LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

Tijd

Axelle zette de koptelefoon af en wreef door haar ogen. De klok wees bijna vijf uur aan, gelukkig, weer een dag voorbij. Haar vervanger zou stipt op tijd arriveren, zo wist ze zeker. Niet te vroeg, niet te laat. Te vroeg komen zou betekenen dat hij er voor niets zou zijn wat zonde was van zijn kostbare levensminuten en als hij te laat kwam moest hij meteen op de transportband van ‘Verantwoord Levenseinde’ . Zo was dat geregeld. Ouderen mochten alleen blijven bestaan als ze nuttig waren, zolang ze nuttig waren. Elk verzuim, elk steekje dat ze lieten vallen kon betekenen dat ze de transportbaan op moesten. En dat wilden ze niet, tenminste, verreweg de meesten niet. Dus op haar zeventigste verjaardag, de Keuzedag, zoals die door de overheid was genoemd, kon Axelle kiezen: een baan in het Veiligheidscentrum, of direct de transportband op. Dat laatste was niet zo erg, zeiden ze. Zeventig jaar was genoeg, daar hoefde niet veel meer aan worden toegevoegd. We moesten met z’n allen loskomen van het idee dat we zo lang mogelijk moesten leven, dat we het onontkoombare einde willoos moesten gaan zitten afwachten. Niet-productief leven was geen leven, zeiden ze. Dat was vegeteren, parasiteren zelfs op de inspanningen van anderen. Vandaar de keuzedag. Die zou gelden totdat alle posten zouden zijn vervuld door jongeren. Daarna werd het meteen de transportband voor iedereen.
Maar zover was het nog niet. Bij het veiligheidscentrum evalueerde Axelle telefoongesprekken. Haar wijk was een normale middenklasserwijk, waar geen andere overtreding werd begaan dan te hard rijden binnen de bebouwde kom. Er werden geen plannen gesmeed om de regering aan te vallen, er werden geen misdaden als moord gepland, er werden geen illegale transacties verricht. In ieder geval: daar werd niet via de telefoon over gesproken, zoveel was inmiddels wel duidelijk. Dag in, dag uit zat ze daar, van negen tot vijf en als haar vervanger uitviel, moest ze overwerken. Het was lastig om de concentratie op te brengen voor de eindeloze, altijd voortdurende babbels door die telefoon. Ze moest haar haar best voor doen, ze moest zelf iets zoeken wat het boeiender maken. Dragelijker, wil dat zeggen, want wat had ze een hekel aan die uren tussen negen en vijf. Maar ze had inmiddels een paar favorieten. Een vrouw, die in de Azaliastraat woonde, belde elke dag met haar moeder. Als ze de vrouw aan de telefoon zag komen, pakte ze pen en bloknoot om te turven. ze turfde hoe vaak de worden ‘ ziek’, ‘ regen’, ‘dokter’, ‘pijn’ en ‘ later’  voorkwamen. Het was een verrassende statistiek: de vrouw gebruikte de woorden in elk gesprek precies evenveel, alsof ze zelf van tevoren uitrekende wat ze ging zeggen. Een man aan de andere kant van de wijk bestelde elke dag een pizza, maar steeds een andere. Axelle probeerde te raden welke smaak hij zou nemen. Nu ze dat al een tijdje deed, kon ze uitrekenen of haar goede scores omhoog gingen. Vooralsnog was dat niet het geval. Ze vroeg zich af hoe lang het zou duren voordat ze een betere voorspelling kon doen.

De deur ging open. Hubert schuifelde binnen met zijn rollator. Hij zuchtte en hijgde. Het had hem duidelijk veel moeite gekost om naar het Veiligheidscentrum te komen. Het werd steeds erger en Axelle was bezorgd over hem: hoe lang kon hij dit nog volhouden. Een keer hoefde het maar niet te lukken, en dan was hij er geweest. Dat wist hij maar al te goed, en daarom strompelde hij elke dag weer naar het Veiligheidscentrum. Het was uitstel, maar nog altijd kon van uitstellen afstellen komen. Daar hoopten ze op, net als alle bij de staatsdiensten ingezette medewerkers. “Hoi Axelle,” zei hij, terwijl hij zijn jas uittrok. ‘Nog wat geweest vandaag?” Axelle schudde het hoofd. Er was nooit wat geweest. Ze zocht haar pen, haar bloknoot en haar broodtrommel bij elkaar terwijl ze opstond om ruimte voor Hubert te maken. Hij liet zich op de bureaustoel vallen en hij sloot even zijn ogen. “’s Avonds werken heeft als voordeel dat er meer gebeld wordt,” zei hij. “Dan verveel je je minder, dan wordt er ook nog weleens wat leuks gezegd.” Axelle knikte. Dat zei hij bijna elke dag als hij binnenkwam. Ze wist niet of hij het tegen haar zei, of tegen zichzelf. In ieder geval was het niet nodig dat ze reageerde. “Tot morgen,” zei ze en ze trok de deur van het kantoortje achter zich dicht.

Haar wooneenheid was niet ver lopen. Na vijf minuten bereikte ze het gigantische flatgebouw, waar ze een appartement had op de bovenste verdieping. Na de achttiende verdieping was er geen lift: dat was bewust zo gedaan om ook de bewoners van de bovenste verdieping in staat te stellen fit te blijven. Tenminste, dat was wat Werken voor welzijn en geluk beweerde. Opvallend was dat alleen zeventigplussers hoger dan de achttiende verdieping woonde. Axelle moest zeven verdiepingen klimmen en hoewel haar beenspieren getraind waren geraakt door al dat traplopen, viel haar dat toch elke dag zwaarder. Eenmaal binnen liet ze zich zuchtend op een stoel vallen. Even sloot ze haar ogen, maar ze bedacht dat ze niet weer de hele avond slapend wilde doorbrengen en ze zette de televisie aan. Eerst drong niet tot haar door wat er uitgezonden werd, er was geschreeuw, er was vuur, maar eindelijk hoorde ze de stem van de commentator zeggen: “De brand begon op de bovenste verdieping. Vermoedelijk is een bewoner met een sigaret in de hand in slaap gevallen. Er zijn dertig doden, allemaal boven de zeventig.” Daarna werd ingezoomd op een panel met deskundigen. Dr. Frona De Wilde, een vrouw van in de veertig, die ernstig door haar bril naar de gespreksleider keek, zei: “Dat krijg je ervan. Ik vind de regering erg zwak als het gaat om het ouderenbeleid. Het tolereren van onhoudbare toestanden, het gaat maar door. Ieder nieuw kabinet belooft er wat aan te doen, maar het gebeurt nooit. Onderzoek wijst uit dat aandacht en alertheid sterk afnemen na het vijfenzestigste levensjaar. Het is nog een wonder dat er niet veel vaker dit soort ongelukken gebeurt.” “ Wat bedoelt u?” vroeg gespreksleidster Ilone Mater. “Moet de vertrekleeftijd naar beneden, volgens u?” Dr. De Wilde schudde het hoofd. “ Nee, dat niet, maar het zou goed zijn als het vertrekken niet werd uitgesteld tot na de zeventigste verjaardag. Dat is toch slapheid ten top en niemand heeft er wat aan. De functies die de ouderen bezetten, leveren de samenleving maar weinig op, ook al door die afgenomen hersenwerking, en de schade kan onnoemelijk groot zijn.” Ilone Mater knikte bedachtzaam. Het duurde even voor ze vroeg: “ Heeft u een moeder, mevrouw De Wilde?” Frona de Wilde antwoordde: “Wat heeft dat ermee te maken. Net als iedereen heb ik een moeder gehad, ja. Waar die is, weet ik niet. Ik hoop dat ze verstandig is geweest en de transportband op is gegaan toen het tijd werd, dat ze de samenleving niet in gevaar brengt door onverantwoord lang leven!” “Dank u voor uw commentaar,” sprak Ilone.
Axelle zette de televisie uit. Ze had geen zin in deze eeuwige discussie. Ze stond op om wat te eten te maken. Tot haar schrik realiseerde ze zich dat ze vergeten was om boodschappen te doen. Dat betekende dat ze weer al die trappen af moest om naar de supermarkt beneden te gaan.

 

 

In het paleis op de dam zat het voltallige kabinet bijeen. Jarenlange bestuursvernieuwing hadden geleid tot een efficiënt kabinet van drie personen. De Premier, Geert Wilders, de Staatssecretaris Diederik Samsom en koningin Maxima. Gelukkig waren Eerste en Tweede Kamer jaren geleden afgeschaft, zodat het kabinet efficiënt kon reageren. Koningin Maxima had er lang voor gestreden om in het kabinet te komen. Haar man, de koning, had ze naar het Olympisch Comité gedelegeerd, want hij had veel meer met sport dan met andere zaken. Zij wilde echter regeren. Dat had ze al gewild zodra ze de eerste voet op Nederlandse bodem zette en, na veel strijd, was dat gelukt. Als ze eraan terugdacht, werd ze nog misselijk van al die discussies over de rol van de koning en als ze niet goed had opgelet, was haar rol beperkt gebleven tot het bijwonen van openingen van tentoonstellingen en het met een bezorgd gezicht rondlopen op plaatsen waar een ramp was gebeurd. Maar natuurlijk had ze dat niet op zich laten zitten. Toen de partij van Geert Wilders de absolute meerderheid had gekregen, had ze er veel werk van gemaakt om hem te paaien. Hij vond dat hij zelf de absolute macht over alles moest hebben, maar dat kon hij helemaal niet aan. Dat wist hij zelf vast ook wel, maar hij zou dat nooit hardop zeggen. Dus Maxima had hem aangeboden hem te helpen. Hij had tegengesputterd, oh zeker, want hij had altijd geroepen dat de koning alleen een ceremoniële functie mocht hebben en zich verder nergens mee diende te bemoeien. Maxima had meteen begrepen dat dat niet zozeer tegen het instituut monarchie was gericht, maar vooral tegen haar schoonmoeder. Dat was nu eenmaal een linkse rakker, met veel te veel begrip voor iedereen die in de weg zat. Ze leefde nog altijd, ondanks haar zeer hoge leeftijd. “Zolang er hier institutioneel wordt gemoord, blijf ik!”  had ze onlangs nog gezegd tijdens een familiediner. Wilders drong regelmatig aan op het toepassen van de wet en het opheffen van de uitzondering voor leden van het koninklijk huis, maar Maxima ging daar niet in mee. Dat kwam nog wel, als het echt te lastig werd. Ze moest Willem-Alexander niet al te erg tegen de haren strijken. Nu was hij gemakkelijk in de omgang, maar dat zou weleens anders kunnen worden als ze aan zijn moeder kwam. “We moeten wat doen!” krijste Diederik Samsom. “ Dat kan toch niet zo langer, al die ouderen die maar hele flatgebouwen in de fik steken!” “Je hebt gelijk, Rita,” sprak Wilders. “Ze zijn de angel die van buitenaf in de samenleving is gestoken. Dit land gaat ten onder aan een tsunami van ouderen. We moeten paal en perk stellen. De uitzondering opheffen.” “Denk eraan dat je zelf ook al aardig in de buurt komt van de zeventig,” sprak Maxima. “Wij allemaal trouwens.” “ Ik bedoel natuurlijk niet dat de uitzondering op regeringsleden moet worden opgeheven!” Wilders keek geïrriteerd. Wat dacht dat mens wel! Dat ze hem de les kon lezen? “Maar al die mensen in de veiligheidscentra en bij de plantsoenendienst, ik vraag me af of we die wel nodig hebben. Of de baten boven de kosten liggen, bedoel ik.” “Het levert weinig op,” beaamde Diederik Samsom. “Mensen zeggen niet wat ze denken door de telefoon. Ik ben rechtdoorzee, dus ik doe dat wel, maar de meeste mensen babbelen maar wat. Kunnen we daar niet wat aan doen? Dat ze verplicht worden om hun gedachten uit te spreken?” Maxima zei: “Nee, dat lijkt me niet handig. Dan gaan ze dingen verzinnen, alleen om er maar vanaf te zijn, en daar hebben we niets aan. Wat me opvalt, is dat de cijfers zeggen dat er steeds meer mensen zijn die helemaal nooit bellen, helemaal nooit op internet zitten, echt helemaal nooit gebruik maken van wat voor netwerk dan ook. Daar kunnen we wel wat aan doen, want dat kan natuurlijk niet. Niets van wat ze zeggen wordt gehoord of geregistreerd, wie weet wat voor wildgroei aan gedachten dat teweeg brengt, wat er nu al gebeurt, terwijl wij er met open ogen bij staan. Ja, nu ik het er zo over heb, denk ik dat dat onze eerste prioriteit moet zijn, de mensen moeten verplicht worden dagelijks gebruik te maken van minimaal een netwerk en het liefst allemaal. Ze moeten zich melden, ze moeten te vinden en te horen zijn. Dat met die ouderen zien we dan later wel weer.” “ Goed gesproken, majesteit,” zei Wilders. “Dan wil ik de vergadering nu sluiten, want het is etenstijd en mijn vrouw heeft de aardappels op.”

In Drakensteyn was het stil tegenwoordig. Beatrix, gewezen vorstin en in 2013 gedegradeerd tot prinses, liep door de kamers, die meer weg hadden van kamers. Ze dacht aan de tijd dat ze nog geen koningin was en de jongens nog klein waren. Ach, wat een mooie tijd was dat. De jongens speelden, renden en vlogen, zij bereidde zich voor op het koningschap, maar ze was nog geen koningin en dat maakte de druk een stuk lichter. Later, ja, toen was het druk. En nu was er ineens niks meer. Ze kon goed tegen alleen zijn, maar soms wilde ze dat Alex wat vaker op bezoek zou komen. Zoals ze altijd al had gevreesd, had hij het koningschap verkwanseld. Die verslaving aan sport had hem de das omgedaan. In het begin had hij echt geprobeerd een koning te zijn, verstandig gesproken tijdens zijn kroning, als een echte vorst proberen te lopen, maar het had niet lang geduurd voordat de sport hem weer in de greep had. Hij had er geen verweer tegen. Steeds meer had hij regeringszaken overgelaten aan Maxima die maar al te gretig zijn plaats had ingenomen. Zo’n type was het nu eenmaal en ze had haar er altijd van verdacht dat zij van het begin af dit voor ogen had gehad. Nu maakte ze nota bene deel uit van de regering en denk maar niet dat er iemand op de wereld was die haar daar weg kreeg. Beatrix wist maar al te goed dat ze het moest loslaten, anders zou ze er onderdoor gaan, maar het was moeilijk.  Ze miste de invloed die ze had gehad en ze wist dat het land nooit zo naar beneden was gezakt onder haar bewind. Wilders had het parlement meteen na zijn aantreden ontbonden, en alle verkiezingen afgeschaft. Het is duidelijk wat het volk wil, had hij gezegd, mij! Laten we ze niet verder in verwarring brengen door steeds opnieuw te vragen wat ze willen. Gek genoeg hadden deze maatregelen niet tot protesten geleid. Wat was er toch misgegaan. En wanneer. Ze nam haar smartphone en belde Willem-Alexander, zoals ze dat wekelijks deed. “Dag jongen,” zei ze. “Hoe is het?” “Goed, moeder, er is een steeds grotere kans dat de Olympische Spelen naar Nederland komen! En van Boer zoekt vrouw maken we een Olympisch onderdeel! We maken echt meters met het comité, ik ben blij dat ik erin ben gaan zitten. Ik wil mezelf niet op de borst slaan maar zonder mij was dat allemaal nooit gelukt!” “Nou, dat is dan fijn om te horen,” antwoordde Beatrix, die nauwelijks geluisterd had. “Maar wacht even, ik hoor dat rare tikje weer op de lijn.” Ze luisterde nog eens goed en ja, ze wist het zeker: “Barack! Ga van die lijn af. Ben je nou alweer bezig? Ik heb niks meer te vertellen hoor, dus ik begrijp niet wat je aan het doen bent de hele tijd.” “Je hebt me weer door, Bea! Ik begrijp niet hoe de NSA erin is geslaagd om al die staatshoofden af te luisteren zonder dat ze het door hadden, want jij merkt het meteen.” “Nou, waarom doe je het eigenlijk. Je bent ambteloos, je hebt net zo min als ik nog iets te vertellen. Wat schiet je ermee op? Ik was gewoon met mijn zoon aan het bellen.” “Ik kan het niet laten. Ik verveel me, Bea. Je zou zeggen, er is zat te doen hier, met die tea party die alles verknalt, maar ik ben machteloos. Ik heb er over gedacht om een verzetsbeweging te organiseren, maar ik krijg niemand mee. Ze staan allemaal achter president Palin.” “Dat bestaat niet. Er zijn toch genoeg mensen die weten wat voor type het is? Waar ze op uit is?  En de rampen zijn toch al niet te overzien? Er moeten gewoon mensen zijn die dat mens ook van de troon willen stoten.” “Nou, ik kan ze in ieder geval niet vinden, dat is een ding wat zeker is. Weet je wat ze nu aan het doen is? Ze zit in het westen van Alaska naar Rusland te kijken, want ze wil Poetin tegenhouden.” “Poetin? Die zal toch niet in Siberië zitten, neem ik aan.” “Weet zij veel! Ze denkt dat hij, nu hij tsaar is, elke dag een rondje maakt door heel Rusland. Door zijn achtertuin, zoals ze zegt. En ze is er zeker van dat hij op een dag de zee overzwemt om de Verenigde Staten bij zijn rijk te voegen!” Beatrix lachte hard. “Wat is er moeder,” vroeg Willem-Alexander. “Is het waar dat Rusland Amerika gaat aanvallen?” Beatrix begon nog harder te lachen. “Nee, jongen. En Barack, de tijden veranderen weer, dat doen ze altijd. Houd moed. Ik kom je binnenkort eens opzoeken.” “Doe dat, Bea, gezellig, kunnen we het over vroeger hebben, soms is dat wel nodig.”

Toen Axelle bij het Veiligheidscentrum aankwam, was het nog donker. Binnen brandden felle TL-lampen, die de hele omgeving kaal en bleek maakten. Ze opende haar werkkamer en trof daar tot haar verbazing haar coördinator aan. Die zag ze nooit. Ja, bij het sollicitatiegesprek had ze haar gezien, en ze zou de vrouw nooit vergeten, ook al had ze haar nooit meer ontmoet. Ze was klein en mager, droeg een bril met dikke glazen en ze had een stem die helemaal niet bij haar voorkomen paste: luid, snerpend en onmelodieus. Het was een stem waarvoor je wilde wegrennen, een stem die door de ziel snijdt. Thora heette ze, en ze had wel iets van een Germaanse godin, zoals ze daar stond met de handen op de rug. Toen ze Axelle zag, grijnsde ze. “Precies op tijd, Axelle, ook vandaag weer, we kunnen nog steeds op je rekenen!” Axelle wilde haar oren met haar handen bedekken, om de pijn te verminderen, maar ze deed het niet. Thora zou dat ongetwijfeld verkeerd opvatten. Voordat ze het wist, lag ze op de transportband, als ze niet goed uit keek. “Dag Thora,” zei ze. “Waar heb ik jouw bezoek aan te danken?” Ze besefte direct dat haar vraag niet al te vriendelijk klonk, en ze hoopte dat dat Thora niet was opgevallen. “Een verandering van je taak,” zei Thora. “Een promotie, of zo zou je het toch kunnen zien. Je taak zal afwisselender worden. Natuurlijk zit loonsverhoging er niet in, want dan doen we niet met ouderen, er moet geld bij, zoals je wel weet, en het is ook zuiver vanwege de goedertierenheid van onze leider, Geert Wilders, dat we jullie nog houden. Het zou zoveel beter zijn voor de economie als we jullie allemaal meteen op de transportband zetten, maar nee, zo is onze leider niet, die wil ook hopeloze gevallen als jou nog een kans geven. Maak het dus waar.” Axelle knikte. “Het zou handig zijn, als je er dan even bij vertelt wat ik zou moeten doen, Thora. Anders wordt het lastig om me waar te maken.” Thora kneep haar ogen toe en heel even verdween de grijns van haar gezicht. Ze herstelde zich snel en legde uit: “De leider heeft gisteren bepaald dat iedereen voortaan verplicht is gebruik te maken van media. Telefoon, internet, wat je nog meer zo hebt, maakt niet uit, als ze elke dag maar ergens te zien zijn. Nu moeten we dat uiteraard controleren, want anders kan je zo’n wet niet handhaven. Stel je voor, je maakt wetten, en niemand leeft ze na en de leider kan er niets tegen doen. Dat zou toch verschrikkelijk zijn, anarchie ligt op de loer. Maar goed, jij hebt daar, net als veel van je collega’s, een belangrijke taak in. Elke dag, aan het einde van de werkdag, krijg jij een lijstje met persoonsnummers, en adressen natuurlijk, en die mensen ga jij dan langs. Je kijkt of ze nog bestaan, en wat ze in huis hebben aan apparatuur. Je krijgt ook smartphones mee, voor het geval ze helemaal niets hebben. Dat zou kunnen, nietwaar? Daar kunnen ze dan gebruik van maken, we geven iedereen een kans. Dat is zo fijn van onze leider, dat hij iedereen een kans geeft, hoe weinig ze die ook verdienen, want zeg nou zelf, het is toch asociaal om ons maar in het ongewisse te laten over je bestaan? Stel je voor dat iedereen dat zou doen? Wat valt er dan nog te controleren? Dan kan iedereen zomaar  zeggen wat ze wil, tegen wie ze dat wil en allemaal zonder dat wij dat opvangen!” Thora had een blos op haar wangen. Haar ogen stonden koortsig. “En wanneer moet ik die mensen dan gaan opzoeken?”, vroeg Axelle. “Ik werk al tien uur per dag, en als ik dan thuis kom, ben ik moe.” “Na het werk, natuurlijk. Als je te moe bent, moet je het zeggen, hoor. Dan zetten we je op de transportband. We willen je natuurlijk niet langer in het  ondermaanse houden dan nodig is.” De grijns op het gezicht van Thora verbreedde zich. “Nou, ik zou zeggen, doe je best, en morgen verwacht ik je eerste rapport.” Thora klikte haar hakken tegen elkaar en verdween.
In haar werkkamer was haar collega Nicole nog bezig met haar spullen bijeen te zoeken. Tranen stonden in haar ogen. “Stel je voor,” zei ze. “Moet ik nu nog al die mensen langs. Ik weet niet wat beter is. Misschien meld ik me wel vrijwillig voor de transportband.” “Niet doen,” zei Axelle. “Dat is precies wat ze willen, dan zijn ze ons kwijt. Je moet volhouden, ooit komt hier een einde aan. Het wordt met de dag gekker. Heb je gehoord van die brand? Die is aangestoken. Door de regering. Dat kan niet anders. Ooit houdt het ergens op.” Nicole haalde haar schouders op. “Vast wel,” zei ze. “Maar wanneer? Ik ben bang.” “Iedereen is bang. Nog even. Houd vol, echt, die gek daar in Amsterdam verdwijnt en naar ik hoop nog een stel gekken met hem.”

De staatssecretaresse, Marc Rutte, zat achter zijn bureau. Zijn kantoor lag niet ver van dat van Geert Wilders, want die moest hem altijd kunnen bereiken door alleen door de gang te schreeuwen. De gewezen minister-president had vrede met zijn functiewijziging. Het had nog zoveel erger kunnen zijn. Geert Wilders wilde hem aanvankelijk helemaal verwijderen uit Amsterdam en hem alle toegang tot wat voor overheidsfunctie dan ook ontzeggen. Het was Samsom geweest die een goed woordje voor hem had gedaan. “Denk je eens in, Geert,” had hij gezegd. “Deze man heeft enorm veel ervaring, en kan veel afhandelen op ons secretariaat. Hij kan zelfstandig werken, het enige wat jij hoeft te doen is hem een beetje in de gaten te houden, dat hij niet zijn eigen koers gaat varen. Maar erg bang hoef je daarvoor niet te zijn, want hij heeft geen eigen koers.” En na die laatste opmerking was Samsom in schateren uitgebarsten. Ja, jij had het nog steeds, die jongensachtige gevatheid. Geert Wilders had geaarzeld. “Ik wil schoon schip maken,” zei hij. “De oude garde moet eruit, die heeft alles verpest met hun eindeloze gezeur. We moeten helemaal opnieuw beginnen en we doen het op mijn manier.” “Natuurlijk! Maar je hebt nog wel te maken met oude dingen, en Marc moet dat maar afhandelen. Dossiers sluiten, zeg maar.” Wilders had geknikt. Helemaal overtuigd was hij niet, maar hij moest het er maar op wagen. Hij kon Rutte er altijd nog uitzetten.
En zo kwam het, dat Rutte secretaresse van de leider was geworden. Een functie met aanzien en bovendien bleef hij zo dicht bij het vuur zitten. Alles kreeg hij onder ogen, en als jij Wilders koffie ging brengen, kon hij hem onopvallend voorzien van goede raad. Nee, zijn rol was nog niet uitgespeeld, het had erger gekund, veel erger.
Op dit tijdstip, half tien in de ochtend, had hij het nog niet heel druk. De leider was niet iemand van vroeg opstaan, voor half twaalf was hij niet te verwachten. Marc Rutte maakte van de gelegenheid gebruik om zijn moeder te bellen. “Dag mam,” zei hij toen ze opnam. “Ik doe even een belletje, om te vragen hoe het met je is.” “Jongen! Wat een verrassing!” “Hoezo? Ik bel je toch elke dag? Ik had je gisteren toch nog gebeld?” “Ja, dat is waar, maar toch, als mijn jongen belt, is het altijd een verrassing. Hoe gaat het met je? Heb je het niet druk? Staatssecretaresse, dat is toch niet zomaar wat, ik vergeet steeds weer hoe het zit, of je nu hoger of lager bent dan de vorige keer. Ach, die moderne tijd, vroeger, toen was alles duidelijk, toen had je de chef en de sous-chef en helemaal daarboven de directeur. Dan wist je waar je je aan te houden had. Kom daar nu nog maar eens om. Er is geen beginnen aan, de tijden gaan sneller dan ooit. Maar als jij maar gelukkig bent, ik ben trots op je jongen, ook al kom je niet zo heel vaak meer op televisie. Vrijdag zag ik je nog wel, achter de leider, wat een man uit één stuk  is dat, zo zie je er niet veel, en, als ik het moet zeggen, zo was jij ook niet jongen. Lachen is goed, maar als je teveel lacht, nemen de mensen je niet meer serieus, dat heb ik altijd al tegen je gezegd. Zo gaat dat, je geeft je kinderen goede raad mee, maar luisteren doen ze niet. Oh nee, dat niet. Heb je je appel vandaag al gegeten? Van die kist die ik zondag heb meegegeven?” Niemand keek, dus niemand kon zien dat Marc Rutte nu even helemaal niet glimlachte. Integendeel, zijn mondhoeken waren naar beneden gezakt. Even voelde hij zich de kleine jongen, die door zijn moeder was berispt en van goede raad was voorzien, de jongen die door zijn moeder was geleid naar het hoogste wat bereikbaar was. Voor hem dan. Sommige mensen schopten het veel verder. Neem nou Poetin, die was toch maar tsaar geworden, iets wat hij nooit zou bereiken. En Wilders, met wie hij vroeger nog in de fractiebankjes had gezeten. Die was nu leider van het hele land, niet gehinderd door discussies of oppositie. Hij slikte zijn pijn weg en forceerde een glimlach: “Moeder, ik weet dat je bezorgd bent, en dat waardeer ik ook, maar ik heb het allemaal prima voor elkaar. Het is een geweldige functie, niet hoger of lager dan de vorige, alleen anders. Ik mag heel veel doen voor de leider en hij vaart blind op wat ik zeg.” “Mooi, mooi,” zei zijn moeder. “Ik had niet anders van je verwacht. Een jongen als jij kan ver komen, heel ver, maar niet zonder discipline. Ik zeg luister naar je moeder, dan komt het wel weer goed. Kom je het weekend nog thuis? Je hebt zeker al wel weer een tas vol vuile kleren?” “Natuurlijk kom ik thuis, ik verheug me er al op.” “Goed zo, kind, ga nu maar weer aan het werk, je hebt vast wel wat beters te doen dan met je oude moeder babbelen. Maar bedankt, mijn dagen zijn soms eenzaam sinds je het huis uit bent.” Marc Rutte beëindigde het gesprek en boog zich over de dossiers met nieuwe wetgeving. Geert Wilders had die geschreven, dat deed hij altijd zelf. “Die ambtenaren hebben we niet meer nodig, “ had hij gezegd. “Al dat moeilijke taalgebruik, al die wartaal, dat maakt het alleen maar nodeloos ingewikkeld en wat zij in vijftig bladzijden schrijven, kan ik in een halve, ’s avonds tussen het eten en het achtuurjournaal.” Zo gezegd, zo gedaan. Marc Rutte kreeg voortaan de wetten op zijn bureau, waar hij de typefouten moest uitlaten. Hij mocht zich niet met de inhoud bemoeien, want daar waren de staatssecreraresses niet voor.
De eerste wet die hij vandaag voor ogen kreeg, was de Wet Uitzonderingen Verantwoord Levenseinde. Die wet werd bijna dagelijks herzien en enigszins verveeld zette Marc Rutte zich aan het lezen, met de rode pen in de aanslag. Toen hij de alinea had gelezen, sloeg hij verbouwereerd zijn handen voor de mond. “Oh nee!” riep hij uit. Hij keek in de kamer van Geert Wilders, zag dat die er nog niet was, pakte zijn jas van de kapstok en snelde naar buiten.

Sarah Palin lag in haar bontjas op een besneeuwd duin in Alaska. Ze tuurde door haar verrekijker naar Rusland, waar net zulke besneeuwde duinen waren. Nog geen spoor van Poetin, vreemd, zou hij dit stukje van Rusland nou nooit bezoeken? Ze wist zeker dat hij op een dag het water zou oversteken en dat hij via Alaska de Verenigde Staten zou innemen. Haar Verenigde Staten. Ze had nooit kunnen raden dat het presidentschap zo saai kon zijn. Hoe hadden al haar voorgangers het gedaan? Natuurlijk hadden ze alles altijd veel moeilijker gemaakt dan nodig was. De dag nadat ze tot president was benoemd, had ze meteen de belastingen afgeschaft en opgedragen tot een complete en definitieve shut-down van de overheid. Dat was gemakkelijk zat. Het had wel wat nadelen,  want de militairen hadden het in hun hoofd gehaald dat ze dan ook maar niet naar het werk hoefde te komen. Dat was de bedoeling niet, want er viel nog veel te doen in de wereld. First we take Manhattan, then we take Berlin, zong ze soms zachtjes voor zich uit. De wereld schreeuwde om haar, Sarah, om duidelijkheid. Mensen moesten op eigen benen staan, en zij zou wel zeggen welke benen dat waren. Maar al zat het af en toe tegen, ze merkte de vooruitgang overal aan. Mensen werden weer creatief, ze richtten bedrijven op, waarbij ze niet zachtzinnig optraden, en het resultaat was er dan ook naar. Zo was er een groot beveiligingsbedrijf gegroeid waar merendeels afstammelingen van Italiaanse immigranten werkten. Ze bezochten bedrijven in steden en op het platteland en boden hun bescherming aan. Daarbij traden ze zo overtuigend op, dat alle bedrijven uiteindelijk op hun aanbod ingingen. Het is waar, er vielen wel doden, maar dat had je altijd: waar gehakt wordt, vallen spaanders en de slachtoffers waren bovendien watjes, liberals, die liever alles bij het oude wilden laten en het niet eens erg hadden gevonden als Barack Obama nog altijd president was geweest. Stel je voor, dan was de verplichte zorgverzekering echt ingevoerd, dan had de hardwerkende Amerikaan moeten betalen voor de lapzwansen die het niet lukte om rijk te worden in dit land met mogelijkheden zat! Maar gelukkig hadden de laatste verkiezingen uitgewezen dat het grootste deel van de bevolking verstandig was, en dat het redding wilde, van haar!
Even stopte haar adem. Ze zag beweging aan de overkant. Eerst dacht ze dat het de vrouw van tsaar Poetin was, maar nee, het waren meerdere vrouwen. Ze waren in lompen gekleed, het was geen gezicht. Ze strompelden langs de kust alsof ze op zoek waren naar iets. Misschien geheim agenten van Poetin, dat zou heel goed kunnen, dat hij eerst verkenners naar de Verenigde Staten sturen en daarna pas zelf kwam. Als ze hem zou toelaten natuurlijk, wat ze nooit zou doen.  Nog eerder zou ze zich doodvechten. Figuurlijk dan, want het was niet de bedoeling dat ze er zelf in bleef. Voor het zwaardere werk zou ze het beveiligingsbedrijf, Palermo Inc., inschakelen. Die wisten wel raad met dictators uit andere landen.

Geert Wilders ging helemaal niet naar huis na het kabinetsberaad. Hij stapte de auto in en reed de A2 op, in de richting van Maastricht. In de grotten moest hij zijn, en snel ook. Het zweet stond hem op het voorhoofd. Zo langzamerhand begon het hem te duizelen. Regeren was leuk, maar het was lastig dat het ene voordeel het andere nadeel betekende. Geen uitzonderingen meer voor de ouderen! En dat moest hij volhouden want dat had hij altijd al geroepen, daar kon hij nu niets van terugnemen! Alleen was het wel zo, dat zijn moeder in de grotten bij Maastricht zat. Gelukkig had hij haar daar tijdig ondergebracht, anders had ze misschien al op de transportband gelegen. Zo zijn mensen: de ene keer doen ze niet wat je zegt en de andere keer doen ze precies wat je zegt, zonder gevoel voor ook maar enige nuance. Zodra hij voorbij Utrecht was, gaf hij plankgas. Zijn BMW haalde gelukkig gemakkelijk 120 en dankzij hem waren die belachelijke snelheidsgrenzen opgeheven. Stel je voor! Je vindt een machine uit die 250 per uur kan en dan mag je maar 100. Allemaal gezeur over het milieu van de linkse kerk. Hij had er korte metten mee gemaakt, dus veel overblijfselen van die lui waren er niet meer. Gewoon meteen de kop indrukken, er waren zat landen die daar heel goed in waren en daar had hij veel van kunnen leren. Bij de gedachte aan het aanstaande weekend glimlachte hij: hij zou op kroegentocht in Moskou gaan, samen met Poetin. Achter de wijven aan. Niet dat hij daar nu zo’n behoefte aan had, want als het er op aankwam, was hij zelf toch de boeiendste mens, maar het idee was geweldig. Op kroegentocht met de tsaar! Zijn moeder zou trots zijn. Tien jaar geleden zag niemand hem staan, nu kon niemand om hem heen, ook de Groten der aarde niet Maar eerst moest hij zijn moeder zien te bereiken. Hij zette zijn blauwe zwaailamp op het dak van de auto en voerde de snelheid op tot 230. Moeder, op de transportband, geen denken aan, dat zou hij nooit toelaten. Ze was tenslotte de moeder van een geweldig iemand, van hem, de leider van Nederland, de grote grenzensluiter. Hij keek snel in zijn spiegeltje want met deze snelheid had hij niet veel tijd om zichzelf te bewonderen. Een prachtige man zag hij, maar hij zag ook dat hij vanavond nodig zijn haar moest blijken. Aan de wortels werd het donker, straks leek hij nog een Turk.
Toen hij bij de grotten was aangekomen, keek hij om zich heen: niemand mocht hem zien, absoluut niemand. Niemand mocht weten dat zijn moeder hier leefde en ineens kreeg hij een prachtidee! Hij zou voor televisie verklaren dat zijn moeder de transportband was opgegaan! Zo zou het volk, de hardwerkende Nederlander, zien dat ook de leider offers bracht, dat die consequent was en standvastig. Met vernieuwde moed stapte hij de grot in. Hij had een hekel aan de bedompte, vochtige gangen en als het aan hem lag, zou hij die gaten volstorten en er een snelweg over leggen. Maar ja, het was wel een goede plaats om zijn moeder te verbergen.
Overal was het donker, behalve in het hoekje, waar zijn moeder een gezellige huiskamer had gemaakt. Ze zat in een gemakkelijke relax-stoel in de Margriet te lezen. “Geert!” riep ze verheugd uit, zodra ze hem zag, “Jou had ik vandaag niet verwacht, je hebt het zo druk, ik zei laatst nog tegen Mien, de buurvrouw, wat heeft mijn jongen het druk, hij is nu wel hoog, maar daar moet hij wel wat voor doen, nooit gedacht dat de hoge heren zoveel moesten werken, want je zou zeggen daar heb je toch je mensen voor, maar nu zie ik het pas, nee, het is geen kattenpis, ga zitten, jongen, de vlaai staat al in de oven, want een dag zonder vlaai, is een dag niet geleefd zeg ik altijd maar.”
Geert Wilders was van kleur verschoten. Hij voelde het zelf. “Weet de buurvrouw dat je hier zit?” vroeg hij. “Niet zo naar doen, jongen. Natuurlijk weet ze dat, ze komt elke dag op bezoek. Reuze spannend vindt ze het, en de hele straat trouwens.” “Maar je zit hier omdat niemand mag weten dat je nog leeft.” “Nou, dat nemen ze me anders helemaal niet kwalijk, integendeel, ze vinden het hartstikke gezellig hier, en ik zit hier toch veilig? De buurt weet dat ik hier zit, maar anderen toch niet? Nou ja, ik heb het natuurlijk ook op facebook gezet en weet je wat zo gek is? Google-maps kan deze plaats niet vinden, daar kwam ik achter toen ik een routebeschrijving bij mijn bericht wilde plaatsen.” Geert Wilders legde zijn hoofd in zijn armen. “Moedertje toch,” sprak hij zacht toen hij een beetje bedaard was. “Nu moet je hier weg! Want niemand, niemand mag weten dat je nog bestaat. Dat heb ik toch uitgelegd? Alleen mensen beneden de zeventig mogen nog rondlopen, en degenen die ouder zijn moeten werken, maar ik wil niet dat je dat doet, ik wil niet dat je de hele dag naar een Veiligheidscentrum moet.”

Op de lijst was het eerste adres dat van iemand uit haar flat. Axelle kende haar niet. De vrouw woonde op de derde verdieping en daar ging ze altijd voorbij. De mensen in het flatgebouw hadden het veel te druk om met elkaar om te gaan. Het was er doodstil, zeker na de achttiende verdieping, maar ook de jongeren, beneden, hadden weinig tijd. Toch zag ze er tegenop om bij een buurtgenoot aan te bellen. Ze had liever niet dat mensen wisten dat ze bij het Veiligheidscentrum werkte, al kon iedereen dat wel raden. Bijna alle ouderen waren daar ingezet. Werk genoeg, met de miljoenen berichten die mensen elkaar toestuurden, de hele dag door. Ze nam de trap, want ze wilde het moment waarop ze moest aanbellen, nog wat uitstellen.
Ze was er snel genoeg, gewend als ze was aan het traplopen. Ze haalde diep adem en drukte op de bel. Het was een klingelend geluid, het leek wel de klok van een kerktoren, een klein klokje van een kleine kerk dan. Het duurde even voordat er werd opengedaan. Een vrouw van een jaar of dertig kwam bij de deur. Ze had lang, ongekamd haar, droeg een joggingpak en ze was erg bleek. “Ach, bent u ziek?” vroeg Axelle, die even helemaal vergat waarvoor ze gekomen was. De vrouw schudde haar hoofd. “Uh, oh ja, ik ben van het veiligheidscentrum, en ik kom vragen waarom u van geen enkel netwerk gebruik maakt.” “Gaat je een reet aan,” gromde de vrouw. “Mijn idee,” zei Axelle. “Alleen word ik door het veiligheidscentrum gedwongen om dit te vragen. Dus als u nu gewoon wat zegt, dan schrijf ik dat op en dan ben ik weer klaar.” Er verscheen een vage glimlach op het vermoeide, afgetrokken gezicht van de vrouw. “Moet u mij niet martelen?” “Nee”, zei Axelle. “Dat hebben ze er niet bij gezegd. Ik denk dat het zonder kan.” “Kom even binnen, dan drinken we thee,” zei de vrouw, en ze liep uitnodigend haar appartement in.
Het was een klein hol, net als alle woningen in het gebouw. Niet meer dan veertig vierkante meter. De overheid had bepaald dat dat genoeg was voor één persoon. Er stond niet veel meubilair: een bank, een salontafel en een televisiemeubel. Geen boekenkast, geen rondslingerende cd’s of tijdschriften, helemaal niets. “U houdt van opgeruimd, zie ik,”  merkte Axelle op. “Ach nee, helemaal niet, maar ik kom hier alleen om te slapen,” zei de vrouw. “Ik werk op het ministerie waar ik niet besta maar waar ik toch elke dag moet verschijnen. Daar mag ik niet over praten, want ambtenaren bestaan niet meer, maar ja, het werk moet toch gedaan worden. Ik word niet betaald. De overheid betaalt wel dit hok en ik krijg elke week een voedselpakket. Daar moet ik het mee doen. Ik heb geen geld, helemaal niks.” Axelle schrok. Dit was inderdaad niet bekend. Nu hield ze zich sinds jaar en dag niet meer bezig met wat er om haar heen gebeurde, maar ze had aangenomen dat de kantoren van het ministerie nog steeds wel bevolkt waren. Ze dacht dat iedereen in het flatgebouw een baan had, met een salaris. “Nou, dan is mijn vraag ook snel beantwoord, denk ik. U hebt helemaal geen geld voor telefoon of internet.” “Daar is geen geld voor nodig. De overheid stelt ook telefoon en internet ter beschikking, maar ik gebruik dat nooit. Sinds 2013 al niet, toen duidelijk werd dat ze je overal kunnen volgen. En ze volgen je nu overal, begrijp ik uit uw vraag.” “Inderdaad, er gaat niets verloren, alles wordt geregistreerd. Niet dat je daar veel aan hebt, want zie nog maar eens wijs te worden uit al die ruis. Maar het is voor de veiligheid, zeggen ze, en nu ze het zo hebben geregeld, voelen ze zich kennelijk veilig.” De vrouw zette de kop thee voor Axelle neer. “Ik wil niet gevolgd worden,” zei ze. “Al is het nog zo onzinnig en nutteloos, wat ze van mij te weten kunnen komen, ik wil het gewoon niet.” “Tja, maar binnenkort zult u gedwongen worden. Ik heb van mijn coördinator begrepen dat ze gebruik van netwerken verplicht willen stellen.” “Ach, het kan altijd nog gekker dan het al is, zo zie je maar weer. Ik zie wel tegen die tijd. God weet wat ik moet zeggen door de telefoon, of wat ik op facebook moet zetten, want ik doe dag in dag uit hetzelfde: werken, eten, slapen en dat is het dan. Nu ja, ik neem aan dat ik dat elke dag aan iemand zal moeten vertellen.” De vrouw hing op de bank, alsof ze te moe was om rechtop te gaan zitten. Axelle maakte een aantekening. Ze klapte haar blok dicht, keek de vrouw aan en zei: “Ik weet niet wat ik moet doen, maar zo kan het niet langer. Waarom zouden we dit nog langer pikken. Die Wilders speelt mooi weer met zijn opheffing van het begrotingstekort en belastingverlagingen en ondertussen maakt hij een derde van de bevolking af en laat de rest zich kapot werken voor niks.”  De vrouw staarde voor zich uit. Axelle verliet het appartement.

Marc Rutte was niet naar zijn moeder en dat was bijzonder, want hij ging altijd eerst naar haar als hem iets dwars zat. En er zat hem wat dwars, nou en of. Zijn handen trilden ervan en het lukte hem niet om te glimlachen. Het wetsvoorstel dat hij die ochtend vroeg onder ogen had gekregen, ging over de functie Staatssecretaresse. Wilders wilde die functie opheffen, want hij zag het gevaar van lekken naar buiten. Er had gestaan: “Deze functie is een gevaarlijke zwakke schakel in ons regeringsbestel, want alle maatregelen gaan via de Staatssecretaresse. Daarom moet de functie worden afgeschaft en worden verboden. Het werk van de Staatssecretaresse moet worden geautomatiseerd.” Daar ging hij dan! Kabinet na kabinet waarvan hij leider was geweest was gevallen, altijd weer. Altijd dat pessimisme. Mensen kochten niks meer en dat alleen omdat ze minder geld hadden, de oppositie had weer een volledig ander standpunt, de gedoogpartij trok haar steun in, altijd was er wel wat. Even trok de grootste belediging voor zijn geestesoog voorbij: in 2013 was hij niet afgeluisterd! Iedereen die er toe deed, werd wel afgeluisterd, maar hij niet! Hij had Barack Obama er nog over gebeld, had gezegd dat hij heus ook invloed had in Europa, ja, Nederland was kleiner dan Duitsland of Frankrijk, maar dat betekende nog niet dat het niet hoefde te worden afgeluisterd! Barack Obama was gaan schaterlachen en kon minstens een kwartier lang niets uitbrengen. Het was gewoon verschrikkelijk, alsof de vernedering van het negeren al niet erg genoeg was. Toen hij uitgelachen was, had Obama gezegd: “Beste Marc, ik luister jou niet af, maar anderen in Nederland wel, hoor, zoals die Geert Wilders, en die draaikont Diederik Samsom en de hele SP natuurlijk!” De tranen waren Marc Rutte in de ogen geschoten en omdat hij niet wilde dat Barack Obama zou merken dat hij huilde, had hij zonder nog wat te zeggen opgehangen. Hij moest hier gewoon niet meer aan denken, wat gebeurd was, was gebeurd, maar de schaamte rotte nog ergens achter in zijn hoofd, die ging niet meer weg. En u dit dan weer: zijn baan kwijt. Wat moest hij beginnen, hoe moest hij zijn moeder onder ogen komen. Hij zat zo vol zorgen, dat hij bijna vergat de telefoon op te nemen, die al een tijdje rinkelde.
“Met de leider,” zei Geert Wilders, toen hij eindelijk opnam. “Waar zit jij in godsnaam? Je hoort achter je bureau te zitten, zodat je er bent als ik je nodig heb. Is dat nu ook al teveel voor je? Nu, ik heb je onmiddellijk nodig. Kom naar kantoor, zo spoedig mogelijk, is dat duidelijk?” Marc Rutte knikte en zei zachtjes “Ja” toen hij zich realiseerde dat Wilders hem niet kon zien.

Axelle zat net op haar plaats toen haar coördinator binnen stoof. Thora moest afremmen om niet over Axelles stoel te vallen en riep: “Sta op! Je moet meteen mee naar de transportband!” Axelle voelde hoe het bloed uit haar gezicht wegtrok. Altijd had  ze geweten dat ze op een dag zo zou eindigen, maar nu het dan een feit was, zakte de bodem toch onder haar weg. Zoals altijd kwam het einde onverwacht, als een sluipmoordenaar die je hele leven al op de loer lag en die je nooit te slim af kunt zijn. “Maar waarom dan?” bracht ze uit. Haar stem klonk bibberig en iel. “Ik doe mijn werk toch goed? En ik heb gisterenavond toch het meeste van het lijstje afgewerkt?” “Maakt allemaal niks uit,” zei Thora. “Er is iemand anders voor jouw post en die moet vandaag beginnen. Wat heet, binnen vijf minuten, een hele goede, uit een voorname familie, en ja, die gaan nou eenmaal voor, dat had je zelf ook wel kunnen bedenken.” Thora greep Axelle bij de arm en probeerde haar van haar stoel af te sleuren. “Blijf van me af, mens!” riep Axelle uit. “Ik ga zo wel mee, ik weet ook wel dat het geen zin heeft om me te verzetten tegen jullie achterlijkheden!” “Ik gooi je op rapport! Je zult er nog van lusten!” “Het lijkt me niet dat dat nog wat uitmaakt,” zei Axelle. Plotseling voelde ze zich geheel kalm. “Ik ben er bijna geweest, en één voordeel heeft dat tenminste: jij blijft voortaan uit mijn buurt.” Thora werd knalrood en de aderen in haar nek zwollen zo op, dat het leek of ze zouden gaan barsten. Maar ze zweeg. Axelle liep naar de deur, waar twee agenten van Verantwoord Levenseinde haar al opwachtten. “Kom snel mee en kijk niet naar links!” beval de grootste van de twee. Dat deed Axelle toch. Geert Wilders kwam aanlopen met in het kielzog een oudere vrouw. Haar vervanger ongetwijfeld, maar wie was zij, dat de leider het nodig vond om haar zelf te komen brengen? Ach, wat deed het er toe, niets deed er nog toe, alle strijd was gestreden.
Buiten werd Axelle in een zwarte mercedes geduwd, die meteen weg vloog toen ze eenmaal zat. Het duurde dan ook niet lang voordat ze bij een wit gebouw aankwamen, waar met grote letters “Verantwoord levenseinde” stond. Axelle keek om zich heen toen ze uitstapte. Het laatste dat ze zou zien in de buitenlucht. Ze bestond al bijna niet meer. Dat was een moeilijk te vatten gedachte. Hoe kon de wereld nog wel bestaan als zij er niet meer was om die waar te nemen? Kon je dan nog wel stellen dat er nog iets bestond? Levensvragen waar ze nooit uit zou komen, niet zolang of zo kort ze nog leefde. Ze liep kalm tussen de agenten naar binnen. Bij de receptie zaten een paar jonge vrouwen, die stevig geplamuurd waren. Misschien waren ze wel helemaal niet zo jong, en in ieder geval zouden ze een stuk bleker zijn dan ze leken. Beiden begonnen op hetzelfde moment te glimlachen: simultaan glimlachen, dacht Axelle, misschien is dat een nieuwe tak van sport. “We hebben hier nummer 1827805,” baste de grotere agent, die kennelijk de enige was die zijn mond mocht opendoen. “Wij noteren het!” riep het tweetal in koor. “Ga de deur maar door, het kan meteen worden afgemaakt!” Axelle vroeg zich af of ze het over haar hadden of over de klus die nu geklaard moest worden.
In de kamer achter de grote deur stond een transportband met stoelen erop. “Ga zitten!” beval de agent. Het moet gezegd worden dat ze niet veel woorden vuil maakten aan hun werk. Maar zo gaat dat met routineklusjes: je denkt er niet meer bij na en je doet wat er gedaan moet worden. Tot het einde van de werkdag, waarna je de volgende dag gewoon weer opnieuw begint. Axelle nam plaats en meteen begon de transportband te rollen. Met grote vaart vloog ze door de ruimte, tot ze een zwart gordijn, dat was opgebouwd uit verschillende stroken, door ging. De band bleef nog een tijdje lopen, totdat hij plotseling stopte. Axelle schokte in haar stoel. Ze moest zich vastgrijpen om er niet uit te vallen. Een vrouw in een rood gewaad liep op haar toe. “Kom eraf, Axelle,” zei ze vriendelijk. “Je leed is geleden. Bijna tenminste, nog een klein stapje, dan ga je door het wormgat.” “Wormgat? Bestaat zoiets? Dat is toch iets van films?” “Nee hoor, dit wormgat bestaat wel degelijk en dat is maar goed ook, want anders zouden er hier verschrikkelijke dingen gaande zijn.” De vrouw bleef glimlachen, alsof er iets geweldigs stond te gebeuren. Axelle vroeg zich af hoe het nu zou gaan: zou ze een spuitje krijgen? Of ging het er wreder aan toe, met onthoofding of elektrocutie. Het kabinet kennende zouden ze voor de goedkoopste methode hebben gekozen. Axelle liep met de vrouw mee naar een muur, of tenminste, naar iets wat er uit zag als een muur, waar een grote schittering was. Het leek op vuur, alleen had de schittering niet de kleur van vuur: hij was wit. “Stap er rustig door, Axelle,” zei de vrouw, die een hand op haar schouder had gelegd. “Dan ben je bij de jouwen. Dan heb je niets meer te vrezen van die sadisten daarbuiten.” “Doet het erg pijn?” vroeg Axelle. “Nee, helemaal niet. Ik kan er aan deze kant niet teveel over vertellen, want zoals je weet hebben alle muren oren, maar ik ben er zeker van dat je je een stuk beter zult voelen als je aan de andere kant bent.” “Ik voel dan nog wat? Ik dacht altijd dat het over en uit was.” “Je vergist je. Voor jou is het niet over en uit, nog lang niet.” Axelle stapte voorzichtig op de witte schittering af. Vreemd, dat ze je zo aardig en zo misleidend begeleidden naar de executie. Het zou wel een reden hebben, inmiddels hadden ze natuurlijk aardig wat ervaring opgedaan. Even aarzelde vlak voor de grote schittering, toen stapte ze erdoor.
Plotseling bevond ze zich op een vlakte. Om haar heen waren hoge bergen. Het was warm, niet al te warm, maar aangenaam. Ze had het altijd fout gehad: de hemel bestond wel en zij, met al haar zonden en al haar niksigheid was er zomaar ingestapt, op een moment dat ze dacht dat alles verloren was. Zo stond ze zich een ogenblik te verbazen. Toen stapte er een oude man in een witte kaftan op haar af. Hij had een witte baard. Kijk nou uit, dacht ze, het is God de Here zelf die mij komt verwelkomen, of zou dit nou Petrus zijn en moet ik een soort toelatingsexamen doen. “Welkom Axelle,” zei de man. “Ik ben Theo, ik ben hier al wat langer, eigenlijk vanaf het begin van Verantwoord Levenseinde, en ik zal je wegwijs maken in deze nieuwe wereld.” Het moet niet gekker worden, dacht Axelle. Waar ben ik in godsnaam? “Ben ik in de hemel?” vroeg ze op de man af. De man lachte. “Welnee, de hemel bestaat toch niet, zoveel weet je toch wel op jouw leeftijd? Nee, we bevinden ons in het jaar 1937 voor Christus, al is er hier geen sprake van deze jaartelling. Christus moet immers nog geboren worden? Als het daar nog van komt, tenminste, nu wij hier zijn. Ik snap dat alles verwarrend voor je is. Een paar momenten geleden verkeerde je waarschijnlijk in doodsangst en nu sta je ineens hier. En wat is hier? Nou, je moet begrijpen dat tijd niet een lineair fenomeen is, maar een dimensie. Kort gezegd en sterk vereenvoudigd komt het er op neer, dat alles altijd tot in de eeuwigheid gebeurt. Maar als mensen zijn wij ons dat niet altijd bewust geweest. Andere dieren soms wel, kijk maar naar katten bijvoorbeeld, die leven in alle tijden tegelijk. Gelukkig vond Marsha, de vrouw die jou verwelkomde bij de transportband, op tijd het wormgat. Eigenlijk was dat geen toeval, moet ik zeggen. Marsha is jarenlang op zoek geweest naar een manier om over te springen naar een andere tijd. En dat heeft ze gevonden. Officieel is zij de uitvinder van de transportband, en heeft ze meegewerkt aan een ingenieus euthanasiesysteem, maar in feite heeft ze dit wormgat geperfectioneerd.” “Het lijkt wel of ik in een science fiction film terecht ben gekomen,” zei Axelle. “Ik kan maar moeilijk geloven dat jij echt bent, en dat dit om mij heen allemaal bestaat. Ze hebben me vast iets toegediend, zodat ik zo niet merk dat mijn kop eraf wordt geslagen of zo.” “Nee, echt niet, het is allemaal echt. Het zal even duren voor je overtuigd bent, dat duurt bij iedereen weken en soms zelfs maanden. Straks zal ik je aan anderen voorstellen, maar nu moet je eerst gaan uitrusten.” “Hoeveel hebben ze er eerst afgemaakt, voordat deze redding kwam?” vroeg Axelle. “Niemand, helemaal niemand is afgemaakt. Kom nu mee, dan wijs ik je je verblijf.”  Axelle volgde de man, wat had ze anders moeten doen.

De moeder van Geert Wilders vond het heerlijk bij het Veiligheidscentrum. Dit was heel wat beter dan maar in die grot zitten, en wachten tot er eindelijk weer eens iemand langs kwam. Het was daar ook zo donker en muf. Het was jammer dat Geert kwaad op haar was geworden omdat ze de buren had uitgenodigd, maar hij had ook kunnen bedenken dat het moeilijk voor haar was om zo’n eenzaam bestaan vol te houden. Altijd was ze het middelpunt van mensen in haar omgeving geweest. Alle buurvrouwen kwamen alle dagen koffie drinken. Met vlaai natuurlijk, altijd met vlaai, want anders is het geen echte koffie. Zonder zichzelf op de borst te willen slaan kon ze wel stellen dat zij de beste vlaaienbakster van heel Limburg was, of van heel Venlo dan toch. En dan moest ze ineens naar die donkere spelonk omdat haar jongen verzonnen had dat oudere mensen niet meer mochten bestaan tenzij ze nog wat nuttigs deden. Net of het niet nuttig was om naar de zorgen van de buurvrouwen te luisteren! Maar ze kende haar zoon, die was eigenwijs en dat was hij al als zuigeling geweest. Lastig, en lang had ze gevreesd dat hij het slechte pad op zou gaan, ondanks de Weesgegroetjes die ze elke ochtend voor hem bad. Maar gelukkig was dat meegevallen: hij was nu de machtigste man van het land, haar zoon, en hij zorgde voor heel wat veranderingen. Ze vond dat hij daar onderhand wel wat te ver in ging. Oudere mensen naar Verantwoord Levenseinde sturen, dat was toch wel heel rigoureus. Gelukkig was zij zijn moeder, anders had ze daar allang gezeten. Ze wilde niet denken aan wat er daar met de mensen gebeurde. Aan zulke dingen moest je niet denken, daar ging de vlaai maar slecht van smaken.
Hier vond ze het mooi. Ze zat aan een eigen bureau en had een eigen beeldscherm voor haar neus. Iedere keer als er een piepje ging, ging er iemand in de wijk die haar was toegewezen opbellen. Ze moest dan letten op bepaalde woorden, zoals Al Kaida, djihad, autobom, Allah, Beatrix, Maxima, en hamsterweken. Wat Geert of zijn personeel nou deed met mensen die dat gezegd hadden, ze had geen idee en het interesseerde haar ook niet. Hij zou het wel het beste weten, hij wist waar hij mee bezig was, dat had hij altijd al geweten, en zeker nadat hij als kind op zijn achterhoofdje was gevallen.
Ah, daar kwam weer wat binnen. Mien Jansma van de Rozenstraat nr. 13 weer. Wat belde dat mens toch veel. Zou haar man dat wel weten? En had ze eigenlijk elke dag de boel wel netjes aan kant? Je ging je afvragen hoe ze dat voor elkaar zou krijgen, als ze de godganse dag aan de telefoon hing. Plichtsgetrouw luisterde ze door haar koptelefoon wat Mien te zeggen had. “Hij is gisterenavond alweer niet thuis geweest. Overwerk, zegt hij. Vanmorgen belde hij weer. Schat dit en schat dat, net als vorige week. Ik zou bijna denken dat hij zich schuldig voelde, bijna, als ik wat wantrouwiger was. En het is vreemd dat hij naar een damesparfum ruikt als hij zich wel eens laat zien. Ik word er helemaal raar van.” Mevrouw Wilders keek op het beeldscherm met wie Mien Jansma in gesprek was en, net zoals ze dacht, het was haar kennis Bea de Bruin weer. Ook zo iemand die niet genoeg te doen had. Daar zou Geert eens wat aan moeten doen. Die vrouwen konden op zijn minst vlaaien bakken voor de armen. Maar goed, dat was haar zaak niet op dit moment. Bea de Bruin kreeg er maar moeilijk een woord tussen maar uiteindelijk zei ze: “Kijk nou toch eens naar wat er gebeurt, Mien. Natuurlijk gaat die vent van jou vreemd. En ik heb je er altijd al voor gewaarschuwd, maar het is gewoon een schuinsmarcheerder. Dat was al zo toen jullie verkering hadden en dat is altijd al zo gebleven. Wat jij moet doen is eens een flink gesprek met hem hebben en dan zeg je hem, dat je hem aan de dijk zet als hij zo doorgaat. En gewoon doen, hoor! Want je laat niet met je sollen. Nooit!” “Ja maar, ik hou van hem!” riep Mien Jansma uit. “En dan nog wat, hij brengt wel het nodige binnen natuurlijk. Dat krijg ik nooit van de bijstand!” “De bijstand is afgeschaft, schat. Je zult gewoon moeten gaan werken, maar dat is nog altijd beter dan je zo te laten belazeren toch?” Wel heb ik ooit, dacht mevrouw Wilders. Die jeugd van tegenwoordig toch! Wisten die vrouwen hun plicht dan niet meer? Dat ze er maar voor te zorgen hadden dat hun mannen een goed thuis hadden? Mannen waren anders, dat wist iedereen, en dat ze af en toe een verzetje nodig hadden, dat was jammer, maar dat hoorde er gewoon bij. Ze besloot in te breken in het gesprek, want dit ging helemaal de verkeerde kant op. Straks was er weer een man aan zijn lot overgelaten, en dat alleen omdat zijn vrouw niet wilde begrijpen wat hij nodig had. “Mevrouw Jansma, luistert u eens goed naar mij,” sprak ze de vrouw vermanend toe. “U moet wat flinker zijn en uw best doen om het thuis gezellig te houden voor uw man! Luist niet naar uw kennis. Ja, mevrouw de Bruin, ik heb het over u, en u mag het best horen: u moet zo’n vrouw niet zo opstoken. Straks is er weer zo’n heerlijk Hollands gezin kapot en wat schieten we daar nu helemaal mee op?” “Wie bent u in Godsnaam?” vroeg Mien Jansma. “Ik heb hier een gesprek met mijn vriendin en daar komt u zomaar tussen!” Mevrouw Wilders rechtte haar rug en zei trots: “Tegenwoordig werk ik, de moeder van onze Premier, in het Veiligheidscentrum! Ik heb de taak het Nederlandse Volk te behoeden voor ondoordachte stappen, de Islam en terrorisme!” “Het Veiligheidscentrum? Wat heeft dat nu te maken met wat mijn man doet?” “Alles! Het land moet behoed worden voor kwaden, en ik draag daar mijn bescheiden maar niet onbelangrijke steentje aan bij. Dus Mien, als je wilt dat het nog wat wordt met je leven, hou op met klagen en zorg ervoor dat je man een goed thuis heeft. Oh, ik weet heus wel hoe moeilijk dat is. Ik heb ook een man gehad die zo zijn eigen dingen deed en nee, daar was ik het lang niet altijd mee eens. Maar ik liet hem zijn gang gaan, verdroeg mijn eenzaamheid en ik stopte al mijn levenslust in mijn vlaaien! En zie wat ik heb bereikt: ik heb een zoon die de leider is van Nederland, mijn man is allang dood en ik heb een prachtige baan. Daar moet je voor vechten, Mien, in dit leven krijg je niets voor niets, dat gaat nu eenmaal niet zo!” Wat was dit een heerlijke baan. Mevrouw Wilders hoopte dat ze deze avond nog veel meer gezinnen kon gaan redden.” “Mevrouw Wilders,” zei Bea de Bruin. “Dit is buiten elke proportie. Ik heb nog nooit zoiets meegemaakt. Ik ga een aanklacht tegen u indienen!”