijn type wel zo ongeveer. Hem kennende zal hij je uitnodigen om eens mee te gaan naar zijn Datsja. Op die uitnodiging ga je in. En dan dien je hem een middeltje toe. Dat krijg je in Moskou mee. Hou dat altijd bij de hand. Daarna maak je dat je wegkomt. Zo goed ben ik nu, zusje, ik laat je ontsnappen. Terug naar je gezinnetje! Ik zou je ook kunnen laten opdraaien voor de moord op Stalin. Om te voorkomen dat iemand anders ervoor naar Siberië wordt gestuurd of wordt opgehangen, of allebei.’
Paladia liet haar kopje bijna uit haar handen vallen.
‘Je vraagt mij om Stálin te vermoorden? Ben je nou helemaal gek geworden? Ik ga niet het risico nemen dat mijn kinderen me nooit meer te zien krijgen!’ Paladia wilde opstaan, maar Ivanov hield haar tegen.
‘Je hebt geen keus. Als je weigert, slepen we je vandaag nog naar ons prachtige moederland en dan hoort niemand ooit nog van je.’
Paladia dacht na in ijltempo. Stel je voor dat ze haar inderdaad ontvoerden en haar lieten verdwijnen. Daar waren ze zeker toe in staat. Stel je voor dat Nico en de kinderen nooit te weten zouden komen waar ze was gebleven, dat ze de rest van hun leven daarover in onzekerheid zouden zitten over wat er met haar was gebeurd. Was ze verongelukt? Was ze haar gezin zat en er vandoor gegaan?
‘Goed. Ik doe het,’ zei ze uiteindelijk. ‘En dan wil ik zwart op wit dat jullie me daarna met rust laten.’
‘Zwart op wit…Daar heb je niet veel aan, mijn lieve zuster, maar goed, wat je wilt. Ik zal mijn belofte houden.’
Met een zwaar gemoed ging Paladia naar huis. Zoals altijd was Nico met de meisjes in de weer en Paladia’s hart kromp ineen toen ze ze zag. Stel je voor dat Ivanov zijn belofte niet hield en dat ze nooit meer terug kon naar Amersfoort, en wat als ze betrapt zou worden of als het haar niet zou lukken om in contact te komen met Stalin.
Het liep al tegen elven toen ze de moed opvatte om Nico te vertellen dat ze naar Moskou moest, de komende vrijdag al.
‘Naar Moskou? Jullie gaan het Sovjet-recht bestuderen? Wat een idioot idee. Er is daar helemaal geen recht!’
‘De professor acht het heel nuttig en ook noodzakelijk dat wij kennisnemen van dat heel andere rechtssysteem,’ bracht Paladia uit.
‘En jouw professor houdt er natuurlijk geen rekening mee dat je ook nog kinderen hebt. We zouden dit weekend iets leuks gaan doen. Dat gaat nu niet door zeker. Die studie begint je op te slorpen, Pee. Daar was ik al bang voor en nu gebeurt het ook.’
‘Het zal niet vaak voorkomen. Dat beloof ik. De volgende keer, als het daarvan komt, zeg ik dat ik niet weg kan.’
‘Ja, ja, het zal wel. Ik vraag me weleens af waar jouw prioriteiten echt liggen, Pee. Bij je studie en je glansrijke carrière die ongetwijfeld zal volgen, of bij je man en kinderen.’
‘Bij jullie natuurlijk. Hoe kun je het vragen. Misschien is het niet duidelijk, maar ook dit doe ik voor jullie.’
Dat was waar, want Paladia had een kleine kans dat ze door de geheime dienst van de Sovjet-Unie met rust zou worden gelaten. De kans dat ze de missie niet zou overleven, werd groter naarmate ze er langer over nadacht. Maar, net als Ivanov zei, ze had geen keuze.
‘Je doet maar wat je niet laten kunt,’ zei Ivanov afgemeten. ‘Ik ga naar bed. Jij zult nog wel moeten studeren.’ Zonder verder nog wat te zeggen, verliet hij de woonkamer.

God ergerde zich groen en geel. Jezus hing nu al jaren rond voor de kamer van Stalin en nog was het hem niet gelukt de Sovjets terug naar het geloof te brengen. Zelfs had hij het niet voor elkaar gekregen om volgelingen te krijgen, die samen met hem zouden strijden. Ze was al langs geweest bij de zielen van de discipelen van rond het jaar Nul, maar die konden haar niet helpen. Vroeger was hij ook al niet zo gemakkelijk met contact maken, legde Simon uit, het is dat wij met onze ziel onder onze armen liepen tijdens de bezetting door Rome en dat we blij waren met de afleiding, anders was het nooit wat geworden.
Weer een illusie minder. God had altijd gedacht dat haar zoon mensen kon overtuigen van de meest onwaarschijnlijke verschijnselen, zoals dat hij over water kon lopen of doden tot leven wekken. Maar ze hadden gewoon hun verveling verdreven met zijn fratsen en zijn gezeur. Ze moest hem maar terughalen, voordat hij alles verpestte.
Misschien kon Paladia daar een rol in spelen. Ze had Jezus beloofd dat ze deze keer een minder wrede manier zou gebruiken om hem naar de hemel te laten opstijgen, dus dat goedje, dat Paladia straks mee zou krijgen, zou goed van pas komen.
Voor ze het wist, stond Paladia in de gang voor de werkkamer van Stalin. Ze droeg een zwarte jurk die iets te kort was en schoenen met hoge hakken, wat niet zo handig was bij het schoonmaken. Maar het ging er niet om dat ze alles spic en span kreeg, vertelde ze zichzelf. Voor de vorm poetste ze hier en daar wat. Ze verbaasde zich over de man met lang haar en baard die altijd en eeuwig aan het dweilen was. Moest die vent niet ergens anders heen? Of was hij een beveiliger die er moest uit zien als een schoonmaker? Ze kon er niet achter komen, maar de ernst en de uitdrukking van intens maar verheerlijkt lijnden irriteerden haar.
Gelukkig duurde het niet lang voordat Stalin haar uitnodigde om mee te gaan naar zijn Datsja. Daar vierden de kopstukken feest met veel eten en veel drank. Paladia moest met de fles rondgaan. Er was een geniepig ventje bij, een onderdeurtje met een bril. Beria werd hij genoemd. Hij gaf haar soms een klap op haar billen en als ze hem dan aankeek, grijnsde hij. Ze moest bij hem uit de buurt blijven. Stalin zat steeds vaker steeds vroeger lodderig uit zijn ogen te kijken en begin maart leek het alsof hij niet meer in het hier en nu leefde, maar ver weg was. Misschien in een gruwelijk verleden, misschien in een toekomst, waarvan hij vast ook gruwelijke voorstellingen had. Dat kwam ervan als je zo tekeer was gegaan. Ze kon geen medelijden met hem hebben.
Op 5 maart was hij zo moe dat hij even ging liggen. Svetlana, zijn dochter, wilde hem een kop zwarte thee brengen, want daar knapte hij altijd van op, zei ze.
‘Laat mij het maar doen,’ zei Paladia. Nu zou het gaan gebeuren. Ze had genoeg mensen doodgeschoten in de oorlog, maar dit was toch anders. Iemand omleggen in het geniep, dat voelde als iets heel verschrikkelijks en het maakte haar bang, dat zij iemand was geworden die zulke dingen deed. Het gaat om mijn leven en mijn gezin, hield ze zichzelf voor.
Stalin lag geheel gekleed bovenop de dekens.
‘Ach, meisje, wat lief van je,’ zei hij toen hij Paladia zag.
Ze draaide zich om en deed de inhoud van het kleine flesje door de thee. De inhoud was smaakloos en had geen geur, had Ivanov haar verzekerd. Het was te hopen dat dat waar was, anders waren haar uren geteld.
Hij dronk gretig van de thee, alsof hij enorme dorst had. Dat was te begrijpen na al die liters wodka die hij vandaag achterover had geslagen en het kwam goed uit dat hij alles meteen opdronk. Des te sneller was haar missie voltooid.
Het duurde een paar minuten voordat hij begon te kreunen en te kronkelen.
‘Wat is er, Grote Leider?’ vroeg Paladia.
‘Pijn!’ was het enige dat hij uit kon brengen. Het kreunen veranderde in schreeuwen en daarna in gillen. Svetlana kwam de kamer ingerend.
‘Vader!’ riep ze uit. ‘Wat is er? Bent u zo ziek? We moeten een dokter laten komen.’
Maar dat bleek een minuut later al niet meer nodig, want Stalin blies zijn laatste adem uit. Paladia stond als verstijfd in de slaapkamer. Nu wegrennen zou haar verdacht maken. Blijven was gevaarlijk. Wat moest ze doen?
Svetlana boog over het lijk van Stalin heen en voelde aan zijn pols.
‘Godzijdank!’ riep ze uit. ‘De etterbak is eindelijk echt dood! En ik kan er openlijk over juichen. Laten we het gaan vieren!’ Ze omhelsde Paladia, alsof ze die al jaren kende.
De partijbonzen kwamen binnen en bekeken het lijk van alle kanten. Ja, ja het ziet ernaar uit dat het echt met hem gebeurd is. Wat denken jullie, zou hij vermoord zijn? Dondert niet, degene die dat op zijn geweten heeft, verdient een lintje. Geen woord hierover naar buiten, het was een natuurlijke dood en onze Leider is bezweken aan zijn inspanningen voor het socialisme!
De flessen werden tevoorschijn gehaald en de mannen zetten het op een drinken. Ze hieven hun glas in de richting van het lijk. Proost, monster, dat de wereld ooit nog eens van jou verlost zou worden, hadden we niet durven hopen.
Het werd ongetwijfeld nog erg gezellig gedurende die nacht, maar Paladia glipte weg. Ze zouden haar niet missen, want ze hadden haar toch al nauwelijks opgemerkt. Ze liet zich door de chauffeur van Stalin naar het Kremlin brengen, waar Ivanov haar op zou wachten.
Bij het Kremlin was het echter stil. Er was geen mens te zien. Daar zou je het hebben: hij had haar belazerd en liet haar aan haar lot over. Maar al moest ze kruipen, ze zou teruggaan naar Nederland. Amersfoort wachtte op haar.
Ze overwoog de mogelijkheid dat Ivanov verlaat was en besloot nog even te wachten. Uit het Kremlin kwam ineens haar collega van de schoonmaakdienst, degene die altijd en eeuwig die gang maar aan het dweilen was.
‘Wat staat u hier alleen,’ merkte hij op. ‘Dat is niet veilig. Ik zal u naar huis brengen.’
‘Niet nodig. Ik word zo opgehaald.’
Hij bleef staan.
‘Een mooie avond is dit,’ zei hij. ‘Er is een vreemd soort rust over de stad gekomen. Ik zal moeder eens vragen of er iets is gebeurd.’
‘Moeder?’
Jezus schrok.
‘Oh, ik liet me gaan. Mooie avonden doen me altijd aan mijn moeder zaliger denken. Gelooft u in God? Ik denk dat zij, uh, ik bedoel hij, altijd op ons toeziet, al lijkt het soms of we helemaal alleen zijn, alsof we aan ons lot worden overgelaten.’
‘Nee, ik geloof niet en zulke dingen kun je in dit land beter niet aan iemand die je niet goed kent vragen. Ik hou mijn mond natuurlijk, want het maakt mij allemaal niets uit. Als degene die mij komt afhalen nou maar eens verschijnt.’
Ze had het nog niet gezegd of er kwam een grote, zwarte auto aangereden. Er stapten een paar flinke kerels uit, die haar en haar collega bij de arm pakten en de wagen insleurden. Daar zou je het hebben. Ze was ontmaskerd en nu zou ze gemarteld worden en daarna vermoord.
Maar het pakte anders uit.
‘Dag zusje!’ zei Ivanov, die voorin de auto zat. ‘Ik zei toch dat ik je zou komen halen? Precies op tijd, of niet dan. De missie is geslaagd, dus van nu af ben je vrij. We brengen je snel terug naar Nederland voordat de machtsstrijd hier losbarst, want je weet nooit wat ze dan allemaal gaan doen.’
‘En hij dan?’ Ze wees op Jezus, die ze niet kende als Jezus maar als Alex.
‘Hij gaat mee, want hij is getuige van onze verschijning. Of hij nou wil of niet, hij zal in Nederland moeten gaan leven.’
‘Maar dat gaat zomaar niet,’ zei Jezus. ‘Ik heb hier belangrijke dingen te doen.’
‘Hou toch op, Alex. Je doet niks anders dan een gang dweilen die schoon is. Het zal je bevallen in Nederland. Het is een klein, kneuterig landje, maar je bent er veilig.’
‘Zijn de mensen er gelovig?’ vroeg Jezus.
‘Oh ja, zeker! Geen land zo gelovig als Nederland en dan in alle soorten en variaties die je maar bedenken kunt.’
‘Welja!’ riep God uit. ‘Hij gaat naar Nederland! Waar ze allemaal al bekeerd zijn en keer op keer opnieuw worden bekeerd. Ik kan die jongen echt niet volgen af en toe.’
‘Ik dacht dat je hem zou terughalen,’ zei 666, die de laatste tijd vaak bij God op bezoek was. ‘Voor mij persoonlijk hoeft dat niet zo. Ik vind het wel prettig dat hij hier niet in de weg loopt.’
‘Jij denkt altijd alleen aan jezelf, Beëlzebub, maar goed, daar ben je de Duivel voor. Ik heb niet altijd alles in de hand. Ik heb de mensen een eigen willetje gegeven en dat geldt zeker mijn zoon. Nou ja, laat hem maar even zijn gang gaan nog. Misschien is het vermakelijk om te zien wat hij daar gaat doen bij die kleifiguurtjes.’

XIV
Het gecharterde vliegtuig uit Moskou kon zonder problemen de landen achter het ijzeren gordijn overvliegen en gelukkig landde Paladia heelhuids op Schiphol. Jezus en Ivanov trouwens ook.
Toen ze in de aankomsthal op hun bagage wachtten, vroeg Paladia:
‘Goh, Ivanov, had jij niet in het moederland moeten blijven? Was daar niet een schone taak voor jou weggelegd? Zeker nu met die machtswisseling.’
Ivanov tuitte zijn lippen.
‘Mijn missie is nooit voorbij, Paladia. De jouwe misschien wel, jij hebt ons prachtige land nu definitief de rug toegekeerd, maar dat zal mij niet gebeuren. Maar ik heb ook hier zo mijn missie.’
Hij had het nog niet gezegd of Paladia zag de Weduwe Versteeg voor het raam bij de wachtenden staan. Ze zwaaide en tikte op de ruit. Ivanov glimlachte.
‘Mijn vrouw,’ zei hij. ‘Ik heb geen gelegenheid gehad om je het te vertellen, maar de Weduwe Versteeg en ik zijn drie jaar geleden getrouwd. Wij zijn voor elkaar geschapen. Zij praat en ik zwijg. Bovendien zorgt zij zeer goed voor mij.’
‘Wel, heb ik ooit!’ bracht Paladia uit. ‘Dus daarom bleef jij altijd maar in die salon hangen. Je was bezig met het veroveren van de Weduwe!’ Ze zwaaide naar de Weduwe Versteeg die kushandjes wierp.
Toen ze eindelijk hun tassen hadden en naar buiten liepen, omhelsde de Weduwe Versteeg Paladia.
‘Oh, kindje toch! Ik heb zo over je ingezeten al die jaren! Ik dacht dat je misschien ontvoerd was of verongelukt of iets anders vreselijks. Ivanov heeft me laatst laten weten dat je getrouwd bent en kinderen hebt. We zijn nu schoonzusters, heb je het al gehoord? Leuk, hè? We moeten binnenkort maar eens bij je op bezoek komen, want ik ben heel benieuwd naar mijn nichtjes.’
Toen ze Paladia eindelijk losliet, omhelsde ze Ivanov. Paladia hoopte voor hem dat hij niet in de gracht zou belanden.
Uiteraard was het uitgesloten dat Ivanov en de Weduwe op bezoek zouden komen. Nico wist niets van Paladia’s verleden en dat wilde ze graag zo houden. Nico kon niet tegen zulk soort dingen. Dat haar ouders bij het bombardement op Rotterdam waren omgekomen, zoals zij had verteld, was al bijna te erg voor hem. Ze gokte erop dat de Weduwe Versteeg zou vergeten wat ze gezegd had of dat Ivanov het anders uit haar hoofd zou praten.
Jezus stond wat verdwaasd om zich heen te kijken. Omdat hij min of meer was ontvoerd, had hij geen bagage bij zich. Alles wat hij had, waren de kleren die hij droeg. Zelfs had hij geen tas bij zich met schoonmaakspulletje of een setje ondergoed.
Hoewel het hier wat zachter leek dan in de Sovjet-Unie was het toch niet echt warm te noemen, zo begin maart, en hij dacht, alweer, terug aan Palestina en aan het heerlijke klimaat daar.
‘Zeg, jongeman,’ vroeg de Weduwe Versteeg. ‘Heb jij al onderdak? Er zijn in Amsterdam leuke hotels, maar je kunt bij ons voorlopig een kamer huren. Groot is het niet, maar je hebt tenminste onderdak.’


Jezus aanvaardde haar aanbod gretig.

God ondersteunde haar hoofd met haar linkerhand, want ze was moe. Zelf vond ze dat God niet moe hoorde te zijn, want ze was het begin en het einde van alles, maar het was niet anders. Urenlang had ze de aarde bekeken en overal was het een puinhoop. De ene oorlog na de andere, ze buitelden gewoon over elkaar heen en ze begreep allang niet meer wie was begonnen en waarom.
De mensheid was mislukt, moest ze zichzelf bekennen. Ergens was er iets misgegaan, want ze bleven elkaar maar afmaken. Ze waren met te veel en nu vochten ze om de beste stukjes land of soms vochten ze helemaal nergens om.
Er meldden zich dagelijks zoveel nieuwe zielen bij de hemelpoort dat Petrus er bijna overspannen van raakte.
‘Ik krijg het niet meer voor elkaar,’ had hij laatst gezegd tijdens het functioneringsgesprek. ‘Hoe moet ik mensen nog screenen? Wie is er nog goed genoeg om toegelaten te worden?’
‘Niet zo moeilijk doen, Petrus,’ had God gezegd. ‘Stuur alleen de allerergsten naar 666. Die Stalin heb je toch geweigerd.’
‘Ja, natuurlijk. En hij was daar erg verontwaardigd over. Hij bleef toegang eisen, want hij had veel gedaan voor zijn moederland, beweerde hij.’
‘Ja, een groot deel over de kling gejaagd, dat heeft hij gedaan. Het is maar goed dat ik hem heb teruggeroepen. Bij 666 zit hij goed. Die weet wel raad met dat soort blaaskaken.’
‘Het schijnt dat jij daar ruzie heeft gemaakt met Hitler. Hij begon over dat niet-aanvalsverdrag dat Hitler had geschonden. Nou moet je toch ophouden, dacht ik, moet je kijken wat hij zelf allemaal geschonden heeft.’
‘Zelfreflectie is een moeilijk punt voor die types. Nou, Petrus. Ga er maar weer tegenaan. Doe het lean, gewoon grof zeven. Niets is voor eeuwig, moet je maar bedenken, alleen ik.’
God hoopte maar dat hij het bijltje er niet bij zou neergooien, want het zou moeilijk worden om vervanging te vinden. Het was eenzaam, daar aan de Hemelpoort en de verantwoordelijkheid was soms niet te dragen.


Ze zoemde in op de oudste dochter van Paladia. Die was pienter, erg pienter. Daar moest ze een goede rol voor verzinnen. Dat zou wat leven in de brouwerij brengen.

Paladia werd juichend ontvangen door Nico en haar dochters. Het leek erop dat Nico haar had vergeven dat ze plotseling weg moest, het afgelopen weekend.
‘Ook toevallig,’ zei hij. ‘Jij gaat naar Moskou en meteen gaat Stalin dood. Ik zou er bijna wat van denken.’
Even dacht Paladia dat hij haar door had, maar ze besefte dat hij een grapje maakte. Ze dacht aan haar dagen in Moskou en hoe Stalin al reutelend een pijnlijke dood was gestorven, door haar toedoen. Schuldig voelde ze zich niet, maar dat ze een moord had gepleegd, terwijl haar man daar niet het flauwste vermoeden van had, voelde toch niet goed. Ze moest hem vertellen wie ze was en wie ze geweest was. Ze zag er tegenop, want ze voorvoelde dat Nico dit niet licht zou opvatten. Tenslotte had ze hem jaren iets wijsgemaakt, voorgelogen. Zou hij haar dat ooit kunnen vergeven? Zou ze haar kalme leven kunnen voortzetten?
Die avond zat ze daar nog lang nadat Nico naar bed was gegaan over te piekeren.

XV
Maar Paladia zweeg nog jaren. Ze had loopgraven bestormd, Berlijn bevrijd, Nazi’s met een mes afgemaakt, maar ze durfde niet met Nico over haar verleden te praten. Hoe langer ze dat verzweeg, hoe moeilijker het werd.
Inmiddels was het 1960. Croetsjev had geopenbaard welke schanddaden Stalin had gepleegd, Westerse communisten waren van hun geloof gevallen, er ontstond een jeugdcultuur dankzij de toenemende welvaart en Paladia was inmiddels tweeënveertig jaar oud.
Haar studie had ze met succes afgerond en ze was nu rechter. Ze werkte graag en veel, in tegenstelling tot Nico die het liefst thuis bij de meiden was. Anya zat, op haar twaalfde, in de derde klas van het gymnasium. In deze tijd kregen kinderen nog niet allemaal een etiket, alleen als ze overduidelijk het syndroom van Down hadden of als kleuter al begonnen te moorden. Maar Anya was hoogbegaafd. Ze leerde snel en zelfs door de stof van de derde klas was ze zo heen. Ze vermaakte zichzelf met boeken uit allerlei vakgebieden die ze van de Universiteitsbibliotheek in Utrecht leende.
‘Soms maak ik me zorgen om haar,’ begon Nico eens. ‘Zoveel verstand, wat moet je ermee. Ze begrijpt veel te veel van de wereld, dat kan niet goed zijn.’
‘Laat haar haar weg maar vinden, Nico. Ze redt het wel.’
‘Ze is weinig vrolijk, altijd zo ernstig. Heel anders dan Leonie en Natalya. Ik ben bang dat ze geen plezier heeft in het leven.’
‘Jawel, maar het is een ander soort plezier. Let maar eens op hoe ze geniet als ze weer zo’n boekwerk over Medicijnen of Filosofie aan het lezen is.’
Nico keek bedenkelijk.
‘Ik weet het niet. Zo’n meisje moet toch ook spelen en lachen. Ze kijkt alsof ze de hele wereld op haar schouders draagt.’
‘Ze is in haar hoofd bezig. Dat kunnen wij niet begrijpen omdat wij niet zo zijn. Je moet daar niet zo zwaar aan tillen, Nico. Echt, ze komt op haar pootjes terecht.’
Er werd aangebeld. Paladia keek op haar horloge.
‘Wie zou dat zijn, zo laat?’
Nico stond op.
‘Ik ga even kijken. Zal iemand zijn die het geloof komt brengen.’
Paladia hoorde stemmen bij de voordeur en Nico bleef maar weg. Jehova’s Getuigen zou hij snel afwimpelen. Het moest iemand anders zijn. Een vaag gevoel van onrust beving haar.
Na een minuut of tien kwam Nico de kamer in.
‘Er staan een paar gekken voor de deur,’ zei hij. ‘Een ouwe vent die beweert dat hij je broer is en een oude vrouw die zegt dat ze je schoonzusje is. En je voormalige hospita bovendien.’
Paladia voelde hoe het bloed uit haar gezicht stroomde. Ze werd duizelig.
‘Wat is er? Voel je je niet goed?’  Nico snelde naar haar toe.
Paladia herstelde zich en vroeg:
‘Zijn ze weg?’
‘Nee. Dat willen ze niet. Ze willen persé jou zijn. Dan zou ik het wel geloven, zeiden ze.’
‘Het is waar,’ fluisterde Paladia. ‘Ik had je het eerder moeten vertellen, maar ik kon het niet. Ik zal ze binnenroepen.’

Het werd een lange avond. Paladia vertelde Nico wie ze was en wat ze had gedaan voor ze hem had ontmoet, daarbij aangemoedigd door de Weduwe Versteeg. Ivanov zat er het grootste deel van de tijd glimlachend bij.
Toen Paladia haar lange verhaal had verteld, sprong Nico op. Hij was rood aangelopen. Hij wees naar Paladia en schreeuwde:
‘Jij bedrieger! En dat noemt zich rechter! En onze kinderen weten van niks. Ze weten niks van hun ware voorgeschiedenis. Jij hebt gemoord en gehoerd en gesloerd!’
‘Dat laatste niet,’ bracht Paladia er tegenin.
‘Hou je mond! Mij heb je bedrogen! Vertellen dat je ouders zijn omgekomen bij het bombardement van Rotterdam! Dat je na de Huishoudschool meisje-voor-dag-en-nacht bent geworden! Elke dag die we samen hebben doorgebracht is een leugen!’
Paladia was er stil van geworden. Dit was de eerste keer dat ze Nico kwaad zag.
‘Ze heeft het uit liefde gedaan,’ suste de Weduwe Versteeg. ‘Uit pure liefde, omdat ze jou niet wilde belasten met haar rumoerige verleden.’
‘Liefde? Wat is dat voor liefde waarin je elkaar de belangrijkste dingen gewoon maar niet vertelt! Nou, ik kan je dit zeggen, Pee, of Paladia zoals je schijnt te heten. Ik ga bij je weg en ik neem de meisjes mee!’
‘Dat zal niet gebeuren,’ zei Paladia rustig. Gelukkig was ze rechter en kon ze de juiste contacten leggen.
Nico keek haar woedend aan. Niemand had gemerkt dat Anya in de kamer stond. Ze moest doodstil naar binnen zijn geslopen. Wat heeft ze gehoord, dacht Paladia en ze maakte zich zorgen om haar kind, dat weliswaar haar tijd ver vooruit was, maar die misschien toch te jong was om zoveel ellende ineens te verwerken.
‘Anya! Wat doe jij hier?’ vroeg Nico. Hij was al zijn woede kwijt of misschien had hij die opgeschort, wie zou het zeggen. ‘Je moet slapen, meisje. Morgen heb je school!’
Anya haalde haar schouders op.
‘Wat nou, school. Ik weet alles van het jaar al. Ik kom er slapend doorheen. Maar waarom word jij zo kwaad, vader? Je had toch allang kunnen weten hoe het zat met moeder? Waarom heeft ze ons Russische namen gegeven, bijvoorbeeld. En het was toch wel erg toevallig dat zij in Moskou was in het weekend dat Stalin het loodje legde. Ze was altijd nogal vaag over haar jeugd, vind U ook niet? De meeste volwassenen praten er honderduit over, maar zij niet. Zoiets zet je toch aan het denken.’
Nico viel terug in zijn stoel en wreef over zijn kin.
‘Daar heb ik nooit iets achter gezocht. Ik dacht dat ze jullie namen gewoon mooi vond. En dat ze eens iets anders wilde horen dan Marie of Greet. En weet ik veel wat zo’n studie allemaal inhoudt? Misschien is het normaal dat je plotsklaps weg moet.’
Anya schudde haar hoofd.
‘Ik begrijp niet waarom mensen zoveel niet begrijpen. Maar je moet niet weggaan, vader. Wij willen hier niet weg. Bekijk het eens van de positieve kant: moeder en jij hebben nu nog heel veel te bespreken, want nu kwam alles in vogelvlucht voorbij, maar er valt vast nog veel meer te vertellen over wat er is gebeurd. En moeder is toch nog steeds gewoon moeder? Wat maakt het uit wat ze deed toen u haar nog niet kende.’
‘Kijk nou eens, wat een verstandig kind,’ zei de Weduwe Versteeg. ‘Dat dacht ik nou ook de hele tijd, maar ik zou het niet zo mooi kunnen verwoorden. Ze heeft gelijk: wat doet het ertoe, Nico.’
‘Jullie hebben gemakkelijk praten,’ mompelde Nico, maar erg overtuigend klonk hij niet.
‘Zwagertje van me, wij van de Sovjet-Unie hebben nu eenmaal roerige jaren achter de rug. Het kan vreemd over komen, maar het is zo dat we niet graag over alles wat er is gebeurd graag praten. Al die oorlogen waren de hel. Ik kan het zeggen, want ik heb er genoeg in gezeten.’
‘Ivanov heeft het moeilijk gehad, hoor,’ sprak de Weduwe Versteeg terwijl ze een hand op Ivanovs knie legde. ‘Hij is flink, maar ’s nachts ligt hij te woelen en soms schreeuwt hij. Je komt over sommige dingen nu eenmaal niet heen.’
‘Toe vader, blijf toch hier. En ik wil trouwens medicijnen gaan studeren. Ik hoop dat ik volgend jaar kan beginnen, dan ben ik klaar met het gymnasium.’
‘Medicijnen studeren op je dertiende kan niet, liefje,’ zei Paladia. ‘Misschien als je zestien bent, en dan ook nog alleen met heel veel moeite.’
‘Toch wil ik het. Er kan zoveel zogenaamd niet. Maar alles moet de eerste keer zijn.’
‘We hebben het er nog over,’ zei Nico. ‘Nu naar bed, want hoe je het ook wendt of keert, jij bent twaalf en je hebt je slaap nodig.’

Nu de spanning uit de lucht was, bleven de twee echtparen nog lang napraten. Er was zoveel te vertellen. De Weduwe Versteeg verhuurde nog steeds kamers. Het geld had ze niet zo nodig, maar ze vond het gezellig als er mensen in huis waren. Weliswaar had ze Ivanov, maar ze hield, zeg maar, van afwisseling. Juffrouw Prins had jaren geleden ook naar Paladia gezocht. Zo’n aardig meisje, wat verschrikkelijk dat ze zomaar is verdwenen, had ze gezegd. Daaruit was een vriendschap ontstaan tussen de Weduwe Versteeg en juffrouw Prins.
‘Ik weet zeker dat juffrouw Prins graag eens bij je op bezoek komt om te zien hoe goed het met je gaat. Mag ik je adres doorgeven?’
Paladia haalde haar schouders op.
‘Dat is wel goed. Ze is een aardige vrouw en door haar werkte ik wel met enig plezier daar.’
‘De buitendienstmedewerkers zijn bijna allemaal overgeplaatst naar een rustige kantoorbaan, vertelde ze laatst. Ze waren toch niet zo erg goed in het speurwerk. Tegenwoordig, met die dreiging uit het Oosten, moeten we ook beter oppassen, natuurlijk.’
Paladia keek naar Ivanov.
‘Heb jij het moederland dan definitief de rug toegekeerd, Ivanov? Wat moet het dan worden met de grootste socialistische staat? En de Internationale?’
‘Als je er afstand van neemt, wordt de betrokkenheid toch minder. Ik ben er niet meer geweest sinds ’53 en op mijn deskundigheid wordt geen beroep meer gedaan. Gek genoeg maken ze nog wel elke maand mijn salaris over.’
‘Nou, en of dat fijn is!’ viel de Weduwe Versteeg hem bij. ‘We hebben het heel goed, met het salaris van Ivanov en de opbrengst van de kamers. Ik hoop niet dat ze zich daar gaan bedenken.’
‘Maak je daar maar niet druk om. Nog steeds heb ik daar mijn contacten. Niet zoveel als vroeger, maar ik weet mijn weg in de bureaucratie van de Sovjet-Unie nog altijd te vinden.’


‘Natuurlijk, Vanja. Ik had niet anders verwacht. Jij bent een handige, slimme man, veel beter dan mijn eerste echtgenoot, die zo nodig de gracht in moest lopen.’

Dat Jezus één van de kamerbewoners van de Weduwe Versteeg was, had ze niet verteld. Toen ze weer thuis was, en die man in zijn kaftan door de gang zag schuifelen, vroeg ze zich af waarom niet. Ze was een beetje bang voor hem. Hij was helemaal niet agressief en hij was uiterst beleefd, maar hij had een ouwelijke treurigheid over zich. Toen Ivanov een avondje was gaan kaarten, had ze hem uitgenodigd voor de thee en wat hij vertelde, had haar niet gerustgesteld.
‘Ik ben door de Here gezonden,’ had hij gezegd. ‘Ik kom vrede op aarde brengen. Ik ben al eens voor de mensheid gestorven en dat zal ik weer doen. Ik hoop alleen dat het op een iets minder wrede manier kan, maar dat is iets tussen moeder en mij.’
Stapelgek, dus. En je wist maar nooit, wanneer zo iemand zou ontploffen en iedereen in huis op wrede wijze zou afslachten. Hem de deur wijzen wilde ze niet, want Ivanov had hem meegenomen vanuit Moskou en hij had geen familie in Nederland.
Op zondag ging hij vaak de provincie in. Het woord verkondigen, zoals hij zei. Eens was ze hem gevolgd naar Oudewater. Het viel niet mee om hem ongezien te achtervolgen, want hij was met bus en trein gegaan, dus de Weduwe moest ook op die manier reizen. Ze had Ivanov gevraagd haar te brengen met de auto, maar die zei dat hij genoeg had van al dat spionagegedoe.
Bij de ingang van de kerk stond hij doodstil. Af en toe knikte hij naar een kerkganger, die dan steevast snel doorliep. Als hij de Messias was, werd hij niet echt herkend. Na afloop van de dienst sjokte hij naar de bus, het hoofd gebogen, zijn gezicht somber.
We moeten hem helpen, hij moet behandeld worden, had ze eens tegen Ivanov gezegd.
‘Waarom?’ vroeg Ivanov. ‘Hij doet niemand kwaad. Hij is misschien wat zonderling, maar dat mag toch in dit land?’


En zo kon hij ongestoord zijn gang gaan. De Weduwe Versteeg wende langzaamaan hem en naarmate de tijd verstreek, maakte ze zich minder druk om hem.

God had haar zoon opgegeven. Er was niet echt beweging meer in te krijgen. Hij had eens geglorieerd, maar dat zou hij nooit meer doen. Ze moest maar een prettig hoekje voor hem maken, ergens in de hemel, en op zo’n manier dat hij haar niet voor de voeten liep. Ze wilde privacy, vooral omdat 666 nu vaak op bezoek kwam, wat haar heel goed beviel. Ze had 666’ voorstel om nog een kind te nemen destijds van de hand gewezen, maar ze begon er anders over te denken. Zou het niet leuk zijn, om een dochter naar de Aarde te sturen? Die daar de boel eens flink zou opschudden? Er waren brandhaarden genoeg en, de mensen wisten het nog niet, er dreigde een kernoorlog. Zo ver zou ze het niet laten komen, nog niet, maar de schrik zat er goed in. Dat maakte ze ontvankelijk voor nieuwe stromen en haar dochter zou daar heel goed in kunnen passen.
Toen die avond 666 op bezoek was, begon ze erover.
‘Zeg, Beëlzebub, ik zat nog eens te denken, misschien is het toch leuk als we er nog een kind bij nemen. Een meisje deze keer, want daar vraagt deze tijd om.’
666 keek verheugd.
‘Dat zou geweldig zijn,’ zei hij. ‘Maar mag ik haar dan naar beneden sturen? Dat ze lekker wat stennis kan schoppen daar beneden?’
‘Nee! Ze doet goede dingen. Niet alleen maar goede dingen, zoals Jezus en we hebben allemaal gezien hoe gek iemand daarvan kan worden, maar wel voornamelijk. Ze moet iets teweegbrengen daar. Iets wat de wereld op zijn grondvesten zal doen schudden.’
‘Dat is het lastige met jou. Alles moet op jouw manier!’


‘Natuurlijk. Ik ben God. Het begin en het einde, en jij bent een afgeleide van mij. Vergeet dat nooit, Beëlzebub!’

XVI
Er zijn van die dagen waarop niets wil lukken. Dat overkwam Anya op 13 november 1970. Het was een vrijdag en tegenwoordig betekende dat de laatste werkdag voor het weekend. Ze was pas tweeëntwintig, maar desondanks was ze Medisch Directeur van het Fortuna Ziekenhuis in Bilthoven. Deze kliniek was gespecialiseerd in behandelingen waar mensen liever niet openlijk voor uitkwamen. De plastische chirurgie stond nog in de kinderschoenen, maar hier werd al gretig in borsten en neuzen gesneden.
Anya bleek geen aanleg te hebben voor de uitvoerende geneeskunde. Ze had een afkeer van zieke mensen en ze raakte die liever niet aan. Niet zo handig voor een arts en alleen met grote moeite en weerzin had ze haar coschappen doorlopen. Haar collega’s en mentoren veronderstelden dat haar terughoudendheid bij de omgang met patiënten kwam door haar nog jeugdige leeftijd. Zie je wel, zeiden ze tegen elkaar, je kunt dan wel hoogbegaafd zijn, maar op andere vlakken schiet je soms toch te kort.
Maar Anya wist wel beter. Lichamen hoorden in boeken thuis, niet onder haar handen. Gelukkig kon ze al snel in de directie worden opgenomen, zodat ze zich nu bezighield met de vraag hoe anderen dingen moesten uitvoeren.
Haar ouders vonden het maar niks, dat ziekenhuis.
‘Je kunt toch beter een echte dokter zijn,’ had haar vader ooit opgemerkt. ‘Ga toch in het AZU werken, daar steek je veel van op, want de knapste artsen werken daar.’
‘Het is zonde van je talenten,’ had haar moeder hem bijgevallen. ‘Jij kunt alles en dan ga je in zo’n enge kliniek werken waar gefrustreerde mensen worden opgelapt.’
Maar Anya had geen keuze, vond ze zelf. Als ze alleen al dacht aan zo’n lijf op de behandeltafel werd ze onpasselijk. Nu kon ze zich beperken tot de vraag hoe zoveel mogelijk behandelingen uit te voeren en zo weinig mogelijk schade aan te richten. Want dat moest gezegd worden: de meeste mensen knapten niet bepaald op van zo’n cosmetische behandeling. Borsten waren buiten proporties, neuzen pasten totaal niet bij een gezicht en meestal bleef je littekens zien. In feite was het pure zwendel, waar ze zich schuldig aan maakten, maar ze moest toch wat met haar leven.

Op deze vrijdag was het zonnig maar kil. In de lunchpauze had ze een wandeling in het bos gemaakt en daar kwam ze altijd een beetje van bij. Het werk was niet erg zwaar, maar het verveelde haar. Geld werd er genoeg verdiend en over het algemeen kwamen er weinig klachten. De patiënten waren veel te bang dat ze publiekelijk bekend zouden worden met hun bijgebeitelde neus.
In de luxueus ingerichte wachtkamer zat een man met het soort gezicht dat je nou niet direct dagelijks zag in deze kliniek: borstelige wenkbrauwen, flinke littekens kriskras over zijn wangen, een aardappelneus die rood met witte stippen was en hij had veel rimpels. Hij droeg een bruin pak met daaronder blauwe schoenen en hij droeg zijn haar wat langer dan gebruikelijk, alsof hij een tijdlang was vergeten naar de kapper te gaan.
Toen de man haar zag, sprong hij op.
‘Jou moet ik hebben!’
‘Mij? Ik ken u dacht ik niet.’
‘Dat klopt. Ik heb je naam van de Weduwe Versteeg. Van jaren terug al. Ze zei dat wordt een knappe dokter. Als je ooit wat mankeert, moet je naar haar toe.’
Die verdomde Weduwe Versteeg. Overal bemoeide ze zich mee, zelfs nu ze al dood was. Ze was, na de onthulling van de ware identiteit van haar moeder, vaak genoeg op bezoek geweest in Amersfoort en de Weduwe Versteeg ratelde dan de hele avond door. Dat deed ze tegen iedereen.
‘Ik ben de medisch directeur. Ik behandel zelf niet. Wat is uw probleem? Ik zal u doorverwijzen naar een geschikte arts in onze kliniek. Ik moet erbij vertellen, dat onze behandelingen niet door het ziekenfonds worden gedekt en meestal ook niet door de particuliere ziektekostenverzekeraars.’
‘Poen zat! En jij gaat mij behandelen, jongedame! Ik wil het beste van het beste. Deze hele kop moet anders, zodat ik niet meer te herkennen ben.’
‘Dat is een zeer grote ingreep.’ En hij was vast een crimineel die er belang bij had onherkenbaar te zijn, dacht Anya. Zou ze zoiets op moeten geven aan de politie? Ze kon eens polsen bij haar moeder hoe dat zat.
‘Dat zal best, maar ik heb het ervoor over. Gewoon heel anders. Ik hoef niet heel knap te zijn, want deze jongen krijgt alle vrouwen binnen de kortste keren plat, als het maar anders is.’
‘In zo’n geval is de patiënt meestal niet tevreden na de behandeling. U zult toch een beetje moeten aangeven wat u ongeveer wilt.’
‘Geen idee. Als het maar anders is. Als niemand maar ooit kan zien dat ik het ben.’
‘We kunnen een vrouw van u maken. Dat is echt heel anders en niemand rekent daar op.’
De man deinsde achteruit, alsof al met het mes klaarstond om zijn edele delen te verwijderen.
‘Maar dan geef ik wel een hoop op! Anya’ riep hij uit. ‘Ik een wijf. Ik kan er nooit echt uit zien als een wijf, daar ben ik teveel een kerel voor.’
‘Het is ongelooflijk wat er allemaal mogelijk is tegenwoordig. Voor geslachtsverandering is nog niet heel veel belangstelling, maar de paar artsen die zich ermee bezighouden zijn echt heel goed. Dat komt door hun gedrevenheid.’
‘Aan die paar artsen heb ik niks. Jij gaat dat doen. Jij maakt vanmiddag nog een wijf van mij.’
‘Nou, u zult toch ook aan de hormonen moeten om er een beetje als vrouw uit te zien.’
‘Wat er ook voor nodig is. Doe maar. Ik vind alles best. Waar kan ik me uitkleden?’

Achteraf kon Anya niet bedenken waarom ze had toegestemd om de operatie uit te voeren. Ze had nog nooit een geslachtsveranderende operatie gedaan, dus voordat ze begon, moest ze er wat handboeken op naslaan.
Toen ze, laat in de middag, de operatiezaal binnenkwam, voelde ze zich zelfverzekerd. Een beetje misselijk, maar ze wist zeker dat het haar zou lukken.
De operatie duurde uren. De staf begon tegen middernacht te klagen dat ze moe werden, dat ze in deze kliniek waren gaan werken omdat alles wat ze moesten veranderen zo gemakkelijk aan de buitenkant zat, maar dat het nu echt uitkijken geblazen was.
‘Koppen dicht!’ zei Anya. ‘We moeten deze klus klaren, want we krijgen bij deze man geen tweede kans.’ Vaardig ging ze verder met snijden en in elkaar pulken.
Eindelijk, om vier uur de volgende ochtend, waren ze klaar. De patiënt lag in diepe narcose. Het zou zonde zijn als hij nooit meer wakker werd, na al dat werk.

 

Maar tegen koffietijd de volgende ochtend kwam hij bij. Eerst keek hij wazig om zich heen, want hij kon zich niet direct herinneren wat er was gebeurd.
Anya stond bij zijn bed.
‘Alles zit nog in dik verband en het duurt een tijdje voordat u er een beetje uitziet, maar onherkenbaar bent u alvast wel.’
‘Jammer dat ik niet in de spiegel kan kijken. Ben ik een mooi wijf?’
‘Ik denk van wel. Als alles goed geneest en de hormoonbehandeling een beetje goed aanslaat, kunt u doorgaan voor een echte vrouw. We houden u nog een weekje hier om alles in de gaten te houden. Welke naam mag ik noteren?’
‘Natasja. Dat heb ik altijd een mooie naam gevonden.’
Natasja, net als haar grootmoeder. Misschien leek deze Natasja op haar. Anya wist wel beter, maar ze zou bijna denken dat haar grootmoeder op miraculeuze wijze terug was op aarde.

Die avond was Anya bij haar ouders op bezoek. Haar zusters waren een avondje naar de bioscoop met nog wat drinken na.
‘Ze zijn nog zo jong. De jongelui van tegenwoordig kunnen zoveel meer plezier hebben dan wij vroeger,’ zei haar vader.
‘Nou, zeg dat wel,’ zei haar moeder. ‘Hoewel ik het ook niet slecht had toen we nog in de Datsja woonden. Daarna werd het minder natuurlijk, met Stalingrad enzo.’
Sinds moeder ervoor was uitgekomen wie ze was, hield ze niet op met praten over haar Russische jaren. Over de moord op Stalin sprak ze niet veel. Dat was min of meer een verboden onderwerp. Begrijpelijk, want zoiets kon je lang worden nagedragen.
‘Ik had vandaag zo’n vreemde zaak,’ vertelde Paladia. ‘Er stond een maffia-man op de rol. Hij is overal bezig geweest, heeft ik weet niet hoeveel moorden gepleegd, waarvan de meeste niet bewezen kunnen worden. Maar hij was nu toch tegen de lamp gelopen toen hij op heterdaad werd betrapt bij het wurgen van een Amsterdamse wapenhandelaar. Dat was ook een griezel, hoor, en die had ik vast ook nog eens op de rol gekregen. Maar in ieder geval verscheen de verdachte niet. Nou komt dat vaker voor. Zeker die zware jongens maken nogal eens dat ze wegkomen als ze gepakt dreigen te worden. Alleen hadden ze hem goed in het vizier: ze dachten niet dat hij kon vluchten. Stom natuurlijk dat ze hem niet meteen hadden vastgezet, maar goed, zo gaat dat tegenwoordig. Iedereen is het slachtoffer van de maatschappij, zelfs zulke criminelen als deze man. Ze hebben overal gezocht. Gisteren is hij voor het laatst gesignaleerd, in de trein naar Bilthoven, dus ze hebben het bos daar ook nog uitgekamd, maar nee, nergens te vinden. Nu vraag ik me af of hij op zijn beurt is vermoord. Zou niet zo heel erg zijn, maar zulke dingen kun je niet toestaan. Voordat je het weet, gaat iedereen elkaar afmaken. Maar het houdt me toch bezig. Het was een brutaal ventje, dus ik zie hem er ook nog voor aan dat hij ergens daar in Bilthoven een huis is binnengedrongen en daar de bewoners gijzelt, maar ook daar hebben we geen echte aanwijzingen voor.’
Anya zweeg. Moeder zou die man nooit meer zien, dat wist ze. Hij zou al onherkenbaar zijn als zijn littekens niet goed genazen of als de hormoonbehandeling niet zou aanslaan, maar als de operatie wel goed gelukt was, konden ze verder naar hem fluiten.
Ze vroeg zich af of ze te ver was gegaan en of ze nu als het ware bloed aan haar handen had. Het was echter te laat om zich daar druk over te maken.
‘Goh,’ zei ze even later. ‘Dat is vervelend, dat zo iemand zijn straf ontloopt.’
Nico knikte.
‘Je moeder heeft een zwaar vak. Dat rechtspreken over mensen die je het liefst zag verdwijnen. Het zou niets voor mij zijn.’
‘Voor mij ook niet,’ zei Anya. ‘Ik moet er niet aan denken.’

 

XVII
Nu de jaren zeventig waren aangebroken, kon Jezus eindelijk zijn kaftan dragen en zijn voeten in sandalen hullen. Niemand die hem erop aankeek. De doorsneemensen in de straat keken langs hem heen maar de prachtige jongeren in Amsterdam die de nieuwe tijd verwelkomden en die open stonden voor de boodschap die hij bracht, omringden hem.
Elke dag was hij in het Vondelpark en vaak sliep hij daar ook. Hij was het middelpunt van de belangstelling: mensen uit heel het land kwamen tot hem om bij hem te zijn en zijn boodschap aan te horen.
‘Hij heeft gezegd: laat de kinderen tot mij komen en zij zullen tot hem komen,’ zei hij bijvoorbeeld. En dan hoorde hij uit te groep kreten als Yeah, man, Far Out, Te Gek, Okay, Jezus II. Eigenlijk mocht het niet maar hij zwolg in al die aandacht. Het was zo lang geleden dat hij zo gewild was en al die tijd dat hij bij zijn moeder in de hemel had doorgebracht, had hij getwijfeld aan de zin van zijn zijn. Was het wel zo dat hij voor al die zonden was gestorven? Was hij de echte zoon van God of had hij dat verzonnen, alleen om zijn leven richting te geven? Kon hij werkelijk doden tot leven roepen? Of was Lazarus helemaal niet dood toen hij zijn hand op zijn hoofd legde? Maar hij moest dat achter zich laten. Een nieuwe tijd was aangebroken en het was een prachtige tijd. De jeugd stelde zich open voor spiritualiteit in tegenstelling tot hun ouders die het alleen ging om genoeg geld om de meubels af te betalen en een mooie kist voor als ze dood waren.
Hij was de wereld kwijtgeraakt, maar de wereld was hem ook kwijtgeraakt. Hij nam zich voor een tijdlang te blijven en zich niet nog een keer door zijn moeder te laten dwingen te sterven voor het aangezicht van de hele wereld.
Ik zal niet meer naar haar luisteren, want al is ze De Here God, zij heeft niet altijd gelijk, prevelde hij voor zicht uit, terwijl een meisje in bikini met bloemetjes in zijn haar zijn voeten masseerde. Hee, Jee, hoorde hij een jongen zeggen, wil je nog een hijs van de joint. Goeie shit, man! Out voor de hele middag, echt trippen!
Jezus rookte van de joint en zorgde ervoor dat hij niet inhaleerde. Het kwam eropaan om helder te blijven. Hij had de boodschap en het was de bedoeling dat hij zich die boodschap te allen tijde zou herinneren.
‘Vietnam sucks,’ zei het meisje dat aan zijn voeten zat. ‘Het is zwaar shit, man, dat ze elkaar daar overhoopschieten. En alles voor het kapitaal.’
Jezus had daar niet veel tegenin te brengen. Natuurlijk was zo’n oorlog niet goed, maar aan de andere kant verbond die de Westerse jeugd. Hij dacht terug aan zijn tijd in Moskou waar hij nooit die saamhorigheid had ervaren, alleen angst, alleen de wens om onzichtbaar te zijn en te blijven.
‘We moeten de boodschap breder verkondigen,’ kondigde hij aan. ‘Neem je kleed op, sla op je trommel of op wat anders als je die niet hebt, en laten wij de stad ingaan.’
Zogezegd, zo gedaan. Natuurlijk volgde iedereen hem, want zo zit de mens in elkaar. Die wil ergens bij horen en al zegt de leider dat je de gracht in moet springen om vervolgens te verzuipen, dan doe je het. Zo simpel is het.
In een grote groep liepen ze door het centrum van Amsterdam. De Amsterdammers waren inmiddels wel wat gewend: heel hip Nederland woonde er en sinds de jaren vijftig had het al gerommeld met die jeugd. De ouderen haalden hun schouders op. Ze raken hun wilde haren wel kwijt, let maar op, straks is het gewoon huisje boompje beestje. De heel jonge mensen keken ze bewonderend na: wat zouden ze graag bij deze groep horen, hele dagen doorbrengen in het Vondelpark en over Vrede en Liefde praten. Maar dat mochten ze niet van hun ouders: ze moesten naar school en ’s avonds moesten ze om negen uur thuis zijn.
Jezus had het allemaal niet door. Hij dacht dat iedereen die hem zag, met zijn nieuwe discipelen, tot het geloof zou komen. Als moeder mij toch eens zag, dacht hij, even vergetend dat zijn moeder alles zag en alles wist, want zij was niet voor niets God. Hij was trots en hij wist zeker dat zijn moeder ook trots op hem zou zijn.

Toen Anya het verband van Natasja verwijderde, verscheen er een beeldschone vrouw. Er waren nog wat littekens te zien, maar die stoorden niet en die zouden verdwijnen.
‘Mag ik nu in de spiegel kijken?’ vroeg Natasja. Anya knikte en gaf hem een spiegel, die toevallig op het nachtkastje lag. Dat is wel zo handig, want anders zou ik moeten gaan opschrijven dat ze die spiegel moest zoeken, daar niet in slaagde, niet zo snel tenminste, maar dat ze er uiteindelijk een kon lenen van een verpleegster die de volgende dag zou trouwen. Dat hoeft nu even niet, en Natasja kon haar nieuwe gezicht bewonderen.
‘Godsklere!’ riep ze uit. ‘Ik ben een prachtig wijf! Ik word bijna geil van mijzelf, maar de kleine jongen is natuurlijk ook verdwenen!’
Aan die stem moest nog wel wat worden gedaan. De hormonen zouden die ietwat corrigeren en wat spraakles zou zorgen voor de vervolgmaking. En Natasja moest leren zich iets damesachtiger te gedragen. Dolle mina was al flink actief, maar de vrouwen waren nog niet zo ver dat ze over hun geilheid brulden. Misschien moest het zover ook maar niet komen, dacht Anya.
Ondertussen zat ze ermee dat ze een beroepsmoordenaar hielp te ontsnappen. Natasja hoorde thuis in de gevangenis, of de maatschappij haar nu had gevormd of niet. Maar daar kon ze nu niet mee aankomen, dat had ze eerder moeten bedenken.
‘Rust nog maar wat uit,’ zei ze. ‘Aan het eind van de dag mag je naar huis.’
‘Deze mooie meid gaat lekker uitrusten op de Galapagos. Flinke jongen die mij daar vindt, met dit prachthoofd. En die tieten zijn ook niet mis, zeg! Wat een bos hout voor de deur!’
‘Fijn dat je tevreden bent.’ Anya ging naar haar werkkamer. Daar overviel haar een crisis. Als dit de uitkomst was van haar werk, wat was ze dan zelf waard? Als ze hielp dit soort patsers hun verdiende loon te ontlopen, waar was haar hoogbegaafdheid dan goed voor?
Ze schreef haar ontslagbrief, pakte haar spullen en liep weg van het ziekenhuis, om daar nooit meer terug te keren.

Anya ging terug naar de universiteit. Ze wist alles van het menselijke lichaam, maar niets over de psychologie, sociologie en de filosofie. Die drie vakken ging ze studeren en, net als vroeger, ging haar dat gemakkelijk af.
‘Dat hoofd van Anya ontploft nog een keer,’ zei Nico op een avond, dat Paladia en hij alleen thuis waren. ‘Het kan niet goed zijn, zoveel kennis en dat je dat dan ook nog aan elkaar knoopt.’
‘Ik ben blij dat ze niet meer bij die kliniek werkt. Daar verspeelde ze haar talenten. Iedereen kan manager worden. Maar niet iedereen heeft de hersenen van Anya.’ Paladia zat gebogen over een ingewikkeld juridisch dossier. Tegenwoordig hield het werk niet op om vijf uur. Het ging gewoon door. Morgen moest ze wijze woorden spreken over deze zaak, waarin een vrouw drie mannen die haar hadden verkracht, had gecastreerd. Paladia vond dat ze groot gelijk had, maar ze had de wetten niet achter zich. Ze zou de vrouw moeten straffen en nu zocht ze een onderbouwing voor de laagst mogelijke straf.
‘Ze luistert toch niet naar me, ‘zei Nico. ‘Dat heeft ze nooit gedaan. Van de drie meiden is zij het eigenwijst. En dan die wijze ogen. Die had ze als baby al. Maar ik ben bang dat ze niet gelukkig wordt. Af en toe neemt ze rare beslissingen, zoals met die baan bij de kliniek. Laten we het beste hopen van al die studies, dat ze er iets goeds mee kan doen. Dat ze eindelijk haar weg vindt.’


‘Die vindt ze. Ze mag er wat lang over doen, maar alles komt goed.’

Hij heeft zijn weg gevonden, prevelde God voor zich uit. Wie je ook bent, als je een kind hebt, blijf je altijd moeder. Je blijft je zorgen maken, ook al is je zoon al twee millennia oud. Ze keek hoe Jezus met zijn gevolg door de straten van Amsterdam liep. Zijn nieuwe discipelen adoreerden hem, maar de omstanders leken nogal onverschillig. Jezus scheen dat niet te merken. Hij was altijd naïef geweest. God begreep er niets van, want zelf was ze behoorlijk bij de pinken.
Misschien moet ik hem niet vergelijken met mezelf, dacht ze. Ik ben Enig, dat is gewoon zo, ik, als het begin en het einde, neem toch een speciale positie in.
Ze voelde aan haar buik. Het nieuwe kind schopte af en toe wel. Als God zijnde had ze het kind op een veel comfortabeler manier ter wereld kunnen brengen, maar ze had gekozen voor de langzame, menselijke manier. Dat wilde ze ervaren: het langzame groeien van het kind, de pijnlijke bevalling en de doodsangsten als het kind nog te jong was om op eigen benen te staan.
Ik ben net gek, dacht ze, maar tegelijkertijd besefte ze dat ze krankzinnigheid zelf had gefabriceerd om wat leven in de brouwerij te brengen. Als iedereen altijd maar deed wat normaal was, zou er geen vooruitgang zijn. Niet dat die er anders wel was, maar dan was er tenminste een kans.


666 had al een tijdje niets van zich laten horen. Echt Beëlzebub: zodra hij niet in het middelpunt van de belangstelling kon staan, bleef hij uit de buurt. Ze miste hem niet erg: al haar energie was gericht op de nieuwe Godheid in haar.

En de tijd vloog alweer voorbij. Het werd 1989, en het was, alweer November, de mooiste van alle maanden, in ieder geval in de Noordelijke streken. Als de bladeren van de bomen vielen, en het ’s avonds op een fatsoenlijke tijd donker was, werden de harten van de mensen warm en zo kwam het, dat de wachten bij de Berlijnse muur niet optraden toen de Oost-Berlijners de muur overklommen.
Paladia zag het op televisie en ze zat met open mond te kijken. Zoiets kon niet gebeuren, want het ijzeren gordijn was er voor eeuwig. Dat had ze altijd gedacht en zie wat er gebeurde: een klein stukje werd er opengeschoven en het kon niet anders, of het hele gordijn verdween.
‘Nico,’ sprak ze met dikke keel. ‘Misschien kan ik binnenkort een keer naar Rusland. Ik zou zo graag de Datsja nog eens willen zien, en Moskou, en Stalingrad!’
Nico keek bedenkelijk.
‘Denk je dat ze je vergeven wat je hebt gedaan?’
‘Dat weet niemand. Het enige wat ze weten, is dat ik verdwenen ben en ik geloof niet dat ze nog naar me zoeken. Maar nu de machtsposities anders worden daar, kan ik er ongehinderd rondlopen en reizen. Ik ben bijna drieënzeventig, Nico. Het duurt niet lang meer voordat ik doodga en voordat het zover is, zou ik zo graag nog eens zien wat ik heb achtergelaten.’
‘Ik wist niet dat je er zo tegenover stond. Ik dacht dat je er afstand van had genomen.’
‘Dat dacht ik ook, maar nu ik dit zie, gaat het ineens kriebelen. En jij moet mee. En misschien de kinderen ook.’
‘En de kleinkinderen,’ glimlachte Nico. Inmiddels hadden Paladia en Nico drie kleinkinderen en Nico had zich helemaal op ze gestort: hij paste drie dagen per week op en verwende ze vreselijk.
‘Die zijn nog te klein toch!’ Paladia gaf hem een por in zijn zij.
Ze staarde voor zich uit. Nog één keer, voor het definitieve einde. Om het verhaal, dat nu in stukjes in haar hersenen lag, compleet te maken. Maar voor het zover was, moesten er nog wat ontwikkelingen plaatsvinden daar. Het leek erop dat de gevestigde macht de touwtjes uit handen had gegeven, maar met die lui wist je het nooit zeker. Wie weet, kwamen ze weer terug en gingen ze de repressie opvoeren om hun punt te maken.
Alles zou op het einde nog goed komen.

 

XVIII
Anya was inmiddels klaar met haar studie. Ze werkte aan de Universiteit van Utrecht, waar ze geschiedenis en filosofie doceerde. Zodra ze de mensen over de Muur zag klimmen, snelde ze naar de Universiteit. Ze smeet haar fiets tegen de gevel en rende het onooglijke gebouw in de Uithof binnen.
Nog rennend riep ze
‘Kom mee, mensen, hier wordt geschiedenis geschreven!’ Ze belde de man van Leonie, die een transportbedrijf had. Hij wilde wel komen met een paar bussen. Zogezegd, zo gedaan. Een half uur later was Anya met een stel studenten op weg naar Berlijn. Ze had geen enkel plan, ze had geen idee wat ze daar zou doen, maar ze wilde bij dit belangrijke moment in de geschiedenis zijn.
Haar grootmoeder had de Russische revolutie meegemaakt en haar moeder de tweede wereldoorlog. Die hadden er middenin gestaan. Zij was na de oorlog geboren en altijd had ze het gevoel gehad dat ze leefde in een tijd die er niet toe deed. De nazit als het ware: alles was al gebeurd, niets hoefde nog. Het enige wat nog moest gebeuren was dat iemand het licht uitdeed.
In de bus hing een stemming van opwinding. De jonge studenten hadden helemaal nooit iets meegemaakt. Opgegroeid in de jaren zeventig hadden ze te maken gehad met een tijd van voortdurende vooruitgang. Elk jaar werd het beter, elk jaar kon er meer. Door hun ouders werden ze vrijgelaten, zodat er velen waren die bij hun ouders bleven wonen. Dat scheelde enorm in de kosten en ze konden toch hun eigen gang wel gaan.
Maar nu waren ze op weg naar een plek waar iets gebeurde. Hoe vaak zou dat nog voorkomen in hun voortkabbelende leventje.
Al voorbij de grens met Oost-Duitsland, die officieel nog niet was opgeheven, was te zien dat hier een andere wereld was. In de dorpen stonden armoedige huizen met afgebladderde verf. Auto’s waren er niet veel, alleen een enkel trabantje hier en daar. De mensen op straat hadden echter niets van de zwaarmoedigheid die zo kenmerkend was voor Oost-Europa van na de oorlog. Ze waren op straat en praten en lachten.
Het was een tijd van hoop, voor iedereen. Nu zou alles goedkomen, nu zou de dreiging van de Derde Wereldoorlog worden afgewend.
In Berlijn was het druk. Oost en West was buiten, niemand kon binnen blijven zitten terwijl er zoiets geweldigs gebeurde. Anya keek naar de stoeten die door de grensdoorgang liepen. De meesten hadden geen bagage bij zich. Ze werden luid toegejuicht door de West-Berlijners en ze hadden van oor tot oor een glimlach op hun gezicht.
Ze stond om zich heen te kijken en te genieten van de gedachte dat ze deel uitmaakte van de geschiedenis. Hierover zou nog lang worden geschreven en hele congressen zouden worden gewijd aan de vraag wat deze verandering teweeg had gebracht. Misschien moest ze met een paar studenten aan een onderzoek beginnen en daar een boek over uitbrengen. Ineens voelde ze zich vol energie, meer dan ze in tijden had gehad. Hoewel ze eenenveertig was, had ze het gevoel dat ze nu kwam kijken, nu deel ging uitmaken van het leven.
‘Ze denken dat ze het voor elkaar hebben,’ hoorde ze zeggen.
Ze keek opzij. Naast haar stond een gedrongen man met dun, blond haar. Hij had gemene oogjes, van die toegeknepen ogen die je varkensogen zou kunnen noemen ware het niet dat je daarmee het varken beledigde.
‘Het lijkt mij een grote vooruitgang,’ antwoordde Anya. ‘De mensen zijn eindelijk vrij. Er is nog een hele weg te gaan, maar dit is een goede, eerste stap.’
‘Mensen zijn niet vrij,’ ging de man door. ‘Ze willen niet vrij zijn. Ze hebben dat niet door, maar ze willen aan het handje worden meegenomen. In Rusland zal alles hetzelfde blijven. Vrije meningsuiting? Geen probleem, zolang ze maar geen schadelijke dingen schrijven, zoals dat ze het niet met me eens zijn.’
Wie was deze man? Een gevaarlijke gek? Op zo’n moment kwam er natuurlijk van alles boven. Jarenlang had het zitten gisten in zo’n hoofd en ineens kwam de rotzooi naar buiten. Ze dacht niet dat hij van het type was dat op haar in zou steken, dus bleef ze staan waar ze stond. Het was koud, maar hij had de bovenste vier knopen van zijn overhemd openstaan, zodat ze zijn onbehaarde borst kon zien.
‘Poetin!’ hoorde ze roepen. ‘Kom! We gaan terug. Er is werk aan de winkel thuis.’
Op dat moment kon ze de betekenis niet vermoeden, maar dit was haar eerste ontmoeting met Poetin en er zouden er nog een paar volgen.
De mensen op straat gingen door met het elkaar omhelzen. Tranen werden vergoten en handen werden geschud. Hoe het kwam, wist ze niet, maar ze kreeg de behoefte om zich terug te trekken. De studenten zouden haar niet missen. Het zou ze niet eens opvallen dat ze er niet meer was.
Ze liep naar de Kurfurstendam, waar het druk was ondanks het avonduur. Winkels waren nog open en ze zag mensen met grote pakken en zaken de winkels uitkomen. Was het dan dat waar het om ging? Om de spullen die je hier wel kon krijgen en een paar kilometer verderop niet?
Ze nam haar intrek in een driesterrenhotel, waar ze koffie op haar kamer liet brengen door de roomservice. Toen ze daar zat, in de gemakkelijke stoel bij het raam, bedacht ze dat ze altijd alleen was. Daar had ze niet eerder bij stilgestaan. Haar vrienden en kennissen hadden relaties en meestal ook kinderen, maar ze had nooit gedacht dat ze dat ook zou willen. Was het iets voor haar, iemand die iedere dag in hetzelfde huis was als zij, die tegen haar zou spreken als ze wilde zwijgen? Het huwelijk van haar ouders was een voorbeeld van hoe dat heel goed kon gaan. Ze kon zich die twee niet zonder elkaar voorstellen, terwijl ze toch helemaal verschillend waren. Het irriteerde haar dat ze deze gedachten had, want dat leidde maar tot onrust. Stel je voor dat ze tot de conclusie kwam dat ze een relatie wilde, dan moest ze op zoek en dan kreeg je zo’n tijd dat je aan het aftasten was. Het zou haar leven overhoopgooien.
Ze ging naar bed en kon de slaap niet vatten. Tegen vier uur stond ze op, ineens onrustig. Het was toch te gek voor woorden dat de Balance Of Power aan het veranderen was en zij een beetje ging liggen slapen. Ze kleedde zich aan en ging de straat weer op.
Daar was het nog net zo druk als een paar uur geleden. Ze liep naar de muur, waar mensen begonnen waren de muur af te breken. Tear down the Wall, hoorde ze in haar hoofd. En ineens wist ze welke muur ze moest afbreken: die tussen haar en de rest van de wereld.

Omdat Anya niet iets kon bedenken en er dan vervolgens niets mee doen, stapte ze een vrouwencafé binnen, dat natuurlijk ook nog open was. De vrouwen praatten druk door elkaar heen en door alle geroezemoes was het moeilijk om te begrijpen waar ze het over hadden. Anya ging naar de bar en kwam terecht in een klein groepje.
‘Hallo,’ zei een vrouw met stekeltjeshaar. ‘Jij bent nieuw hier, maar je komt niet uit Oost-Berlijn.’
‘Nee, dat klopt. Zou dat dan moeten?’ Anya zorgde ervoor dat ze glimlachte, want haar collega Ria had haar eens verteld dat ze nors kon overkomen.
‘Nee, natuurlijk niet, maar die zijn hier bij bosjes binnengekomen vanavond. Het lesbische leven krijgt een heel nieuwe impuls door de opening van de muur. Wij zijn aan het praten over wat ons te doen staat, want al kunnen ze dan gaan en staan waar ze willen, het leven zal nog een tijdje moeilijk voor ze blijven. Niks mocht daar, alles was verdacht. Niet dat het hier altijd zo fijn is, met het grootkapitaal dat alles voor ons wil bepalen, maar toch hadden we niet graag met ze willen ruilen.’
‘Goh, het is net een paar uur geleden gebeurd en jullie zijn al een strategie aan het uitzetten?’
‘Ja, natuurlijk. Voor je het weet, is je kans verkeken. Hoe heet je eigenlijk?’
‘Anya. En jij?’
‘Gertrude. Ben jij een Russin? Dat gaat wel erg snel, zeg, als de Russen ook al in het Westen komen. Maar jullie werken natuurlijk in Oost-Berlijn, om alles in de gaten te houden. Zit jij bij de geheime dienst of in het leger?’
‘Niet van die snelle conclusies trekken. Ik kom uit Nederland, al is mijn moeder wel een Russin. Die heeft nog bij Stalingrad gevochten en in de tractorfabriek gewerkt. En mijn grootmoeder had een relatie met Nadezhda, de vrouw van Lenin. Daar weten jullie niets van, want dat moest allemaal geheim blijven, in het belang van het socialisme en de internationale.’
‘Ga weg! Nou, je mag dan niet uit Rusland komen, je hebt er toch je wortels. Wat toevallig nou weer. Zeg, ik ben een beetje moe geworden. Wat denk je, Anya, zullen we bij mij thuis nog wat drinken? En dan samen gaan slapen?’

En aldus geschiedde. Nadat Gertrude in slaap was gevallen, dacht Anya na over het wezen van seks. Als je er goed bij nadacht, was het een merkwaardige gewoonte om je naakt op iemand te storten. Maar leuk was het wel. Aan dit deel van haar lichaam had ze nooit aandacht besteed, niet uit schaamte of preutsheid, maar omdat het haar niet interesseerde. Dit was een interessante nacht, in meerdere opzichten.

Jezus, die nog altijd drieëndertig was, hij was immers de zoon van God, kon met deze tijd minder uit de voeten. Bij het aanbreken van de economische crisis, begin jaren tachtig, brak het no-nonense tijdperk aan en dat hield in dat zijn volgelingen waren gaan werken en zich op hun carrière gingen richten. Hij was weer net zo alleen als hij sinds 1953 was geweest. Wel woonde hij in een kraakpand, met mensen die ook hun draai niet konden vinden in deze tijd, maar erg spiritueel ging het er allemaal niet aan toe. Zijn medebewoners waren jongens met hanenkammen en kaalgeschoren koppen en ze hielden ervan de politie met stenen te bekogelen. ’s Avonds luisterden ze naar keiharde muziek. Ze hadden weinig zin in het luisteren naar de woorden van God.
‘Hou eens effe je bek, mafkees!’ had Jürgen, de jongen die in de kamer naast hem woonde, gisterenavond tegen hem gezegd toen hij wilde vertellen dat de mens geneigd is tot het goede maar desondanks vaak overgaat tot het kwaad. Jezus had zich daardoor gekwetst gevoeld. Anders dan rond de jaren nul wilde de mensheid zijn goddelijkheid en zijn afkomst maar niet erkennen. Als hij vertelde dat hij de zoon was van God, zeiden mensen dat ze nog een goede therapeut kenden, of dat hij niet teveel moest blowen want dat was toch slecht voor je hersenen. Ze geloofden het gewoon niet.
Dus in december 1989 liep hij met zijn ziel onder zijn armen. Wat moest hij doen? Moest hij moeder vragen hem terug te halen? En wat dan. Hij kon toch niet tot in de eeuwigheid in de hemel zitten niksen. Bij mensen namen kinderen op een zeker moment de taken van hun ouders over, maar daar kon geen sprake van zijn. Wie er ook verdween, zijn moeder zou er zijn tot het einde der tijden en misschien nog wel langer.
Al lopend door Oud Zuid kwam hij langs een boekwinkeltje waar vulpennen in de etalage stonden. Hij had nooit veel geschreven, anderen hadden zijn woorden opgetekend, maar hij zou ermee kunnen beginnen. Hij ging naar binnen. Achter de toonbank zat een man van een jaar of vijftig te lezen. Hij leek Jezus niet op te merken. Pas na een minuut of tien keek hij op.
‘Wat is er?’ vroeg hij afgemeten.
‘Met die pennen in de etalage, kun je daarmee schrijven? Goed schrijven, bedoel ik. Ik wil een boodschap overbrengen.’
De man keek hem aan alsof hij van Mars kwam en hij voor het eerst zo’n alien met zijn ogen op steeltjes zag.
‘Een pen is om mee te schrijven, ja. Hoewel die dure uit de etalage vooral worden gebruikt om mensen de ogen uit te steken in de schrijverscafés hier en die juffrouwen, die over hun verloren liefdes gaan schrijven. Of over de ellende van hun verloren jeugd.’ De boekhandelaar keek Jezus kwaad aan, alsof hij zelf al die vreselijke boeken had geschreven.
‘Ik wil het Woord brengen,’ sprak Jezus. ‘Het Woord over de Here, die het begin en het einde is. De mensen hebben geen tijd meer om naar het gesproken woord te luisteren. Daarom zal ik het noteren. Met een pen.’
‘Weer zo eentje dus, die zonodig de wereld deelgenoot moet maken van zijn banale gedachten. En het zal nog wel uitgegeven worden ook! En dat terwijl mijn prachtige roman, over kunst, liefde en dood, waaraan ik twintig haar heb gewerkt, blijft liggen. Dit volk heeft mij niet verdiend.’
‘Dat is naar voor u. Maar ik zou graag die dikke, zwarte pen hebben. In dat mooie doosje. Hoeveel kost die?’
‘Die kost vijfhonderd gulden en dat is meer dan ik ooit voor mijn prachtwerk zal zien.’
‘Dat is veel geld, maar voor het Woord is niets teveel,’ zei Jezus. Natuurlijk had hij geld, want hij was de zoon van God, die wijn van water kon maken en brood kon uitdelen in een land waar de hele oogst was mislukt door aanhoudende droogte.
De winkelier nam een doosje uit de toonbank en zette dat met een klap neer.
‘Alstublieft! Voor uw woord!’
‘Dank u. Ik wil er graag nog een paar schriften bij.’
‘Moleskineschriften zeker! Niets is te duur voor het zoveelste flutboek dat binnenkort in elke kiosk te krijgen is.’ De man nam een stapel schriften van de plank en smeet die neer naast de vulpen.
‘Dat is dan zevenhonderdvijftig gulden!’
Jezus betaalde en verliet de winkel. Die avond sloot hij zich op in de kamer in het kraakpand. Hij begon te schrijven en schreef aan één stuk door, wekenlang. Sommige van zijn medebewoners klopten af en toe op zijn deur om te zien of hij nog leefde, maar Jezus stuurde ze resoluut weg. Na een week of zes waren alle Moleskineschriften vol. Hij kwam zijn kamer uit, verliet het kraakpand en ging op zoek naar een uitgever.

Anya was met Gertrude op bezoek bij haar ouders. Die woonden nog altijd in hetzelfde huis in Amersfoort. Ze konden zich zo onderhand een veel duurder huis veroorloven, maar ze wilden niet weg, omdat hier de gelukkigste jaren van hun leven, die nog altijd voortduurden, waren begonnen.
‘Nog tien jaar, dan is deze eeuw voorbij,’ zei Nico. Ondanks zijn vijfenzeventig jaar had hij een volle haardos en zijn gezicht was nauwelijks gerimpeld. Hij sportte nooit, maar hij speelde wel veel met de kleinkinderen. Ergens is hij zelf altijd een kind gebleven, had Paladia weleens gezegd.
‘En wat gaan jullie van de nieuwe eeuw maken, kinderen?’ vroeg hij.
‘Het zit er voor mij ook bijna op, Pa. Ik ben in de veertig en Gertrude ook. We worden zo langzamerhand oud. Ik zal mijn dagen wel slijten op de universiteit.’
‘Wat een onzin! Wij zijn nog niet eens oud! Negentig, dat is oud. Je hebt nog een half leven voor je. Jij hebt talent, Anya. Jij kunt heel veel bereiken. Jij kunt invloed hebben op de geschiedenis en dat is maar weinig mensen gegeven.’
Anya lachte. Haar vader dacht nog altijd dat zijn dochters de geweldigste vrouwen waren die ooit hadden geleefd.
‘Je kunt wel lachen, Anya,’ zei Paladia. ‘Maar er is best wat te doen. In Rusland verandert alles en als we niet oppassen, grijpen die maffiosi alles wat ze te pakken kunnen krijgen. Er is geen gevoel voor gemeenschappelijkheid daar. Het algemeen belang is er onbekend. Ondanks dat zogenaamde communisme. Jij moet ernaartoe, om dat te voorkomen.’
‘Maar hoe stel je je dat dan voor? Ik ben professor. Ik doe aan theorie. De val van de muur heb ik gezien, maar voor de rest heb ik me nooit ergens mee bemoeid!’
‘Dan ga je dat nu doen. Volgend jaar, in de lente, gaan wij samen naar Leningrad en Moskou. Je vader gaat ook mee natuurlijk. Dan zal ik je introduceren in de Russische cultuur. Dan zie je vanzelf wel wat je daar moet doen. Je moet ze stoppen. Er zijn daar mensen die je moet stoppen. Ik ken ze niet, nog niet, want ze houden zich schuil, maar ze zijn al bezig. Dat weet ik zeker.’
Op weg naar huis zei Anya
‘Zou mijn moeder aan het dementeren zijn? Ik zit helemaal niet in de politiek. Wat moet ik met zo’n opdracht.’
‘Ik denk niet dat ze dementeert. Ze lijkt iets te zien wat jij niet ziet. Ik zou maar gewoon meegaan volgend jaar. Ik voel dat er iets in het verschiet ligt, wat weet ik niet en hoe het komt ook niet, maar er gaat iets gebeuren.’
Iedereen is gek geworden, dacht Anya en ze besloot het maar zo te laten. Ze zouden wel weer bij zinnen komen.

IXX
Eindelijk was het zover: de dochter Gods werd geboren. God was in verschrikkelijke barensnood: een pijn doorsneed haar buik alsof er met zes messen tegelijk werd gesneden en het leek alsof ze werd opengescheurd. Had ze dat de mensheid aangedaan al die tijd? Dit was verschrikkelijk! Daar moest ze iets aan doen.
Na urenlange kwelling werd haar Dochter eindelijk geboren. 666 was wel in de buurt maar hij wilde geen getuige zijn. Hij kon niet tegen pijn en het anderen zien lijden, deed hemzelf pijn. Hij was nerveus. Een paar zielen probeerden hem de kalmeren, terwijl ze hun onrust en angst probeerden te verbergen. Het was wel de duivel die ze ineens in de hemel zagen. Wat was er aan de hand? Was het einde der tijden aangebroken en had het kwaad overwonnen?
God stond op van haar kraambed met haar dochter in haar armen.
‘Is ze niet prachtig?’ vroeg ze aan niemand in het bijzonder.
Iedereen beaamde dat. Het kind, jong als ze was, had een wijze, rustige blik en opvallend was haar dikke haardos. Ze lag rustig in haar moeders armen, alsof ze alle tijd van de wereld had en dat was natuurlijk ook zo.
‘Voor haar heb ik een bijzondere taak in gedachten,’ ging God verder. ‘Ze zal de wereld redden. Echt redden, deze keer en zich niet beperken tot praten in de woestijn om zich vervolgens te laten pakken door onwetenden. Ik noem haar...’ Hier zweeg ze. Ze keek haar omstanders vragend aan. Hoe moest ze haar kind noemen? Er waren zoveel mogelijkheden, maar de naam van haar kind zou eeuwig meegaan, dus het moest een goede naam zijn.
‘Elize,’ stelde de Duivel voor.
God schudde haar hoofd.
‘Te simpel. Te gewoontjes. Ik zoek echt iets bijzonders.’
‘Medusa!’ stelde een oude ziel voor.
‘Geen sprake van. Die komt uit het Fake News waar ze zich daarbeneden zo aan laven. Iets anders. Maria misschien? Nee, zo heette de aardse adoptiemoeder van Jezus, daar kan ik niet mee aankomen. Dat zou hij me kwalijk nemen en dan wordt onze relatie nog ingewikkelder.’
Wat mensen ook riepen, God wees de suggestie van de hand. Nooit had ze gedacht dat een naamgeving zo lastig zou zijn.
Ineens wist ze het: Naamah zou het worden! Precies de goede klank voor haar dochter. Naamah, de Dochter van God! Opgelucht legde ze het kind in haar wiegje en een engel kwam aangesneld om haar naar haar stoel te begeleiden. God wuifde die hulp weg: er waren grenzen aan het nabootsen van haar evenbeelden. Ze had ervoor gezorgd dat ze geen pijn meer had en zwak voelde ze zich natuurlijk niet, anders is het moeilijk volhouden tot in de eeuwigheid.
En zo geschiedde het, dat Naamah ter wereld kwam. Eigenlijk niet zozeer in de wereld, maar nog steeds in de hemel. De omgekeerde weg, leek het wel. God bedacht dat ze haar dochter nog even bij zich wilde houden. Ergens in de jaren tien van de volgende eeuw zou ze haar naar aarde sturen om daar haar taken uit te voeren. Een gevoel van geluk overviel haar: ze had het goed gedaan en de fouten die ze sinds de schepping had gemaakt, zou ze herstellen. Dat was nog een gepuzzel, maar ze kwam er wel uit.
De wereld was aan het veranderen. God had erg genoten van de jaren zeventig, tenminste, van hoe het in het Westen ging in de jaren zeventig. Eindelijk gingen die mensen zich een beetje ontspannen, eindelijk namen ze niet alles meer zo loodzwaar op. Maar nu ging het de verkeerde kant uit.
Ze zoomde in op Donald Trump, die ze een speciale taak had toebedacht. Hij was precies het huftertje geworden dat ze al voor zich had gezien. Nooit had hij iets hoeven doen voor zijn rijkdom en welk project hij ook onderhanden nam, het mislukte. Toch bleef hij van zijn eigen genialiteit overtuigd en dat liet hij overduidelijk blijken aan wie hem maar voor de voeten kwam.


Moest ze die nou wel president maken? Het was wel riskant. De mensheid ging steeds meer de blaters zonder verstand geloven. Mensen voelden zich verongelijkt, tekortgedaan, en ook dit gold weer vooral de Westerse wereld. Het leek alsof ze al die welvaart niet aankonden. Ze hoefden nergens om te vechten en zelfs de economische crises doorstonden ze met gemak. Dat was wel anders in de jaren dertig, toen ze af en toe nog doodgingen van de honger omdat het echt niet lukte om aan iets als levensmiddelen te komen. Die Donald Trump zou ze een lesje leren, al zou hij zelf nooit door hebben wat voor lesje dat was. Zoals hij nooit iets door zou hebben.

Anya werkte als docent in Filosofie, Psychologie en Geneeskunde in Moskou, want ze wilden daar wat Westerse invloed nadat het IJzeren gordijn definitief was opgetrokken. Gelukkig was Gertrud met haar meeverhuisd, want anders zou het een eenzaam bestaan zijn geworden. De Russen waren nogal op zichzelf en, hoewel ze er tegenwoordig niet meer voor werden opgepakt, waren ze afhoudend tegenover buitenlanders.
Ze woonde er nu vijf jaar en in al die tijd was ze er niet in geslaagd vrienden onder de Russen te maken. Haar collega’s waren vriendelijk genoeg, maar af en toe bespeurde ze bij hen toch een vleugje jaloezie: wat hebben die buitenlanders wat wij niet hebben. Haar studenten daarentegen waren enthousiast, want ze vertelde ze dingen die ze niet eerder hadden gehoord. Bijna allemaal wilden ze naar het Westen. Met de val van het zogeheten communisme was het leven hard geworden in Rusland. Werkloosheid kwam nu voor en bittere armoede ook. Jaarlijks gingen er vele daklozen dood door de vrieskou. Iedereen moest maar voor zichzelf zorgen, dat was het idee. De overheid moest zich nergens mee bemoeien.
Nu bleef die overheid zich overal mee bemoeien, buiten de vraagstukken van arbeid en inkomen dan. De overheid controleerde op slinkse wijze nog steeds de pers en een deel van de televisiestations was in handen van die overheid. Waarschijnlijk hadden ze zelfs een grotere vinger in de pap door met stromannen te werken.
Op een dag kwam er een man haar werkkamer binnen. Ze herkende hem meteen: het was die Poetin die naast haar had gestaan toen de Berlijnse muur viel.
Hij stelde zich voor en ze kreeg rillingen over haar rug van zijn koude vissenogen. Nu was hij nog kaler dan destijds, maar zijn overhemd was geheel gesloten.
‘Ik ga over betrekkingen met het buitenland,’ zei hij. ‘En u bent een buitenlandse professor, dus we moeten bespreken hoe de geschiedenis en de filosofie het beste kunnen worden gedoceerd.’
Anya was perplex. De regering die kwam vertellen wat zij moest doceren? Tot nog toe had ze gedacht dat het om haar vakinhoudelijke kennis ging, dat de honger naar wat gemist was tijdens de jaren van dictatuur zo groot was dat buitenlanders die moesten stillen.
‘Ik heb geen hulp nodig,’ zei ze afgemeten.
‘U krijgt hulp. We willen de nieuwe ontwikkelingen in goede banen leiden,’ ging hij verder. ‘En dit is wat ik u wil laten zien.’ Uit zijn tas haalde hij een dik dossier en gaf het haar. Anya legde het naast zich neer.
‘Ik zal doceren op de manier die mij het beste lijkt,’ zei ze. ‘Studenten moeten leren zelfstandig na te denken en dat lukt ze niet als ze gecensureerd materiaal voorgeschoteld krijgen.’
‘Wie heeft het over censuur? Daar is geen sprake van. Ik geef u alleen richtlijnen, dwingende richtlijnen, om rekening te houden met de situatie in dit jonge land. De mensen kunnen zo snel een verkeerd beeld krijgen van de situatie.’
Ja, daar zal jij wel voor zorgen, dacht Anya. ‘Als er verder niets is, zou ik graag verdergaan.’ Ze stond op om Poetin naar de deur te begeleiden. Toen hij haar toeknikte, bij wijze van afscheid, speelde er een vals glimlachje om zijn lippen.
Anya keek het dossier door. Rusland moest vooral naar voren komen als een groots land, een heel uniek en bijzonder land, dat recht had op een eerste plaats op het wereldtoneel. Geen haar op haar hoofd die erover dacht om gevolg te geven aan de dwingende oproep.

In 1995 had Jezus zijn boek al jaren af. Het had geen moeite gekost het gepubliceerd te krijgen, want zelfhulpboeken waren veelgevraagd. De uitgeverij, De Innerlijkheid, had alleen bezwaren tegen en uittypen van de twintig Moleskineschriften en verder wilden ze de inhoud niet als één boek publiceren, maar als een serie. Over zijn auteursnaam moest ook worden gesproken: Jezus van Nazareth verkocht niet. Ze hadden hem merkwaardig aangekeken toen hij die naam noemde en hij realiseerde zich dat hij die niet meer kon gebruiken. Dat was erg jammer. Kan Karel Van Kasteele dan, had hij gevraagd. Nee, het moet korter, en het moet iets zijn wat alle mensen meteen goed schrijven. Bij een naam als Van Kasteele zouden ze zich steeds moeten afvragen of het met één of met twee e’s geschreven moest worden. Uiteindelijk werd het Dr. Leo. Kort en krachtig en iets wat de mensen zeker zouden onthouden, als een volgende deel van de serie op de tafels in de boekwinkels lag. Jezus ging akkoord. Hij vond het een vreemde naam, maar het belangrijkste was dat zijn Woord, dat uit zijn eigen pen had gevloeid in plaats van dat het achteraf was opgetekend door mensen die hem niet helemaal goed hadden begrepen, voor de mensen te lezen zou zijn.
En lezen deden ze. In Nederland verkocht deel 1, Groeien door stilstaan, vijfhonderdduizend exemplaren, ongekend voor een boek in het Nederlands. Al snel werd het vertaald in zeventien talen, waaronder het Engels en het Russisch. Jezus had niet zo heel goed opgelet tijdens het onderhandelen over het contract, en hij kreeg vier procent van de opbrengsten. Dat maakte niet zo heel veel uit: geld had hij altijd als hij het nodig had en met de gigantische verkopen in tientallen landen bracht het toch nog aardig wat op.
Zoals hij had gehoopt, werd hij uitgenodigd door groepen mensen om over zijn boek te komen praten. De eerste keer moest hij naar een congresgebouw in Noordwijk. Hij sprak daar voor een groep voorlichtingsverpleegkundigen. Dat was heel goed, want deze mensen zouden het woord verder brengen naar andere mensen.
Zo’n zaal was wel even wat anders dan een woestijn of een vissersboot. De mensen zaten over een grote ruimte verspreid, er was kunstlicht en achter hem was een groot scherm, waar hij desgewenst dia’s op kon projecteren. Die had hij niet: het Woord moest genoeg zijn, dat had geen plaatjes nodig.
De mensen luisterden wel, maar toch had hij het gevoel dat ze wat afgeleid waren. Zodra het uur, dat beschikbaar was gesteld voor zijn inleiding, voorbij was, stonden de mensen op en begaven zich naar het restaurant. Niemand bleef in de zaal achter. Teleurgesteld was hij wel, maar hij bedacht dat het de eerste keer ook even duurde voor hij mensen echt had geboeid. Hij ging ook maar eten, al had hij daar zoals gebruikelijk weinig behoefte aan.
Zo gingen de jaren voorbij. De Dr. Leo boeken verkochten nog steeds goed. Kennelijk had niet iedereen een exemplaar in de kast staan. Voor Jezus was het het voornaamste dat hij bekend bleef en dat hij continu werd gevraagd om te komen spreken op congressen en teamdagen voor kantoormensen. Tussendoor bedacht hij hoe hij zijn verhaal nog interessanter kon maken en hij speelde met de gedachte aan een nieuw boek in de Dr. Leo serie.
Hij ging eens met zijn uitgever praten, want die had een goed beeld van wat mensen graag wilden lezen.
‘Het moet persoonlijker, dat nieuwe deel,’ zei Tessa de Vries, zijn persoonlijke redacteur. ‘Je moet de mensen laten uitvinden wie zij zijn, wat voor type ze zijn en vandaaruit verder werken.’
Jezus knikte. Dat was een goed idee. De mensen waren meer en meer met zichzelf bezig. Het nieuwe fenomeen Internet deed steeds meer mensen naar een computer snellen en dat maakte het moeilijk om ze bij de les te houden. Dat was vooral zo op de teamdagen voor kantoormensen.
Inmiddels had hij leren typen. Wel zo gemakkelijk. De pen die hij jaren geleden had gekocht, had hij nog steeds en af en toe noteerde hij zijn gedachten ermee, maar het schrijven aan inleidingen en nu dan aan het nieuwe boek ging hem gemakkelijker af met een computer.
Het nieuwe deel, dat een jaar later af was, werd met gejuich ontvangen. In de kwaliteitskranten kreeg het boek goede recensies: eindelijk een boek dat van de mens zelf uitgaat in plaats van vanuit de groepen en de samenleving. Ook dit boek verkocht goed en de belangstelling voor zijn optredens groeide.
Hij werd zelfs hier en daar gevraagd om in dienst te treden, want in grotere organisaties waren altijd wel teamdagen en het leek veel personeelsafdelingen leuk om de medewerkers te laten uitvinden wie ze waren. Maar hij bleef zelfstandig. Alleen destijds in 1953 was hij in een soort loondienst geweest, verder nooit. De Dr. Leo kleuren werden een gangbaar begrip in alle kantoren in de Westerse wereld en al gauw had hij leerlingen, discipelen noemde hij ze, die zijn methode kwamen leren.

Het was 2001. Anya was gewoon doorgegaan met lesgeven op de manier zoals zij het wilde en tot nog toe had ze geen nare dingen ondervonden. Er was genoeg aan de hand in het nieuwe Rusland: journalisten verdwenen of kwamen onder verdachte omstandigheden om het leven. Poetin bezocht haar niet meer, want die zat hoog in de boom alle macht naar zich toe te trekken. Ze was er ergens blij om, maar aan de andere kant was het achteraf bezien een gemiste kans dat ze hem destijds niet had verleid tot vaker langskomen. Misschien had ze hem kunnen beïnvloeden.
De wereld ging niet de goede kant uit, ondanks alle gejubel over de opheffing van de grens tussen Oost en West en het nieuwe economische elan dat nu heerste in de voormalige Oostbloklanden. Steeds duidelijker werd hoe een paar zeer rijken alles naar zich toe schraapten en niets of weinig overlieten aan de andere mensen. In Oost-Europa was dat heel duidelijk: zogenaamde zakenmannen werd geen strobreed in de weg gelegd. Alles konden ze doen: wapens verkopen aan landen die officieel op de sanctielijst stonden, belasting ontduiken door hun geld naar belastingparadijzen te sluizen en kartels aangaan om ervoor te zorgen dat de prijzen altijd hoog bleven. Daar kwam nog bij dat er een levendige handel was in financiële producten. In niets, als het ware. Niemand begreep die producten maar het was duidelijk dat al dat rondgepompte geld niet was gebaseerd op de waarde van reële goederen of diensten. Niemand hield deze ontwikkeling tegen.
Op 9 september werd de wereld opgeschrikt door de aanslagen die vooral New York trof. De Twin Towers kwamen naar beneden, Bush verklaarde het terrorisme de oorlog en ineens was alle angst en alle woede gericht op de Islam en de moslims. Vergeten was de jarenlange angst voor het communisme. Er was een nieuwe dreiging gevonden. Dat kwam veel regeringen goed uit: nu was er reden om flink wat vrijheden terug te schroeven, om te beginnen die op internet. Mensen schreven maar wat ze wilden en ze konden met iedereen contact hebben, waar die zich ook bevond op de wereld.
Anya was dol op internet en ze vond het jammer, dat dat er niet was geweest toen ze nog jong was. Hoeveel meer had ze dan kunnen leren. Ze kon nu dagelijks met haar oude moeder contact hebben, die best nog eens naar Rusland wilde komen, maar die opzag tegen de reis. Drieëntachtig, en nog steeds woonde ze in haar oude woning in Amersfoort. Haar vader was een paar jaar geleden rustig in zijn slaap overleden. Haar moeder had gezegd dat ze daar niet overheen zou komen, dat dit verdriet haar het graf zou in helpen, maar tot nog toe was het daar niet van gekomen.
Nu de wereld opnieuw in brand stond en er een dreiging was gekomen die moeilijk was te bestrijden, zag de Russische overheid haar kans schoon. Net als jaren geleden stond er onverwacht een overheidsfunctionaris in haar werkkamer. Hij had geen dossier, want documenten werden tegenwoordig gedigitaliseerd.
‘Ik draag u op om in komende colleges te vertellen over het belang van de eenheid van het Russische volk en hoe ze altijd eendrachtig hebben gestreden voor de positie van de Russische Federatie,’ zei de man, die een brilletje droeg zonder pootjes, waardoor hij er een eeuw te oud uitzag.
‘Dat is niet waar,’ antwoordde ze. ‘De Russen hebben niet eendrachtig gestreden. Zie maar hoe hard ze de Federatie uit zijn gerend. Ik ga geen sprookjes vertellen.’
‘Dat zijn geen sprookjes. Hoe durft u! Het is van groot belang in de strijd tegen het terrorisme dat we onze identiteit bepalen. Dat geldt voor alle landen, nu we worden aangevallen door krachten van buiten.’
‘Zijn we overvallen door een stel Aliens ofzo? Moslims wonen in alle landen, dat zijn geen krachten van buiten. Het is ongelooflijk hoe goed die aanslagen in 9/11 jullie uitkwamen. Het is nog erger dan onder Stalin.’
‘U weet niet wat u zegt.’
‘Dat weet ik beter dan u denkt. En ik ga het niet doen. Een goede dag verder, ik heb u niks meer te zeggen.’
‘U hoort nog van ons,’ sprak de man afgemeten en hij verliet de kamer.
Hij kwam zijn belofte na. Anya gaf colleges zoals ze altijd had gedaan, al voelde ze zich wel onrustig en wat angstig. Wekelijks verdwenen er mensen, vooral journalisten, maar ook wetenschappers. Niemand kon ooit vertellen wat er met ze was gebeurd, maar iedereen snapte hoe het zat.
Op een kwade dag in 2002 kwam de klop op de deur. Een stel politieagenten arresteerde haar op de beschuldiging van ontucht met jongeren. Het was zo duidelijk dat het een valse beschuldiging was, data Anya zich niet eens probeerde te verweren.
Ze werd naar een gevangenis in Moskou gebracht, waar ze in een donkere cel in een verder lege gang werd opgesloten. Dat is om mij angst aan te jagen, dacht ze, ik moet me niet gek laten maken. Maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan, want als je in je eentje bent en je kunt aan niemand je verhaal kwijt, gaan er gedachten en beelden door je heen spoelen.
Dagen gingen over in nachten, af en toe werd er een bord eten voor haar neus neergekwakt door een bewaker, die niet sprak en verder zag ze niemand. Na een tijdje wist ze niet meer hoe lang ze zat opgesloten en wat voor maand of jaar het was. Ze wist ook niet of Gertrud op de hoogte was gesteld, of haar moeder. Als dat niet zo was, moesten die zich enorme zorgen maken.

Maar Paladia had het wel gehoord. Het was haar medegedeeld door de Nederlandse Ambassade in Moskou: haar dochter was gepakt vanwege een overtreding op de zedelijkheidswetten. Specifieker werd het bericht niet, maar het was genoeg voor Paladia om zich ernstig zorgen te maken.
Ze belde met Gertrud die van niets wist en bijna ten onder ging aan de spanning en de angst. Ze was naar de politie geweest, waar ze haar hadden weggestuurd met de mededeling dat ze geen familie was en dat ze dus niks konden zeggen.


‘Ik kom eraan, kind,’ zei Paladia. ‘Ik weet hoe die lui werken, want daar heb ik genoeg van gezien vroeger. Ik probeer vandaag nog een vliegtuig naar Moskou te boeken.’

God keek het allemaal eens aan en zei tegen Naamah:
‘Het loopt daar volledig uit de klauwen. Dat had ik nou niet voorzien, dat ze zo’n nieuwe vijand zouden vinden. Eigenlijk heb ik er helemaal genoeg van. Je zou willen dat een van die gekken echt op de rode knop gaat drukken. Die Donald Trump zie ik er nog wel voor aan om zoiets te doen.’
Naamah, die in menselijke leeftijd een kind zou moeten zijn, maar als Dochter Gods zich niet aan dat soort ontwikkelingswetten hoefde te houden, keek bedachtzaam.
‘Al uw werk zou voor niets zijn geweest, moeder. Er moet toch iets van de maken zijn. Al lijkt het wel elke dag oudejaarsavond beneden, dat is toch niet wat ze willen?’
‘Ze zijn te stom om te weten wat goed voor ze is, daar komt het op neer. Ze lopen achter elke idioot met een grote bek aan. Kijk maar hoe die Poetin erbij loopt, met zijn blote bast alsof hij alles al heeft gewonnen.’
‘Het wordt tijd dat ik er eens een kijkje neem. Het tij moet worden gekeerd.’
God keek haar dochter aan. Ze was nog wel wat jong, zeker in termen van de eeuwigheid, maar het kind leerde erg snel, dat moest gezegd worden.
‘Je broer is het niet gelukt. Kijk hem daar toch: hij zit weer op een teamdag te vertellen welke kleur mensen zijn van zijn karakter. Ze hangen aan zijn lippen. De meeste dan. Sommige weten dat hij onzin aan het verkopen is.’
Naamah zoomde in op het buurthuis dat gekozen was door een afdelingshoofd als locatie voor een teamdag, omdat dat zo informeel was. Op die manier zouden de mensen eerder hun reserves laten varen.
‘Hij gelooft er zelf in,’ zei ze.
‘Dat bewijst maar weer hoe hij is afgegleden. Hij lijkt helemaal vergeten te zijn dat een flink deel van de mensheid hem nog steeds aanbidt. Gaat hij zich persoonlijk bemoeien met die kantoorkwezels. Die jongen weet geen prioriteiten te stellen en hij kent zijn positie in de wereld niet.’ God ergerde zich meer en meer aan haar zoon. Het was dan wel haar kind en ze zeggen dat moederliefde altijd blijft, maar die liefde werd erg op de proef gesteld, vond ze zelf.
‘Ach, hij kan geen kwaad,’ zei Naamah. ‘Hij had het slechter kunnen doen, meer naar vader luisteren bijvoorbeeld.’
‘Zeg nooit tegen hem wie zijn vader is! Dat kan hij niet aan!’
‘Nee, natuurlijk niet. Maar goed, die mensen worden steeds stommer, vooral daar in het Westen. Misschien moet alleen het Avondland ten onder gaan. De rest zit nog wel in de lift.’ Naamah was praktisch ingesteld en weinig sentimenteel. Ze had de mens niet geschapen en daarom had ze een grotere afstand tot deze evenbeelden dan haar moeder.


‘Dat Europa moet nog even blijven. Ik wil zien hoe ze zichzelf uit de nesten werken en ze het verstand gaan gebruiken dat ik ze toebedeeld heb. Even wachten nog, Naamah. Begin 2017 zet ik Trump in Washington neer, een grotere belediging voor de waardigheid van de mens bestaat er niet. En dan kom jij na een tijdje in actie.’

Paladia liet zich direct naar de gevangenis vervoeren toen ze op het vliegveld bij Moskou was geland. De taxichauffeur maakte haast, want ze had hem gezegd dat hij moest opschieten en hem een paar dollars aangeboden. Veel is er niet veranderd, dacht ze, toen hij die gretig aanpakte en de biljetten even streelde, alsof het om een prachtig juweel ging.
In de gevangenis liep ze direct af op de eerste functionaris die ze zag.
‘Ik wil mijn dochter zien!’ zei ze. ‘Die zit hier al een paar dagen en zelfs de medewerkers van de ambassade zijn niet bij haar gelaten. Het is een grote schande.’
‘Dat gaat niet, mevrouw. Niemand kan bij haar worden toegelaten, want dat schaadt het onderzoek.’
‘Welk onderzoek? Waar ze van wordt beschuldigd, heeft ze niet gedaan en dat weten jullie heel goed. En ik weet waar het wel om gaat. Er is niet veel veranderd hier. In mijn tijd kon je je mond al niet opendoen en dat kan nog steeds niet.’
Ze schrok: hopelijk had die cipier niet door dat ze zich had versproken.
‘Aha! Mevrouw is bekend met ons prachtige land. Wacht u hier, ik moet even telefoneren.’
Eigenlijk was het verstandig om te maken dat ze wegkwam en het land onmiddellijk weer te verlaten, maar dan zou ze Anya niet zien en wie weet wat ze met haar van plan waren.
Na een kwartier kwam de cipier terug.
‘Zo zeg, dat was een lang telefoontje. Ik hoop dat jullie eruit zijn gekomen.’
‘Blijft u hier zitten. Er is iemand die u wil spreken, een belangrijk iemand. U mag niet weg.’
‘Ik mag wel weg, want ik ben geen gevangene. Wie is die iemand dan wel?’ Ondanks de nijpende situatie was Paladia nieuwsgierig geworden.
‘Dat kan ik u niet vertellen. De ontmoeting is informeel en geheim.’
Ze zat maar te wachten op de harde bank in de wachtkamer. Was Nico er nog maar, die zou vast iets weten te zeggen waardoor het allemaal niet zo erg leek. Ze zuchtte. Nog altijd mistte ze hem en wat ze haar dochter had gezegd was waar: ze zou nooit over zijn dood heen komen. Dat nam niet weg dat ze nu moest vechten voor haar kind. Ze maande zichzelf flink te zijn, al was het nog zo moeilijk.

Na een kwartier stapte Poetin binnen. Paladia kende zijn gezicht van televisie.
‘Nou, een belangrijk iemand, zei de cipier daarstraks. Dat kun je wel zeggen, ja. Wat is er aan de hand, dat de president of de premier of wat jij dan ook bent op dit moment mij komt opzoeken?’
Poetin stond voor haar, met zijn handen op zijn rug.
‘Een akkefietje van vroeger, mevrouw. Ik ben de archieven ingedoken en het blijkt dat we nog altijd op zoek zijn naar een deserteur.’
‘Ga weg! Gaan jullie me dat voor de voeten gooien? Dat is meer dan een halve eeuw geleden en jullie hebben mij beloofd dat jullie me met rust zullen laten.’
‘Ik heb niets beloofd. Misschien dat een paar corrupte veiligheidsfunctionarissen u wat hebben beloofd, daar heb ik wel wat aantekeningen van voorbij zien komen, maar het blijft een feit: u bent gedeserteerd terwijl het leger, het grootse Russische leger, het fascisme vermorzelde. Dat is hoogverraad.’
Paladia voelde het bloed uit haar gezicht wegtrekken en even was ze bang dat ze flauwviel. Ze keek Poetin aan.
‘Wat gaan jullie met me doen? Ik heb daarna werk gedaan voor de staat. Ik heb een belangrijke klus uitgevoerd waar niemand zijn vingers aan wilde branden.’
Poetin knikte.
‘Dat weet ik. U hebt Stalin vergiftigd. Iedereen wist dat hij vermoord was, maar niemand heeft dat durven uitspreken. Hoewel, er is wel altijd over gefluisterd, dat Beria het had gedaan, of Svetlana zelfs. Maar een schim die de schoonmaak deed, nee, daar had niemand aan gedacht. Ik wel, natuurlijk.’
‘Jij zult wel goed geweest zijn als KGB-er, vuile rat! Breng me naar mijn dochter!’
‘Dat zullen we zeker doen.’  Poetin knipte met zijn vingers naar de cipier, die Paladia bij de arm greep.
‘Blijf van me af!’
‘Burger van de Russische Federatie, U bent gearresteerd wegens desertie in tijden van oorlog en de moord op een staatshoofd.’

Even later zat Paladia bij Anya in de cel. Anya lag op de brits en het duurde even voor ze door had dat er iemand bij haar in de cel was. Ze opende haar ogen, keek, wreef erin en keek nog een keer.
‘Moeder!’ riep ze uit. Ze probeerde op te staan, maar meteen viel ze terug op de brits.
‘Kind toch! Wat hebben ze met je gedaan?’ Paladia had gezien dat Anya sterk vermagerd was. Ze had wallen onder haar ogen en het stonk naar de dood in de cel.
Anya begon te huilen.
‘Ik met mijn grote bek. Als ik dit geweten had, had ik gewoon de colleges gegeven op een manier die ze van me vroegen. Rusland is geweldig en Rusland is altijd geweldig geweest. Goed hoor, waar maak ik me eigenlijk druk om.’
‘Niet wanhopen. Je hebt de Nederlandse nationaliteit. Ze durven je niet te vermoorden. Mij ook niet, denk ik. We komen er wel uit en tot het zover is, moeten we onze rug recht houden. Niet zwichten voor die machtige mannetjes met een hoop poen, die het overal voor het zeggen hebben.’
‘Geldt hier enig recht dan?’
‘Het recht van het geld. Als ze ons vermoorden, volgen er economische sancties en dat kunnen ze niet hebben. Ze zullen ons laten gaan. En dan ga jij mee naar Nederland.’
‘Nee. Die Poetin moet dood.’
‘Dat kan zo zijn maar daar hoef jij je handen niet aan vuil te maken.’
‘Ik zou een grootse taak hebben. Omdat ik zo geweldig intelligent ben. Ik mocht mijn talenten niet verspillen aan managementtaken zoals in die kliniek in Bilthoven. En nu ik ervoor sta, moet ik me ineens terugtrekken?’
Paladia dacht na. Daar zat wel wat in, natuurlijk. Alleen had ze zich niet voorgesteld dat Anya een moord moest plegen, toen ze dat had gezegd. Ze had gedacht dat ze mensen, grote groepen mensen, kon inspireren om nou eens niet keuzes te maken die recht tegen hun eigen belangen ingingen.
‘Poetin moet weg, maar niet door een moord. Geloof me, ik heb er ervaring mee, en het voelt niet lekker, dat kan ik je wel vertellen. Je moet ervoor zorgen dat de mensen hier hem afzetten. Dat doen ze wel, als ze eenmaal hebben gezien wat ze hebben gekozen. En jij kunt ze daarmee helpen.’
‘Dat duurt jaren. En al die jaren moet ik hier blijven. Ze laten me vast geen college meer geven. Misschien zetten ze me wel uit.’
‘Dat is maar de vraag. Ze hebben je nu en ze willen je vasthouden. Ga terug naar je colleges, vertel die jongelui op jouw manier wat je ze moet vertellen en probeer ondertussen de mensen hier wijzer te maken dan ze van zichzelf zijn.’
Anya knikte met haar hoofd gebogen. Als ze haar moeder niet had gehad, was ze aan deze ervaring onderdoor gegaan.
Paladia sloeg tegen de celdeur.
‘Cipiers! Bewakers! Opendoen! De verdachte hier wil meewerken!’ Ze moest het zes keer roepen voor er iemand verscheen.
‘Eruit,’ zei de dikke functionaris. ‘Naar de verhoorkamer. Daar zit iemand te wachten die jullie wat papieren wil laten ondertekenen. Maar geen grapjes. Jullie worden in de gaten gehouden.’
‘Daar twijfelen we niet aan, jongmens,’ zei Paladia. Ze nam haar dochter bij de arm en langzaam liepen ze naar de verhoorkamer.

XX
De jaren Tien van de eenentwintigste eeuw waren aangebroken. De economische crisis die in 2008 was begonnen, had blootgelegd waar de economie in de Westerse wereld echt om draaide: de belangen van aandeelhouders en financiële instellingen, die moesten worden gered door de door hen zo verafschuwde overheden.
De crisis ging voorbij en de graaiers konden hun gang gaan zoals nooit tevoren. Heel Europa en de Verenigde Staten gingen gebukt onder toenemend racisme en nationalisme.
De meerderheid van de bevolking juichte dat toe: weg met die vreemdelingen die alles van ons afpakten. Wat dan, uh, weten we niet, maar ze moeten weg want ze pakken alles van ons af.
Naamah kwam ter wereld in New York. Niet als baby want dan duurde het allemaal te lang. Van de ene op de andere dag woonde ze op 75th street, vlakbij Broadway in een prachtig appartement. Ze was drieëndertig en dat zou ze blijven gedurende haar tijd op aarde. Uiteraard waren al haar papieren in orde en had ze een vlekkeloos cv. Er was niets op haar aan te merken.
Zoals alle New Yorkers ging ze op werkdagen met de metro naar Lower Manhattan om daar in één van de grote kantoren haar dag door te brengen. Op zaterdag ging ze, net als iedereen, rennen langs de rivier of in Central Park en daarna brunchen in een café op Broadway.
Je moet eerst eens horen, wat ze daar zeggen, had haar moeder gezegd. Dan had ze haar toch beter naar de Mid-West kunnen sturen, waar werkloze witten steeds kwader werden omdat alles werd afgepakt door de immigranten en ze voortdurend werden bedreigd door terroristen.
Op een grimmige dinsdag in 2012 reisde Naamah zoals elke dag naar het Zuiden van Manhattan. Ze werkte bij een groot advocatenkantoor, waar alle advocaten werden aangespoord om zoveel mogelijk uren te declareren. Daar moest werk tegenoverstaan, want het kantoor ging niet zover dat valse declaraties uitschreef. Dat zou ze uit de markt prijzen. De metrotrein stopte een paar keer midden in de tube. Dat was gebruikelijk: het systeem was slecht onderhouden en noch het stadsbestuur noch het bestuur van de staat voelde zich verantwoordelijk. Naamah maakte zich er dan ook niet druk om.
Toen de trein voor de vijfde keer stopte, ging er een diepe zucht door de wagon. Al die mensen zouden te laat op hun werk komen en die tijd moesten ze inhalen. Nu gold in Manhattan toch al geen achturige werkdag: de gelukkigen die in die grote kantoren werkten maakten weken van zestig tot honderd uur. De competitie was moordend en je kon van de ene op de andere dag op straat staan. Dat gebeurde zoveel mensen.
Naamah zou daardoor nooit worden getroffen want ze was niet voor niets de Dochter Gods: ze had haar werk altijd op tijd af, hoe weinig uren ze ook overhield. Ze had medelijden met de andere mensen.
De trein bleef stilstaan en de mensen begonnen elkaar vragend aan te kijken. De deuren gingen open. Moesten ze nu gaan lopen? Dat was levensgevaarlijk, aan de andere kant was het ook niet prettig om hier te blijven: het was warm en benauwd.
Er stapten vijf mannen binnen. Ze droegen bivakmutsen en hadden machinegeweren bij zich. Het werd muisstil en iedereen staarden naar de mannen.
‘Koppen dicht! We gaan alle zwartjes afmaken! Het is nu genoeg geweest!’ schreeuwde één van de mannen. Wat moet ik doen, dacht Naamah, ik kan ze zo doden, zonder dat iemand in de gaten heeft dat ik het heb gedaan. Maar dit is iets wat moet gebeuren. We moeten ze de ogen openen.
Mensen die niet wit waren, doken dieper in hun jas en de aanvallers beenden met grote stappen door de wagon. Hier en daar rukten ze capuchons van de hoofden.
‘Te veel gedoe!’ riep één van hen. ‘Maak ze allemaal af. De witten hier zijn elite! Die hebben gezorgd voor de puinhoop in ons Amerika!’
Met zijn vijven begonnen ze te schieten en de ene na de andere passagier viel dood neer. De wagon werd rood van al het bloed. Naamah deden ze niets, alsof ze haar niet zagen. De mannen keken om zich heen, waarschijnlijk om te zien of er nog iemand leefde en verdwenen toen.
Naamah verliet de wagon en ging bij het eerste perron dat ze tegenkwam naar boven. Sirenes van ambulances en politiewagens voerden de boventoon in de stad.
In het advocatenkantoor werd nergens anders over gesproken dan over deze aanslag.
‘Die mensen zijn doorgedraaid,’ zei Ted Burns, een jonge advocaat die het vast nog ver zou schoppen. ‘En dat is toch niet verwonderlijk als je ziet hoe de Amerikaanse waarden worden aangetast. Immigranten, moslimterrorisme, een zwarte president. Dit is niet het Amerika van vroeger meer.’
Veel collega’s knikten. Zo was het. Amerika werd van binnenuit uitgehold.
‘Ik vind dat ze rekening moeten houden met hoe deze mensen hiertoe gekomen zijn,’ zei Lester Smith, een oudere collega. ‘Je kunt de daders niet alleen verantwoordelijk houden. Ze zijn uitgedaagd en je zou kunnen stellen dat ze hun land wilden verdedigen.’
Ook met deze stelling was een groot deel van de advocaten het eens.
‘We moeten aan de slag,’ zei Cecil Brown, één van de partners. ‘We moeten ervoor zorgen dat wij ze gaan verdedigen. Haal alles uit de kast. Vrijspraak zal niet lukken, maar een korte gevangenisstraf misschien wel.’
Naamah zweeg. Wat had ze ook moeten zeggen? Met deze mensen was niet te praten. Dit land was verloren. Misschien moest moeder een epidemie sturen, zoiets als de pest, waarbij een derde van de Europese bevolking het loodje legde. Hoe kregen ze dit anders weer goed?
‘Ik kan niet werken vandaag’ zei ze. ‘Het heeft me te erg aangegrepen, wat ik vanochtend heb gezien.’
Ze pakte haar tas en verliet het kantoor.

Anya woonde met Gertrud en Paladia in Moskou. Ze had moeten beloven dat ze in haar college aandacht zou besteden aan de Russische geschiedenis en de Russische waarden en normen. Dat deed ze keurig, want ze wist dat er altijd iemand van de geheime dienst in de collegezaal was.
Maar de studenten waren niet gek. Die hadden door dat ze was gedwongen om dit te doen en vaak kwamen ze na afloop van het college naar haar toe.
‘Vind u ook niet dat de vrijheid van meningsuiting ernstig wordt beknot door Poetin?’ vroeg een jonge vrouw op een dag. Anya keek de zaal in. Er zou iemand mee kunnen luisteren. De student zou gestuurd kunnen zijn door de geheime dienst, om haar uit haar tent te lokken. Je kon het zo gek niet bedenken in dit land of het gebeurde.
‘Dat is zo,’ fluisterde ze. ‘Dat weet iedereen. Maar kijk wat er gebeurt als je daarvoor uitkomt. Dit weekend zijn er weer mensen opgepakt bij de demonstratie en wie weet wat er met ze gebeurt. Je moet uitkijken.’
De vrouw keek haar aan alsof ze aan haar gezicht probeerde te lezen wat ze werkelijk dacht.
‘We kunnen het er niet bij laten zitten. Mijn ouders hebben verteld hoe het was onder de dictatuur van de Sovjets. Je moest altijd op je woorden letten en zelfs familieleden gaven elkaar aan. Het gaat dezelfde kant op. Er is geen sprake van democratie.’
‘Dat idee wordt hier niet goed begrepen. En in het Westen trouwens ook niet, of in ieder geval steeds minder. Er moet wat tegen gedaan worden, maar ik zie niet graag jonge mensen achter de tralies verdwijnen. Of erger.’
‘Wij moeten onze toekomst veiligstellen. Wat heeft het voor zin om te studeren als je niet kunt schrijven wat je wilt, als alles aan banden wordt gelegd.’
‘Ga door met studeren en discussiëren met leeftijdgenoten, maar wees voorzichtig. Ooit veranderen de tijden weer.’
Het gesprek bleef haar de hele dag bezighouden. Aan het eind van de dag ging ze niet naar huis, maar nam ze een taxi naar het Kremlin.
‘Ik wil Poetin spreken,’ zei ze tegen de receptionist.
‘Heeft u een afspraak?’ vroeg die terwijl hij haar monsterend opnam.
‘Nee. Maar ik wil hem toch spreken.’
‘Dat zal niet gaan. Stel je voor dat we iedereen maar bij Poetin toelaten. Hoe zou hij dan nog aan regeren toekomen? U lijkt niet goed bij uw hoofd!’
‘En toch wil ik hem spreken, en wel onmiddellijk.’
Een dikke vrouw met een zwabber en een emmer kwam naar de receptie. In de hoek van haar mond had ze een brandende sigaret.
‘Poetin? Die is hier niet, die is aan het paardrijden op dat landgoed dat hij vorige week heeft gekocht. Hij boert goed, hoor, die Poetin. Ik zeg maar zo, hij zal het wel ergens aan verdiend hebben. Ik zwabber en zwabber, maar rijk word ik niet. Een landgoed vlak buiten Moskou? Zal ik nooit krijgen. Ik woon in zo’n betonnen flat waar je de buren altijd hoort en waar de mannen ’s avonds laveloos in het trappenhuis liggen als hun vrouw ze eruit heeft gezet. Daarom: voor mij geen man meer. De mijne heeft zich doodgezopen, zogenaamd omdat hij geen werk kon vinden, maar het liefste wat hij deed was zuipen en zuipen.’
‘Sabrina! Hou je mond! Je mag helemaal niet vertellen waar Poetin is, dat snap je toch zeker nog wel met je stomme kop!’  De bewaker was rood aangelopen.
‘Ach, hou toch op, angsthaas! Iedereen ziet hem toch daar? Dan weten ze toch ook waar hij is?’ Sabrina doopte de zwabber in de emmer en dweilde de vloer.
Anya klopte haar op de rug. ‘Bedankt.’
Ze spoedde zich, per taxi, naar het landgoed dat Sabrina had genoemd.
Al uit de verte zag ze hem. Hij zat met ontbloot bovenlichaam op een paard, terwijl het niet echt warm was. Er was een cameraploeg en een stel fotografen.
Anya liep ernaartoe. Vreemd genoeg werd ze door niemand tegengehouden. Eén schot en hij was dood. Zijn gevolg was er kennelijk tamelijk zeker van dat niemand zou schieten.
‘Dag Vladimir,’ zei ze, toen hij haar aankeek. Met zo’n figuur kun je toch beter je overhemd aanhouden, dacht ze.
Poetin knikte traag. Hij zat daar als een keizer op zijn paard en zo voelde hij zich waarschijnlijk ook. De onoverwinnelijke heerser. Niets kon hem gebeuren, de wereld lag aan zijn voeten.
‘In je jonge jaren ben je nog eens bij me op bezoek geweest. Je had toen aanmerkingen op mijn colleges. Die moest ik aanpassen. Iedereen moet zijn woorden aanpassen van jou. Denk maar aan de Sovjettijd, daar ben je nog steeds niet overheen. Hoe zou het ook kunnen, als voormalige KGB-agent. Maar de tijd zal zich tegen je keren, Vladimir! Als je mensen stom houdt, worden ze stom. En hou wil je dit land groot houden met een stel verstandelijk gehandicapten?’ Anya hoorde hoe ze raaskalde en vroeg zich af hoe mensen konden denken dat ze hoogbegaafd was. Nu ze op dit veld oog in oog stond met Vladimir Poetin stond, had ze geen idee hoe ze hem zover moest krijgen dat hij zich democratisch gedroeg.
Poetin bleef haar aanstaren.
‘Je bent gek,’ zei hij uiteindelijk. ‘Alleen een sterke leider kan dit land redden. We moeten één visie hebben en delen en het kan niet zo zijn dat allerlei betwetertjes dat gaan verstoren. Al die professoren zijn nog het ergst: die denken het beter te weten.’
‘Moet ik haar neerschieten, President?’ vroeg één van de beveiligers gretig.
‘Nee, laat maar. Ze kan geen kwaad en als je haar neerschiet, krijgen we vragen. Ze komt uit het buitenland en daar moet je toch voorzichtig mee zijn. We moeten wel gas blijven verkopen.’
Hij liet zijn paard stapvoets rijden en de camera draaide weer.
Anya ging naar huis, gehuld in de donkere wolken die over je vallen als je weet dat je hebt gefaald en dat dat bovendien je eigen schuld is.

Naamah ging nooit meer terug naar het advocatenkantoor. Ze wist wat ze weten wilde, dus ze was er klaar. Vreemd genoeg werd ze niet verhoord door de FBI over de aanslag op de metrotrein, terwijl ze de enige getuige was. De daders werden dezelfde dag nog gepakt, want ze waren te stom om hun sporen uit te wissen en liepen gewoon door Manhattan met hun bivakmutsen op en hun machinegeweren losjes bungelend aan hun schouder. Er werd ze geen strobreed in de weg gelegd. Voorbijgangers keken ze soms na, maar meestal niet. Gewoon een stel mannen dat door Manhattan liep, niets bijzonders aan. De machinegeweren lagen meestal niet in de aanbieding bij de Wal-Mart maar je kon ze bij speciaalzaken wel kopen. En het was koud, dus dat je over straat liep met een bivakmuts op je kop was ook niet raar.
Maar een patrouille eenheid dacht dat dit de aanslagplegers weleens konden zijn en hield de mannen aan. Beleefd werden ze verzocht hun mutsen af te doen, zodat hun identiteit kon worden vastgesteld. Op weg naar een militie-bijeenkomst, jongens? Vroeg een van de agenten. Ze knikten. Ik denk dat we ze toch even moeten ondervragen, zei een ander. Stel dat ze het zijn, en we hebben ze laten gaan, daar zouden we best gedonder mee kunnen krijgen.
Ze werden meegenomen naar het politiebureau, waar ze in de verhoorkamer werden voorzien van koffie en broodjes. Het was niet moeilijk een bekentenis los te krijgen, want de mannen waren trots op wat ze gedaan hadden.
‘Er moet iets gebeuren om Amerika weer groot te maken,’ zei Richard, een van de daders. ‘We wilden een statement maken. Dit is wat er gebeurt als je iedereen maar binnenlaat.’
De rechercheurs knikten. Zo was het. Het was jammer dat er niets anders op zat dan de mannen te arresteren, want ze hadden een sein gegeven dat het zo niet langer kon. En ze waren dapper genoeg geweest om dat te doen, in tegenstelling tot de meeste mensen. Er waren vijfenzestig doden gevallen en dat was jammer. Aan de andere kant kon je deze tijd zien als oorlogstijd en offers waren dan onvermijdelijk.
Ze werden naar een cel gebracht, waar de dienstdoende agent op ze moest passen. Die mocht even de straat niet op, want hij had een zwarte man doodgeschoten omdat die zijn rijbewijs wilde pakken. De Liberals wisten gewoon niet waar gewone, hardwerkende Amerikanen te maken hadden in deze tijd. Zonder twijfel zou hij over een paar weken weer straatdiensten mogen draaien en het stond vast dat hij niet zou worden veroordeeld. Hij maakte zich dus nergens zorgen over.
‘Puik werk, jongens,’ zei hij, toen hij de vijf hun eten kwam brengen, waarbij hij de celdeur open liet staan. Je eigen mensen kon je vertrouwen. Dit waren mensen van de goede soort, dat zag je zo. ‘Niet iedereen zal het ermee eens zijn, zoals die communisten hier in New York en de zwarten zullen vast gaan demonstreren, maar jullie doen tenminste iets.’
De moordenaars glommen van trots. Allemaal voelden ze dat wat ze gedaan hadden iets was waarover ze hun kleinkinderen nog zouden vertellen.
De zaak kon snel voor de rechter komen. Ze moeten niet te lang in onzekerheid worden gelaten, stelde de Officier van Justitie, ze hebben al genoeg meegemaakt. Ze werden veroordeeld tot drie weken cel, die ze mochten uitzitten in het politiebureau. Daar werd een paar zalen ingericht als woon- en slaapkamers en elke dag kwamen er mensen op bezoek om te horen hoe ze hun plan hadden gesmeed en hadden uitgevoerd.
Donald Trump, de vastgoedmagnaat en televisiester, twitterde dat er gelukkig nog echte mannen waren in Amerika, dat hadden deze vijf laten zien.

Naamah wist dat haar tijd nu was gekomen. Het was 2016 en de presidentsverkiezingen zouden die dag plaatsvinden. Iedereen dacht dat Clinton zou winnen, maar Naamah wist wel beter. Moeder had bepaald dat Trump president zou worden en dat had ze al gedaan toen hij nog in de wieg lag.
Toen, op de avond van de verkiezingen, inderdaad bleek dat Trump had gewonnen, stortte Clinton in en Naamah begaf zich naar Washington.
Ze werd aangenomen bij de juridische staf, die de president moest adviseren. Obama was in mineur: ze kende hem als optimist, maar hij was nu erg bezorgd.
Op een dag, laat in december, sprak ze hem in Oval Office. Ze moest hem een document laten ondertekenen, waar de hele staf aan had gewerkt.
‘En jij,’ vroeg hij. ‘Blijf jij hier als die Trump hiernaartoe komt? Het grootste deel vertrekt, heb ik al gehoord. Ze willen niet werken voor die brulaap.’
‘Ik blijf,’ zei Naamah. ‘Ik heb erover gedacht om te vertrekken, maar er moeten een paar mensen overblijven die hij niet zelf meebrengt. Want we weten allemaal wat voor types dat zijn.’
Obama knikte.
‘Allemaal idioten die denken dat ze alles wel even kunnen regelen. Het is echt crisis, Naamah. De VS zullen een tijdlang niet echt worden geregeerd. Niet op federaal niveau tenminste. En het is bidden dat er geen ongelukken gebeuren. The Donald is in staat om een kernoorlog te beginnen. Het is een oude baby, hij is die fase nooit ontgroeid.’
En zo was het. Amerika kreeg een baby als president, een stampvoetende baby, die onmiddellijk begon te brullen als hij zijn zin niet kreeg.
Op 20 januari 2017 was de inauguratie. Natuurlijk was Naamah erbij. Michelle was in een diepe depressieve stemming geraakt.
‘Ons land gaat kapot,’ had ze die ochtend gefluisterd. ‘De racisten hebben gewonnen en ze zijn nog maar net begonnen. Mijn God, wat hebben we over ons afgelopen.’
De richting werd al een beetje aangegeven in de inaugurele rede van Trump: Amerika moest voorop staan, en vandaag was het begin van een nieuwe tijd, die voortaan als nationale feestdag gevierd zou worden. Hij, Donald Trump, zou het verschil maken.
Zijn echtgenote, Melania, hield Naamah staande toen de toespraken voorbij waren.
‘Is er een verplichting voor mij om in het Witte Huis te wonen?’ vroeg ze.
‘Nee. U kunt wonen waar u wilt. Nog geen enkele first lady heeft niet hier gewoond, maar dat maakt niet uit. Er bestaat geen wet die u dwingt hier te wonen.’
‘Gelukkig. Donald zal wel hier blijven en ik blijf in Trump Tower. Met mijn zoon. Donald wil niet scheiden, ziet u? Hij dreigt me een proces aan te doen als ik de scheiding doorzet.’
Er wachtte Naamah veel werk, zoveel was wel duidelijk.

Anya had het mis wat haar invloed op Poetin betreft. Toen ze weg was, was hij nog een tijdje op zijn paard blijven zitten, maar al snel kreeg hij het koud. Wat een brutaal mens, dat ze hem op deze manier de les kwam lezen! Dat was zijn eerste reactie. Hij stapte van zijn paard af, deed de dikke trui aan die een van zijn assistenten voor hem klaar had, dronk het glaasje wodka die een andere assistent hem aanbood en ging naar zijn auto. Hij beval de chauffeur hem naar huis te brengen, niet naar het Kremlin, nee, voor vandaag was hij uitgeregeerd.
Hij had een mooi huis. Zijn contacten met zakenmensen waren goed, en ze lieten hun dankbaarheid voor een soepele regelgeving graag blijken in geschenken. Het huis en de inrichting had hij gekregen van een vastgoedhandelaar. Een Russische, het was niet Trump, nee, hoewel die ook het een en ander had laten bouwen in Rusland.
Zijn vrouw vroeg of hij wat wilde drinken, maar hij zei nee en ging naar wat zijn studeerkamer heette. Daar draaide hij een oude plaat van Tsjaikovski. In zijn stoel overdacht hij wat Anya hem had gezegd. Men maakte zich zorgen over de vrijheid van meningsuiting, of liever gezegd de aantasting daarvan. Maar hij was toch democratisch gekozen? Betekende dat niet dat hij het voor het zeggen had, met mandaat van de meerderheid van het volk? Het verwarde hem. Hoe moest Rusland zijn rol spelen in de wereld als het volk niet als eenheid naar buiten kwam? Moest hij dan maar gewoon toestaan dat iedereen in de wereld op televisie demonstraties zag van tegenstanders? En, nog erger, van homo’s die schenen te denken dat familiezin geen bestaansrecht meer had?
Vroeger, toen hij voor de KGB veel in het buitenland kwam, had hij daar gezien hoe iedereen maar zei wat hij dacht en hoe journalisten allerlei regeringsmaatregelen bekritiseerden in hun kranten. En daar werd niets tegen ondernomen. In het Westen heerste een vreemde opvatting van democratie: niet de stem van de meerderheid gold, maar die van de minderheid moest ook worden gehoord. Zo kwam je er nooit en dat bleek wel, want in die landen was het bijna onmogelijk om een regering te vormen. En als het eindelijk was gelukt, viel zo’n kabinet maar al te vaak binnen een paar maanden. Zo kon je geen land leiden.
Toch ging het aan hem knagen. De andere kant was dat iedereen je naar de mond ging praten en dat je op den duur niet meer te weten kwam wat de mensen echt dachten. Je miste nieuwe ideeën waar je zelf niet was opgekomen en de meerderheid ook niet. Moest hij de teugels ietwat laten vieren? Hij kwam er niet uit. Voorlopig zat hij vast aan de beloften die hij zakenmensen had gedaan: het klimaat moest gunstig blijven voor ondernemers, vooral de grote.

Paladia liep tegen de honderd en dat voelde ze. Haar benen waren stram, het lopen kostte haar moeite en ze werd mager omdat haar lichaam zichzelf begon te verteren. Ze werd de aarde alvast ingezogen. Het was tijd om te sterven, maar ze moest het nog even volhouden. Haar dochter had het moeilijk in dit land. Het was moedig van haar dat ze Poetin de les had gelezen en wie weet wat voor effect dat kon hebben. Het was denkbaar, dat hij haar zou laten arresteren en haar vervolgens zou laten verdwijnen. Zo hadden de Russische machthebbers eeuwenlang hun problemen opgelost. Aan de andere kant was Poetin daar te slim voor. De buitenlandse regeringen namen het niet licht op als een van hun landgenoten verdween. En Poetin had wel het een en ander te verliezen, dus moest hij op zijn tellen passen.
Anya, die inmiddels negenenzestig was, sleepte zich nog dagelijks naar de Universiteit om haar colleges te geven, maar ze had er geen plezier meer in. Ze vond dat ze had gefaald en dat het niet aan haar was om wat te veranderen in het land van haar moeder en haar grootmoeder. Zelfs sprak ze af en toe over pensioen en weer teruggaan naar Nederland om daar rustig haar laatste dagen te slijten.
‘Laatste dagen?’ had Paladia uitgeroepen. ‘Ik ben meer dan dertig jaar ouder dan jij, dus je kunt uitrekenen dat je nog een tijdje hebt te gaan.’
Dus ging Anya elke dag naar haar werk. Soms was ze wat opgemonterd als ze thuiskwam. Dan had ze een student gesproken met goede ideeën en dan had ze hoop gekregen. De jonge generatie zou die onmondigheid niet pikken. Die wilden meebepalen hoe het eraan toeging in dit land.
En zo was het maar net, dacht Paladia. De revolutie had niet gebracht wat iedereen ervan hoopte en de zogeheten bevrijding van het communisme ook niet, maar ooit zou het tij keren. Dat kon niet uitblijven.
Gertrud werkte al jaren niet meer. Ze hield zich bezig met het organiseren van literaire kringen die schreven en boeken lazen. Vaak waren de bijeenkomsten bij haar thuis en Paladia zat er dan bij. Boeken, dacht ze, die zijn bevrijdend. Als er iets verplicht moet worden, in welk land dan ook, is het lezen. Als dienst aan de samenleving elke week minimaal één boek lezen en daarover praten met anderen. Als dat kon, zou niemand meer klakkeloos een op hol geslagen leider volgen. Ze glimlachte om haar eigen dwaze gedachten.
Anya kwam binnen. Anders dan normaal was ze uitgelaten:
‘Het gaat gebeuren!’ riep ze uit. ‘Alle beperkingen op mondelinge en schriftelijke uitingen worden opgeheven. Dat heb ik uit kringen die dichtbij Poetin staan!’

Naamah had veel werk in het Witte Huis, want de nieuwe president riep maar iets zonder eerst na te gaan of zijn voorgestelde maatregel juridisch of anderszins wel mogelijk was. Zo zegde hij verdragen op die niet op te zeggen waren en kondigde hij immigrantenstops af die meteen werden afgewezen door de federale rechters. Het viel niet mee om te moeten werken voor iemand die nergens verstand van had.
Soms zag ze hem lopen door de gangen. Zijn gezicht stond altijd op oorlog, want niemand was het met hem eens en niets lukte hem. Dat had ze hem van tevoren kunnen vertellen en er waren heel veel mensen die hem dat van tevoren hadden kunnen vertellen, maar niemand die toegang tot hem had deed dat.
Misschien zou dat ook geen zin hebben gehad, want hij luisterde naar niemand. Melania kwam soms bij haar om zich te beklagen over haar echtgenoot:
‘Hij kan dit helemaal niet en dat heb ik hem jaren geleden, toen hij dat idiote idee in zijn hoofd kreeg om zich kandidaat te stellen, al gezegd. Hij geloofde mij niet. Hij zegt dat hij de beste president ooit zal worden, die de werkloosheid terugbrengt tot nul en die Amerika weer groot zal maken. Dat hij de enige is die dat voor elkaar kan krijgen. Nou, heb jij ooit iemand gezien die zijn werk zo slecht deed en niet werd ontslagen? Ik niet. Ik schaam me ervoor om met zo iemand getrouwd te zijn, maar ja, ik zit eraan vast. Met zijn geld kan hij veel mensen dwingen om te doen wat ze niet willen doen.’
Naamah had medelijden met Melania, maar ze liet dat niet merken. Het komt wel goed, meid, dacht ze.
Op een avond in november, toen ze laat doorwerkte om een verdrag door te werken dat was opgesteld door Trump zelf en waar helemaal niets van klopte, stond hij ineens in haar kamer. Als hij me aanraakt, moet ik hem doden, dacht ze. Maar daar kwam hij niet voor. Dat ze dat dacht, was niet vreemd, want hij droeg een witte badjas, die hem slecht stond met zijn bleke hoofd.
‘Ik kan niet slapen,’ zei hij, zonder te vragen of ze tijd had of eerst te vertellen wat hij kwam doen in een van de werkkamers. ‘Ik lig te woelen en te woelen, omdat iedereen tegen mij is. Ik doe geweldige dingen voor dit land. Nog nooit was de werkloosheid zo laag, nog nooit zijn de belastingen zo ver naar beneden gegaan. Het gaat weer goed in Amerika en het wordt nog veel beter. Maar de kranten schrijven nepnieuws. Ze schrijven dat het niet waar is wat ik, open en eerlijk, twitter. Die kranten zouden een boete moeten krijgen. Of worden opgekocht door een zakenman met gevoel voor eerlijk nieuws, zoals ze die bij Fox hebben.’
Naamah draaide zich naar hem om en zorgde ervoor dat hij niet op haar beeldscherm kon kijken, want daar stond het verdrag met tientallen doorhalingen in het rood.
‘Misschien ziet u het verkeerd,’ sprak ze rustig. ‘Het probleem is dat u te snel resultaat wilt. U drukt dingen door, of probeert dat, terwijl over de plannen nog niet goed is nagedacht.’
‘Ik weet hoe het moet. In Washington praten mensen te veel. Zo kom je nooit ergens.’
‘U bent te goed voor deze functie. Het presidentschap is geen doefunctie, het is een praatfunctie. De dingen worden gedaan door de ambtenaren en de mensen op straat en in de bedrijven. U zou, als ik het mag zeggen, beter uw bedrijven weer kunnen gaan leiden. Dat ging u goed af.’
‘Het was in ieder geval een stuk gemakkelijker. Niemand sprak me tegen en ik liet mijn secretaresse gewoon de nieuwe regels uittikken.’
‘Dat zal hier niet gaan. En dat maakt u ongelukkig. Wilt u zo de laatste jaren van uw leven slijten?’
Trump begon te huilen. Naamah had niet gedacht dat hij dat kon.
‘Ik voel me doodongelukkig, want iedereen doet vervelend tegen mij’ snikte hij. ‘Maar als ik ermee ophoud, zullen de mensen mij uitlachen. En wat zou mijn vader ervan zeggen.’
‘Uw vader is dood en de mensen leven verder onder een president die wel thuis is in dit vak. En u leeft nog lang en gelukkig.’
Trump droogde zijn tranen en keek haar aan.
‘Misschien heb je gelijk. Ik ben te oud om een nieuw vak te leren. En ik moet mijn jongens nog opleiden voor het bedrijf, want dat moeten ze van me overnemen.’
Sloffend liep hij weg.
Naamah legde haar werk neer. Haar taak zat erop.
De volgende ochtend, heel vroeg, twitterde Trump dat hij ontslag nam. Hij gaf toe dat hij de verkiezingen had vervalst door gebruik te maken van bepaalde Russische diensten op de sociale media, zodat Hillary Clinton de verkiezingen eigenlijk had gewonnen en zij nu de nieuwe president was.
Hillary twitterde terug dat Bernie het maar moest doen, want zij was net lid geworden van een nieuwe bridgeclub en ze waren zich aan het voorbereiden op het zomertoernooi van 2018.
En zo werd Bernie Sanders de zesenveertigste president van de Verenigde Staten.

Rond diezelfde tijd kwam Poetin bij Anya op bezoek. Deze keer droeg hij een keurig pak. Geen spoor van zijn blote borst was te zien.
Met gebogen hoofd vertelde hij:
‘Je had gelijk, Anya. Ik heb me gedragen als een dictator, terwijl we democratisch moesten worden. Dat is moeilijk, want Rusland heeft daar geen ervaring mee. De Russen zullen moeten leren omgaan met democratie. Morgen zal ik aankondigen dat de staat zich terugtrekt uit de media en dat iedereen mag schrijven wat hij of zij wil. Demonstreren wordt ook toegestaan. Ik bedoel, dat mocht al wel, maar nu zullen we de demonstranten niet meer aan gort slaan. Op de scholen wordt voortaan aandacht besteed aan diversiteit in al haar veelkleurigheid.’
Anya wist van verbazing niets uit te brengen. Zwijgend dronk ze een kopje thee met Poetin, die er een stuk minder bedreigend uitzag, nu hij zich niet als een keizer opstelde.


Toen hij weg was, liep ze naar haar moeder, die in een stoel bij de kachel zat. Ze had een glimlach op haar gezicht en Anya zag het meteen: ze was dood. Zo is het goed, dacht ze.

God bekeek de ontwikkelingen tevreden. Er was nog heel wat werk te verrichten, maar het zou beter gaan op het Noordelijk halfrond. Mensen zouden zich beter laten informeren en de landen zouden worden geleid door mensen met verstand van zaken, die niet alleen oog hadden voor hun eigen belang. Ze nipte van haar honingdrank en keek even naar Jezus, die een teamdag van kantoormensen aan het leiden was. Laat die jongen maar, dacht ze, hij heeft zijn bestemming gevonden.
Ze draaide de wereldbol rond en keek naar China, Libië, Syrië, de Filippijnen, Noord-Korea, Zimbabwe en prevelde voor zich uit: maar er is nog heel wat te doen.