LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

Lingo

In de kamer was het warm, te warm. Maar de zusters beweerden dat dat beter was voor de stramme botten die zo snel bevangen werden door de kou en dan had je het weer: die kreeg pijn in de knie, een andere in de schouders. Dus bleef de verwarming hoog.
Dolores vroeg zich als zo vaak af hoe het zo ver had kunnen komen. De godganse dag zat ze in een stoel in de recreatiezaal van het verpleeghuis naar buiten te kijken. Soms bedacht ze dat ze wel eens iets zou kunnen gaan lezen, maar dan besefte ze wat ze allemaal moest doen om zover te komen dat ze met een boek in haar stoel zat. Opstaan, dan langzaam schuifelen naar de bibliotheek die helemaal aan het einde van de gang was, hopen dat haar looprek niet klem kwam te zitten tussen de muur en een eetkar, een boek uitzoeken. Dat laatste was trouwens ook niet gemakkelijk, want de bibliotheek bestond uit niet meer dan een lange, hoge kast en, alsof ze het erom deden, de beste boeken stonden op de bovenste plank. Kom daar maar eens bij, dat was gewoon geen doen.
Dus vermaakte ze zich met het kijken naar haar medebewoners. Brenda zat meestal tegenover haar. Zij was echt oud, niet zoals zijzelf, die toevallig in een oud lichaam was geraakt waar de tijd heftig op had toegeslagen, de tijd die littekens had achtergelaten. Nee, Brenda was oud oud. Brenda was nooit jong geweest. De verdoolde blik in haar ogen was daar altijd geweest. Nooit had ze gespeeld als kind, nooit was ze verliefd geweest als jonge vrouw, nooit had ze een lichaam gehad waar ze trots op had kunnen zijn als het niet zo was dat een vrouw nooit trots was op haar lichaam. Nee, ze was altijd een oude vrouw geweest.
Hoe anders dan Dolores zelf. Toen ze zes maanden geleden werd opgepakt, was ze weliswaar negenenzeventig in jaren, maar van geest nog altijd even jong als ze altijd was geweest. Zo'n jaar of dertig meestal, op haar slechtere dagen weleens vijftig maar nooit ouder. Zeventig, negenenzeventig, het waren maar nummers die pas betekenis kregen na de Maatregel.
Er zaten er meer zoals zij. Brenda was hier zonder de Maatregel ook wel terechtgekomen, maar dat gold niet voor Dahlia. Dahlia en Dolores waren beiden tegelijk binnengebracht en de eerste dagen hadden ze gepraat over hun ongeloof dat dit hun was overkomen, dat het niet zo kon zijn dat dit lang zou gaan duren, er moest een vergissing in het spel zijn, de Minister-president had het niet zo bedoeld, maar overijverige ambtenaren hadden zijn woorden te letterlijk genomen. Een week, twee weken, dan zouden ze weer worden losgelaten. Dahlia was in die eerste weken vol vuur geweest, en had veelvuldig gerept van verzet, maar gaandeweg was ze uitgedoofd. Ook zij bracht haar dagen grotendeels door in een stoel en ook zij was slachtoffer geworden van het anti-mobiliteitsplan, een samenstelsel van maatregelen die het verzet bij mensen die door de Maatregel in verpleeginrichtingen moesten verblijven moest breken. Toen de Maatregel was afgekondigd, had de Minister-president opgeroepen tot solidariteit, die tot uiting moest komen in de enthousiaste medewerking van degenen die door de Maatregel werden getroffen. De regering was echter niet van plan die solidariteit af te wachten. De bewoners werden gedwongen om medicijnen te slikken. Met geweld ging dat niet. Het grootste deel van de drankjes en pilletjes zat door het eten en drinken en in de eerste weken hadden ze gemerkt hoe ze langzaam duffer werden, en strammer, en hoe soms hele ledematen niet meer functioneerden, net alsof ze een hersenbloeding hadden gehad. Ze waren verbijsterd, tenminste, aanvankelijk is dat zo. Maar een mens past zich snel aan, en binnen een paar weken klaagden ze over hun kwalen en tekortkomingen. Dat daar doelbewust naar toe was gewerkt, op grond van de Maatregel, vergaten ze zo langzamerhand.

De onbewustheid, die existentiële bewusteloosheid, was bij veel mensen al snel ingetreden. De farmaceutische industrie had nijver meegewerkt aan de ontwikkeling van de medicijnen. Jaren hadden ze daarover gedaan, allang voordat de Maatregel was afgekondigd, zelfs allang voordat er in het openbaar over werd gesproken.
Dolores wist ervan. Ze had er flarden van gesprekken opgevangen tussen de controleurs en de medisch-directeur, verpleegkundigen lieten soms terloops iets vallen, zoals ''deze is nog wel wat wakker, volgens het protocol zou ze nu toch moeite moeten hebben om de krant te lezen' . Ze had het onthouden, ze wist dat er een plan achter zat, en zelfs herinnerde ze zich haar angst toen de Maatregel werd afgekondigd. Ze had willen vluchten, maar er was geen vluchtweg meer. Opvallend was dat in het korte tijdstip tussen afkondiging van de Maatregel en het uitvoeringstijdstip geen protesten waren losgebarsten. Niet van de zestigplussers, niet van de jongeren.
Dolores probeerde na te denken en het was of ze zich door een brij van wolligheid in haar hoofd moest vechten. Elke gedachte leek los te raken van het geheel zodra zij gedacht werd, de verbindingen leken verroest of compleet afwezig. Zij voelde hoe dat ging, hoe de gedachte weg wervelde en ze er tevergeefs achteraan ging tot zij helemaal verdwenen leek. Steeds dezelfde zin doemde bij haar op: ik wil dit niet, er wordt mij onrecht aangedaan. Maar anders dan voor de uitvoering van de Maatregel kon ze niet benoemen welk onrecht haar werd aangedaan, of door wie.
Voor het raam stond Dahlia naar buiten te kijken. Vandaag kon ze blijkbaar staan, op de meeste dagen was dat anders. Ze stond met de handen op de rug, zo op het oog stevig, niet met de gebruikelijke wankelheid. Dolores keek naar de rechte rug, die zich nog steeds niet helemaal had laten buigen. Ze keek naar haar eigen handen. Die trilden minder dan anders. Of dacht ze dat maar. Was ze er al aan gewend geraakt, vond ze het gewoon minder erg. Een verpleegkundige kwam de zaal op. Ze droeg een dienblad met glazen frisdrank, ongetwijfeld met medicijnen erin. De verpleegkundigen probeerden nooit iemand te dwingen om de frisdrank te drinken. Ze vertelden alleen hoe goed het was om genoeg te drinken, dat het blaasproblemen voorkwam en een goede stoelgang bevorderde. De meeste dronken dan wel. Misschien deden ze dat alleen omdat er anders niet veel was te doen.
"Dames, drinken," sprak verpleegkundige Mia. "Het is droog weer, dus vandaag is het extra nodig". Ze hield Dahlia het blad voor. Die keek er niet naar en schudde langzaam haar hoofd. "Toe, Dahlia, we moeten wel drinken. Je weet dat het goed voor je is. We willen niet dat je ziek wordt." Dahlia haalde haar schouders op. Nog steeds keek ze naar buiten, niet naar de verpleegkundige. "Niet gaan tegenstribbelen, Dahlia," zei die op een wat minder vriendelijke toon. "We hebben het al moeilijk genoeg, en lastige patiënten, die kunnen we niet hebben." Dahlia reageerde niet. Dolores zag een miniem schokje door haar rechterschouder gaan, alsof ze van plan was haar arm te heffen, maar zich op het laatste moment bedacht. "Je bent wel erg eigenwijs vandaag, Dahlia! Dat doet me verdriet! Dat wil je toch niet, dat ik verdrietig word?"
"Ik heb je niet gevraagd mij te tutoyeren," sprak Dahlia met diepe stem. "En het zal me een rotzorg zijn of jij verdriet hebt of niet." Abrupt draaide de verpleegkundige zich om en bood de drank aan aan de mensen die aan tafel zaten. Allemaal namen ze een glaasje en dronken het in een teug leeg. Daarna gingen ze door met het staren naar de muren, en het aan hun kleren plukken, alsof daar iets was dat hen op de plaats hield, iets onzichtbaars dat tegelijkertijd toch heel zwaar was.
Er was iets aan de hand met Dahlia. In het begin was ze opstandig geweest, maar binnen een paar weken was die opstandigheid weggeëbd. Toch had ze zelfs in haar diepste apathie nog iets levends gehouden, had haar toestand van bijna volledige bewegingsloosheid een verfrissende dreiging behouden. En nu leek ze te ontwaken.
Dolores fronste, ze voelde hoe de spieren op haar voorhoofd samentrokken. Ze probeerde uit de wolkigheid in haar hoofd te stappen en te bevatten wat er gebeurde, waarom was Dahlia vandaag anders dan de maanden ervoor. Maar het lukte niet, de zompigheid was mistig en bleef dat ook. Toch bleef ze vechten. Ze dwong zichzelf op te staan en zonder looprek naar het raam te lopen. Daar keek ze eerst naar buiten. Misschien was daar wat aan de hand. Maar er was niets te zien dan de keurig aangelegde voortuin met parkeerplaatsen voor de directie en de hoofdverpleegkundigen. Toen keek ze voorzichtig naar Dahlia, eerst vanuit haar ooghoeken, daarna met haar gezicht naar haar toegewend.
Het duurde enige tijd voordat Dahlia terugkeek. Even maar. Was het een knipoog die ze Dolores toevertrouwde of verbeeldde die zich dat maar. In ieder geval stonden er tranen in haar ogen. Dolores zon op woorden, maar ze kon nergens opkomen. Net zoals haar gedachten verdwenen voor ze er goed en wel vat op had kunnen krijgen, kwamen woorden zoals ze gingen: als eenlingen, zonder te zijn samengevoegd tot samenhangende zinnen. Ze liep terug naar haar plaats en sloot haar ogen in een poging de pijn van haar halve bewusteloosheid niet te voelen.

De plannen waren een jaar geleden voor het eerst publiek gemaakt. Het kon niet anders, of aan de Maatregel waren jaren van voorbereidingen voorafgegaan, want aan elk uitvoeringsdetail was gedacht. Dolores had televisie zitten kijken. Ze was een beetje loom, want ze had een lange wandeling gemaakt met haar vriendin Frederique. Ze lag een lui over de bank met de afstandsbediening in de hand toen ineens de Minister-President verscheen. Ze zapte snel door want ze wilde de man niet zien. Al die jaren van zorgelijkheid die hij gedurende zijn lange ambtstermijn had laten zien kwamen haar de strot uit. Ze wilde niet meer aangesproken worden op haar gebrek aan normen en waarden. Want wat deed ze nou verkeerd? Het was waar, ze deed geen vrijwilligerswerk en ze was ook niet actief in de mantelzorg. Het geluk wilde nu eenmaal dat ze alleengaand was en geen zieke familieleden om zich heen had. Een ander punt was dat ze geen VOC-mentaliteit toonde, want het was nog nooit in haar opgekomen om in een wrakke schuit naar Indonesië te varen om daar de halve bevolking tot slaaf te maken. Dat kon haar misschien aangerekend worden. Anderzijds zou het toch een mooie boel worden als iedereen maar de piraat ging uithangen buiten de territoriale wateren, dus wie nam haar wat kwalijk. Misschien niemand, behalve dan de Minister-President en de rest van zijn regering. Een niet-aflatende stroom onderhuidse verwijten kreeg ze over zich heen: ze ontving AOW, en daar moesten jonge mensen, mensen die net een gezin aan het opbouwen waren nota bene, hard voor werken. Het was waar, Drees had een belangrijke stap gezet destijds door de invoering van deze wet in de jaren vijftig, maar het was natuurlijk ook weer niet de bedoeling dat iedereen maar tachtig, negentig ging zitten worden en daar al die jaren voor betaald moest worden. Verder was het gewoon geen gezicht, al die grijze hoofden op straat. Daar ging geen daadkracht vanuit. Jonge hoofden moesten er te zien zijn, met fel blond haar en een stevige kin waar wilskracht uit sprak. Aan sport moest er gedaan worden. Rennen, fietsen, zwemmen en dan niet in zo'n sukkelend tempo, nee, op olympisch niveau of dan tenminste op een niveau dat die richting uitging. Wat had je aan wandelclubs die door de bossen schuifelden, aan plezierfietsers die met 15 km per uur over de landelijke fietspaden dwaalden en om zich heen keken alsof ze alle tijd van de wereld hadden. Er moest gepresteerd worden! En snel een beetje!
Deze bewoordingen die de Minister-President nooit zo had uitgesproken, maar waarvan de laatste jaren steeds duidelijker was geworden dat hij het wel degelijk zo bedoelde, benamen haar de levenslust zodra ze het hoofd met het gereformeerde kapsel en het brilletje op het scherm zag. Maar hoe ze ook zapte, overal was het hoofd dat ernstig de huiskamer inkeek, even zwijgend om iedereen de gelegenheid te geven rustig te gaan zitten en de hele boodschap aan te horen.
"We moeten niet terugdeinzen voor impopulaire maatregelen," sprak de Minister-President, "We hebben gezien dat die wel degelijk werken. Kijk maar naar de drastische vermindering van de stroom asielzoekers, kijk maar naar de geringe instroom in de WIA. Met de vergrijzingproblematiek is het net zo. Daar moet met krachtige hand tegen worden opgetreden en dat zal vanaf nu gebeuren." De Minister-President zweeg indringend en keek staatsvaderlijk de lens in. Hij schraapte zijn keel en vervolgde: "De maatregel die ik nu afkondig, maakt korte metten met een hele reeks problemen die ons land belemmeren in de groei, en zal ons in staat stellen de glorie te hernemen die ons in de zeventiende eeuw zo kenmerkte. Het moet anders en het kan anders. Per 1 juni 2009 wordt de AOW afgeschaft. Per dezelfde datum dragen de pensioenfondsen hun kapitaal over aan de staat. Daarmee zijn de ouderen in onze samenleving niet brodeloos geworden. Integendeel, er wordt voor hen gezorgd. In de instituten, nu nog verpleeghuizen geheten, maar straks L.O.V.E.d's, Landelijke Opvang Voor de Eersten van Dagen zullen zij allemaal een plaats krijgen. Het kabinet is tot de conclusie gekomen dat er meer barmhartigheid in de samenleving moet worden getoond. Wij kunnen onze ouderen eenvoudig niet langer aan hun lot overlaten, en ze steeds weer blootstellen aan de harde concurrentie met jongeren. Op 1 juni zullen zij dus door het staatsvervoersbedrijf worden opgehaald en naar hun bestemming worden gebracht. De L.O.V.E.d's zullen zoveel mogelijk worden gespreid over het land, om de overlast voor de rest van de bevolking te beperken. Bewoners van L.O.V.E.d's zal het overigens niet zijn toegestaan het terrein te verlaten, wat het straatbeeld en de uitstraling naar buiten toe erg ten goede zal komen. Iedereen die in een bepaalde maand zestig wordt, zal als oudere worden aangemerkt. Eventueel nog bestaande arbeidsovereenkomsten worden per die maand geacht te zijn ontbonden."
Dolores zette de televisie uit en probeerde te bevatten wat ze zojuist had gehoord. Het moest een grap zijn. Dat kon niet anders. Ze deed de televisie weer aan. De Minister-President was nog steeds aan het woord. Hij sprak van meer kansen voor jonge gezinnen, ook op de woningmarkt nu er zoveel huizen vrij kwamen, hij had het over de arbeidsmarkt die in een keer helemaal werd verfrist nu de zestigplussers zouden verdwijnen, hij had het over de uitstraling van het land, dat een jong land zou zijn vol blinkende energie en levenslust. Het was waar, het was allemaal waar. Dolores zette de televisie weer uit en bedacht dat ze dood wilde.

Maar ze ging niet dood. Stipt op 1 juni 2009 werd ze opgehaald door een busje, waarin al andere leeftijdgenoten zaten en naar het verpleeghuis gebracht, dat vanaf nu dus een L.O.V.E.d. was.
Iemand schudde aan haar schouder. "Mevrouw Dolores, mevrouw Dolores" Dolores keek op. Een verpleegkundige stond over haar heen gebogen en wilde haar een lepel levertraan voeren. Ze sloot de ogen en de mond. Levertraan. Wat had ze daar altijd een hekel aan gehad als kind. De R in de maand en iedere avond bij moeder in de rij om een slok levertraan in ontvangst te nemen. Nu was het net zo, zij het dat de lepel gebracht werd door een verpleegkundige. Dolores schudde het hoofd. "Maar het moet," zei de verpleegkundige. "Anders komt u misschien de winter niet door. Het zal weer guur zijn, buiten, met al die wind en regen."
"Ik kom nooit buiten," zei Dolores. Even was ze verbaasd. Het was lang geleden dat ze een zin zo snel had kunnen uitspreken, zo helemaal zonder fouten.
"Toch moet het." De verpleegkundige hield de lepel vlak bij haar mond. Kleine golfjes rimpelden over het oppervlak toen ze uitademde via haar neus. Had het zin om te weigeren? Dolores dacht van niet, ze zouden het er toch wel in krijgen. Als de medicijnen niet via de levertraan naar binnen gingen, dan ging het wel via het glas water dat iedereen kreeg voordat zij in de slaapzaal werd opgesloten. Dan moest je wel drinken, anders verging je van de dorst en niemand die je hoorde als je 's nachts om water riep. Dolores opende haar mond en slikte de levertraan. Er was een bittere nasmaak die haar nog niet eerder was opgevallen. De verpleegkundige gaf haar een waarderend klapje op de rug. Ze liet het hoofd zakken in een poging er niets van te merken. Nergens wilde ze meer iets van merken, nooit meer. Waarom maken ze ons toch niet gewoon af, dacht ze, we bestaan al een half jaar niet meer en toch moeten we het maar blijven merken dat we niet meer bestaan.
Dat Dahlia anders was vandaag bleef haar bezighouden. Ze verwachtte dat ze in actie kwam, zou gaan protesteren, al was het maar tegen het zoveelste drankje met troep erin. Af en toe keek ze sluiks naar haar. Ze stond nog altijd bij het raam, alsof ze vandaar bevrijding verwachtte. Maar er was niets meer te bevrijden. Er was geen inkomen en geen huis. Zestigplussers kwamen nergens meer voor in aanmerking, behalve voor opname in een L.O.V.E.d. Dolores wist dat en Dahlia moest dat ook weten. Ze had medelijden met haar. Een sprankje hoop kon misschien wonderen doen in situaties waar een redding nog denkbaar was, hier maakte het alleen maar wanhopig.
De rest van het gezelschap zat wat te dommelen aan tafel of in een van de luie stoelen. Niets wees erop dat er in hun een verandering gaande was. De stilte was compleet, op het zuchten en kreunen hier en daar na. Sommigen hadden pijn. Niet omdat ze iets mankeerden, tenminste, dat was aanvankelijk niet het geval, maar omdat de medicatie zo werd toegediend dat steeds een bepaald aantal van de bewoners pijn had, net zoals het ook steeds voorkwam dat er wel iemand incontinent was. Ook dit wist Dolores uit de begintijd in het L.O.V.E.d. Ze had het opgevangen toen ze 's nachts een gesprek tussen twee verpleegkundigen afluisterde: 'Wie moet er vandaag buikpijn, denk jij'. "Doe de Rooij maar, die was erg lastig, wilde niks innemen, wilde niet blijven zitten.' 'Waar staat de buikpijn eigenlijk, is die verplaatst?" "Nee, er is niets verplaatst, de buikpijn zit gewoon in het rode potje links op de plank." Verpleegkundigen prentten de bewoners regelmatig in dat het maar goed was dat er zo goed voor ze werd gezorgd, waar zouden ze blijven als ze alleen in hun woningen waren achtergelaten en was het niet fijn dat er hier altijd iemand was die naar hun pijn en hun ongemakken kon omkijken. Elke dag was er wel een verpleegkundige die zoiets zei, het was een soort mantra: jij bent gelukkig, jij bent veilig, jij bent gelukkig, jij bent veilig.
Ineens was er kabaal. De directeur van de L.O.V.E.d. kwam de zaal oprennen. In zijn ogen viel paniek te lezen. Zijn das zat slordig om zijn nek geknoopt alsof hij de tijd niet had gehad om zich fatsoenlijk aan te kleden. Zijn blik gleed over de bewoners, een voor een monsterde hij hen, maar hij leek niets bijzonders te zien. Iets van de spanning verdween van zijn gezicht. Hij wenkte de verpleegkundige met zijn hoofd, alsof hij eigenlijk niet wilde laten merken dat hij haar wenkte. De verpleegkundige legde haar breiwerk neer en volgde hem. Dolores keek naar het raam, waar Dahlia niet meer stond. Die was gaan zitten op een stoel vlakbij het raam. Ze keken elkaar aan, Dahlia met wijdopen, heldere ogen. Langzaam knikte ze, alsof ze iets wilde bevestigen wat Dolores en zij allang wisten, allang hadden zien aankomen.

"Bezoekdag? Ja, mijn hoela!" hoorde Dolores de directeur tegen de verpleegkundige zeggen toen ze langs het kantoortje liep. Haar hart zonk: als hij nou maar niet besloot de bezoekdag af te zeggen. Dat was de enige dag dat het nog een beetje dragelijk was in het verpleeghuis. Haar vriendin Frederique zou komen. Frederique was pas zevenenvijftig, dus voorlopig nog vrij. Ze had haar leren kennen tijdens een groepsreis naar Florence, tien jaar geleden nu en sindsdien hadden ze elkaar bijna dagelijks gebeld, gingen ze in het weekend wandelen of fietsen en vaak gingen ze samen op vakantie. Frederique was onmisbaar in haar leven. Het was al erg genoeg dat ze haar maar eenmaal per maand kon zien en dat het verboden was te bellen. Bellen mocht alleen met artsen of andere hulpverleners. En altijd onder toezicht van een verpleegkundige, om verrassingen als het afleveren van grote hoeveelheden pizza's of een compleet slaapkamermeublement te voorkomen, zo had een van de verpleegkundigen eens uitgelegd.
Dolores schuifelde wat heen en weer bij het kantoortje. De directeur en de verpleegkundige hadden hun stemmen gedempt, maar toch kon ze ze soms verstaan:
"Ik hou het niet meer in de hand als de bezoekdag wordt afgezegd. Jij weet niet hoe die mensen zijn," siste de verpleegkundige. Dat moest Henny zijn, die had meestal dienst op dinsdag.
"Ik wil niet dat ze nu zaken uit de buitenwereld vernemen, dat zal ze alleen maar onrustig maken. En nu gaat het nog goed. Misschien is het alleen maar een plaatselijk incident, daar," antwoordde de directeur. Hij was een nog jonge man van negenentwintig. De L.O.V.E.d's hadden allemaal directeuren beneden de dertig, dat was van hogerhand zo geregeld. Het was onderdeel van een stelsel van maatregelen om het land een jeugdiger aanzien te geven en ook om in overheidsinstellingen meer flexibiliteit en dynamiek te brengen. Bovendien moesten de jongeren een kans krijgen. Al veel te lang hadden ouderen de plaatsen die hun toekwamen bezet gehouden. Dat had tot een verstarring geleid, die Nederland van de kaart dreigde weg te vegen, op één lijn met obscure landen die nooit tot ontwikkeling kwamen, waar de jeugd steeds maar weer vandaan trok.
"Het zal toch niet lang meer duren voor ze iets horen," sprak Henny. "En eerlijk gezegd vind ik dat ze het ook maar moeten weten."
"Dat is iets heel verkeerds wat jij nu zegt! Je gaat lijnrecht in tegen het algemene beleid en de geest van de Maatregel. Aan opstandigheid bij de ouderen hebben we niets. Alles is gladjes verlopen, alles ging prima, iedereen was het ermee eens, en dan nu ineens die ontsnappingen! We moeten waakzaam blijven en er alles aan blijven doen om de Maatregel tot een succes te maken. Ik eis inzet van iedereen, zeker nu, nu het uit de hand dreigt te lopen."
"Tja," zei Henny. "Ik dacht ook al dat ze wat wakkerder waren dan anders. En sommigen laten ineens hun looprekje staan. Ik moet zeggen, het is wel wat levendiger zo."
"Daarom, die opwekking, er deugt iets niet, daarom wil ik dus geen bezoekdag deze maand. Eerst moet alles weer tot rust komen."
"Nou Henk, je kunt mijn rug op en mijn borst af, maar ik ga dus niet tegen die mensen zeggen dat ze geen bezoek krijgen. Dan weet ik wel zeker dat ze niet tot rust komen. Niet dat jij daar last van hebt, oh nee, jij zit in je directeurskamer achter je directeursbureau met je vette kont op je directeursstoel. Waarom ben je eigenlijk zo in paniek. Het is de eerste keer sinds het bestaan van deze L.O.V.E.d. dat je je ergens mee moet bemoeien en gelijk is meneer helemaal over de rooie."
Dolores kroop langs de muur om dichterbij het kantoortje te komen. Het werd interessant. De laatste maanden waren de aanspreekvormen tussen het personeel van de instelling van een ijzingwekkende beleefdheid geweest. Ze had zich soms afgevraagd of het wel mensen waren die hier werkten. Waren het geen voorbeeldig geprogrammeerde zorgrobotten? Dat leek er nu toch niet op.
"Hoe durf je zo te spreken tegen je meerdere!" riep Henk uit.
"Mijn meerdere, het mocht wat, en wat wou je ertegen doen? Mij ontslaan? Wie moet hier dan de stront komen ruimen? Het hele volk zit bijkans in het Big Brother huis of in de gouden kooi en als ze er niet in zitten, zijn ze al hun tijd kwijt om er naar te kijken. Heb je gisteren die smeekbede van de MP niet gezien? Of we alsjeblieft zo goed willen zijn om in de zorg te gaan werken? Nou, je krijgt niemand meer zo gek. Niet nu je voor veel minder moeite veel meer geld verdient door ergens op een bureaukruk te gaan zitten."
"Ik eis van je dat je me met het juiste respect aanspreekt."
"Ik heb nou eenmaal geen respect voor jou en jouw soort. Een beetje de manager gaan uithangen en anderen die het werk doen de les lezen. Hou toch op! Ga toch naar de Wallen in die pooierbak van je."
Een ogenblik was het stil. Dolores deed alsof ze met moeite door de gang aan het schuifelen was en ze daarbij de muur moest vasthouden, zodat ze maar niet op kon schieten. Even later stoof Henk het kantoortje uit. Zijn hoofd was vuurrood en hij zag Dolores niet staan. Dolores nam zich voor eens wat vaker bij het kantoortje te bivakkeren en liep naar de boekenkast aan het einde van de gang. Vreemd, ze kon de hele gang zonder haperen doorlopen, het kraken en knarsen van haar knieën was verdwenen, ze rilde en bibberde niet meer. Er komt een einde aan, dacht ze, aan alles komt een einde.

De volgende ochtend, om exact tien uur, ging de bezoekzoemer. Dat was het teken dat geen van de bewoners de gang in mocht. Iedereen moest in de kamer blijven waar zij of hij zich op dat moment bevond. Immers, bij het in- en uitgaan van de bezoekers was het maar al te denkbaar dat ouderen gewoon naar buiten zouden lopen en zelfs het hek wisten te passeren waar weliswaar een bewaker was maar die had ook zijn dag weleens niet.
In de afgelopen maanden had de bezoekzoemer niet veel effect gehad op de bewoners. Iedereen hing aan tafel of in een stoel, en dat bleef zo nadat de zoemer was afgegaan. Nu keek iedereen op, eerst naar de bovenkant van de deur, waar een luidspreker van het zoemsysteem hing, toen naar elkaar. Verlegen blikken, als van mensen die elkaar voor het eerst zien en dan meteen in een situatie waar niemand in wil worden aangetroffen, zoals in nachtkledij, of ongewassen na een avond flink stappen. Ogen keken op, ogen keken neer. Ze bleven niet lang op een punt hangen. Dolores ving de blik van Tecla, een vrouw die al in het verpleeghuis was toen zij er naartoe werd gebracht. Ze was er vanuit gegaan dat zij daar niet zat door de Maatregel, maar dat zij een zogeheten oud-bewoner was. Nu twijfelde ze. Tecla had bruine ogen, die wakker stonden, alert, of ze niets wilde missen. Anders waren ze zo troebel dat de kleur niet eens te herkennen was. Die jankerige waterigheid, die de meeste bewoners zo ontsierde, was bij bijna iedereen verdwenen. Mensen stonden op, sommige deden een paar passen, andere liepen zelfs tot aan de deur. Niemand stapte over de drempel.
De zoemer ging nog een keer, als teken dat de bezoekers het gebouw betraden en als signaal dat het verbod nu nog strenger gold. Vreemd, dacht Dolores, ik heb me nooit afgevraagd wat er zou gebeuren als ik wel die drempel overging. Mag niet. Dat was genoeg geweest. Ze rechtte haar rug en liep Frederique tegemoet.
"Wat zie jij er goed uit!" sprak deze terwijl ze Dolores bij de handen pakte.
"Ik voel me ook goed," zei Dolores. "Iedereen voelt zich ineens goed. Valt het je niet op hoe druk het ineens is hier? Al dat gekwetter en gepraat."
"Ja, nu je het zegt. Goh zeg, de vorige keer zei je nauwelijks wat. Ik was bijna blij dat je was opgenomen. Werd er tenminste voor je gezorgd."
"Ik had geen zinnen meer, die bleven in mijn hoofd steken."
"Oh, nou ja," zei Frederique, terwijl ze in haar grote handtas graaide. "Gelukkig dan maar dat het beter gaat. Kijk, ik heb sinaasappels voor je meegenomen. Ik zie hier nooit fruit, alleen die witte boterhammetjes en dat is niet goed."
"Dank je wel, kind," Dolores hield niet van fruit. Ze zou de sinaasappels na het bezoekuur weggeven. Dat zou ze nooit aan Frederique vertellen. Op haar leeftijd wist ze dat de waarheid heel vaak maar beter verzwegen kon worden. Dat gold voor kleine dingen, dat gold voor grote dingen. Zo had ze Frederique nooit verteld dat ze hun gezamenlijke vakanties eigenlijk niet zo geweldig vond. Dolores wilde bekijken en dan wat ze gezien had laten bezinken, op een terrasje of op het balkon van haar hotelkamer. Frederique wilde museum in, museum uit en als ze daarmee klaar was, wilde ze gaan winkelen. Maar gezelschap was soms prettig. De stilte in haar hoofd was soms zo verpletterend, alsof het altijd zo stil zou blijven, alsof ze verstoken was van de rest van de mensheid, alsof het er niet meer toe deed dat ze nog bestond. Vroeger, toen ze nog bij de Giro werkte, was dat anders. De hele dag op kantoor, druk, collega's, 's avonds in de drukke bus naar huis. Dan was ze blij dat ze alleen kon zijn. Dat was anders geworden. Frederique was de vriendin aan wie ze kon vertellen dat de worteltjes bij Albert Heijn er zo beroerd uitzagen, of dat ze zulke degelijke onderbroeken bij de Hema had gekocht. Voor geen geld. Geen vriendin van de grote filosofische gesprekken, waaraan je je gedachten kon scherpen. Wel de enige die haar nu nog kwam opzoeken.
"Nu je het zegt, de mensen zijn rumoeriger dan anders," zei Frederique. Ze keek om zich heen. Dahlia zwaaide naar haar.
"Het schijnt dat het op televisie is geweest," begon Dolores. "Iets over een uitbraak, of een ontsnapping ofzo."
"Ja," Frederique keek naar de deur. Daar stond Henny met de armen over elkaar, zoals bij elke bezoekdag. Er was echter zoveel lawaai dat Henny hun niet kon verstaan als ze hun stem wat dempten.
"Bij het hek stond zo'n jongen in pak, wild te gebaren, en te roepen niet verder vertellen, in godsnaam vertel niet wat u heeft gehoord op televisie, niets over de uitbraak, in het belang van onze bewoners, in het belang van ons allemaal. Nou, we moesten er allemaal over nadenken wat hij kon bedoelen, dat zag je zo aan de mensen, maar toen wisten we het, het ging over het nieuws van eergisteren. Toen zijn er twee mensen uit een L.O.V.E.d. ontsnapt. Het was maar kort op tv, maar ze zeiden dat er onderzoek zou worden ingesteld. Er was nog wel een discussie in Nova, later op de avond. Ze hadden het niet over de ontsnapping zelf, en we weten nog steeds niet om wie het gaat, maar zijdelings hadden ze het er wel over. Of het wel goed was, dat mensen die niets hebben gedaan bewaakt werden. Er was ook een deskundige bij. Die zei dat het beter was. Er moesten offers worden gebracht of zoiets. Was het niet geweldig dat het hele vergrijzingsprobleem tot het verleden hoorde."
"Ze zijn in paniek, Frederique, er staat iets te gebeuren en ze schijten in hun broek."
"Zou het echt? Ik voor mij vind het maar een raar idee, die hele Maatregel, voor mij mogen ze hem zo weer opheffen, maar ja, wie ben ik. Een eenvoudige vrouw, weduwe en alles, en ik moet het ook alleen zien te doppen."
"Stel het eens zo, over drie jaar ben jij zestig, dan word je ook opgesloten, hoe vind je dat dan?"
"Nou, opgesloten. Ik vind het niet echt opsluiten, hoor, het is meer verzorging. Dat zegt de minister ook steeds, de ouderen worden nu goed verzorgd en hoeven geen zorgen meer te hebben over hun lage inkomen of wat dan ook."
Dolores geloofde haar oren niet. Bij het afkondigen van de Maatregel was Frederique fel van leer getrokken. Langzame euthanasie is het, had ze gezegd en als ze mij komen halen knoop ik mezelf op. Het laatste half jaar had Dolores Frederiques bezoekjes nauwelijks bewust meegemaakt en ze was zeker niet in staat geweest om te zeggen hoe ze over de situatie dacht. Ze dacht zelfs nauwelijks meer.
"Wat ben je veranderd, Frederique, wat is er met je gebeurd," prevelde Dolores voor zich heen.
"Met mij is er niks gebeurd. Maar weet je wat het is, ik word ook ouder, en als ik de wereld van vandaag om me heen zie, dan denk ik wel eens hier pas ik niet meer goed in en dan lijkt me het nog helemaal zo gek niet, om in een L.O.V.E.d. opgenomen te worden. Ik bedoel, jullie hebben hier toch je eten en je drinken en ook altijd gezelschap."
"Ja, altijd gezelschap, Frederique. Stel je eens voor, geen moment alleen meer, nog geen vierkante meter die je de jouwe kunt noemen."
"Je bent een beetje recalcitrant vandaag. Dat komt zeker omdat je lichamelijk wat beter bent, daar moet een mens ook weer aan wennen heb ik wel eens gelezen. Dat komt wel weer goed. Ik ben in ieder geval wel blij dat je vandaag wat beter aanspreekbaar bent, want hier zo zitten zwijgen met z'n tweeën, dat is ook niks." Ze vervolgde: "Weet je, ik weet eigenlijk niet eens of het is wat me nu pas opvalt, of dat het echt erger is geworden, maar de laatste tijd is het zo disco-achtig op straat, of hoe moet ik het uitdrukken, zo kermisachtig. Op elke hoek van de straat staat wel een podium waar iemand muziek staat te maken, of muziek, noem het maar muziek, dat gebonk. En weet je wat ik laatst zelfs zag? Op het Neude, waar vroeger het postkantoor stond en nu dat grote podium is? Een hele grote kooi met gouden tralies, en daar zat dat mens in die jaren geleden maanden op televisie is geweest. Dat heette ook de gouden kooi, dat programma, ja, nu weet ik het weer. Nou, dat mens zat er nu weer, naakt bijkans op een gouden broekje na, kan je nagaan, een gouden broekje op die leeftijd en met die omvang, maar goed, ik dwaal af, dat mens zat er en er stonden drommen mensen om heen. Ik vragen wat er aan de hand was. Nou blijkt dus dat iedereen die een kaartje koopt haar zo hard mag beledigen als hij maar kan en als ze er niet meer tegen kan, dat ze begint te huilen ofzo of ze kan er niet meer mee ophouden, dat weet ik ook niet precies, dan moet ze daar weg. Anders mag ze blijven zitten. Nou vraag ik je!"
"Dus het is nog erger geworden," bracht Dolores uit. "Het was al niet meer te harden, maar het is alleen maar erger geworden."
"Misschien, hè, als je er de hele dag in zit dan merk je het niet zo erg meer, maar ik dacht dus ook al dat het erger was geworden. En in Soestduinen, je weet wel, daar gingen we toch altijd wandelen, daar hebben ze nu alle bomen gekapt en geasfalteerde weggetjes aangelegd. Je mag er niet op rijden, maar ook niet gewoon wandelen. Het is een renparcours geworden, zo heet dat. Ik was er laatst nog eens, want ik mis dat wandelen van ons, dus ik dacht, wat kan mij het schelen, ik ga gewoon alleen. Toen zag ik het. Ik probeerde me er niets van aan te trekken en ik ging gewoon wandelen op zo'n weggetje al was er niks aan zo zonder bomen. Er kwam een groep van die joggers aan, een hele grote groep en de voorste duwde me aan de kant. Ik zeggen wat zullen we nou krijgen, kunnen we niet meer beleefd langs elkaar heenlopen? Zegt die vent, donder toch op ouwe koe en loop ons niet in de weg. Ik stond perplex om me heen te kijken, maar niemand zei er iets van. Alles is rennen, tegenwoordig, of vliegen, dat zie je ook steeds meer, van die kleine vliegtuigjes die boven de wijk blijven cirkelen."
Dolores zweeg en dacht na. Het lukt weer, eerst de ene zin denken en dan de volgende die er logischerwijs uit voortkwam. Opluchting overviel haar, maar ook beklemming, want als alles gedacht kon worden, kon alles geweten worden en was het soms niet beter om dingen niet te weten. In ieder geval leek het erop dat het er buiten niet veel beter op was geworden. Misschien is het inderdaad beter dat ik hier zit, dacht ze een moment, maar ze wuifde die gedachte weg. Ze had tenslotte niet veertig jaar bij de giro gewerkt en pensioen opgebouwd om vervolgens te worden opgesloten.
Ze keek naar Dahlia, die met haar dochter aan tafel zat. Ze kon niet verstaan wat ze zeiden, maar het leek of Dahlia haar dochter ergens van wilde overtuigen. Straks moest ze eens praten met Dahlia. Dat zou nu vast wel weer gaan.
"Of de televisie, dat is ook anders. Vroeger had je nog wel van die leuke spelletjes, zoals lingo, maar dat is alweer een tijd weg, nu is het niets anders dan die muziekprogramma's met flitsende kleuren en programma's over stellen die op een tropisch eiland zitten en dan elkaars vriend of vriendinnetje proberen af te pakken. Leuke series zijn er ook niet meer, alleen maar van die films waarin ze elkaar achterna zitten in snelle auto's."
"Mis je dat alles?" vroeg Dolores.
"Ja, een beetje wel, en wat dat betreft zou ik willen dat ik al zestig was, dan kon ik hierheen komen. Ze laten je toch kiezen, in welke L.O.V.E.d. je komt?
"Nee, dat doen ze niet. Integendeel, volgens mij zorgen ze er juist voor dat mensen die elkaar kennen niet bij elkaar komen, dat geeft maar onrust."
"Wat wreed! En echtparen dan? Halen ze die ook uit elkaar?"
"Die juist. Maar na de eerste dagen hadden ze er al geen weet meer van. Je weet niet half hoe stil het hier was, na die eerste dagen. Volgens mij doen ze drugs in ons eten."
"Je meent het! Zijn het niet gewoon medicijnen die je moet slikken?"
"Nee, nu ik erover nadenk, klopt het niet. Iedereen was na een paar dagen in een veel slechtere conditie, met allemaal ouderdomskwaaltjes die ze nog niet hadden toen ze binnen werden gebracht."
"Maar dat is mishandeling! Dat zou toch niet toegestaan worden?"
"Je zou denken van niet, maar aan de andere kant, de Maatregel is ook toegestaan, dus alles wat wij hier verzinnen, kan in werkelijkheid gebeuren, en nog erger."
Frederique boog het hoofd naar haar toe.
"Maar dat mag toch niet," fluisterde ze. "Ik dacht dat de Maatregel iets goeds was. Misschien dacht ik dat eerst niet, toen hij nog niet bestond en toen er alleen nog maar over gesproken werd, maar tot nu toe dacht ik het echt. En nu doen ze zulke dingen?"
"Het fijne weet ik er niet van, maar ik weet wel dat het niet klopt. Die hele Maatregel klopt niet, daar moeten ze mee ophouden."
"Maar wat dan? Je hebt niets meer!"
"Tja, wat dan, dat weet ik ook niet. Ik zou zeggen, ze moeten alles terugdraaien, dus dat wij weer een uitkering krijgen, een pensioen. Dat lijkt me niet meer dan rechtvaardig."
De zoemer ging weer. Henny kwam de zaal op en klapte in haar handen. "Dames en heren, het bezoekuur is afgelopen. Het was weer gezellig! Zeg uw familie of uw vrienden goedendag, en tot over een maand maar weer!"
Veel mensen stonden op, ook Frederique die de zaal verliet met een onzeker glimlachje als groet, maar een paar bleven er zitten. Ook de dochter van Dahlia was blijven zitten, met haar rug naar de verpleegkundige toe, de armen over elkaar.
"Het geldt voor iedereen," riep Henny. "Toe nou, werk toch mee allemaal. Het is al zo moeilijk om ons werk te blijven doen."
De mensen die nog in de zaal waren reageerden niet. Aan geen beweging was te zien dat ze gehoord hadden wat Henny zei, of het moest juist hun afwachtende bewegingloosheid zijn. Henny bleef staan waar ze stond, opende haar mond en sloot hem weer. De bezoekers verroerden zich nog steeds niet. Het was doodstil in de zaal. Nu pas viel het Dolores op dat het kreunen ontbrak. Niemand had pijn. Nu ze er bij stilstond, realiseerde ze zich dat dat de hele dag al zo was geweest. Henny liep weg. Ze zou vast terugkomen met versterking, dacht Dolores. Henny was niet iemand die zoveel ongehoorzaamheid over haar kant liet gaan.
Nu ze weg was, kwamen de gesprekken weer op gang. Eerst voorzichtig, in vragende tonen, dan luidruchtig en opgewonden. Dahlia en haar dochter voerden, nog steeds met de hoofden dicht bij elkaar, een indringend gesprek op fluistertoon. Zelfs Brenda was levendiger dan anders, misschien aangestoken door het ongewone.
Net toen Dolores wilde opstaan om op de gang polshoogte te gaan nemen, stormde Henk de gang op. Het gestamp van laarzen in de gang kondigde een ommekeer aan en Dolores wist nu al dat deze niet snel zou worden vergeten.

De verbijstering was groot toen het voltallige bestuur de kamer instormde, vlak achter Henk aan. Verbijstering bij de bezoekers, die het wit om de neus was geworden toen ze het kabaal op de gang hadden gehoord. Niemand wist wat te verwachten maar het was duidelijk dat iedereen alles verwachtte: een leger, een mobiele eenheid. Geweld zou worden gebruikt. Ook Dolores had even gedacht dat de bezoekers met geweld de zaal uit zouden worden gezet, desnoods nadat de soldaten of de politiemensen een bloedbad hadden aangericht.
Het bestuur, dat bestond uit acht mannen en vrouwen, stelde zich op achter Henk, vlakbij de deuropening. Ze waren in vergadertenue, met nette pakken en mantelpakjes, sommige nog met de pen in de aanslag. Bij sommige zat het haar wat door de war, maar de meeste waren tot in de puntjes verzorgd, zoals je mag verwachten van bestuursleden van een L.O.V.E.d.
Het verbijsterende was dat ze allemaal oud waren, er was er niet één bij die jonger was dan zestig, de meeste waren zelfs stukken ouder, tot tachtig wel. Dolores zag op de gezichten van de bewoners en de bezoekers dat iedereen zich hierover verbaasde. Zonder erover te spreken, had iedereen aangenomen dat alle ouderen waren opgenomen in een L.O.V.d.'s, iedereen, ongeacht de sociale status, ongeacht het vermogen, ongeacht de kruiwagens en de contacten die sommige mensen wisten op te bouwen en die hen altijd uit de wind hielden.
Maar deze mensen waren niet alleen niet opgesloten, ze hadden zelfs nog een bestuurlijke taak, ze besloten dingen.
"Henk, waarom heb je dit laten gebeuren," vroeg een vrouw met een grijs golfkapsel. "Hoe kan het bestaan dat het bezoek nog niet weg is, terwijl de zoemer al is gegaan. Dat is niet volgens de procedure!"
Henk rechtte zijn rug en keek de vrouw aan: "Mevrouw Vleugel! Ik ben hier de directeur en het geeft geen pas om mij zo te bejegenen."
"Ik zie hier wantoestanden en ik bejegen u zoals ik wil, meneer Hartman!"
Henk richtte zich tot de bezoekers: "Weg, allemaal weg!" riep hij. Niemand verroerde zich. "Doe wat, Henny," schreeuwde hij.
Mevrouw Vleugel zag het allemaal met een glimlach aan.
"U heeft de situatie duidelijk niet in de hand, meneer Hartman. Ik denk dat we dit vanmiddag moeten gaan evalueren. Ik voor mij voel voor een interim-management om deze toestand het hoofd te bieden."
"Ik voor mij voel er voor om een verzoek tot intrekking van de Maatregel-Uitzonderings-Pas in te dienen bij het BMUZ!" zei Henk. Direct nadat hij het gezegd had, brak het zweet hem uit. Hij keek om zich heen, als om hulp te zoeken maar niemand reageerde. Ook mevrouw Vleugel zweeg. Haar ogen fonkelden.
Bezoekers en bewoners vormden een zwijgend publiek dat geboeid was door wat zich voor hen afspeelde.
"Er wordt niet gesproken over de MUP, onder geen enkele voorwaarde, daarvoor heeft u de eed afgelegd," sprak mevrouw Vleugel met lage stem. De overige bestuursleden knikten beamend.
"Nou, het is anders wel interessant!" riep Dahlia. "Zo'n MUP, die willen wij ook wel hebben. Ik wel tenminste, wat jullie, jongens."
Mevrouw Vleugel reageerde hier niet op en richtte zich nog steeds tot Henk Hartman.
"Zie je wat jij hier aanricht? Nog even, en de Maatregel wordt onhoudbaar."
"Fuck off, Bitch!" riep Henk Hartman terwijl hij zijn jasje uittrok. "Wat kan mij die verdomde maatregel nou schelen. Ze hadden ze meteen allemaal tegen de muur moeten zetten, die nutteloze ouwe lijken, met jou erbij! Ik vond het altijd al belachelijk, die MUP, heb je nog steeds last van die overjarige trutten. Zit ik hier met een bestuur vol mummies, nou, van daadkrachtig optreden komt niet veel zo. Ik had dat zooitje hier meteen veel harder willen aanpakken."
"Meneer Hartman, u bent ontslagen en wel op staande voet, dat spreekt. Ik verzoek u de instelling te verlaten en niet meer terug te keren."
Hartman opende zijn mond om wat te zeggen, bedacht zich, nam zijn jasje en rende de deur uit.
"Zo," sprak mevrouw Vleugel tot de bewoners en bezoekers. "U wilt zich niet aan de regels conformeren. U bent al diverse keren gewaarschuwd, maar dat mocht niet baten. Zoals u misschien weet, staan voor zo'n geval ook disciplinaire maatregelen in de Maatregel vermeld. Ik stel het volgende voor: het gebouw wordt hermetisch afgesloten, zodat niemand eruit kan. De bewoners niet, de bezoekers niet, het personeel niet. Voor de bewaking zullen jongeren worden aangewezen uit de Richtlijn Verplicht Vrijwilligerswerk. Dat is u misschien ontgaan, maar die richtlijn verplicht alle jongeren tot veertig jaar vrijwilligerswerk te doen op aanwijzing van de autoriteiten. Er is op dit moment wat onrust omtrent de Maatregel, zoals u misschien wel hebt gehoord. Er zijn ontsnappingen. Mensen die niet willen dat er voor ze wordt gezorgd, en die nu overlast veroorzaken op straat, mensen die geen dankbaarheid kennen en denken dat ze zelf wel weten wat goed voor ze is. Dezelfde mensen die jarenlang een grote kostenpost voor de samenleving zijn geweest, die al nooit genoeg gewerkt hebben en denken dat ze een inkomen verdienen om vervolgens nog twintig jaar of langer niets te gaan doen. Mensen waarvoor eindelijk een oplossing was gevonden. U lijkt daarop, en het moet worden tegengegaan dat mensen de Maatregel frustreren. U moet worden tegengegaan. U moet worden geleid."
"Oh ja, en waarom u niet?" vroeg Dahlia.
"Omdat er nu eenmaal bestuurders nodig zijn. Mensen zoals ik, die ervaring hebben in het leiden van processen, van de massa, die het beste met u voor hebben, zulke mensen dus."
Mevrouw Vleugel draaide zich om en verdween met het voltallige bestuur achter zich. Iedereen bleef zitten tot de zware voordeur met zo'n klap was dichtgeslagen.
Dolores keek om zich heen. Ze zou bang moeten zijn nu ze een gevangene was geworden, maar ze voelde zich blij. Ze onderzocht haar gevoelens, want zoveel redenen waren er tenslotte niet om blij te zijn. De Maatregel bleek tenslotte nog veel wreder dan ze in het begin had kunnen vermoeden. Niet iedereen werd opgesloten, niet iedereen werd beroofd. Er waren uitzonderingen. Voor zover ze tot denken in staat was geweest, had ze gedacht dat jongeren alles hadden overgenomen, dat ouderen helemaal buitenspel waren gezet, in deze L.O.V.E.d's, deze voorportalen van de dood. Dat was niet zo, bleek nu. De uitzonderingen waren de machtigen, dezelfde machtigen waarschijnlijk die de Maatregel hadden bedacht.
"Nou, daar zitten we dan." zei de dochter van Dahlia. "In de val en opgesloten. Ik ben benieuwd hoe lang ze ons laten zitten. Weet je, ze zijn totaal in paniek door die ontsnappingen. Het waren twee vrouwen uit in L.O.V.E.d. in Drenthe. Een verpleegster daar had het raam open laten staan. Die mensen hadden zich al maanden niet bewogen. Logisch dus, dat ze dacht dat ze dat raam niet uit konden klimmen. Maar ze deden het toch. Ze waren kennelijk getroffen door een wonderbaarlijke genezing want één van die twee vrouwen scheen niet eens te kunnen lopen. Dus laat ik jullie dit vertellen: ze hebben wat door jullie eten gedaan, of door de koffie. In ieder geval, het is een smerig zooitje, en het is geen wonder dat ze in paniek zijn, want als dit uitkomt, nou, dan zullen er koppen rollen."

In Hotel Wilhelmina I, in het centrum van de stad, zat het bestuur van de L.O.V.d. bijeen. Er waren acht bestuursleden en ze waren allemaal aanwezig. Dat was nog weleens anders bij de bestuursvergaderingen. Allemaal hadden ze diverse nevenfuncties, meestal hadden ze zitting in een of ander bestuur, soms hadden ze een commissariaat in het bedrijfsleven. Dan was het kiezen bij welke vergadering ze aanwezig konden zijn. Professor van den Berg had eigenlijk een afspraak bij de toezichtcommissie Geneesmiddelen, maar, zo zei hij, het onderwerp van deze vergadering was van dermate groot belang dat hij deze liet voorgaan. Mevrouw Heuvelland was er meestal wel. Zij had geen academische achtergrond en daarom werd ze minder gevraagd voor bestuursfuncties. Vroeger was de directeur van een verpleeghuis geweest en ze was in het bestuur gekozen vanwege haar praktijkervaring. Mevrouw Vleugel, de voorzitter, was er altijd. In feite had ze niet zoveel meer te doen, en iedereen wist dat, maar daar werd niet openlijk over gesproken. Zelfs deze topmensen, die altijd aan het roer hadden gestaan in de publieke sector, werden op een zeker moment aan de kant geschoven. Niet hardhandig weliswaar, maar zachtjes. Ze werden minder en minder gevraagd tot ze helemaal werden vergeten. Dat lot hing mevrouw Vleugel boven het hoofd. Nu de Maatregel was ingevoerd, zou het verlies van haar laatste bestuursfunctie kunnen betekenen dat ze in een L.O.V.E.d. werd opgenomen. Maar er waren meer gronden dan de huidige maatschappelijke positie om in aanmerking te komen voor een Maatregel Uitzonderings Pas. Mevrouw Vleugel was vermogend en daarom niet aangewezen op een ouderdomsuitkering. Ze kon van haar eigen middelen leven. In ieder geval tot de evaluatie van de Maatregel, die voor 2012 was gepland, konden deze mensen thuis blijven wonen. In het kabinet was enige onenigheid geweest over deze uitzondering. De tegenstanders hadden gepleit voor confiscatie van vermogens van mensen boven de zestig. Immers, ook deze mensen waren zand in de machine van de maatschappelijke en economische vooruitgang, met hun trage denken en hun gebrek aan aanpassing aan de nieuwe tijden. Uiteraard zouden de vermogens worden overgeheveld naar hun erfgenamen, wettig of aangewezen bij testament. De staat was tenslotte geen dief. De voorstanders, die uiteindelijk hadden gewonnen, waren - misschien niet geheel toevallig - ouder dan de tegenstanders. Zij vonden dat de vermogenden hun sporen hadden verdiend en niet veel last in de samenleving veroorzaakten. Ze woonden in hun villa's en landhuizen, ver van de dynamische en jonge stadscentra. Ze bezochten musea met kunst die misschien negatief van aard mocht zijn, zogenaamde moderne kunst uit de cobraperiode bijvoorbeeld, maar toch tot het nationale erfgoed kon worden gerekend. Ze deden niet veel kwaad, ze vormden geen schadepost, vonden de voorstanders van de uitzonderingsregel.
"Dames en heren, ik sla de formele agendapunten even over en ik wil direct tot de essentie komen," begon mevrouw Vleugel. De andere bestuursleden keken haar afwachtend aan. "Er is een crisis ontstaan. De problemen in de L.O.V.d. staan niet op zichzelf, zoals u maar al te goed weet. Buiten de twee ontsnappingen van gisteren zijn er nog vier gemeld vandaag. Overal bestaat hetzelfde beeld: de ouderen worden weer wakker, verkregen ouderdomsgebreken genezen vanzelf, en waar men eerst zo coöperatief was ten opzichte van de Maatregel werkt men nu tegen."
"Mag ik even in reden vallen," begon van den Berg "Ik heb begrepen dat de medicatie niet goed werkt. Alsof alles is verzwakt, een andere samenstelling heeft ineens. Is er iets fout gegaan met de distributie?"
"Nee," zei mevrouw Vleugel. "Aan de distributie ligt het niet. Ik heb net even met Jan-Peter gebeld, en wat ik u nu ga vertellen, vertel ik in het volste vertrouwen: Klinic heeft de samenstelling van het kalmeringscomponent in de ochtenddrank veranderd. Kortgezegd komt het er op neer dat het gewoon verwijderd is. Dat hebben ze al weken geleden voorbereid en ze zijn geslaagd. Jan-Peter heeft een brief gekregen met daarin een ultimatum: of geen kalmeringsmiddel meer, of ook een kalmeringsmiddel voor alle jongeren beneden de twintig. Jan-Peter had er wel oren naar, geloof ik, maar dat krijgt hij er toch niet door."
"Tja," zei Van den Berg. "De winstmarges staan natuurlijk wel onder druk, dus ik kan me de houding van Klinic wel voorstellen. Tenslotte sluit de overheid willens en wetens een markt voor ze af, zo kan je het ook bekijken. Wat zeg ik, zo moet je het bekijken, anders is de kans groot op willekeurige maatregelen die hun doel voorbij schieten."
"Het is alleen wel zo," viel mevrouw Heuvelland in "Dat die jongeren tot twintig moeten werken. De arbeidsmarkt is zo schaars op dit moment, vooral in de zorg. De L.O.V.E.d's kunnen bijna niemand meer krijgen."
"Een reden temeer om te pleiten voor meer medicatie," opperde Van Woerden, die nooit veel zei tijdens vergaderingen, maar altijd wel een zin naar voren bracht zodat iedereen toch besefte dat hij aanwezig was.
"Jan-Peter heeft mij, als voorzitter van het bestuur van een van de grootste L.O.V.E.d., om advies gevraagd. Toegeven aan het ultimatum, of niet. Ik vind dit heel moeilijk. Zoals mevrouw Heuvelland zo treffend naar voren bracht, we kunnen die jongeren van beneden de twintig eigenlijk niet missen. Niet nu de ouderen zijn uitgezonderd van vrijwilligerswerk. We komen handen tekort. Aan de andere kant willen we niet zo'n chaos als we vanochtend hebben gezien, met bezoek dat blijft zitten als de zoemer is afgegaan en een doorgedraaide directeur. Dus wat moeten we doen, wat zullen we de Minister-President adviseren?"
Er viel een stilte in de kamer. De bestuursleden staarden voor zich uit. Bijna zichtbaar zaten ze te wikken en te wegen.
Eindelijk begon mevrouw Vleugel:
"Je kan wel stellen dat de wens Minister-President gevolgd moet worden in deze."
De andere bestuursleden keken haar afwachtend aan. Uiteindelijk zei mevrouw Heuvelland:
"Misschien heb je gelijk, ik denk dat het verstandig is om zijn oordeel over te nemen."
Mevrouw Vleugel knikte bedachtzaam. "Natuurlijk geven we slechts advies, laten we dat wel bedenken. Advies is het, niet meer dan dat."
"Natuurlijk, maar wel een belangrijk advies," bracht Van den Berg in. "Ik denk wel dat de Minister-President daar waardering voor kan opbrengen."
"Goed, dan zal ik hem dat als zodanig overbrengen. Tot de orde van de dag dan maar. De, hoe zal ik het noemen, oproer in onze L.O.V.E.d. dan maar. Ik heb begrepen dat de bewaking inmiddels operationeel is. Er zijn twintig bewakers rondom het gebouw en nog eens tien in het gebouw. Op uitbraak is geen kans. De bezoekers blijven binnen tot de situatie weer normaal is. En ik neem aan dat dat snel het geval zal zijn als de Minister-President tot een vergelijk komt met Klinic."
"Het is wel voor het eerst, dat zestig-minners zijn opgenomen in een L.O.V.E.d," bracht mevrouw Heuvelland in. "Zou dat het draagvlak van de Maatregel niet verminderen?"
"Die kans zit erin, natuurlijk," beaamde mevrouw Vleugel. "Maar we kunnen het ons niet permitteren ze op dit moment los te laten. Daar zou geweld aan te pas moeten komen, want ik verwacht niet dat ze gaan zonder hun familieleden. En dat willen we niet. We leven in een democratie, waar het woord geldt als enige wapen."
"Nou, die bewakers zijn anders ook niet echt woorden te noemen," bracht mevrouw de Bruin in. Zij zat namens de patiëntenorganisatie in het bestuur en ze was onvermogend. Zodra ze het bestuur zou verlaten, en dat moment kwam volgens de statuten over een jaar, zou ze ook worden opgenomen in een L.O.V.d.
"Mevrouw de Bruin, ik verzoek u te trachten niet het totaaloverzicht te verliezen. De bewakers zijn noodzakelijk, en ze hebben de instructie om pas in het uiterste geval tot geweld over te gaan."
Mevrouw de Bruin zweeg en keek stuurs voor zich uit.

De bewoners van de L.O.V.d. en hun achtergebleven bezoekers zaten om de tafel. In de gang liepen geüniformeerde bewakers rond. Af en toe keek er eentje naar binnen, maar niemand kwam de zaal op. Ook de verpleegkundigen lieten zich niet zien. Wel had zojuist een van de bewakers koffie met broodjes gebracht. Hij had de kannen en de schaal zonder iets te zeggen op tafel gezet en was weer vertrokken.
"Op 2 juni was alles al anders," begon Ida, de dochter van Dahlia. "Ik kon niet eens goed aangeven waarom het anders was, of het nou stiller was, of juist niet, maar de sfeer was grimmig. En we wisten geen van allen goed wat we er van moesten denken." Ze vertelde verder. De mensen spraken er aanvankelijk niet over op straat. Ze leken beschaamd, net of ze zelf hun ouders en grootouders van de straat hadden gesleurd en opgesloten in de verpleeghuizen. Veel grote gebouwen die eerst een andere bestemming hadden, waren tot verpleeghuis omgebouwd. Zo was de school bij Ida in de straat omgebouwd, en ook het wijkgezondheidscentrum was een kleine L.O.V.d. geworden. Op 1 juni hadden de bussen en busjes van het rijk af en aan gereden. Alle oude mensen waren opgehaald, niet een was er vergeten. Op 2 juni waren er veel huizen leeg, maar dat viel niet eens erg op, omdat er toch al niet de luidruchtigste mensen hadden gewoond. Er was een stilte over de wijk gedaald, die voortkwam uit de beschaamde verstomming van de overgeblevenen. Lida voelde zelfs schroom om met Hans, haar man, over de situatie te praten. Ze miste haar moeder, hoewel ze die niet vaker dan eenmaal per week bezocht. Voor de uitvoering van de Maatregel had ze avond aan avond naar de voorlichtingsprogramma's op televisie gekeken. Ze wilde begrijpen wat er gebeurde, ze dwong zich te begrijpen dat het nodig was dat een groot deel van de bevolking werd afgezonderd. Ouderen waren een last geworden. Op zich was het niet erg om ouder te zijn, maar het probleem was dat het uit de hand was gelopen. In sommige wijken kwam het percentage zestigplussers boven de vijftig procent uit, dus het evenwicht was zoek. Het gevolg was een steeds nijpender gebrek aan vernieuwing en jeugdig elan. Steeds weer herhaalde de Minister-President die woorden. Soms verscheen Minister Rita voor de televisie. Sinds zij het fractieleiderschap in 2006 had gewonnen met voorkeursstemmen liet zij zich bij haar voornaam noemen. Minister Rita. Ze stelde er wel prijs op om met Minister te worden aangesproken. Op 2 juni verscheen zij ook. Zij was als minister van interne integratie, een departement dat in 2007 was ingesteld om te bevorderen dat ook Nederlanders met Bataafse voorouders goed inburgerden, verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de Maatregel. "Misschien lijkt het pijnlijk om uw ouders te missen, misschien mist u dat praatje met die aardige buurvrouw, of die gezellige koffieronden in de buurthuizen, maar we moeten rechtdoorzee zijn en doen wat we gezegd hebben. De eersten van dagen zijn goed ondergebracht, er wordt voor ze gezorgd volgens de laatste methoden op het gebied van ouderenzorg. Niemand komt wat tekort. En u mag maandelijks een bezoek brengen. Maar vooreerst moeten we ervoor gaan om dit land te verjongen en van nieuwe energie te voorzien." Bij die laatste woorden balde ze haar vuist.
In juni was er bijna elke avond zo'n peptalkshow, bijna nog vaker dan voetballen. De televisie veranderde het eerst. Was er in vroeger jaren al eens geprobeerd om de publieke omroep te veranderen in een instituut dat de bevolking van informatie moest voorzien op terreinen als sport, misdaad en beurskoersen, nu werd dat grondiger aangepakt. Want hoezeer de politiek zich er ook mee had bemoeid, er werden nog altijd boekenprogramma's vertoond, er waren nog actualiteitenrubrieken en voor de broodnodige verstrooiing werd nog weleens een kostuumdrama uit de kast getrokken. Nu was er elke avond voetbal. Er was in allerijl een vierde divisie in het leven geroepen, die voornamelijk wedstrijden op prime-time speelde, anders kon de zendtijd niet worden gevuld. Er waren veel shows over mensen op eilanden of in huizen die elkaar zoveel mogelijk het leven moesten zuur maken. Een enkele keer was er een politieke partij die haar programma wilde propageren, maar altijd was het luchtig. De partijleider van de PvdA moest bijvoorbeeld boksen tegen die van het CDA. Ze mochten elkaar niet te hard slaan, alleen een beetje, en ze moesten zoveel mogelijk praten. De jury, die werd gevormd door het publiek dat rond de boksring zat, moest met punten aangeven wie er gewonnen had. Na afloop werden mensen uit het publiek geïnterviewd over wat ze ervan gevonden hadden.
Al snel werden mensen verplicht om aan sport te doen. In alle bedrijven werd een fitnesszaal aangelegd waar de werknemers verplicht een uur per dag moesten verblijven. Een toezichthouder lette op of zij wel hun best deden. Ida had er een ontzettende hekel aan en van pure nijd at ze minstens drie moorkoppen per dag, zodat haar gewicht op peil bleef ondanks al dat geduw en getrek aan die apparaten. Vooral hardlopen werd aangemoedigd. Hele bossen werden omgezaagd en overal werden renbanen aangelegd. Op televisie waren spotjes te zien die vertelden hoe gezond het was om veel te bewegen. "Voor mij is het heen en weer lopen naar de koelkast al genoeg beweging," zei Ida. Het gezelschap lachte luid. Vreemd, dacht Dolores, ik ben nu zes maanden opgesloten en nu al lijkt de hele wereld veranderd. Ida vervolgde haar verhaal. Zoveel veranderingen hadden zich in de eerste week van juni voltrokken, dat ze het gevoel kreeg dat ze in een gigantisch zomerkamp van de padvinderij was beland. De akela''s en de hopmannen waren overal. Als ze op straat liep, slenterde ze op haar gemak langs de huizen, om zich heen kijkend, ongehaast. Al in de eerste week werd ze daarop aangesproken door haar overbuurvrouw. "Ida," zei deze. "Wat slenter je toch. Je moet wel wat meer pit tonen. We moeten allemaal onze schouders eronder zetten, dit land is nu lang genoeg lui en traag geweest."
"Mens, bemoei je met je eigen zaken!" zei Ida. "Ik loop precies zoals ik wil. Heb ik altijd gedaan en zo blijf ik ook doen." De buurvrouw werd furieus. "Jij gaat niet mee met de tijd! Straks zijn we een derdewereldland, en dat komt door slampampers als jij. Je bent ook al veel te vet." Ida deed haar best om haar waardigheid te behouden en haar buurvrouw geen mep in haar gezicht te geven. Ze rechtte haar rug, legde haar hoofd in haar nek en liep verder. Geen millimeter per uur harder dan ze altijd deed. Al wandelend werd ze keer op keer ingehaald door joggers. Sommige duwden haar in het voorbijgaan. Een man zei na een duw: "Ga aan de kant, mens, laat me erdoor." Ida kreeg het gevoel dat de straat niet meer van haar was, dat ze er eigenlijk niet hoorde.
Twee weken na de Maatregel kwamen er nieuwe mensen in de huizen wonen die door de ouderen verlaten waren. Jonge mensen, over het algemeen in gezinsverband. Opvallend was dat de meeste vrouwen in die jonge gezinnen na een paar maanden zwanger waren. In het begin was daar nog niets van te merken. Er werd verbouwd en behangen, er werden Ikea-meubels de huizen ingedragen.
"Het leek wel of er net een oorlog voorbij was," zei Ida. "Al die nieuwigheid, al dat opbouwen. Ik voelde me er niet prettig bij, maar ik zei er niks van. Op kantoor was iedereen een beetje opgefokt. Ze praatten allemaal over de nieuwe tijd, die nu eindelijk was aangebroken en dat het allemaal wel weer goed zou komen. Ik kon maar niet bedenken wat er dan zo mis was."
"Wij ook niet, Ida, wij konden na een paar dagen al niks meer denken," zei Dahlia.
"Zuster!" riep Brenda, "Ik heb dorst!" Thea, ook een bewoonster die op 1 juni was binnengebracht, gaf haar een kop koffie. Brenda dronk die gulzig leeg.
Een bewaker stapte binnen. Hij droeg behalve een uniform een helm die het grootste deel van zijn gezicht bedekte. "Bedtijd!" riep hij kortaf.
"Wat zullen we nou krijgen!" zei Dahlia. "We worden naar bed gestuurd? Als een stel kleine kinderen? Nou, jongen, vergeet het maar. We zitten hier gezellig te kletsen om de tijd door te komen, dus ga maar weer weg." De bewaker deed een stap naar voren, wilde wat zeggen en verliet vervolgens de zaal.
"Zou hij versterking gaan halen?" vroeg Dolores. Bijna wilde ze het zichzelf niet toegeven, maar ze was bang. Angst, dat had ze een tijd niet gehad. Dat was een voordeel van de toestand van bijna complete bewusteloosheid. Die steek, die begon in de maag, omhoog kroop, het hart omknelde en dan de adem benam, waarna de gedachten begonnen. Ze had het altijd gehad. Nu heb ik er misschien een goede reden voor, dacht ze, misschien is het zelfs wel ergens goed voor. Stel dat ze zo gewapend binnen komen vallen.
"Misschien,'" zei Dahlia. "Maar dat zien we dan wel weer. Ik geloof niet dat ze gaan schieten. Die pakjes zijn alleen bedoeld om ons af te schrikken en ons in toom te houden. Ze zijn als de dood dat we er ook vandoor gaan, dat is alles." Dolores hoopte dat ze gelijk had. De dag was al enerverend genoeg geweest. Plotseling verlangde ze naar haar woning, met de kleine huiskamer waar ze 's avonds zo beschut zat. De stilte op straat, vooral als het heel laat werd, de wetenschap dat ze niet vroeg op hoefde. De geborgenheid van het idee dat ze altijd Frederique kon bellen. Ik moet mijn hoofd op wat anders zetten, dacht ze, anders ga ik nog huilen. Ik mag nu niet huilen.
"Er lopen tegenwoordig overal van die jongens in uniform," zei Ida. "Ze doen niets, ze lopen een beetje langs de straten. Er komt meer blauw op straat, had de regering beloofd. Dat zal het wel zijn. Nu is dat ook niet zo moeilijk. Weten jullie dat er geen werkloosheid meer bestaat? Iedereen heeft werk, want iedereen wordt gedwongen om te werken. Is het niet volgens de zogeheten Richtlijn Verplicht Vrijwilligerswerk, dan is het wel bij de politie of in de L.O.V.E.d.'s. Op het ogenblik komen ze zelfs overal mensen tekort. De meest verlopen junk heeft tegenwoordig een baan. En de regering houdt niet op met in de krant te schrijven hoe goed het gaat dankzij hun beleid."
Net toen Dolores op wilde staan om koffie in te schenken, ging het licht uit.

In het winkelcentrum van de Utrechtse buitenwijk stond eerder die dag de kapper voor zijn pand. Het laatste halfjaar was het stil geworden. Vroeger zat hij geen moment stil, de ene klant na de andere, knippen, wassen en watergolven, permanentjes, maar sinds de invoering van de Maatregel knipte hij alleen nog maar. Voor andere behandelingen hadden de mensen geen tijd. Hun haar verfden ze zelf, en het was mode geworden om het haar wat langer te dragen. Mannen droegen meestal het Retro-kapsel, ongeveer in de stijl van de Beatles van de jaren zestig. Voordeel was dat ze dan een paar maanden niet naar de kapper hoefden. Het was niet de stijl van de jaren zeventig, met heel lang haar en een baard, en met de uitdrukking van iemand die uit protest tegen oorlog in een bed gaat liggen in Amsterdam. Johan had dat destijds met belangstelling gevolgd. Hij had ook wel naar Amsterdam gewild, en voor het hotel bivakkeren waar John Lennon logeerde. Maar het mocht niet van zijn ouders en bovendien was hij toen al leerling-kapper en moest hij leren en werken tegelijk. In de tijd ervoor, de jaren zestig, was er sprake van een milder soort protest. Meisjes en jongens protesteerden op hun vrije zaterdagmiddag maar school en werk leden er niet onder. Er werd veel gepraat over seks, en dat alles moest kunnen, zelfs seks voor het huwelijk, maar niemand deed er veel aan. De ouders verboden het gewoon, en de meisjes en jongens schikten zich nog naar hun verboden en geboden.
De mannen die nu wat langer haar droegen, leken in de verste verte niet op de jongeren van toen. Ze droegen het haar in kantooruren boven hun kostuum met stropdas en in hun vrije tijd boven het gekleurde overhemd zonder stropdas. Geen kleurige fluwelen pakken met stikken en slingers. De dames droegen het haar heel lang, voor zover dat mogelijk was. Soms wilde haar gewoon niet groeien. Korte rokjes droegen ze niet. Sinds de eeuwwisseling waren de mensen zichtbaar dikker, ondanks alle aansporingen van overheidsinstanties om minder te eten en meer te bewegen. Zelfs de jogginghype, die nu toch al duurde sinds 2005, had daar geen verandering in gebracht. Dat dwong de mensen tenminste zich fatsoenlijk te kleden. Voorbij waren de zomers waarin iedereen in zijn ondergoed buiten liep. Bijna niemand zag er nog sexy uit in mouwloos T-shirt en korte broek.
Johan dacht aan zijn oude moeder, negentig nu. Sinds de Maatregel mocht hij haar nog maar een keer per maand opzoeken. Aanvankelijk was hem dat wel bevallen, want de wekelijkse tocht naar het verpleeghuis was hem zwaar gevallen. Zijn werkweek duurde zeven dagen: zes dagen in de kapsalon, en op zondag, als de zaak was gesloten, de administratie. Nu miste hij haar. Ze had toch meer voor hem betekend dan hij besefte. Het maandelijks bezoek beviel hem ook al niet, omdat de verpleeghuizen, of de L.O.V.E.d.'s zoals ze tegenwoordig heetten, zo vol waren. Vroeger was het al geen luxe in de verpleeghuizen: vier mensen op een kamer, een bloedhete warmte op de recreatiezaal. Nu was het er bijna niet meer uit te houden. Overal zaten mensen: aan tafel, in stoelen voor de ramen, bij de televisie. Het ergste was nog dat zijn moeder sinds de Maatregel niet meer aanspreekbaar was. Voor die tijd was ze lichamelijk weliswaar zwak, maar geestelijk nog helemaal bij. Ze las nog, ze bemoeide zich met politiek, ze nam deel aan diverse forums op internet. Nu leek dat allemaal voorbij. Als hij kwam, zat ze in een stoel met het hoofd zwaar van een vermoeidheid die een leven van zorgen verbeeldde naar beneden gezakt. De kin op de borst. Meestal sprak ze niet, maar als ze sprak ging het over pijn. Pijn in de schouder, pijn in de knie. Zo was ze nooit geweest. Natuurlijk was haar lichaam een wrak, dat gaandeweg steeds minder kon, maar dat was de gewone slijtage. Ze klaagde er nooit over voor de Maatregel.
Johan vroeg zich af hoe dat toch kon. Je hoorde wel dat een ziekte ernstiger werd na het stellen van de diagnose: iets dat jarenlang op de loer had gelegen manifesteerde zich in alle openheid. Misschien had zijn moeder teveel doktersbezoek gekregen en was ze op de hoogte geraakt van wat haar mogelijk mankeerde.
Een groep bezwete joggers rende voorbij. Ze hadden ernstige gezichten en keken voortdurend op hun sporthorloges, kennelijk om hun vorderingen bij te houden. Johan rende nooit. Zijn theorie was dat een mens maar een beperkte hoeveelheid energie kreeg uitgedeeld aan het begin van zijn leven en dat hij daar voorzichtig mee om moest gaan. De mens was ook niet gebouwd op hardlopen. Evolutionair gezien kon hij nog maar kort op twee benen lopen en mocht hij blij zijn dat hij lang genoeg rechtop bleef staan.
Twee uur was het, en nog steeds was er geen klant. Hij besloot de zaak te sluiten wegens familieomstandigheden en naar zijn moeder te fietsen. Weliswaar was het geen bezoekdag, maar ze zouden hem toch niet zomaar voor de deur laten staan, dacht hij.

Toen het enige tijd donker was, wenden de ogen van Dolores eraan en kon ze wat vormen herkennen dankzij het straatlicht dat naar binnenscheen. De silhouetten van de mensen waren haar vertrouwd, alsof ze al maanden met hen op de zaal had doorgebracht. Voor een deel was dat natuurlijk zo, maar de bezoekers waren er nooit langer dan een paar uur geweest. Ze voelde zich bijna veilig en behaaglijk. Het enige storende was het voortdurende gestamp op de gang. Een bewaker liep daar langzaam heen en weer, met een helm op die was voorzien van een soort mijnwerkerslamp. Steeds kwam er een straaltje licht de zaal binnen, als van een minivuurtorentje. Ze mochten de zaal nog altijd niet verlaten.
"We zullen hier de nacht moeten doorbrengen," zei Ida. "Ik denk niet dat ze ons laten gaan."
"Die ene nacht kan er ook nog wel bij," zei Dahlia. "Al zal het slapen moeilijk worden zo zonder bedden."
Een man, die een van de nieuwere bewoonsters had bezocht, stelde voor om stoelen tegen elkaar te schuiven zodat ze bedden konden maken. Comfortabel zou het niet zijn, maar in ieder geval konden ze liggen. Iedereen die kon lopen, stond op en begon met stoelen te slepen. Het licht van de mijnwerkerslamp scheen iets langer de kamer in. De bewaker wilde kennelijk weten wat ze aan het doen waren. Een moment was Dolores bang dat zelfs het liggen op stoelen hun onmogelijk zou worden gemaakt, maar de bewaker kwam niet binnen en zei ook niets.
Een kwartier later was er voor iedereen een slaapplaats. Sommige mensen vielen snel in slaap, anderen bleven langer wakker. Dat was te horen aan hun onregelmatige ademhaling. Ondanks de knusheid in de zaal en het gevoel van saamhorigheid was de angst niet verdwenen.
Ook Dolores kon niet in slaap komen. Flarden van herinneringen gingen door haar hoofd zoals ze dat altijd hadden gedaan voor het inslapen. Ze dacht aan haar laatste jaar bij de Giro, die toen misschien al Postbank heette, dat was ze vergeten. Vierenzestig was ze geweest. Al die jaren had ze zich beziggehouden met mutaties van gegevens van rekeninghouders. Vroeger bereidde ze ponskaarten voor, tegenwoordig ging het met pc's, wat een stuk gemakkelijker was. Haar werk was niet opwindend, integendeel, van buiten gezien was het monotoon. Toch deed ze het met plezier. 's Morgens kwam de bak met wijzigingen, en elke dag weer stelde ze alles in het werk om de hele bak leeg te krijgen. Gemakkelijk was dat niet altijd. Adreswijzigingen stonden in slordig handschrift op de kaartjes, bij overlijdensberichten was het soms onduidelijk wie er dood was en wie er moest worden uitgeschreven, bij verzoeken om opheffing van rekeningen moest ze nagaan of er een negatief saldo op de rekening stond. Ze werkte er de hele dag nauwgezet aan, zonder al teveel pauze te nemen of zich met collega's te bemoeien. In de loop der jaren waren de collega's steeds persoonlijker met elkaar omgegaan. Ze gingen samen naar de kroeg en zelfs in het weekend ondernamen ze weleens samen dingen, zoals zeilen of naar de film. Dolores had zich daar buiten gehouden, al werd ze zo nu en dan weleens uitgenodigd voor de een of andere bijeenkomst. Ze hield dat vriendelijk maar beslist af. Werk en privé moesten gescheiden blijven, vond ze.
Op een dag in de lente was haar afdelingshoofd naast haar komen staan. Een tijdlang zei hij niets maar keek over haar schouder naar haar beeldscherm. Ze voelde zich ongemakkelijk, ze kon er niet tegen als er op haar vingers werd gekeken. Ze wist dat ze zich geen zorgen hoefde te maken, immers, bij het functioneringsgesprek was het afdelingshoofd nog vol lof over haar geweest, maar dat maakte niet uit voor haar gevoel. Ze had het ook als een winkelbediende naar haar bleef kijken als ze had afgerekend en bezig was de spullen in haar tas te stoppen.
Uiteindelijk had Freek, het afdelingshoofd, gezegd:
"Dolores, je bent bijna vijfenzestig."
Dolores knikte. Haar verjaardag kwam veel te snel dichtbij. De datum markeerde haar leven nu met een leven dat ze niet kende en dat ze zich alleen kon voorstellen als een zwart gat, waar niets meer was.
"Je gaat dan met pensioen," ging Freek verder. "En ik wilde het er met je over hebben wat je dan wilt doen."
"Hoe bedoel je? Ik weet nog niet wat ik wil doen na mijn pensioen."
"Ik bedoel het afscheid. Wil je een receptie? Of liever een diner met een paar mensen? Natuurlijk komt de directeur met een toespraak, dat doet ze altijd bij mensen met een zo trouw dienstverband, maar daarbuiten willen wij als afdeling afscheid van je nemen."
Tot dit moment had Dolores nog niet nagedacht over het afscheidsritueel. Over zulke dingen dacht ze niet na omdat ze zo nerveus werd van het idee dat ze tussen de collega's moest staan of zitten met een glaasje. Zeker als ze zelf het middelpunt was en ze niet vroegtijdig kon opstappen.
"Ik wil eigenlijk niks," zei ze. "Kan het niet gewoon zo zijn dat ik op de maandag na mijn verjaardag niet meer kom?"
"Nee, Dolores, dat kan niet. Je weet dat we je het nooit kwalijk hebben genomen dat je niet meedoet aan het sociale gebeuren, maar deze keer kom je er echt niet onderuit."
"Dan wil ik iets eenvoudigs, zo eenvoudig en zo kort mogelijk, dus een receptie maar. Met de afdeling, zonder iemand erbij."
"Nou, goed. We zijn niet blij om je te moeten verliezen, Dolores, dat mag je niet gaan denken. Maar het is natuurlijk wel zo, dat we toe zijn aan vernieuwing op personeelsgebied. Er komt veel op ons af, fusies, nieuwe soorten betalingsverkeer, meer keuzes voor de klanten, en het zou moeilijk voor je zijn om dat allemaal bij te benen."
"Ik kan nog veel leren, Freek, al ben ik dan oud. Ik heb altijd de nieuwe dingen geleerd. Eigenlijk wil ik helemaal niet met pensioen, maar ik heb begrepen dat er geen ontkomen aan is."
"Nee, er is geen ontkomen aan," beaamde Freek, en hij liep weg.
Op de dag van het afscheid waren al haar collega's aanwezig. Ze was 's morgens op de normale tijd binnengekomen, maar niemand leek nog van haar te verlangen dat ze werkte. Haar bureau was ingenomen door een uitzendkracht, haar spulletjes, een kop voor de thee en koffie, een fotolijstje met foto's van een vakantie in Griekenland, zaten in een doos die bij de deur stond. Zo gaat dat, dacht ze, eigenlijk ben ik al weg. Ze probeerde haar woede over het inpikken van haar werkplek te verdrijven. Niet op letten, zei ze tegen zichzelf, ze hebben het goed bedoeld. Het werk moet natuurlijk doorgaan, en ze vinden dat het een feestdag is voor mij. Toch kon ze het niet laten om te kijken naar de jonge vrouw die snel zat te tikken op haar computer. Ze onderdrukte de neiging om op haar af te stappen en haar van haar plaats te duwen. Doe niet zo gek, oud wijf, je bent een oud wijf.
Kort na de lunchpauze begonnen de collega's met het versieren van een paar bezoekersstoelen. Even later kwamen er een paar andere collega's binnen met een dienblad vol glazen en een krat bier. Het feest kon beginnen. Een jonge collega, die nog niet zo heel lang in dienst was, tikte met een pen tegen een glas om iedereen tot stilte te manen. Computers werden uitgezet, iedereen begaf zich naar het geïmproviseerde feestplekje. Dolores werd naar een stoel in het midden geleid. Hugo, met wie ze dertig jaar lang had samengewerkt en die ze nog had ingewerkt schraapte zijn keel en nam het woord. Ze kon niet volgen wat hij zei. Hij sprak duidelijk genoeg met zijn luide stem, maar zijn woorden drongen niet tot haar door. Ze begreep dat ze een gewaardeerde collega was die nu aan haar welverdiende rust toe was. Steeds moest ze denken aan de grenslijn, die ze zo dadelijk over zou stappen, het zwarte gat tegemoet. Voor vandaag had ze gedachten daarover de kop ingedrukt. Wel had ze haar pensioen en haar AOW administratief geregeld, maar verder had ze niet nagedacht. Om haar heen werd gelachen. Ze had geen idee wat de grap was. Misschien was het een mop over een oud besje, verteld door een jong iemand die nog dacht dat hij zelf nooit vijfenzestig zou worden. Tot voor kort geloofde ze zelf ook niet echt dat ze zo oud werd.
"Wat kijk je sip, Dolores, ben je niet blij met je levenslange vakantie?" vroeg Rob, de postjongen. Hij was al vijfendertig, maar had het nooit verder gebracht dan zijn taak van het rondbrengen van de post. Bij alle afdelingsfeestjes was hij aanwezig, hoewel hij geen deel uitmaakte van de afdeling. Dolores knikte. Kennelijk kwam dat niet overtuigend over. Hij klopte haar op de knie: "Kom op, omaatje, het is toch zeker heerlijk om elke dag zo laat te kunnen opstaan als je wilt en dan helemaal niks meer te hoeven doen. Ik zou het wel weten hoor. Lekker elke dag vissen." "Je moeder ziet je aankomen, Rob!" riep Jan, het vervangend afdelingshoofd. "Mijn moeder vindt alles goed!" riep Rob verontwaardigd. "Zij houdt van mij, jij hebt geen moeder die van je houdt!" "Dat weet je niet, Rob, jij weet nergens iets van, met dat lege hoofd van je." Beide mannen stonden op en balden hun vuisten. "Kom, kom!" riep Freek. "Dit is wel het afscheid van onze Dolores! Jullie gaan niet haar feestje zitten verknallen!" Ze gingen weer zitten en er daalde een stilte neer.
Dolores dronk haar glas leeg, stond op en zei: "Kom, ik moest maar eens gaan." Haar collega's keken haar verbijsterd aan. Nu al weg, zo vroeg, dat betekende dat zij die middag nog moesten gaan werken. Dolores gaf iedereen een hand en bedankte ze voor de prettige samenwerking.
Toen ze buiten stond, keek ze achterom. Het gebouw kwam haar ineens lelijk en onherbergzaam voor. Nu al kon ze zich nauwelijks nog voorstellen dat ze hier elke ochtend naar binnen was gegaan om er de hele dag dingen van anderen in de computer te tikken. Had ze haar leven niet vergooid? Had ze haar talenten niet verspeeld? Dolores glimlachte om zichzelf. Aan het einde wil iedereen kunnen terugkijken op een groots en meeslepend leven, maar bijna niemand lukt het, bijna iedereen kijkt terug op een miezerig en overbodig bestaan. Dolores wist maar al te goed dat ze middelmatig was en nooit veel ambities had gekend. Haar leven was zijn gangetje gegaan. Niemand zou iets op haar aan te merken hebben, iedereen zou haar snel vergeten. Spijt had ze niet echt, het was zoals het was. Een leven zonder al teveel ophef en toch had ze er op haar manier van genoten. Het was prettig in haar flat in de avonduren, als ze met een kop thee en een boek in een luie stoel zat. Ze hoefde niet te reizen, de wereld kwam via de boeken naar haar toe. Elke week ging ze naar de bibliotheek om minstens zes nieuwe boeken te halen en die waren alles wat ze nodig had. Ze had nooit willen trouwen, niet uit afkeer van het idee, maar omdat het haar niet genoeg boeide om er moeite voor te willen doen. Nooit had een man belangstelling voor haar getoond en nooit had ze zich daar ongemakkelijk door gevoeld.
Die dag was ze de zwarte grens overgestoken en had ze ontdekt dat alles hetzelfde was gebleven. Ze kon nog altijd in de luie stoel zitten met een boek en een kop thee. Ze kon nog steeds haar eenvoudige maaltijd klaarmaken en ervan genieten. Het enige was dat ze niet meer naar de Giro hoefde en dat ze overdag naar de bibliotheek kon. In feite was er helemaal niets veranderd. Toen ze een paar jaar met pensioen was, had ze Frederique ontmoet op een groepreis. Die had ze geboekt omdat ze na lange maanden alleen thuis weer eens wilde voelen hoe het was om onder de mensen te zijn. Ze waren met de bus naar Florence gegaan en Frederique had naast haar gezeten. Het kwam ervan dat ze alle dagen met elkaar optrokken. Frederique had een wat turbulenter leven gehad. Ze was nog niet zo lang weduwe en ze had drie kinderen. Buitenshuis gewerkt had ze nooit. Eerst vond ze dat een moeder bij haar kinderen moet zijn, en toen die de deur uit waren, realiseerde ze zich dat ze eigenlijk niets kon. Haar man werkte bij een bank, hij en Dolores hadden collega's kunnen zijn, en had door stress en teveel roken een hartinfarct gekregen waaraan hij vrijwel meteen was bezweken. Frederique vertelde altijd dat ze er nooit aan zou wennen dat hij er niet meer was.
Sinds de komst van Frederique in haar leven was haar behoefte aan gezelschap vervuld. Het leven was goed zo en ze had geen wensen meer.
Totdat de Maatregel werd ingevoerd.

Terwijl de nacht vorderde, namen de geluidjes die nu eenmaal met dat deel van de dag gepaard gaan, toe. Er werd gesnurkt en er werden scheetjes gelaten. Al snel was de lucht bepaald onaangenaam. Als de ramen nu maar open konden. Dolores was ineens klaarwakker. Ze had nooit geprobeerd of de ramen waren afgesloten. Dat had ze aangenomen omdat ze de L.O.V.E.d. nooit als een liefdevolle opvangplaats had beschouwd, altijd als een gevangenis.
Ze stond op en probeerde het dichtstbijzijnde raam te openen. Dat was inderdaad op slot. Ze wrikte en duwde, maar ze kreeg het niet opende. Hetzelfde gold voor het volgende en ze wilde de moed al opgeven. Ze dwong zich echter er nog eentje te proberen. Dat raam sprong open met een piepend geluid. Ze keek achterom of de mijnwerkerslamp langer stil bleef staan, maar dat was niet zo. Vlakbij het raam lag Dahlia te slapen. Dolores gaf haar een por. Ze sliep door. Nog een por. Dahlia knipperde met haar ogen en keek in het niets. Toen haar ogen aan het donker gewend waren, zei ze: "Dolores? Wat doe jij zo vroeg op?" "Sssst," zei Dolores. "Niet te luid, anders hoort de bewaker het. Ik wou even zeggen, het raam kan open. "Nou, wat zou dat?" antwoordde Dahlia. "Daar hoef je me toch niet wakker voor te maken."
Dolores knikte nadrukkelijk, maar Dahlia kon dat vanwege het duister niet goed zien. "Wat bedoel je nou? Wat is er met dat raam?" vroeg Dahlia nog eens. "We kunnen ontsnappen!" fluisterde Dolores. "We kunnen eruit!" Ineens zat Dahlia rechtop. "Ontsnappen? En de bewaking dan?" "Ik vraag me af of er veel bewaking bij de poort staat, ze denken dat wij niet weg kunnen. Waarschijnlijk denken ze zelfs dat we nog half bewusteloos zijn. En dat worden we ook wel als we hier nog langer blijven zitten."
"Wacht even," zei Dahlia. "Ik moet eerst even wakker worden. Ik was net aan het dromen dat ik een vermogende ouder in Florida was. Weet je hoe dat gaat? Dan zit je de hele dag onder de palmbomen en komen ze je van alles en nog wat aandragen. Als je maar geld genoeg hebt. Nou ja, dat heb ik niet. Anders had ik wel een Maatregel Uitzonders Pas gehad, natuurlijk."
"Dahlia, hou op met kletsen en kleed je aan. We gaan ervandoor."
"Jezus, Dolores, wat ben jij actief ineens. Je zou zeggen dat ze zich vergist hebben, dat ze speed in je eten hebben gedaan in plaats van een verdovend middel."
Dahlia stond op en zocht op de tast haar kleren bij elkaar. Ze trok ze over haar nachtgoed heen aan.
"En de rest?" vroeg ze. "Moeten we die niet wakker maken?"
Dolores schudde het hoofd. "Nee," zei ze. "Dan valt het teveel op. Met zoveel tegelijk kunnen we nooit wegkomen."
"Laten we dan maar gaan. Ik mag jou wel, meid!"
Ook Dolores kleedde zich aan. Daarna probeerde ze voorzichtig het raam iets verder open te krijgen en dat lukte, al gaf het raam een luidruchtige schreeuw. Geschrokken keken ze naar de deur. Nog steeds bleef de mijnwerkerslamp weg. Een voor een klommen ze uit het raam. Eenmaal buiten verstopten ze zich achter een struik. Dolores had verwacht dat er toch minstens één bewaker heen en weer zou lopen op het terrein, maar dat was niet zo.
"Vreemd," zei ze. "Er is helemaal niemand."
"Dat is helemaal niet vreemd," stelde Dahlia. "Ze denken dat wij dit niet kunnen doen. Dat we niet door een raam kunnen klimmen en het terrein afgaan en dat was ook zo tot voor een paar dagen. Maar waar gaan we heen?"
Dolores dacht na. Logeren bij Frederique was eigenlijk de enige oplossing, maar ze vroeg zich af of dat wel goed zou gaan. Ze wilde haar vriendin niet in moeilijkheden brengen. Bovendien was het niet zeker dat Frederique de ernst van de situatie inzag en ze daarom zou verraden. Toch moesten ze het er maar op wagen.
Op straat waren geen mensen en weinig auto's. Wel kwam er uit het flatgebouw vlakbij het verpleeghuis house-muziek. Daar was een feest aan de gang, dacht Dolores, of misschien woonde er wel iemand die de muziek altijd zo hard had aanstaan. Ze bedacht dat ze niet zomaar een taxi konden aanhouden, want op hun leeftijd waren ze verdacht. Ze zouden direct worden teruggebracht naar een L.O.V.E.d. of misschien naar een ander oord, waar strafmaatregelen tegen ze zouden worden getroffen. Niet dat ze ooit gehoord had van het bestaan van zo'n inrichting, maar na alles wat ze had beleefd de laatste zes maanden wist ze dat ze er niet van hoefde opkijken als er werkelijk een speciaal strafkamp voor ontsnapte ouderen was. Er zat niets anders op dan naar Frederiques huis te lopen. Ze wenkte Dahlia ten teken dat ze haar moest volgen. Allebei hadden ze hun capuchon diep over hun hoofd getrokken zodat hun grijze haren niet gezien werden. Vreemd, hoe je je een crimineel gaat voelen, zodra je als zodanig wordt behandeld. Dolores had het gevoel dat ze in overtreding waren, dat ze elk moment in de kraag konden worden gevat, en dat dat dan nog terecht zou zijn ook.
"Voorzichtig," fluisterde ze tegen Dahlia. "We gaan naar mijn vriendin Frederique, je weet wel, die altijd bij mij op bezoek komt, en we moeten lopen. Het is wel een heel eind, een kilometer of tien, schat ik. Zodra we een fiets zien, stelen we die."
Dahlia grinnikte. "Je verbaast me met de minuut! Een fiets stelen, wie had dat gedacht van zo'n keurige juffrouw als jij."
"Nood breekt wet," zei Dolores. De opmerking van Dahlia stak haar. Een keurige juffrouw, dat was ze en dat wist ze wel, maar het is iets anders als je dat van een ander hoort. Zou het dan toch zo zijn dat je eigenlijk pas bestond door het beeld dat een ander van je had en dat je als het ware steeds als een ander mens kon verschijnen, omdat immers dat beeld per mens verschilde? Ze had echter geen tijd om te mijmeren, zoals ze dat gewend was vroeger, thuis bij haar boek en haar kop thee. Ze moesten zo snel mogelijk een fiets zien te vinden. Weliswaar waren ze binnen een paar dagen flink opgeknapt, maar dat wilde nog niet zeggen dat ze nu in staat waren om in een flink tempo tien kilometer af te leggen. En elke minuut dat ze onbeschermd op straat liepen, was er een teveel.
Ze slopen over de stoep, steeds naar links en naar rechts kijkend. Bij een zuurstofbar stonden twee fietsen tegen een lantaarnpaal. Dolores keek naar binnen. Er zaten twee jonge mannen aan de bar met een slangetje in hun neus. Sinds de Beweeg Meer Campagne waren overal in het land van deze bars ontstaan. Nu iedereen zestig uur werkte en zijn vrije tijd voor het grootste deel aan sport besteedde, was zuurstof een kostbaar goedje dat menigeen op de been hield. Dolores dacht aan haar jonge jaren, toen ze weleens met collegaatjes van de Giro naar een café ging. Daar dronk ze dan een glas wijn of, in de zomer, een pilsje. Nooit meer dan drie, want ze kon niet goed tegen alcohol. Ze kon zich de licht versuffende werking nog goed herinneren. Tegenwoordig kon niemand zich nog sufheid veroorloven. Iedereen moest elk uur van de dag actief zijn. Weliswaar was er geen wet die dat voorschreef, maar de dagen waren zo ingedeeld dat er geen keuze was. Parttime banen van minder dan zestig uur bestonden nauwelijks nog en elke dag waren er spotjes op televisie over het nut van almaar sporten. De meeste bedrijven hadden sportzalen, fitnesscentra en hardloopclubs.
De mannen aan de bar zaten met hun rug naar het raam toe. Dolores dacht dat ze het er op kon wagen. Ze wenkte Dahlia om dichterbij te komen. Samen bogen ze zich over de fietsen, die niet met een ketting aan de paal stonden, maar alleen waren afgesloten met het standaardslot. Dahlia fluisterde: "Laat mij maar, heb ik vaker gedaan in mijn jonge jaren." "Oh ja? Was jij er zo een? Aan de spulletjes van andere mensen zitten?" "Hou je kop, mens, dat waren allemaal noodgevallen, net als nu." Dahlia pakte een dunne pen uit haar jaszak en porde ermee in het sleutelgat. In een ommezien was de fiets van het slot. Met de volgende ging het net zo. Ze sprongen op de fiets, wat meeviel, want het waren herenfietsen en fietsten ervandoor.
Na een kwartier waren ze bij de flat van Frederique aangekomen. Ze zetten de fietsen tegen een muur en gingen naar boven. Dolores belde aan. Even later verscheen Frederique.
"Hallo Frederique," zei Dolores met gedempte stem. "Je moet ons helpen. We waren vastgezet met bewaking enzo, en we zijn ontsnapt." Dahlia knikte.
"Ontsnapt?" zei Frederique. "Maar krijg je daar niet een vreselijke straf voor? Dat mag toch helemaal niet?"
"Nee, dat mag niet, maar ons opsluiten terwijl we niets gedaan hebben, mag ook niet. Het is vreselijk gewoon, wat ze ons aandoen. We hadden nooit moeten gaan. Kom, laat ons binnen."
Frederique stapte opzij en Dahlia volgde Dolores naar binnen.
De huiskamer was sober ingericht. Er stonden twee grote fauteuils met donkere houten poten en leren bekleding naast een haard, die op een open haard moest lijken maar die op gas brandde. Boven de haard was een schoorsteenmantel met daarop een portretfoto van de man van Frederique. Bij het raam stond een eettafel met twee stoelen. Op de grond lag een hoogpolig tapijt. Een boekenkast was er niet. Dolores wist dat Frederique nauwelijks las. Ze zei dat ze er moe van werd, omdat de meeste verhalen over droevige dingen ging en daar kon ze niet goed tegen.
Dahlia ging in één van de fauteuils zitten en legde haar armen op de leuning.
"Fijn dat je ons binnen hebt gelaten, Frederique, we wisten niet waar we anders naar toe moesten. Mijn dochter zit daar nog, weet je. Maar misschien laten ze haar gaan. Ze is nog een zestig-minner."
Frederique wreef in haar handen, deed een paar passen in de richting van de schoorsteenmantel en liep achterwaarts weer terug.
"Zal ik even thee zetten, Frederique?" vroeg Dolores. "Ik weet alles te vinden tenslotte." Zonder een antwoord af te wachten liep ze naar de keuken.
Even later was ze terug met een pot thee en drie mokken. Zorgzaam schonk ze de thee. Al die tijd zweeg Frederique. Dahlia keek Dolores vragend aan.
"Frederique, je bent zo stil, we komen toch niet ongelegen, hoop ik?"
Frederique schudde het hoofd en begon: "Nou, nee, maar ik had niemand verwacht vanavond. Op televisie hebben ze het almaar over ontsnappingen uit de L.O.V.E.d.'s en ik weet gewoon niet wat ik ervan moet denken. Is het wel goed, wat jullie doen? Jullie gaan wel tegen de wet in natuurlijk. Het is toch duidelijk gezegd: elke zestigplusser moet in de L.O.V.E.d. De buurvrouw van links is vanochtend nog opgehaald. Je denkt toch ergens, het hoort zo. En nu staan jullie hier ineens op de stoep. Krijg ik daar geen moeilijkheden mee?"
"Dat weet ik eerlijk gezegd niet," zei Dolores. "Er is weinig over bekend, in ieder geval, bij ons niet, maar wij horen natuurlijk ook niet zoveel. Als je wilt, gaan we weer weg, alleen nu, in het donker, wordt het lastig. Mogen we dan alsjeblieft vannacht blijven?"
Frederique zweeg en staarde uit het raam, nog altijd haar handen wringend. Ze liep ernaartoe en sloot de gordijnen.
"Ik vind dat jullie wel heel veel van mij vragen," zei ze. "Ik heb nog nooit iets tegen de wet gedaan, en nu komt het er ineens toch van. Als burger ben ik verplicht nu de politie te bellen, want dat moet, als je getuige bent van een misdrijf. Ik zal dat niet doen, hoor, oh nee, want het gaat hier tenslotte om een vriendin, maar ik word er wel ongemakkelijk van."
"Morgen zijn we pleite," zei Dahlia. "Niemand zal ooit weten dat we hier geweest zijn of dat jij ons hebt gezien. Maak je maar niet druk. Het lijkt me het beste als we nog wat proberen te slapen, Dolores, want we hebben morgen een zware dag voor de boeg." Dahlia legde haar hoofd op haar arm en sloot haar ogen.
"Je vriendin is wel een beetje brutaal, vind ik," fluisterde Frederique. "Terwijl ze hier toch een vreemde is. Van jou kan ik het wel hebben, maar met haar heb ik wel moeite, hoor."
"Het zijn de zenuwen," zei Dolores. "De zenuwen van het opsluiten en van de bewaking. Ze zal wel bekaf zijn. Maak je niet ongerust, morgen zijn we weer weg."
"Nou, dan ga ik ook maar weer slapen," zei Frederique.
Toen ze weg was, opende Dahlia haar ogen.
"Wat is dat voor een wereldtrut?" vroeg ze. "Als we niet uitkijken, lapt ze ons erbij. Daar heeft ze geen enkele moeite mee, volgens mij."
"Ach, het is een goed mens, in haar hart, maar zo alleen zonder man voelt ze zich denk ik nogal onveilig."
Dolores keek op de lichtgevende klok. Het was drie uur, het zou nog lang duren voor het licht was. Ze voelde dat ze niet in slaap zou vallen. Haar hoofd was te vol van alle gebeurtenissen van die dag. Zorgen over de toekomst had ze ook: waar moesten ze heen? Zouden ze niet toch gepakt worden? Hoewel ze bang was, had ze geen idee van wat ze te vrezen had. Het was niet bekend welke maatregelen de regering wilde nemen tegen overtreding van de Maatregel. Dat was vreemd. Misschien hadden zij er geen rekening mee gehouden dat de Maatregel ooit overtreden zou kunnen worden, hadden ze gedacht dat het voldoende was om iedereen met chemische middelen onder de duim te houden.
De houding van Frederique verontrustte haar. Weliswaar had ze niet verwacht dat Frederique hun met open armen zou ontvangen, maar haar nervositeit deed niet veel goeds verwachten. Onrust overviel haar: ze moesten zo snel mogelijk weg. Aanvankelijk had ze Dahlia niet geloofd toen die opperde dat het best eens zo zou kunnen zijn dat Frederique hun zou verraden, maar nu, in het holst van de nacht als de demonen in het menselijk hoofd op zijn best zijn, dacht ze dat het best eens zou kunnen dat Frederique de politie ging bellen. Ze luisterde naar de geluiden op straat. Een enkele keer waren er voetstappen te horen, heel in de verte ging een auto voorbij. Anders hield ze van dit tijdstip van de nacht. De stilte was compleet, er was niets dat haar aandacht in beslag nam, niets anders dan haar eigen gedachten. Dat die nu werden bestuurd door de duiveltjes, die vurig in haar hoofd rondsprongen en haar overal prikten en sneden, verbijsterde haar. Er werd haar iets afgenomen. De innerlijke rust die dit tijdstip anders zo kenmerkte was totaal afwezig. Ze wilde die terug. Anders was het het niet meer waard om haar leven voort te zetten.
Ze kreeg het koud, en trok het armzalige sprei dat Frederique haar had gegeven wat dichter om zich heen. Het hielp nauwelijks. Straks, als ik weer in mijn eigen kamer zit, krijg ik het wel weer warm, dacht ze. Ze schrok op. Zou dat moment ooit nog komen? Ze durfde er nauwelijks op te hopen.

De volgende dag was voor de meeste mensen zo op het oog een dag als alle andere. De zon was gewoon opgekomen, om zes, zeven uur verschenen de eerste hardlopers op straat, gordijnen werden geopend en honden werden uitgelaten. De mensen maakten zich op om aan hun tienurige werkdag te beginnen. Dat de verlenging van de werkdag succes had, liet het kabinet in alle toonaarden weten. De arbeidsproductiviteit was toegenomen en Nederland maakte een goede indruk in het buitenland. Met 2200 te werken uren per jaar werkte de Nederlander eindelijk meer dan de gemiddelde Amerikaan en daar ging het toch maar om. Een bijkomend voordeel was dat de theaters, bioscopen en andere attracties veel beter toegankelijk waren. Het was nergens meer druk. Na de werkdag spoedde men zich naar huis om zich in trainingspak te hullen en te beginnen aan het bewegingsprogramma. Regelmatig kwam het voor dat iemand dood neerviel tijdens het sporten, maar dat werd niet in verband gebracht met een overmaat aan beweging. Het ging om aangeboren afwijkingen, zo schreven de kranten.
Het is niet gezegd dat de mensen vol goede moed aan hun nieuwe dag begonnen. Iedereen was natuurlijk doordrongen van de dynamiek en de ondernemingslust die door Nederland sidderde, maar menigeen dacht stiekem niet aan de nieuwe normen te kunnen voldoen. Er was geen ontkomen aan, je moest wel meedoen, want nagenoeg alle uitkeringen waren afgeschaft. Alleen een totale verlamming gaf nog recht op de WIA. Mensen werden geacht alle andere kwalen te onderdrukken. Er waren medicijnen genoeg en de Onderzoek- & Ontwikkelingscentra van de farmaceutische draaiden op volle toeren om voor elke kwaal, elk ongemak dat mensen in hun functioneren zou belemmeren een oplossing te vinden. Het kwam natuurlijk ook in deze bedrijfstak mooi uit dat de werknemers zulke lange dagen moesten maken, zeker nu er geen grens meer was aan het aantal overuren waartoe de werkgever de werknemer kon verplichten.
Zo'n dag was het dus. Gewoon, als alle anderen. Wat niet gewoon was, was dat het kabinet in spoedberaad bijeen was, zo vroeg op de ochtend al.
Minister Rita zat in trainingspak aan de vergadertafel. De rest van het kabinet was al wel volledig gekleed. De premier droeg weliswaar een vrijetijdsbroek, maar de andere ministers konden daar begrip voor opbrengen, omdat hij vandaag met zijn dochter mee op schoolreisje ging. Zo sloeg hij twee vliegen in één klap: hij vervulde zijn rol als vader, en hij had contact met het volk zelf. Dat laatste was erg belangrijk, want het kabinet wilde beslist niet overkomen als een stelletje autocratische regenten.
"Ik heb mijn target nog niet gehaald!" riep minister Rita met schorre stem. Binnen het kabinet was het een publiek geheim dat zij 's avonds nogal zwaar tafelde en daarbij ook meer dan één glaasje wijn dronk. In de loop van de ochtend, na enkele koppen koffie, zou ze wel weer opknappen.
"Dat maakt niet uit, Rita," zei de premier. "Fijn dat je zo snel kon komen, want we bevinden zich ons als het ware in een crisis."
"Wordt deze crisis wel door de begroting gedekt?" vroeg de minister van Financiën, de heer Vis. "Want ik wil geen begrotingstekort, denk daar wel aan."
"Doe niet zo suf, Ad," sprak Rita bits. "Af en toe kan je wel merken dat je de zoon van een slager bent. Hoe kan je nou een crisis in de begroting opnemen!"
"Rita, bedaar, je bevindt je niet voor het volk," suste de premier. Hij ging verder: "Het is nog niet gezegd dat de oplossing van de crisis geld gaat kosten. Met de juiste middelen kunnen we er zelfs goed uitspringen." Hij schraapte zijn keel, keek op zijn horloge want de bus voor het schoolreisje zou om half tien precies vertrekken. "Jullie weten allemaal dat de ontsnappingen uit de L.O.V.d.'s maar toenemen en toenemen, er is geen ontkomen meer aan. Klinic heeft geëist dat wij ook de jeugd voorzien van medicijnen, dit om blijvende rust in het land te garanderen en zolang wij daar niet aan toegeven, zullen ze de sterk verzwakte vorm van medicatie voor de ouderen blijven leven. Het is inmiddels duidelijk dat die verzwakking de oorzaak is van de ontsnappingen. Mensen worden onrustig, en ook mobieler. Helaas beseffen ze niet dat ze juist in een L.O.V.d. goed verzorgd worden en dat ze daar niets te vrezen hebben. Dat is niet goed doorgedrongen tijdens de invoering van de Maatregel. De voorlichting heeft daar gefaald. Wij moeten onszelf recht in de ogen zien en daar de verantwoording voor nemen. Maar dat komt later aan de orde. Eerst is natuurlijk belangrijk of we al dan niet moeten ingaan op de eisen van Klinic."
"De jongeren zijn al zo rustig," zei Vis. "Ze sporten veel, ze zitten op school of ze werken, maar lastig zijn ze niet."
"Daar kan het altijd nog van komen!" riep Rad, de minister van economische zaken. "Zo lang geleden is het nog niet dat zesentwintig procent werkloos was, en dat ze op straat hingen en iedereen lastig vielen."
"Inderdaad, daarin moet je rechtdoorzee zijn," beaamde minister Rita. "Ik voor mij vind dat je ze wel in de gaten moet houden en dat chemische afremming misschien zo'n slecht idee nog niet is."
"Het gaat wel ten koste van de dynamiek en de jeugdige uitstraling van ons land," sprak Thea Verboom, de minister van onderwijs. "En gaan ze niet in hun banken liggen hangen. Dat zou de kwaliteit van het onderwijs toch niet ten goede komen. En waar blijven we dan met onze kenniseconomie?"
De premier werd rood in het gezicht. Hij zweette. Hij voorzag dat dit een lange vergadering zou worden. Al zijn plannen zou hij moeten wijzigen. Hoe zou zijn vrouw daarop reageren, die toch al vond dat hij zo weinig thuis was de laatste tijd.
"Als ze op de bank gaan liggen, zetten we ze gewoon uit!" riep minister Rita. "Geen slappe maatregelen, maar duidelijkheid, daar sta ik voor! Eerst naar het uitzetcentrum en dan het land uit!"
"Heb je je pillen wel ingenomen, Rita?" vroeg Vis. Minister Rita stak haar tong tegen hem uit. Als ze in het nauw gedreven werd of werd beledigd, koos ze er al gauw voor om te doen alsof de aanval van de ander een grap was geweest. Op die manier vermeed ze dat dreigende ruzies echt grote bonje werd.
"Hou daar mee op!" vermaande de premier de ministers. "Jullie lijken wel een stel kinderen!"
"Zo,zo, JP, laat je eindelijk je ballen eens zien?" snerpte minister Rita.
De premier greep naar zijn voorzittershamer en sloeg drie keer luid op tafel.
"Ik wil nu horen wat jullie besluit is! Wel de jeugd sederen of niet!"
"Ik wil het niet," zei minister Verboom. "Ik ben er faliekant tegen. Het mag gewoon niet. Eigenlijk vind ik dat er misdadige trekjes zitten aan het idee alleen al."
"Ik voel er wel voor." Minister Rita ging staan en liep naar de flap-over. Ze tekende een twee cirkels boven elkaar en verbond die met een lijntje. "Kijk, de onderste is de jeugd, en de bovenste, dat zijn wij. Als de onderste te groot is, verdrukt hij de bovenste. Dus het lijkt mij nogal simpel. Sederen die hap."
"Het zou wel het dilemma oplossen met de medicatie voor de ouderen." De premier wreef nadenkend over zijn kin. "Ik voel er ook wel voor."
"Maar we doen het niet!" riep Vis uit. "Het is toch van de gekke! De Maatregel, ja, die was nodig, met al zijn uitvoeringsaspecten. Maar we gaan toch ons elan niet weggooien, onze hoop op de toekomst, alleen om Klinic tevreden te stellen?"
"Ja, daar zit wel wat in," beaamde de premier. "Het zou wel over kunnen komen als zouden wij ons laten chanteren."
"En dat doen we niet!" riep minister Rita. "We staan voor wat we denken en we laten ons door niemand weerhouden!"
"Net zei je anders nog wat anders...," bracht minister Verboom naar voren.
"Dat kan wel zijn maar ik ga mee met mijn tijd. Je mag me niet nu dingen onder de neus wrijven die ik in het verleden heb gezegd."
"Je bent weer kort van geheugen, Rita." Vis schudde het hoofd. "We doen het niet, Jan-Peter. Hoe we met Klinic omgaan, moeten we dan nog maar bespreken, maar we moeten niet op hun eisen ingaan."
"Kwestie is dan, hoe houden we ze in de L.O.V.E.d., daar dreigt een acute leegloop. Nog even, en ze lopen weer allemaal op straat." De premier keek somber.

Johan had de hele nacht voor de L.O.V.E.d. gestaan, waar zijn moeder was opgenomen. Het was er stil geweest. Hij was van plan om haar te gaan bezoeken, desnoods de deur open te breken, wie zou hem het recht ontzeggen zijn moeder te bezoeken. Maar toen hij eenmaal voor het gebouw stond, was er van zijn vastberadenheid niet veel meer over. Het gebouw leek een bunker, met de gesloten ramen. Af en toe zag hij een grijs hoofd verschijnen, maar verder bleef het stil.
Als verstard had hij daar gestaan, niet in staat om naar binnen te gaan, en ook niet om weer naar huis te gaan. Hij voelde zich een verrader. Was het niet zo, dat hij de Maatregel had geaccepteerd? Of nee, accepteren was het woord niet. Het was meer zo dat hij er niet tegen was opgetreden, hij had het laten gebeuren.
En nu ging zijn zaak eraan. Dat was zijn straf, dacht hij. Had hij maar beter moeten nadenken. Samen met zijn klanten had hij kunnen protesteren, hij had zijn moeder kunnen laten onderduiken, hij had nog meer mensen kunnen mobiliseren, zodat ze één vuist konden maken. Maar dat had hij allemaal niet gedaan. In zijn binnenste schrijnde het, alsof hij een kapot glas had gegeten en de stukjes langzaam zijn maag openrukten. Dat ging nooit meer voorbij. Niet zolang hij in zijn verstarde besluiteloosheid zou blijven hangen tenminste.
Halverwege de nacht, toen hij wat had staan te suffen, had hij een vreemd visioen gehad. Twee oude dames waren uit het raam geklommen en hadden zich uit de voeten gemaakt. Het moest een hallucinatie geweest zijn. Oude dames klommen niet uit ramen, zeker als dat niet mocht. Natuurlijk had hij gehoord over de ontsnappingen maar ergens kon hij niet geloven dat er werkelijk mensen zonder hulp waren ontsnapt. Zij moesten geholpen zijn, door de bewaking. Of bewakers hadden niet goed opgelet en ze waren gewoon de deur uitgelopen. Het was een wensdroom. Van een klant, die gespecialiseerd was in droomverklaringen via internet en daar een behoorlijke boterham mee verdiende, had hij gehoord dat wensen, waaraan je niet wilt toegeven, via dromen naar buiten kwamen. Daar kon je niks aan doen, al zou je willen. Het ging om verborgen wensen, wensen waarvan je niet zou willen dat anderen ze zouden weten. Zoiets was er vannacht gebeurd. Een andere verklaring was niet mogelijk.
De L.O.V.d. kwam tot leven. Bewakers en verpleegsters verlieten het tehuis, anderen, hun plaatsvervangers waarschijnlijk, kwamen naar binnen. Het viel Johan op dat er veel bewakers waren. Hier was iets aan de hand. Hij wist zeker dat er iets mis was toen hij drie ambulances en vier politiewagens het terrein op zag rijden. Ineens wist hij wat hem te doen stond. Hij liep naar de ingang en voegde zich bij de politiemensen die net naar binnen gingen. Kennelijk viel hij niet op, niemand sprak hem aan. Daar, in de recreatiezaal, zou hij ongetwijfeld zijn moeder treffen. Resoluut stapte hij op de zaal af.

Frederique schuifelde de kamer in. Dolores had geen oog dichtgedaan maar deed nu of ze sliep. Wakker worden betekende dat ze moest gaan nadenken en daar was ze nog niet aan toe. Dahlia snurkte alsof ze op een zondagmorgen in haar eigen veilige huis lag. Die had kennelijk nergens last van.
Frederique schraapte haar keel. Dolores reageerde niet. Frederique liep op haar toe en pakte haar voet, die boven de grond bungelde, want het provisorische bed dat uit drie eetkamerstoelen bestond was maar kort. Dolores opende haar ogen en knikte. Frederique zag lijkbleek, ook zij had kennelijk slecht geslapen.
"Jullie moeten snel weg," fluisterde Frederique gehaast. "Dit kunnen jullie mij niet aandoen. Ik heb geen oog dichtgedaan van de zenuwen. Bij alles wat ik buiten hoorde, dacht ik nu komen ze eraan. Ze komen mij halen omdat ik meewerk aan een misdrijf. Mij, een keurige vrouw die nog nooit wat verkeerds heeft gedaan, nemen ze mee. Ze sluiten me op. Ze pakken mijn huis af. Oh, de eerloosheid." Ze wierp een blik op de foto op de schoorsteenmantel en pakte nogmaals Dolores' voet als om haar standpunt te benadrukken. Dolores kwam overeind. Ze vermeed Frederique aan te kijken. Dit was dus de vrouw met wie ze de afgelopen jaren had opgetrokken, in wie ze een vriendin had gezien. Weer maalde het glas door haar maag.
"We gaan wel," zei ze gedempt. "Mag ik nog wel Dahlia wakker maken?"
"Doe niet zo gek, natuurlijk moet je haar wakker makken, en snel een beetje, want anders kan ze niet mee. Ik ga hier niet de hele dag in huis zitten met die vrouw, hoor. Ik moet er niet aan denken. Oh, wat me nu toch allemaal overkomt! Waarom ben je toch zo eigenwijs, wacht toch rustig af wat er gaat gebeuren, in die L.O.V.E.d. is het zo slecht toch nog niet, en bovendien, het is nu eenmaal wet, daar moet je je aan houden, waar zouden we blijven als iedereen en iedereen zomaar de wet overtrad, hoewel het tegenwoordig wel schering en inslag is met al die oude mensen die maar ontsnappen, oh, wat zeg ik nu weer, dat had ik niet moeten zeggen, dat mogen jullie helemaal niet horen, het is niet voor niets dat jullie geen televisie hebben, dat doen ze voor jullie rust, hoor, voor jullie bestwil en nergens anders om, om erger te voorkomen, dat zei de minister laatst nog het is allemaal om erger te voorkomen."
"Mens hou je kop!" riep Dahlia die net wakker was geworden. "Ik lag heerlijk te dromen over een bad waar ik in lag terwijl ik nog heel jong was en ik lag niet alleen in dat bad. Nu zal ik nooit weten wie er aan de andere kant zat!"
"We moeten weg, Dahlia," zei Dolores. Ze maakte een hoofdbeweging in de richting van Frederique. "Crisis hier."
"Dat zag ik vannacht al wel aankomen," zei Dahlia. "Nou, ik heb in ieder geval lekker geslapen, dus dat scheelt."
Handenwringend stond Frederique in de deuropening. "Ik ga bellen, hoor, ik ga de politie bellen. Niet om jullie te straffen maar omdat ik mijn burgerplicht moet doen. Normen en waarden, daar gaat het om, en ik moet mijn burgerplicht doen en melden dat ik getuige ben van een wetsovertreding. Ik was bijna op het verkeerde pad geraakt, bijna had ik me door jullie laten verleiden, maar gelukkig, ik zie het op tijd in, ik ga nu bellen!" Ze liep de richting van haar slaapkamer in, waar ongetwijfeld een telefoon stond, voor noodgevallen, en voor de enkele keer dat iemand zo vroeg belde dat zij haar bed nog niet uit was.
"Laten we maken dat we wegkomen!" zei Dahlia. "Ze gaat het echt doen. Wat een type, zeg! Dat jij het daarmee uitgehouden hebt."
Dolores haalde haar schouders op. Ze wilde haast maken, niet zozeer omdat ze vreesde dat de politie snel ter plekke zou zijn, maar meer omdat ze Frederique nooit meer wilde zien. Ze zou gaan kotsen als ze haar nog een keer in de ogen keek, kotsen van walging en ook van teleurstelling. Nog probeerde ze zichzelf wijs te maken dat Frederique in feite een heel aardige vrouw was, die alleen door de stress een beetje op drift was geraakt, maar ze wist dat ze zichzelf voor de gek hield. Dat weten, dat bewustzijn, maakte haar ongelukkig. Bijna verlangde ze terug naar de roezige schemertoestand waarin ze de afgelopen maanden had verkeerd.
"Nou, mens, zit niet zo te sibben," zei Dahlia, terwijl ze zich aankleedde. "Daar hebben we geen tijd voor en dat kan later altijd nog."
"Je hebt gelijk, ik moet vooruit kijken, niet achteruit, alleen er is zo weinig meer, als ik vooruit kijk."
"Achteruit ook niet, achteruit is voorbij. We hebben alleen het nu en daar moet je het mee doen. Dat is iets Boeddhistisch, zei Ida laatst. Maar wat ik maar zeggen wil, je kan elk moment dood neervallen en dan is alles weg. Dus opschieten een beetje, want voor hetzelfde geld vallen we niet dood neer en dan lukt het die hysterica om de politie te bellen en zitten we straks weer in de L.O.V.E.d."
Ze liepen de gang op en hielden hun adem in. Vanuit de slaapkamer was geen geluid te horen. Misschien was Frederique niet aan het bellen, misschien voelde ze enige schroom. Dat pleit nog voor haar, dacht Frederique. Aan de kapstok hingen twee grote nylon regenjassen van het type dat bij het vissen wordt gebruikt. Dahlia griste ze eraf en gaf er een aan Dolores: "Trek aan, en trek die capuchon over je kop. Met een beetje geluk valt het niemand op hoe oud we zijn. Wat zouden ze trouwens doen als ze het merken? Zouden ze dan gaan gillen en krijsen? Komt het dan op de televisie? Dat mensen bedreigd zijn door twee oude vrouwen die zomaar in het wild liepen maar dat er gelukkig niemand gewond is geraakt? Ik vraag me trouwens of er niemand gewond raakt. Zo langzamerhand heb ik zin om iemand een goede trap te verkopen!"

Even later stonden ze op straat. Frederique had zich niet laten zien. Buiten, voor het flatgebouw, keken ze om zich heen. Geen politieauto, niemand die er verdacht genoeg uitzag om een agent in burger voor te stellen.
"Kom mee," fluisterde Dahlia. "Zo normaal mogelijk lopen, dan val je het minste op."
"Maar waar gaan we heen?" vroeg Dolores. "Naar onze huizen kunnen we niet, daar wonen andere mensen."
"We gaan naar Ida,"
"Ida? Maar die zit toch vast in de L.O.V.E.d.? Of zou ze alweer losgelaten zijn."
"Weet ik niet. Ik denk eigenlijk van niet. Maar ik weet haar huis en ik weet ook hoe je er binnen kunt komen."
"Waarom zijn we er gisterenavond niet naar toegegaan? Dat had ons die ervaring bij Frederique bespaard."
"Omdat Ida in Amsterdam woont en niet in Utrecht en er 's nachts geen treinen rijden."
Dolores schrok op. Bijna viel de capuchon van haar hoofd.
"Gaan we met de trein? Maar dat is toch veel te gevaarlijk? We moeten een kaartje kopen, we moeten wat zeggen, ons kaartje laten zien. Nee, dat kan niet."
"We moeten het erop wagen, er is geen andere oplossing. Tot dat stomme idee van de Maatregel losgelaten wordt, zijn we vogelvrij. En veel uitwijkmogelijkheden hebben we niet."
Een sportauto reed rakelings, met de rechterwielen over het trottoir, langs hun heen. Dahlia botste tegen Dolores op. "Kan je niet uitkijken, eikel!" riep ze de automobilist na. Die hoorde haar natuurlijk niet, maar reed keihard verder. Aanvankelijk waren ze gespannen. Het was heel goed mogelijk dat hun leeftijd direct werd herkend, dat ze werden opgepakt en dat al hun inspanningen tevergeefs zouden blijken. Maar niemand lette op hen. De mensen gingen hen voorbij, in een snel tempo, zonder ook maar een ogenblik naar ze te kijken. Ze waren in gedachten, ongetwijfeld bedrukte de komende werkdag ze al zo zeer, dat ze nergens aandacht voor konden hebben. De verzorgingsstaat was afgeschaft, maar er was zeker nog sprake van een soort van de wieg tot het graf-begeleiding met al die gevulde uren.
Dolores en Dahlia kregen de hoop dat ze het huis van Ida in Amsterdam zouden halen. Vlakbij het station lagen bossen bloemen bij een lantaarnpaal, een bonte mengeling door elkaar heen.
"Vast een ongeluk," zei Dahlia. "Vroeger zag je dat wel bij een moord ofzo. Zou er iemand op dramatische wijze om het leven gekomen zijn?"
"Zal best," zei Dolores. "Weet je nog, een paar jaar geleden? Met al die stille tochten?"
"Je zou denken dat dat wel voorbij was," zei Dolores. "De laatste tijd, voor de Maatregel dan, merkte je er niet zoveel van."
"Het is misschien weer teruggekomen," zei Dahlia. Ze liep op een man toe die net bij de lantaarnpaal arriveerde en er een bos bloemen neerlegde. "Mag ik u wat vragen? Hoezo die bloemen hier? Heeft er een moord plaatsgevonden? Dat zou ik niet denken in deze tijd, waarin de normen en waarden hersteld zijn, dat er een moord plaatsvindt."
"Oh nee!" riep de man uit. "Geen moord, nee, gelukkig niet, maar.." hij veegde een traan weg. "Er is hier iemand gestruikeld. Hij heeft zijn enkel gebroken en kan wekenlang niet werken want hij werkt op een bouwsteiger, ziet u."
Dolores stond verstijfd: elk moment kon Dahlia ontmaskerd worden. Ze moest helemaal vergeten zijn dat ze al tachtig was en dat iedereen die met haar praatte dat kon merken. Toch gedroeg de man zich niet of hij iets merkwaardigs zag.
"En daarom hebben de mensen bloemen neergelegd? Goh, is dat gewoonte geworden, de laatste zes maanden?"
Dahlia tartte het noodlot. Dolores wilde haar tot de orde roepen, maar ze wist dat het beter was om niet nog meer aandacht te trekken.
"Het is op televisie geweest," zei de man. "Kijkt u daar dan nooit naar? Dan mist u wel veel informatie. Er verandert zoveel op dit moment. Iedereen zou eigenlijk verplicht naar de televisie moeten kijken. Maar goed, het is natuurlijk wel uw zaak. Op de televisie was het, in het nieuwe programma over gebeurtenissen die ons allemaal aan het hart gaan. Ik zag die lantaarnpaal en ik herkende hem meteen. Ik kom hier iedere dag langs! En dan voel je je toch betrokken als er een ongeluk gebeurt, bijna alsof het in je eigen familie gebeurt." De man veegde een traan weg en vervolgde met een door tranen gesmoorde stem: "Kapot was ik ervan, helemaal kapot. Ik had het kunnen zijn die daar mijn enkel had gebroken, dat had zomaar gekund. Die arme man, die kan een maand niet werken. U kunt zich wel voorstellen dat hem dat erg achterop brengt met zijn carrière. De schade die hij lijdt. En hoe moet dat wel niet zijn voor zijn gezin." Hij snikte nu luidruchtig, met zijn arm voor zijn ogen. Andere voorbijgangers keken hem medelijdend aan.
Dolores trok Dahlia aan de mouw.
"Christemezielen, wat een watje!" zei Dahlia. "Gaat staan de janken om een gebroken enkel!" Ze schudde het hoofd.
Ze liepen in stevige pas door naar het station.

Op het perron stond aangegeven dat de eerstvolgende trein over vier uur zou vertrekken. Voor de Maatregel ging er elk kwartier een trein naar Amsterdam. Minstens, soms nog wel vaker. Dolores en Dahlia keken elkaar aan. Ze liepen naar het grote bord met aankomst en vertrektijden en zagen dat het echt zo was: de eerste trein zou pas om één uur vertrekken. Het bord was nagenoeg leeg. Kennelijk waren er meer treinen uitgevallen. Er zat niets anders op dan te wachten. Het was niet druk in de stationshal, niet zoals vroeger toen honderden, misschien wel duizenden mensen door Hoog Cantorijen wriemelden alsof er aan de ene dan wel de andere uitgang iets te vinden was wat je voor geen goud wilde missen. Maar er was niets. Er waren alleen treinen, en de winkels op de grachten op de andere kant, waar je alleen maar steeds hetzelfde kon kopen. Waarom blijft iedereen niet gewoon altijd thuis, dacht Dolores. Volgens mij zou ons dat een hoop ellende besparen.
Toen ze even op de bank onder het aankondigingsbord zaten, kwam er een spoorwegbeambte langs, duidelijk te herkennen aan zijn rode pet. Al sloeg er een meteoriet in op aarde, de spoorwegbeambten zouden altijd orde petten blijven dragen. Dat kwam door hun jeugd, toen hadden ze ze ook al gehad en zoiets laat je gewoon niet meer los. Op hun vraag waarom er zo weinig treinen reden vandaag zei hij: "Nou, daar kan ik een lang verhaal over vertellen." Hij ging naast hen zitten.

Een paar weken nadat de Maatregel was uitgevoerd, was de regering tot het besef gekomen dat het land er een stuk jeugdiger, dynamischer en toekomstgerichter uitzag, maar dat er toch nog veel elementen van de oude samenleving te herkennen waren. Het openbaar vervoer was de regering een doorn in het oog. Door heel het land reden treinen die voor het grootste deel van de dag leeg waren en hetzelfde gold voor de bussen. Overdag zaten er vooral oudere mensen in en na uitvoering van de Maatregel waren de treinen nog leger. Dat was verspilling van geld en van ruimte, zo betoogde de regering bij monde van Prijs, de Minister van Verkeer en Waterstaat. Waar nu al die rails lagen, konden snelwegen worden aangelegd en die bussen hoefden op de weg de plaats van personenauto's toch niet in te nemen. De regering had er korte metten meegemaakt: de dienstregeling van de NS werd grondig herzien. Om dit te kunnen doen, had de regering de privatisering van het bedrijf zelfs tijdelijk teruggedraaid. Het bedrijf mocht dan zelfstandig zijn, het was natuurlijk niet de bedoeling dat ze infrastructurele verbeteringen konden tegenhouden. Het aantal ritten werd door tien gedeeld en daarmee moesten de passagiers het voortaan doen. Lijnen waarop door deze deling geen trein meer zou rijden, werden opgeheven en op veel plaatsen werden direct de rails verwijderd. In de spitsuren had deze ingreep desastreuze gevolgen: er waren geen files meer, nee, de wegen stonden allemaal van het begin tot het einde verstopt. De minister weet dit aan de vorige regering, die verzuimd had voldoende wegen aan te leggen. Er werd een begin gemaakt met verbreding van het wegdek. Eenvoudig was dat niet, omdat de wegen soms vlak langs woonwijken liepen. Omdat dit toch in de meeste gevallen woonwijken betrof die eenzijdig van samenstelling waren, werd besloten ze te slopen. Van de bewoners werd voldoende zelfredzaamheid gevergd om zelf een andere woning te vinden.
Treinen reden nog maar sporadisch. Van de paar treinen die nog wel reden, maakten veel mensen gebruik. Het alternatief was de halve dag op de snelweg in de file rond te brengen en daar hadden de meeste mensen geen zin in. De mobiliteit was sterk teruggedrongen, al zou de regering dat nooit toegeven: dat het telewerken zo'n vlucht had genomen, werd door haar geïnterpreteerd als het meegaan met de nieuwe tijd.

De NS-medewerker zweeg en staarde voor zich uit.
"Maar de trein bestaat tenminste nog wel," sprak Dahlia sussend. Ze had haar capuchon afgedaan, zich niet bekommerend om haar grijze haar dat nu voor iedereen zichtbaar was. "Ze hadden het treinverkeer ook helemaal kunnen afschaffen."
"Doen ze nog wel," zei de NS-medewerker dof. "Dat duurt nog maar even. Tot alle wegen klaar zijn, denk ik. En mijn huis raak ik ook kwijt, want dat is een flat vlakbij het station, naast het spoor."
"We lijden er allemaal onder," zei Dahlia. "En het houdt maar niet op."
Dolores' hart klopte in haar keel. Het leek wel alsof Dahlia helemaal niet besefte hoeveel gevaar ze liepen. Daarstraks, bij het tijdelijk monument voor de man met de gebroken enkel al niet, en nu alweer niet. Dolores wist niet of er een speciale Maatregelpolitie was, maar het zou haar niets verbazen als dat het geval was. Ze speurde het stationsplein af, maar ze had niet het gevoel dat ze in de gaten werden gehouden door agenten in burger. Toch bekroop haar weer het gevoel van dreiging. Het kon nooit lang goed gaan.
Inmiddels had Dahlia de hand van de NS-medewerker in de hare genomen en streelde ze die troostend. De man had tranen in zijn ogen.
"Het is lang geleden dat ik een oor vond voor mijn zorgen," snikte hij. "Als ik er op mijn werk over begin, zeggen ze dat ik niet met mijn tijd meega.
"Ach, wat zal ik zeggen, jongen. Je doet me denken aan mijn schoonzoon. Ik snap best dat het allemaal heel moeilijk voor jullie is, en zeg nou zelf, waar vind je nog een baan na je veertigste."
De man keek haar oplettend aan, met een blik alsof hij iets zag wat hem eerst niet was opgevallen.
"Maar u bent boven de zestig!" riep hij uit. Dolores verstijfde. Nog even, en we zitten weer op die bloedhete recreatiezaal, dacht ze.
"Ja, en wat zou dat?" zei Dahlia. "Op een gegeven moment raakt iedereen boven de zestig, dat heb je met het leven. Ach jongen! Toen ik zestig was, was ik nog jong! Wat een tijd was dat. Heerlijk gewoon. Steeds op reis, met de caravan, maar ook wel in een huisje op een van de eilanden. Je moet weten, mijn man was toen ook nog goed, dus dan kijk je er heel anders tegenaan..."
"Dahlia, hou je kop!" riep Dolores uit. Ze keek op het mededelingenbord. Het zou nog uren duren voordat de trein weg was. En nog maar heel even voordat het hele stationscomplex was omsingeld.
De NS-medewerker keek haar aan met een blik alsof hij een vage geest zag en zijn eigen ogen niet kon geloven.
"Hoe is het mogelijk," zei hij. "Zit ik hier al tijden te lullen met twee vrouwen van boven de zestig, en ik heb het niet door!"
"Ach, de tijd vliegt als je het gezellig hebt," relativeerde Dahlia. "Zo is het nu eenmaal. En wie let er in zo'n geval op een rimpeltje meer of minder."
"Ergens klopt het toch niet..," sprak hij nadenkend. "Jullie horen in de L.O.V.E.d, dat is zo besloten. Dus ergens klopt het niet, dat jullie hier nou zijn." Hij deed zijn pet af en krabde zich op het hoofd.
"Maar wat moet ik nu?" Dat laatste zei hij meer tot zichzelf dan tot hun. Hij opende zijn grote, zwarte tas en haalde er een lijvig boek uit. "Handleiding voor treinconducteurs," las Dolores. Daar stond ongetwijfeld in hoe hij diende te handelen in geval hij een zestig-plusser trof. Terwijl hij door het boek bladerde, kwam er een denkrimpel op zijn hoofd. Na een minuut of vijf had hij een relevante paragraaf gevonden.
"Ah! Hier staat iets. Het is wel degelijk mogelijk om zestigplussers aan te treffen, maar dan vooral in de eerste klasse. De Maatregel-Uitzonderings Pas moet ik vragen. Heeft u een Maatregel Uitzonderings Pas en zo ja, kunt u die tonen. Zo nee, dan moet ik u overdragen aan de spoorwegpolitie." Hij sloeg het boek dicht.
"Ik wil alleen niks melden aan de spoorwegpolitie," zei hij. "Want ze hebben mij tenslotte genaaid waar ik bij stond. Niet de spoorwegpolitie, daar heb ik nooit wat mee gehad, keurige jongens allemaal die gewoon hun werk doen, maar ik bedoel die smerige regering. U heeft zeker geen M.U.P.?"
"Ik heb mijn M.U.P. thuis laten liggen," zei Dahlia. Ze knipoogde naar Dolores. "Ik ook," sprong Dolores snel in. "Die M.U.P., ik weet niet wat het is, maar ik vergeet hem altijd."
De conducteur knikte bedachtzaam.
"Dan moet ik u eigenlijk uitleveren. Want dat staat hier in de paragraaf. Mensen die duidelijk ouder zijn dan vijfenzestig, maar geen M.U.P. kunnen overleggen, moeten worden overgedragen. Ik ga dus wel degelijk stevig de fout in. En dat is voor het eerst in mijn lange carrière. Ik heb me altijd keurig aan de regels gehouden. Nog nooit heb ik iets gedaan, dat niet mocht, nooit. Maar dat was in de tijd dat de overheid zich ook keurig aan de regels hield, dat ze je niet op straat schopten, en je baan onder je kont vandaan bezuinigden! Kom dames, ik waag het erop. We gaan naar de stationsrestauratie, en al word ik gemarteld, ik zal volhouden dat ik hoogstpersoonlijk kennis heb genomen van uw M.U.P.!"

Vlakbij de deur van de recreatiezaal aarzelde Johan een moment. Een geroezemoes kwam van de zaal vandaan, alsof een flink aantal mensen ergens over debatteerde. Tijdens zijn bezoeken op de officiële bezoekdag was het er altijd stil geweest. Af en toe had er iemand gekreund, om een pijn die van ver kwam, maar die tegelijkertijd verankerd leek in de zaal. Soms was er het gekletter van een metalen bord dat op de grond viel, omdat een van de bewoners haar laatste restje kracht verloor en het uit haar handen liet vallen. Nooit echter werd er door de bewoners gepraat in volledige zinnen.
Hij vermande zich en stapte naar binnen. Aan tafel zat een aantal ouderen en een aantal wat jongere mensen, hoewel de meeste toch wel de middelbare leeftijd hadden bereikt. Zijn moeder zat tussen twee struise dames van een jaar of vijfenvijftig in. Ze keken allemaal op.
"Is dat een rechercheur?" vroeg één van de bewoners. "Van de politie? Komen ze ons straffen? Of komen ze ons bevrijden?"
"Nee, dat is mijn jongen!" riep de moeder van Johan uit. "Mijn eigenste jongen! Hij komt gewoon op visite, is het niet jongen?" Johan liep op haar toe. Hij voelde zich wat ongemakkelijk onder al die blikken van de mensen aan tafel.
"Ik kom u halen, moeder," zei hij.
"Je krijgt haar niet mee," zei een wat jongere vrouw, die hij later zou leren kennen als Ida. "Er komt niemand meer uit. Jij ook niet. Jij bent nu ook opgesloten. Mijn moeder en nog een dame van deze afdeling zijn namelijk ontsnapt. En dat pikken ze niet, snap je?"
Johan keek haar aan.
"Ontsnapt?" vroeg hij. "Maar hoe kan dat? Vannacht heb ik de hele nacht voor het gebouw doorgebracht en ik heb niemand gezien."
"Toch is het zo. Ze zijn door het raam geklommen. De bewaking was in alle staten toen ze vanochtend kwamen tellen en ze ontbraken."
Johan herinnerde zich zijn merkwaardige visioen dat geen visioen bleek te zijn. Hij besloot zijn mond erover te houden en ging zitten.

"Zover is het dus al gekomen," zei hij. "Dat ouderen 's nachts ramen uitklimmen. Daaruit blijkt toch wel dat de Maatregel niet wordt gedragen door de bevolking."
"Hou toch op," zei Ida. "Natuurlijk wordt de Maatregel niet gedragen maar daar gaat het toch helemaal niet om? Het gaat erom hoe we hier uitkomen, dat is het enige wat er toe doet. Want ik wil mijn moeder gaan zoeken. Wie weet wat die gekken haar aandoen als ze haar te pakken krijgen."
"Zuster!" riep Brenda, die de hele ochtend nog niet veel anders had gezegd. Zoveel mensen om haar heen maakten haar onrustig.
"Rustig maar, Brenda," zei een andere vrouw zachtjes. "Het komt allemaal in orde. Als we hier weg zijn, zorgen we ervoor dat jij ook goed terechtkomt." Brenda glimlachte.
"Ik wil haar toch meenemen," ging Johan door. "Bij mij op de zaak is boven nog wel een kamer, daar komt nooit iemand, daar kan ze wonen."
"Dat is fijn voor je moeder, Johan, maar voor de meeste mensen hier geldt dat ze geen huis meer hebben. De huizen zijn afgepakt. Dat neemt niet weg dat we actie moeten ondernemen. Elk uur dat we hier zitten is er een teveel."
Op dat moment verscheen er een bewaker in de deuropening. Hoewel hij een helm droeg, was zijn jeugdigheid zichtbaar door zijn donzige kin en de schrielheid van zijn nog onvolgroeide lichaam. Hij telde. Na het tellen sloeg hij zijn hand voor zijn mond en riep de gang in:
"Het zijn er nu zestien! En geen vijftien! Er is er eentje bijgekomen!"
Voetstappen naderden de zaal en even later stonden er vier bewakers op de zaal. Ze overlegden met elkaar op fluistertoon. Bewoners en bezoekers konden ze niet verstaan. Uiteindelijk stapte een van de bewakers naar voren en zei:
"Nu geen geintjes meer! Hoe zit dit. Dat jullie ineens met zestien zijn, bedoel ik! Het gezag wil dat jullie openheid van zaken geven en daar horen dit soort geintjes niet bij!"
"Wij hebben geen flauw benul waar u het over heeft," zei Sjaan, een van de bewoners die ook op 1 juni was binnengebracht. "Per slot van rekening zijn wij dement, dus tellen kunnen we niet. Als u zegt vijftien, prima, als u zegt zestien, ook prima. Maar vraag ons niet naar het verschil of hoe dat zo gekomen is."
"Jullie belazeren de boel!" ging de jonge bewaker verder. "Jullie weten heel goed wat er speelt en dat is dat jullie je niet aan de regels houden! Er moeten maar eens wat andere maatregelen worden genomen hier. Geen eten. Geen water." Hij wenkte zijn collega's en gevieren beenden ze met zware passen de zaal af.
"Nu wordt het menens," zei Sjaan. "Ze gaan ons uithongeren. Volgens mij gaan ze over de schreef, maar ze kunnen ons het wel heel moeilijk maken."
"Maar we blijven hier toch zeker niet," opperde Johan. "Ik moet mijn zaak toch echt opendoen. ze zullen toch niet van ons vergen dat we ons werk er maar gewoon bij laten liggen?" Weifelend keek hij om zich heen. Hij begon te beseffen dat het heel goed mogelijk was dat hij hier niet meer wegkwam. Hij stond op en liep naar het raam.
"Ze staan overal," zei hij. "Vanmorgen was het nog stil maar nu staan ze er overal, die kereltjes in zwarte pakjes! Die bewakertjes van de uitzendbureaus, of zijn het nu allemaal verplichte vrijwilligers, dat is niet goed te zien."
"Zei ik toch," zei Ida. "We zitten hier vast. Maar de toestand ziet er nu wel heel slecht uit. We moeten ons verder beraden op wat ons te doen staat."

Eindelijk zaten Dahlia en Dolores in de trein. De coupé was verder leeg, want de conducteur had bordjes met gereserveerd op de stoelen gehangen, om te voorkomen dat ze te erg werden lastig gevallen. Zelf reisde hij ook mee met deze trein. Hij zat op het gangpad vlakbij om de boel in de gaten te houden.
"Meid, wat een schat, die jongen!" zei Dahlia.
"Toch vind ik het maar doodeng," zei Dolores. "Je weet niet wat ze allemaal van plan zijn. En die conducteur, is hij wel betrouwbaar. Wie zegt dat hij niet net zo bang wordt als Frederique en ons alsnog overdraagt."
"Ergens voel ik dat hij dat niet zal doen. In zijn hart is het een goede jongen, dat merk ik. Op de markt heb ik veel van doen gehad met zulke mannen. Doodsbang, maar als het eropaan komt, heb je er best wat aan." Ze gaf Dolores een klapje op de knie en vervolgde: "Goh, meid, dat hadden we een half jaar geleden toch niet kunnen denken, dat we nog eens samen gingen ontsnappen. Ik vind het hartstikke leuk!"
"Zes maanden geleden dachten we nog, dat ze ons de volgende dag nog zouden laten gaan, weet je nog wel? Dat het allemaal een vergissing was. Moet je nu zien? Volwassen vrouwen, die op de vlucht zijn omdat ze anders zomaar worden opgesloten. Het is te erg voor woorden. Mij bevalt het helemaal niet. Wat zou ik er niet voor over hebben om rustig in mijn flatje te zitten.."
"Met je kop thee en je boek zeker," zei Dahlia enigszins smalend. "Dat kan nog lang genoeg, en geef maar toe dat jij ook wel eens een verzetje kon gebruiken. Het is al met al best wel spannend, al zal ik die loeders niet gauw vergeven dat ze ons onder de dope hebben gehouden."
Dolores keek naar buiten. De trein reed net langs Breukelen, met het wanstaltige restaurant, dat een vreetschuur was. Met de giro waren ze er weleens gaan eten, ter gelegenheid van het vijfentwintigjarig dienstverband van een van de afdelingshoofden. Aan een grote tafel met een wit tafelkleed erop hadden ze gezeten. Er waren heel veel mensen die allemaal aan zo'n tafel zaten. Je kon degene die naast je zat nauwelijks verstaan. Serveerders waren af en aan gerend om iedereen op ongeveer hetzelfde tijdstip te voorzien van een Wiener Schnitzel.
"Ik ben bang," zei ze zachtjes. "Ik ben nog nooit zo bang geweest, Dahlia."
"Weet ik, en dat is heel logisch, iedereen is bang. Alleen ik, tja, ik ben altijd al zo geweest, ik hou wel van een verzetje."
De trein boemelde verder naar het centraal station van Amsterdam. Ze reden langs de Bijlmerbajes, waar een groot portret van Minister Rita op de muren was geprojecteerd. De ramen van het gebouw leken gaten in haar gezicht, net alsof ze getroffen was door reusachtige meeëters.
In Amsterdam stopte de trein. Dolores en Dahlia stapten uit. Twee grote mannen in uniform stapten op hun af.
"Dames," zei een van hen. "Fijn dat u zelf naar ons toe bent gekomen. Dan hoeven wij u niet naar het Maatregel Detentiecentrum te vervoeren." Voor een laatste keer keken Dolores en Dahlia elkaar aan. Wat ze in het diepst van hun hart hadden gevreesd, stond nu te gebeuren.

****

De rechter, Tonya Zwartman, zat in haar comfortabele appartement aan de Catharijnesingel in Utrecht en las de kranten. Door de week kwam ze daar nauwelijks aan toe, zeker de laatste maanden niet, nu bijna iedereen die een overtreding beging voor de rechtbank werd gebracht. De ene onbenullige zaak na de andere, zoals het ontduiken van de Richtlijn Verplicht Vrijwilligerswerk, het te laat op het werk verschijnen en onverwacht op bezoek komen in een L.O.V.E.d.
Sinds de ontsnappingen waren begonnen, nu vier maanden geleden, waren de maatregelen om iedereen binnen de Maatregel te houden aangescherpt. Niet dat het hielp: ontsnappingen waren nog steeds aan de orde van de dag, maar de regering had toch een daad willen stellen.
Ze las in de Telegraaf, die nog niet zo lang geleden was uitgeroepen tot Staatscourant om de kosten van het publiceren van de oorspronkelijke Staatscourant wat te drukken, dat er niet langer Maatregel Uitzonderingspassen zouden worden verstrekt. De mensen die er een hadden, mochten die voorlopig houden. Tenminste, zolang ze nog aan de voorwaarden voldeden, die in de oorspronkelijke Maatregel waren opgenomen. Ze moesten ofwel een belangrijke bestuursfunctie bekleden ofwel een vermogen hebben dat hen in staat stelde onafhankelijk te leven. Voortaan zouden echter alle zestigplussers in een L.O.V.d. worden opgenomen, ongeacht hun positie, ongeacht hun vermogen. De vermogens werden direct overgemaakt aan de erfgenamen en als die er niet waren, verviel het aan de staat.
Ze keek er niet van op. De laatste maanden had ze regelmatig brieven van het ministerie van Justitie gekregen waarin ze werd gesommeerd de wetten strikt uit te voeren. Overtredingen moesten worden betrapt, met verzachtende omstandigheden mocht niet al te ingrijpend rekening worden gehouden.
Ze legde de krant aan de kant. Ik zou mijn reet er nog niet mee af willen vegen, een paar maanden terug, dacht ze, en nu moet ik erin lezen hoe ik mijn werk moet doen.
Jaren geleden was ze ook al eens ernstig aangetast in haar gevoel van onafhankelijkheid, toen het kabinet haar had proberen te dwingen iemand te veroordelen die als terrorist was aangemerkt. De man in kwestie was een hufter geweest die ze graag achter slot en grendel had gezet, maar ze was te zeer doordrongen van rechtsbesef om het daar op aan te laten sturen.
Nu waren ze weer bezig, het hield maar niet op. Inmiddels was ze zelf vijfenvijftig, en het zag ernaar uit dat ze over niet al te lange tijd zelf zou worden opgenomen in een L.O.V.d. Over mijn lijk, prevelde ze voor zich uit. Ik vecht me dood. Ze opende haar tweede fles sherry van die avond en schonk haar groot uitgevallen sherryglas vol.
De buitendeur werd geopend. Loes, haar levenspartner met wie ze bijna dertig jaar samen was, kwam binnen.
"Wat zit jij hier in het donker?" vroeg Loes.
"In het donker? Oh, had ik niet eens door. Ik zat die stomme krant weer te lezen. Het zijn grote letters, en er staan veel plaatjes in, dus zonder al te veel licht lukt het ook wel."
Loes knipte het grote licht aan.
"Zo, dat is beter," zei ze. "Je moet je ogen niet bederven, hoe vaak moet ik dat nog zeggen."
"Aan mij valt niks meer te bederven, ik ben al geheel en al bedorven," zei Tonya.
"Zitten we weer zielig te doen?" zei Loes. Ze knikte naar de zojuist geopende fles. "Je zou eens wat minder moeten drinken, dat zou misschien wel helpen tegen je cynisme."
Tonya nam nog een slok. "Er is niet veel reden om niet cynisch te zijn," zei ze. "Ze halen de idiootste dingen uit. Ze willen dat ik er meer veroordeel voor opname in het Maatregel Detentie Centrum bij Schiphol."
"Nou, dat doe je dan toch gewoon niet? Jij bent toch de rechter, de regering toch niet?"
"Zo werkt het al niet meer, mijn kind, allang niet meer," zei Tonya, terwijl ze haar glas opnam. Ze nam twee flinke slokken en schonk zich nog eens bij. Loes keer ernaar, maar zei er niets van.
"Verdomme nog aan toe, ik krijg de kolere van deze baan. Echt waar, ik hang mijn toga aan de wilgen en ik ga schilderen, of iets anders wat ik leuk vind, ik weet het nog niet. Maar dit wil ik in ieder geval niet meer, het veroordelen van mensen die in de grond niks verkeerd doen, het is hartstikke fout, zoals die lui bezig zijn."
Loes ging tegenover haar zitten in de gemakkelijke stoel, die meestal voor het bezoek was gereserveerd, maar die Loes af en toe gebruikte als ze Tonya de les wilde lezen.
"Dat heb ik nu al zo vaak gehoord van jou," zei ze. "Dat je iets anders gaat doen, dat je geen rechter meer wilt zijn omdat je geen mogelijkheden meer hebt, maar je doet het nooit, je blijft maar hangen in die post."
Tonya wees om zich heen, naar de kunst aan de muren, naar de originele lambrisering en zei:
"Jij vindt het anders ook wel prettig om hier te kunnen wonen, in dit mooie stadsappartement, in plaats van in zo'n rijtjeshuisje in een buitenwijk met buren met kinderen en waar de moeders vier keer per dag hun kinderen naar school komen brengen en dan al die rotjochies die voor je deur voetballen of gewoon staan te jengelen dat het een aard heeft."
"Kalmeer toch, mens, bij je tweede fles word je altijd zo drammerig. Dus jij doet het allemaal voor mij? Laat me niet lachen! Buiten het feit dat ik zelf ook wel een appartement kan betalen, komt het gewoon niet in je hoofd op om iets anders te gaan doen. In wezen ben je gewoon een schijtluis, daar komt het op neer. Dat was vroeger al zo. Tjesus, ik zal nooit die ene keer vergeten dat jij dat feestje had van je werk en dat ik niet mee mocht, omdat niemand mocht weten dat je met een vrouw was. Ongelooflijk, wat een lafbek was je eigenlijk."
"Dat waren hele andere tijden! Mijn carrière dreigde beschadigd te raken, dat weet je maar al te goed. In jouw wereld speelt zoiets niet, daar is iedereen homo, maar dat was bij mij heel anders. Ik was nooit tot rechter benoemd als ze het geweten hadden."
"Nou, dan was je maar niet tot rechter benoemd. En in de verpleging is het trouwens ook niet altijd even fijn en open, als je dat denkt. Tegenwoordig trouwens al helemaal niet meer. Die jongelui die ik lesgeef, die zijn er als de dood voor. Ik mag het nergens meer over hebben, alles is mainstream, afwijkingen van de norm worden steeds minder getolereerd."
Tonya sloeg haar ogen neer. Ze schaamde zich, omdat ze zo weinig oog had getoond voor de noden van Loes. Ze kon zich zo weinig voorstellen van het leven van een docent van de Hbo-opleiding verpleegkunde, hoewel Loes nu al jaren lesgaf. Als ze eerlijk was, moest ze zichzelf toegeven dat ze zich er nooit erg in had verdiept.
"Sorry," zei ze. "Ik stel me aan, ik weet het, maar dat komt doordat ik het benauwd krijg van de tegenwoordige ontwikkelingen. Die Maatregel, ik weet het niet, ik blijf het iets crimineels vinden."
"Het is iets crimineels, heb ik vanaf het begin al gevonden. Het meest verbijsterende is nog hoe iedereen erin meegaat, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is om al die mensen tegen hun wil op te sluiten. Maar het gekke is dat je eraan went. Toen de Maatregel pas werd afgekondigd, had ik het idee dat ze het niet echt gingen doen, of dat ze er snel weer op zouden terugkomen. Ik had nooit gedacht dat ze echt zouden doorzetten."
Tonya schudde het hoofd.
"Ik ook niet," zei ze. "Maar weet je wat het ergste is? Ik heb er in feite nog aan meegewerkt ook, omdat ik die wetten uitvoer. Ik bestraf die overtredingen omdat dat van me gevraagd wordt." Ze stond op en liep naar het raam. Aan de overkant tekende de kerktoren zich zwart af tegen de donkerblauwe lucht. In haar hoofd hoorde ze de Bachcantates die ze in die kerk vaak was gaan beluisteren op zondagavonden. Ik ben niet meer dan een meeloper, eentje van het ergste soort ook nog, dacht ze, een nazi-rechter, daar kun je me mee vergelijken. Als ik ooit word opgehangen vanwege verraad of collaboratie of hoe het dan ook genoemd mag worden tegen die tijd, moet ik er niet gek van opkijken.
Ze draaide zich om naar Loes en zei:
"Je hebt gelijk, ik moet er niet langer in meegaan." Loes liep op haar toe en omhelsde haar.
"Desnoods maar een rijtjeshuisje," zei ze. "We zien het allemaal wel."
Tonya wist niet wat haar te wachten stond, maar ze voelde zich opgelucht. Er was iets van haar afgevallen dat jarenlang op haar schouders had gedrukt, dat haar leven bezwaarde, dat haar het gevoel gaf dat ze voortdurend bezig was met het beklimmen van een zwaar bemodderde helling, waarvan ze steeds weer af dreigde te glijden.
"We nemen er nog eentje," zei ze. Ze nam een glas uit het theekastje, dat ze van haar lievelingsoudtante had geërfd, en schonk ook voor Loes een glas vol.

De recreatiezaal van de L.O.V.d. waarvan Dolores en Dahlia enkele maanden geleden waren ontsnapt, was nog steeds belegerd. Talloze keren had het bestuur erop aangedrongen de bewoners en bezoekers over te brengen naar het Maatregel Detentie Centrum, maar de hogere machten wilde hier niet naar luisteren. Het bestuur moest met lede ogen aanzien dat ze in feite het gezag waren kwijtgeraakt. De manager, Henk, was ontslagen en in zijn plaats was er een politiefunctionaris tot interim directeur benoemd. Dit was noodzakelijk vanwege de penibele situatie, zo was het bestuur te verstaan gegeven. De nieuwe directeur moest bij alle bestuursvergaderingen worden uitgenodigd. Als hij niet aanwezig was geweest, waren de besluiten niet geldig.
Mevrouw Vleugel, de voorzitter en mevrouw Heuvelland zaten op de directiekamer. Zij waren bijeen om de komende vergadering voor te bereiden. De directeur was afwezig vanwege een vrije dag. Hij was een verwoed zeevisser en kennelijk had hij veel verlofdagen want hij ging zeker een dag per week uit vissen. Niemand betreurde zijn afwezigheid. Hij was een bazig mannetje dat duidelijk strikte orders had om de problemen op te lossen op een door hogere autoriteiten aanbevolen wijze. De zestien mensen in de recreatiezaal hadden in de week vlak na de opstand alleen water gekregen, maar ziekte en dood lagen op de loer, en werden beiden ongewenst geacht. Nu kregen ze maaltijden, waar voldoende voedingsstoffen in zaten, al waren ze karig en werd er strikt op toegezien dat ze niet te smakelijk waren. Zout bijvoorbeeld werd maar in minimale hoeveelheden toegevoegd. De directeur had de gewoonte om op dagen dat hij aanwezig was een uur door te brengen in de deurpost van de recreatiezaal. Hij zei dan niets. De eerste keren hadden de mensen nog naar hem gekeken, nu negeerden ze hem volkomen. Dat deed hem niet veel, want hij was ervan overtuigd dat hij de mensen wel degelijk grote angst aanjoeg. Mevrouw Vleugel en mevrouw Heuvelland waren het erover eens dat de interim directeur een gevaarlijke hielenlikker was, die ze zoveel mogelijk uit de weg moesten gaan.
"Ik voor mij begin wel eens te twijfelen aan het nut van de Maatregel," zei mevrouw Vleugel. "Ik bedoel, is het niet te jeugdig geworden allemaal, en getuigen de opeenvolgende maatregelen van deze regering niet van een beetje teveel daadkracht." Mevrouw Heuvelland knikte instemmend.
"Daar kon je wel eens gelijk in hebben, Els," zei ze. Sinds enige tijd tutoyeerden de bestuursleden elkaar, hetgeen lange tijd als hoogst ongepast zou zijn beschouwd. "Ik heb er ook zo mijn ideeën over. Zijn we er allemaal niet te snel in meegegaan, bedoel ik, en is het wel klantgericht."
"Nou, ik zou haast zeggen van niet, als je bedenkt dat die zestien mensen in onze instelling al vier maanden opgesloten zitten."
"Dat bedoel ik, die dwang geeft er toch een naar tintje aan. Waar houdt het op, dat vraag ik me weleens af."
Mevrouw Vleugel keek mevrouw Heuvelland vorsend aan.
"En dan is er nog de kwestie van het wijzigen van het beleid, Hannie," zei ze. Ze zweeg afwachtend, hopend dat de ander haar zou begrijpen.
"Inderdaad, hoe lang duurt het voor ze ons op die recreatiezaal neerzetten, bedoel je."
"Alle zestigplussers, Hannie, alle nieuwe zestigplussers. Zo was het aanvankelijk niet, zo was het ook niet bedoeld. Wat denk je, hoe lang duurt het voordat ze dat 'nieuwe' eraf halen?"
"Ik weet het niet, Els, niet zo heel lang meer, vrees ik. Alleen vraag ik me af, hoe moet het als ze zelf zestig worden. Sommige zijn er trouwens al overheen, als ik me niet vergis."
"Oh, maar daar weten ze wel wat op te vinden, daar maak ik me geen illusies over," zei mevrouw Vleugel. "In mijn tijd van staatssecretarisschap wisten we ook wel raad met dat soort vraagstukken, dat is zo moeilijk niet. De kwestie is, hoe houden we onze aanhouding buiten de deur. Die directeur hier, die walgelijke Hartman, die proleet, die omhooggevallen pennenlikker, heft in een oogwenk ons bestuur op en waar zijn we dan? Dan bevinden we ons in feite in dezelfde positie als de nieuwkomers, zeg maar."
"Jij niet, jij hebt een vermogen," zei mevrouw Heuvelland bitser dan haar bedoeling was. Ze kon de snoeverij van mevrouw Vleugel over haar goede financiële positie niet uitstaan, omdat zij het moest doen met vacatiegelden. Die waren weliswaar niet gering, maar toch ook niet zo hoog dat ze ervan kon sparen. Altijd had ze geweten dat de Maatregel dreigender boven haar hoofd hing dan boven dat van mevrouw Vleugel.
Mevrouw Vleugel keek bedachtzaam voor zich uit, zoals ze in bestuursvergaderingen zo vaak voor zich uit had gekeken als ze bepaalde vraagstukken niet goed begreep, terwijl ze daar als voorzitter niet goed voor uit durfde te komen.
"Hartman moet weg," zei ze plotseling terwijl ze mevrouw Heuvelland doordringend aankeek. "Hij moet weg, is het niet goedschiks, dan maar kwaadschiks"
Er speelde een vaag glimlachje om de mond van mevrouw Heuvelland, terwijl ze instemmend knikte.

Hartman parkeerde zijn auto, waarmee hij zojuist 180 km/u had gehaald op de A2. Hij was tevreden, nu hij eindelijk het leven leidde dat hem altijd voor ogen had gestaan. Directeur was hij nu. Tegenover zijn vrinden noemde hij zichzelf liever executive, vanwege het internationale tintje. Hij sloeg het portier met een klap dicht en met een nonchalant gebaar drukte hij op de knop van de afstandsbediening van de centrale vergrendeling. Een mooi karretje was het, een Audi, je zoefde gewoon over de weg. Alleen jammer dat daar van die sukkels op de linkerbaan reden. Zo werd hij gedwongen om ze een beetje op te jagen door vlak op hun bumper te gaan zitten. Nou, dan reden ze wel, de ouwe taarten. Verdomd als het niet waar was, het was altijd een wijf dat met een slakkegangetje van 120 over de weg reed. Ze moesten die lui hun rijbewijs afpakken.
Maar als je maar flink de druk erop zette, maakten ze wel plaats voor je. Veel te bang dat hun boodschappenbakje iets zou overkomen, natuurlijk. Dat had hij toch maar mooi voor elkaar gekregen bij dat bestuur met die oude lijken, die leasebak. Het was ook niet niks wat ze hem vroegen, dat had hij meteen wel door. Ze hadden hem nodig, van hem geen dertien in een dozijn, zeker niet. Die oudjes waren in opstand gekomen. Gewoon neerknallen, zou hij zeggen, dat zou ze leren. Met eentje beginnen en net zo lang doorgaan tot ze toegaven en zich gedeisd zouden houden voortaan. Maar dat mocht niet van het bestuur. Ze moesten wel in die recreatiezaal blijven zitten, maar er mocht ze niks overkomen. Dat zou tegen de Maatregel werken, had de voorzitter uitgelegd. Die werkte zelf anders ook zwaar tegen de Maatregel, met haar ouwe rotkop. Godverdomme, wat had hij een hekel aan dat mens met haar aardappel in haar strot. In de nieuwe tijd zouden daar korte metten mee worden gemaakt. Al die oudjes moesten achter slot en grendel, want ze zaten energieke kerels zoals hijzelf in de weg. Dat moest maar eens ophouden. Voorlopig had hij er echter nog mee te maken. Dat moest dan maar. Zijn tijd kwam snel genoeg.
Het grote gebouw, dat er bunkerachtig uitzag met kleine ramen en zo te zien stevige betonnen wanden, doemde op. Hij zou ze daar op de briefing eens wat vertellen over hoe je een L.O.V.E.d. runt. Water en brood om te beginnen, niks in de watten leggen. Het kon allemaal veel goedkoper. Zo was het onzin dat er elke dag minstens twee verpleegkundigen of verzorgsters rondliepen. Moesten die mensen nou echt zo nodig elke dag onder de douche? Nee, natuurlijk. Ze werkten niet meer dus het maakte helemaal niks uit dat ze een uur in de wind stonken. Ze scheten en pisten toch al de hele dag in hun broek, dus een douche meer of minder maakte helemaal niets uit. Eens in de maand was vaak genoeg. Ook op de inkoop van het eten - voer noemde Hartman het voor zichzelf - kon worden bezuinigd. Hij was van plan om contracten te sluiten met marktlui, die hem alles wat overbleef aan het einde van de marktdag konden verkopen. Daar hadden zij baat bij, want het zou anders toch worden weggegooid en hij kon het voer voordelig inkopen. Maakte niet uit wat het was, gewoon in een grote pan ermee en het in een bak voorzetten. Natuurlijk zouden ze klagen, die ouwe lijken, want ze konden niks anders dan klagen, maar ze hadden het maar te doen met wat hij hun voorzette.
De kamers konden de hele dag op slot, gewoon pispotten in de kamer en als ze daar geen gebruik van konden maken, deden ze het maar in hun broek. Ze kregen toch allemaal een luier om. Hij overwoog of het handig zou zijn om ze vast te leggen in een tuigje, zodat ze ook op de kamer niet konden bewegen, maar dat was misschien toch niet zo'n goed idee want dan had je weer kans op doorliggen. Dat kostte geld. En dat moest je niet hebben, dat het geld kostte.
Eenmaal binnen meldde hij zich bij de receptie, waar hij verwezen werd naar een vergaderzaal achter in de gang. De directies van L.O.V.E.d.'s waren allemaal uitgenodigd voor een briefing over de gang van zaken, nu er zoveel ontsnappingen waren. Er moest één lijn worden getrokken en vandaag zouden ze te horen krijgen welke lijn dat was. Hartman zette zijn borst vooruit. Hij zou ze weleens vertellen welke lijn hij voor zich zag. Een extra bonus zat er dik in. Hij dacht mee, hij toonde daadkracht.

De grote zaal zat barstensvol met L.O.V.d.-directeuren. In de meeste L.O.V.E.d.'s was de oorspronkelijke directeur, de directeur die was benoemd bij het inwerkingtreden van de Maatregel, vervangen door een oud-politieman. De regering achtte dat nodig, omdat er een hardere lijn moest worden gevoerd om de ontsnappingen tegen te gaan. Nog altijd produceerde de farmaceutische industrie alleen de verzwakte middelen, wat tot gevolg had dat de mensen allemaal bij bewustzijn bleven.
Hartman ging vooraan zitten. Zo was de kans het grootst dat hij naast iemand uit de regering kwam te zitten, die zijn daadkracht zou opmerkingen. Wellicht zat er een hoge ambtenarenpost voor hem in. Zijn carrière had een vlucht genomen, waarvan niemand de uitkomst nog kon zien, maar waar Hartman toch wel de contouren zag. Nog even, en hij zat zelf in het torentje. Voor iemand met zijn talent was daar geen ontkomen aan.
Enkele heren in zwarte kostuums betraden het podium en direct sprong de overheadprojector aan. Op het scherm stond een aantal indrukwekkende schema's die bestonden uit rechthoekjes met pijltjes ertussen. Ongetwijfeld werd hier de organisatiestructuur van de L.O.V.E.d.'s getoond. Helemaal rechts was een zwartdriehoekje. Hartman bekeek het goed: het was het Maatregel Detentiecentrum bij Schiphol.
Een van de heren, die inmiddels plaats hadden genomen achter de grote tafel, nam het woord.
"Heren," begon hij. Hartman keek om zich heen. Er was geen enkele vrouw onder de directeuren. Mooi zo! Eindelijk begonnen ze in te zien dat een leidende functie niets was voor een vrouw. Die moesten gewoon de helpende hand bieden, de man ondersteunen. Door dat bestuur van hem moest ook wat dat betreft de bezem eens door.
"Heren, wij hebben u bijeengeroepen om de precaire situatie rondom de Maatregel uit de doeken te doen, en af te spreken hoe wij hier met zijn allen mee omgaan. Zoals u weet, is er sprake van honderden ontsnappingen en in een van de L.O.V.E.d.'s in Utrecht zit nu al maanden een aantal bewoners en bezoekers opgesloten. Het is een situatie die niet door de beugel kan. Het volk wordt geacht eenmaal aangenomen wetten te gehoorzamen, daar zijn we een democratie voor, om vast te stellen waar iedereen zich aan te houden heeft." Hij schraapte zijn keel, en keek naar zijn collega's achter de tafel. Een ervan, een wat oudere man die onder de aangescherpte Maatregel zeker naar een L.O.V.E.d. zou worden gebracht, knikte bedachtzaam. De spreker vervolgde: "Er moeten dus harde maatregelen worden genomen. De wijzigingen in de directiestructuur hebben al het nodige effect, maar dat is nog niet voldoende. Mensen moeten ervan worden doordrongen dat er met ons niet valt te spotten, dat ze maar beter mee kunnen doen, anders worden ze op hardhandige wijze buiten gezet. De bedoeling is duidelijk, nu het instrumentarium. L.O.V.E.d.-bewoners worden voortaan strenger bewaakt. Mochten ze eerst nog in de tuinen rondlopen, vanaf nu kan daar geen sprake meer van zijn. Iedereen blijft binnen, vierentwintig uur per dag. Elke L.O.V.E.d. zal worden voorzien van enkele bataljons bewakers om dit te kunnen effectueren. De ramen worden hermetisch gesloten. Een aannemersbedrijf van de overheid is al begonnen met het afsluiten van de ramen en ze te voorzien van tralies. Zoals u allemaal weet, is het voorgekomen dat ouderen via het raam ontsnapten. Dat mag niet nog eens gebeuren. Voedsel zal tot een minimum worden beperkt. Behalve dat dit nodig is om de extra kosten voor de bewaking te betalen, is het ook van belang om het energieniveau terug te brengen. Zodat het onmogelijk is om de moeite op te brengen om door een raam te klimmen, mochten de bewakingsvoorzieningen toch falen, zal ik maar zeggen. De bezoekdagen worden afgeschaft. Gebleken is dat bezoekdagen een destabiliserende werking hebben op de veiligheid binnen de L.O.V.E.d.'s. Jammer voor de mensen, maar iedereen moet voorgoed afscheid nemen van zijn zestigplussers. Deze mensen voegen niets toe aan de samenleving en moeten eruit worden verwijderd. Het zijn rotte plekken, die het voortbestaan van ons allemaal bedreigen en bij zulke vooruitzichten passen geen sentimentele argumenten, zoals de band tussen ouder en kind, of tussen man en vrouw. Dat is iets van het verleden, daar moeten we niet steeds op willen teruggrijpen. Ik vraag dus speciaal van u om er op toe te zien dat er geen enkele onbevoegde de L.O.V.E.d. meer in komt. Omdat deze maatregelen gevoelig kunnen liggen in de samenleving, vraag ik ook terughoudendheid op het gebied van informatie over deze maatregelen. Dit om zinloze protesten te voorkomen. Het is bekend dat er nu al jongeren zijn die tegen de Maatregel protesteren, ongehoord is dat en ook daar zullen maatregelen tegen worden genomen, maar dat past in een ander kader.
Zijn er nog vragen?" De spreker keek op zijn horloge. "We hebben precies tien minuten om vragen te beantwoorden, dus graag to the point."
Hartman stak zijn vinger op en ging staan. "Mijn complimenten voor de voortvarendheid waarmee u dit aanpakt," zei hij. "Ik ben directeur van de L.O.V.E.d. in Utrecht waar een aantal mensen in de recreatiezaal vastzit en ik heb al een aantal ideeën die bij uw voorstel aansluiten. Zo heb ik al bedacht dat de voedselvoorziening wat soberder kan, en ik denk dat niet alleen het gebouw moet worden afgesloten, maar ook welke kamer afzonderlijk. Het is nergens voor nodig dat ze maar rondlopen en de dienstdoende staf van het werk houden."
"Uitstekend opgemerkt, meneer Hartman," zei de spreker. "Prettig dat u zo meedenkt. Daarmee komen we het verst. In u zie ik de nieuwe lijn: geen sentimentaliteit waar die de voortgang bedreigt."
Hartman ging weer zitten. Had hij dat even mooi gezegd. Hij kon er zeker van zijn dat zijn naam zou worden onthouden en daar ging het allemaal toch om. Hij nam zich voor om het comité Bevordering Uitvoering Maatregel over niet al te lange tijd een verslag te sturen van zijn vorderingen. Het zou goed gaan, daar zou hij wel voor zorgen. Geen ouwetje kwam het gebouw meer uit, geen liefhebbende zoon of echtgenoot kwam er meer in, en binnen een paar weken waren ze lam van de ondervoeding. Hij prees zich gelukkig dat hij een militaire training achter de rug had. In zijn jonge jaren was hij bij de commando's geweest en daar had hij wel geleerd hoe je dit soort zaken moest aanpakken.
"Heren, dit is alles," zei de spreker. "Ik zal u niet langer ophouden, want er is werk aan de winkel."
Hartman stond op en met een tevreden gevoel stapte hij de zaal uit, op weg naar zijn Audi. Daarbij viel het hem niet op dat het gezicht van menig directeur op onweer stond. Dat was zijn eerste fout.

Dolores zat rechtop in haar brits in haar cel in het Maatregel Detentiecentrum. Sinds haar arrestatie, nu vier maanden geleden, had ze Dahlia niet meer gezien. Ze miste haar. Liever had ze gezien dat ze samen waren opgesloten op een cel, maar daar kon geen sprake van zijn. Iedereen zat hier alleen, in eenzame opsluiting. Elke dag werd haar door een grauwogige bewaakster een bord eten gebracht. Het was nooit op te maken wat het was. De substantie was bruinig of beige, smaakte nergens naar en had nog het meest weg van mislukte Brinta-pap. Er zaten meestal klonten in. Ze kreeg alleen water te drinken. Al die maanden had ze nog geen glas melk of een kop koffie gezien. Ondervraagd werd ze niet. Een enkele keer had ze de bewaakster gevraagd wat de bedoeling was, maar die had onverschillig haar schouders opgehaald. "Weet ik veel, ik breng alleen het vreten enzo, ik bemoei me verders niet met de gevangenen," had ze gezegd. Voor de rest sprak ze niemand en was ze overgeleverd aan haar gedachten. Haar hele leven kwam terug, helder alsof ze het allemaal voor het eerst beleefde. Niet in chronologische volgorde, maar bij flarden. Scènes uit het verleden speelden zich keer op keer af voor haar ogen. Ze leefde als het ware nog een keer.
Vaak dacht ze aan haar jeugd, in die zo rustige jaren dertig van de vorige eeuw. Nog maar heel jong was ze, toen er een grote domper over het gezin viel: Vader werd ontslagen. Hij was boekhouder geweest bij een firma die handelde in Indische goederen, maar door de crisis was er nauwelijks vraag meer naar. Vader was al tijden somber geweest, want hij zag het allemaal wel aankomen. Hij hield immers de boeken bij, dus hij kon de resultaten van de firma op de voet volgen. Dag na dag kwam de sluiting dichterbij en dag na dag werd hij somberder. Dolores wist zich nog heel goed de dag te herinneren dat hij ontslagen werd, al was ze toen pas vijf. Het was een vrijdag. Moeder was naar de markt geweest om vis te kopen, zoals altijd op vrijdag. De buurvrouw paste dan op de kinderen. Moeder kwam op de vrijdagen uitgelaten thuis. Ze had glimmende ogen en ze zong. Soms danste ze zelfs door de kamer, op de nieuwe muziek uit Amerika, Jazz, waarnaar ze van vader niet mocht luisteren. Die vrijdag was het precies zo: ze danste, ze zong, ze tilde Dolores de lucht in en riep telkens "Mijn allerliefste schat!" Ze rook vreemd, vond Dolores. Naar iets scherps, iets nattigs. De buurvrouw, die nog even was gebleven, bekeek Moeder afkeurend. Dolores begreep niet waarom. Het was toch juist prettig als iemand vrolijk was. Een uur nadat Moeder thuis was, verscheen vader, veel vroeger dan anders. Zijn hoofd hing naar beneden, alsof hij geslagen was. "Kop op, Jan!" riep Moeder hem tegemoet. "We leven! We moeten leven!" Ze danste naar hem toe en wilde hem omhelzen, maar hij weerde haar af. "Je hebt je weer misdragen!" sprak hij. En weer begreep Dolores het niet. Misdragingen, daar was sprake van als zij appels pikte uit de tuin van de buren, of als ze niet meteen ging slapen maar stiekem nog in haar plaatjesboek ging kijken. Ze kon niet inzien wat er mis was met de vrolijkheid van Moeder. Nadat Vader haar had weggeduwd, zakte hij in zijn leunstoel. Hij haalde zijn pijp tevoorschijn en zijn zak tabak, maar bedacht zich. "We moeten allemaal heel zuinigjes aandoen, voortaan," zei hij. "Ik ben ontslagen. Ik hoef niet meer te komen. Vanaf maandag moet ik gaan stempelen. Dan moeten we van de steun leven." Hij borg zijn hoofd in zijn handen. Moeder was na zijn afwerende houding gaan zitten en keek hem smalend aan. "Ach jij, met al je somberheid. Nooit zie je het leven eens zoals het is. Vandaag is maar vandaag en morgen bestaat niet. Al maanden ben je niet te genieten. Denk je eens in hoe dat moet zijn voor de kinderen, zo'n vader die alleen maar sombert in zijn stoel."
"Het opvoeden van de kinderen is jouw taak, Marie!" sprak vader. "Zij moeten zich niet richten naar mij. Als ik thuiskom, wil ik rust. Dat moeten de kinderen maar begrijpen. Ik als man moet alleen zijn met mijn gedachten en die zijn wat ze zijn. Daar verandert niemand wat aan." Moeder begon hard te lachen. Dolores begreep dat ze Vader uitlachte, en dat vond ze niet aardig. Zelf hield ze er ook niet van om uitgelachen te worden. Ze ging bij haar broertje zitten die in de hoek van de kamer met zijn blokkendoos zat te spelen en wachtte af. Vader stond op en liep op Moeder toe. "Jij toont geen respect!" riep hij woedend uit. "Andere mannen worden gesteund door hun vrouw, die hebben een vrouw die wel hun plaats weet, die hebben geen vrouw die elke vrijdag gaat lopen lellebellen op de markt zoals jij dat zo goed kunt. En soms ondersteunen ze het gezin door naaiwerk aan te nemen!"
"Van mijn leven niet!" riep Moeder. "Ik ga niet sloven voor anderen. Ik wil een man die zijn geld opbrengt, waarom zou ik anders zijn getrouwd? Toch niet om je mooie ogen, of dacht je van wel, meneertje. Vroeger, toen we net verloofd waren, toen leek je nog wel wat, maar nu. Armzalige pennenlikker, die naar de pijpen van de baas danst! Ik heb mijn pleziertjes op vrijdag nodig, anders houd ik het gewoon niet uit!" Ze nam een kopje dat op tafel stond en gooide het met alle kracht naar zijn hoofd. Gelukkig kon ze niet goed mikken en spatte het kopje een meter van zijn hoofd uiteen tegen de muur. Het behang, waarover de koffieslierten dropen, was nu voorgoed verpest.
"Ga!" riep vader en hij wees naar de deur. "Ga weg en laat je hier nooit meer zien! Lichtekooi! Nagel aan mijn doodskist!"
"Nu, goed, als dat is wat jij wilt, dan vind ik het best," zei Moeder. Ze ging naar boven. Een kwartier van angstig wachten volgde. Dolores wilde niet dat Moeder wegging, maar als ze het deed, dan hoopte ze dat ze haar meenam. Ze legde haar arm troostend om de schouder van haar broertje. Al die tijd zei vader niets. Hij staarde voor zich uit en zijn blik stond woedend. Dolores durfde niets te zeggen.
Na een kwartier kwam Moeder terug met een kleine koffer. Haar mantel had ze al aan.
"Dit is het laatste wat je van me ziet, Jan!" zei ze. "Jij bent de grootste teleurstelling van mijn leven tot nu toe." Ze keek naar de kinderen maar leek hun niet op te merken. Zonder verder nog iets te zeggen verliet ze de woning. Dolores en haar broertje bleven verbijsterd achter.
Later vertelde Vader dat Moeder op vakantie was, en dat ze ooit wel zou terugkeren naar huis. Ze had immers kinderen en die kon ze niet alleen laten. Maar Moeder kwam niet terug. Die week niet, die maand niet en jaren later, toen de oorlog was afgelopen en Dolores zestien was, was ze nog niet teruggekeerd. Niemand had ooit meer wat van haar gehoord. Dolores was haar altijd blijven missen, want de vrijdagen waren nooit meer vrolijk geworden. Vader was een tijdlang werkloos geweest, maar al voor de oorlog had hij een andere betrekking gevonden. Hij werkte hard, was meestal van huis, alleen de zondagen niet. Dan wilde hij rusten. Hij sprak nauwelijks met de kinderen, alleen om bevelen uit te vaardigen, maar gaf Dolores wel geld voor het huishouden. Het was vanzelfsprekend dat zij de huishoudelijke taken van Moeder zo langzamerhand overnam. Eerst hielp de buurvrouw nog, maar toen Dolores acht was, deed ze alles zelf. Dat was zwaar, omdat ze het buiten schooltijd moest doen. Vader vond wel dat ze naar school moest, dat was trouwens ook verplicht, maar haar eerste taak was het doen van de huishouding, zo drukte hij haar keer op keer op het hart.
Toen ze zestien was, had Dolores de mulo af en kwam ze voorgoed naar huis. Dat was nodig, want Vaders moeder was bij hun in komen wonen. Ze kon niet meer voor zichzelf zorgen. Een paar keer was ze bij de haven aangetroffen om aan te monsteren als matroos en was ze door de politie naar Vader gebracht. Op een zeker moment vond die het genoeg, er moest iets worden ondernomen. Zijn besluit was dat Moeder bij hen kwam wonen. Dolores vond dit heel erg, want het betekende dat zij niet zou kunnen gaan werken. Daar had ze zich erg op verheugd, want het leven bij Vader in huis was zwaar. Sinds Moeder weg was, was hij somber gebleven. Nog steeds zei hij nauwelijks wat. Als hij 's avonds thuiskwam verschool hij zich achter zijn krant en Dolores en haar broer wisten dat zij hem niet mochten storen. Hij hield niet van lawaai. De radio mocht niet aan als hij thuis was, behalve voor het nieuws. Hij verafschuwde de moderne dansgewoonten waarbij iedereen maar in het wild bewoog op wellustige tonen die niet voor jonge mensen konden zijn bedoeld. Daar werden ze maar rusteloos van, terwijl ze rustig en vlijtig aan de toekomst dienden te bouwen. In de dagen rond de bevrijding, toen zoveel jonge vrouwen zich met huid en haar overgaven aan Canadese en Amerikaanse soldaten, toen overal jazzmuziek was, had hij weleens gepreveld dat de oorlog nog beter was voor de zeden. Eerlijk is eerlijk, dat was voordat hij wist wat de joden overkomen was, anders had hij zoiets niet gezegd. Maar voor een zestienjarig meisje was het akelig stil in huis, zeker op de avonden. Zo tussen vier uur 's middags en zes uur 's avonds, als vader er nog niet was, luisterden Dolores en haar broer stiekem naar de radio, altijd zachtjes, want je wist maar nooit of de buurvrouw hen niet zou verraden.
Toen Grootmoeder in huis kwam, veranderde alles. Eerst leek ze net een kind. Ze speelde op de grond met de blokkendoos waar Dolores' broer allang overheen gegroeid was, ze smeerde haar eten door haar haar, ze versnipperde de krant als ze die te pakken kon krijgen. Vader zei tegen haar net zo min iets als tegen zijn zoon en dochter. Voor Dolores waren die eerste dagen zwaar. Zelfs haar broertje was niet zo lastig geweest toen hij nog klein was, en dat wilde wat zeggen, want hij was een heel moeilijk kind geweest dat veel aandacht vroeg. Volgens de buurvrouw kwam dat doordat zijn moeder was weggelopen, maar Dolores dacht dat het iets was wat bij hem hoorde. Hij was een lastige jongen en zou later een lastige man zijn.
De zesde dag dat Grootmoeder er was, het was een zondag en Vader was naar de kerk, ging ze in zijn leunstoel zitten. Aanvankelijk dacht Dolores dat ze daar iets kapot ging maken, want het was haar wel opgevallen dat ze vooral de dingen van Vader kapotmaakte. Zo had ze zijn pijp gebroken, zijn leesbril verbogen, zijn vulpen keihard met de punt op tafel gestoken zodat de kroon gespleten was. Zijn geërgerde blik was het enige dat vertelde wat hij hiervan dacht. Hij zei er niets van. Hij had het idee dat de streken van Grootmoeder geaccepteerd moesten worden, omdat ze er niets aan kon doen.
Maar Grootmoeder maakte niks kapot. Ze bleef gewoon zitten en volgde Dolores met haar blik, die stof aan het afnemen was.
"Denk je nou werkelijk dat je daar gelukkig van wordt, mijn kind?" vroeg ze plotseling. Van schrik liet Dolores de stofdoek uit haar handen vallen, zo onverwacht was het om Grootmoeder zo te horen spreken, terwijl ze de dagen daarvoor alleen gebrabbeld had. Grootmoeder keek haar helder aan, met allesbegrijpende ogen.
"Ik dacht dat u niet meer goed door had wat er om u heen gebeurde," schutterde Dolores. Ze was het spreken in al die eenzame jaren bijna verleerd. Zeker, ze sprak haar medescholieren op de mulo, maar altijd kort, over proefwerken en op het laatst over het naderende tentamen. Ze vroeg ze niet thuis, omdat ze wist dat Vader een hekel had aan bezoek en ze werd nooit ergens uitgenodigd, zelfs niet voor de eindexamenfeestjes. Ik ben saai, had ze zo vaak gedacht, en eerst deed dat besef pijn, later wende ze eraan. Saaie mensen moeten er ook zijn, zei ze tegen zichzelf, als het verlangen de kop opstak om voor iemand iets te betekenen, al was het nog maar om zo weinig.
"Ik heb alles door," vervolgde Grootmoeder. "En ik heb zeker door dat ik oud en eenzaam aan het wegteren was in mijn kleine huisje. Oh, ik kan nog alles, hoor, kind, maar ik wil het niet meer. Daarom dacht ik dat ik beter bij Jan kon gaan wonen. Dat kon ik alleen bereiken door me kinds te gaan gedragen. Kind, je weet niet wat ik heb moeten doorstaan. Ik ben wel vier keer naar die haven geweest voordat iemand me opmerkte en de politie erbij haalde. Stel je voor, bijna had ik kunnen aanmonsteren op een schip uit Hong Kong, daar konden ze nog wel een cleaning lady gebruiken, zeiden ze. Uiteindelijk lukte het. De politie belde je vader, en al snel vond hij dat ik niet alleen kon blijven wonen."
"Maar u had het toch gewoon kunnen vragen!" riep Dolores uit. Ze kon niet geloven dat haar eigen grootmoeder tot zulk een leugen in staat was. Toch was het zo.
"Als ik het had gevraagd, had hij nee gezegd. Ik ken mijn jongen. Hij houdt niet van veranderingen, daarom moest ik doen wat ik heb gedaan."
"Hij zal er achterkomen,'" zei Dolores. "Dan zal hij heel boos zijn. Misschien gooit hij u het huis wel uit."
"Hij komt er niet achter. Want we spreken af dat ik me kinds gedraag als hij in de buurt is, wat gelukkig niet al te vaak is, en dat ik mezelf weer word zodra hij de deur uit is."
Dolores dacht na. Ze moest van Grootmoeder gedaan krijgen dat zij ook meehielp in het huishouden, zodat zij niet meer alles alleen hoefde te doen. Misschien zou ze uit werken kunnen gaan, maar hoe moest ze dat vader vertellen.
"Goed," zei ze uiteindelijk. "Ik zal u niet verraden, maar Wim mag het niet weten, want hij kan zijn mond niet houden."
"Schei toch uit! Wim heeft het allemaal bedacht! Het leek hem enig om zijn grootmoeder in de buurt te hebben. Vader is zo saai, zei hij, en Dolores eigenlijk ook." Dolores schrok van die opmerking, hoewel ze maar al te goed wist dat het waar was.
"Dan doen we het zo," zei ze. "Maar nu ik u niet hoef te verzorgen, zou ik wel kunnen gaan werken. Dat wil ik zo graag. Ik zag deze week nog een advertentie van de girodienst, daar zoeken ze meisjes om mutaties door te voeren in de dossiers. Ik zou dat zo graag doen.."
"Echt waar? Dat lijkt mij nou helemaal niets. Wat dat betreft, kon ik je Moeder wel gelijk geven. Jan wilde dat zij bij ging verdienen als naaister, toen de tijden moeilijk werden, maar dat heeft ze altijd verdomd. Ze zei het enige voordeel dat je hebt als vrouw is dat je je halve leven op je krent kan gaan zitten en precies dat ga ik doen. Ik kon haar geen ongelijk geven. En nu vertel jij me dat je bij de giro wilt gaan werken. Weet je wel wat dat betekent? Je zit de hele dag op een zaal en steeds komt er zo'n enge chef langslopen om te kijken of je wel hard genoeg werkt. Wil je niet veel liever thuis blijven? Bij mij?"
"Ik wil graag bij u zijn, Grootmoeder, alleen wil ik ook graag werken. Ik zou dan mijn steentje kunnen bijdragen, want we kunnen wel wat extra's gebruiken. Vader verdient goed, maar toch is het niet altijd genoeg. En ik zou wat kunnen sparen, voor later, als ik trouw, om een goede start te maken."
Grootmoeder zuchtte. Ze was het er duidelijk niet mee eens. Toch zei ze:
"Nou goed, als je dan zo graag wilt. En een meisje als jij, van jouw leeftijd bedoel ik, hoort ook niet te vaak thuis te zitten. We spreken af dat ik de lichte huishouding doe, terwijl jij overdag bij de giro gaat werken. Met je vader rekenen we dan wel af. Zolang wij het regelen, heeft hij er niet veel tegen, denk ik."
Zo gebeurde het. Vader protesteerde aanvankelijk wel. Wie moest voor Grootmoeder zorgen? Wie deed de huishouding? Besefte ze wel dat een man elke avond op tijd zijn eten moest krijgen? Dat een mannenlichaam andere dingen vroeg dan een vrouwenlichaam dat zoveel minder op de proef werd gesteld? Dolores verbeet zich: als ze haar periode had, was ze doodziek van de buikpijn en de misselijkheid, maar nooit liet ze daarvan iets merken. Vader daarentegen lag bij de minste of geringste verkoudheid dagenlang te kermen op de bank. Het was echter niet verstandig zulke dingen te zeggen. Belangrijk was dat hij haar liet gaan en uiteindelijk, nadat zij hem had verzekerd dat Grootmoeder overdag heel rustig was, heel anders dan 's avonds, mocht ze gaan.
Zo kwam ze bij de giro terecht. Het werk was eentonig, de hele dag typte ze gegevens van girohouders op een kaart. Een jongen liep geregeld langs de bureaus om de kaarten op te halen om ze in het lopende archief te stoppen. Meneer Roersma, de chef, wandelde een paar keer per dag met zijn handen op de rug langs de bureaus, precies zoals Grootmoeder had gezegd, om te kijken of de meisjes wel hard genoeg werkten. In de lunchpauze ging Dolores met haar collegaatjes naar buiten, naar de tuin of naar de gracht. Ze aten hun boterhammen en praatten wat. Meestal ging het over verlovingen en verkeringen. Bijna allemaal hadden ze iemand. Dolores niet. Ze had het gevoel dat ze niet voldeed aan wat er van haar verwacht werd, maar niemand leek het haar kwalijk te nemen. Ze verlangde niet naar een verloofde. In elke man die eventueel in aanmerking kwam, zag ze een jongere versie van haar vader, en ze moest er niet aan denken om daar haar leven mee door te brengen.
Vader bleef altijd geloven dat Grootmoeder dement was. Ze speelde haar rol goed. Ze bleef eten door haar haar smeren en zijn krant aan stukken scheuren. Af en toe slaagde ze erin hem te laten geloven dat het erger werd. Langzamerhand begon ze steeds meer over vroeger te praten, toen zijzelf een kind was geweest en na verloop van tijd zei ze Vader tegen vader en geen Zoon.
Als hij weg was, herstelde ze onmiddellijk. Het huishoudelijk werk kon ze gemakkelijk aan en omdat Dolores eerder thuiskwam dan Vader kon ze hem doen geloven dat zij het hele huishouden deed. Nooit kwam hij op het idee dat ze wel erg veel kon doen in de korte tijd die ze vrij was. Grootmoeder had liefde voor de literatuur opgevat. Een tijdlang was ze erg te spreken over een nieuwe jonge schrijver, van het Reve, die een boek geschreven had over lange en saaie avonden. Ze was het helemaal met hem eens en zei: "Eindelijk eens iemand die de gruwel van de moderne tijd precies weet te omschrijven. De brandstapel gruwelijk? Oh nee! De pest een bezoeking? Welnee! De gruwel is wat wij hier hebben, dit slappe aftreksel dat leven genoemd wordt maar het niet is. Want niets doet er nog toe. Je kan alles doen, alles laten, en de einduitkomst is gelijk." Ze las het boek zes keer achter elkaar. Snel ging het niet, want ze had alleen buiten de huishouding tijd voor het lezen en het sprak vanzelf dat ze niet las als Vader er was. Dan bekeek ze prentenboeken of speelde wat met haar blokkendoos, die ze van Wim had gekregen.

Dolores schrok wakker uit haar herinneringen en voelde weer de ijzige sfeer in de cel. Er was niets aan gedaan om het verblijf ook maar enigszins aangenaam te maken. Dat was niet de bedoeling. Ze moesten lijden, al kon Dolores niet bedenken waarom. Ze had geen idee wat de overheid met haar voor had, en hoewel ze wist dat het verboden was, kon ze niet geloven dat ze hier alleen was omdat ze uit een L.O.V.d. ontsnapt was.
Van buiten drongen er weinig geluiden door. De gevangenis lag ver van de bewoonde wereld. Af en toe reden er auto's in de buurt. Bezoek kreeg niemand, dus dat moesten bewakers zijn. Daarvan waren er niet veel, meestal zag ze dezelfde twee. Greta 's ochtends en Brigitte 's avonds. Beide waren ze lelijke vrouwen van in de veertig. Lelijk, niet om de trekken in hun gezicht, of om de misvormdheid van hun lichaam, maar om de schaapachtige blik in de ogen, die vertelde dat ze alles zouden doen wat ze gezegd werd. De volmaakte gehoorzaamheid, dat straalden ze uit. Eigenlijk net als ik toen, bij de giro, dacht Dolores, eigenlijk net als ik gedurende mijn hele leven. Die ontsnapping uit de L.O.V.E.d., dat is mijn enige daad van verzet geweest. Hoewel dat nooit het geval was geweest, speet haar dat nu. Ze had graag meer in haar leven gehad, waar ze nu op terug zou kunnen kijken. Misschien had ze dat altijd wel gewild en had ze het nooit tot haar bewustzijn willen laten doordringen.
De deur ging open en Greta kwam binnen.
"Je vreten!" zei ze, en smeet een bord met de bekende bruine derrie voor Dolores neer. Ze draaide zich om, maar bedacht zich.
"Oh ja, ik moest nog iets doorgeven van de directrice. Weet je trouwens dat die een achternichtje is van Minister Rita? Dat heb ik nooit geweten, daar kwam ik gisteren pas achter. Nou, sindsdien is ze wel in mijn achting gestegen, want Minister Rita, dat is me er eentje. die zegt waar het op staat en ze is rechtdoorzee, niet zo'n Haagse zakkenvuller zoals ze allemaal zijn daar in Den Haag. Maar wat de directrice, dat achternichtje dus, wilde dat ik jou doorgaf, is dat je binnenkort berecht zult worden. Geen dure poespas, het is gewoon hier in de voormalige bezoekzaal. Wist je dat in deze gevangenis vroeger bezoek werd toegestaan? Het is toch niet te geloven! Alsof wij geen werk genoeg hebben en dan ook nog eens een keer op dat bezoek moeten letten, of dat er niet in of uit gaat. Maar goed, dat is nu verleden tijd. In die bezoekzaal dus, en de rechter komt alleen, zonder griffier of zo'n schrijver waar je niks aan hebt, dat pennen waar is dat nou goed voor, hou toch op, schei toch uit. vroeger op school wilden ze dat wij boeken gingen lezen, nou, ik heb nooit iets gelezen, hoor, al die verzonnen onzin, maar het schijnt dus dat zo'n schrijver van de rechter, de griffier dus, opschrijft wat de waarheid is en niets dan de waarheid. Kom niet bij mij aan met de waarheid, want die is altijd gelogen, zeker als ze zeggen dat het waar is. Maar wat ik zeggen wou, morgen word je dus opgehaald, we schrobben je nog wel even af want je stinkt een uur in de wind, gedver, wat een vies mens ben jij toch, en het is zo weer over want de feiten liggen nou eenmaal op tafel, hè, oud lor dat je er bent." Greta verdween en draaide de deur achter zich op slot. Berecht! Dolores kon het niet geloven. Dat betekende misschien dat ze zou worden losgelaten. Nee, zo ver zouden ze niet gaan. Hooguit werd ze teruggebracht naar de L.O.V.E.d. Ze kwam nooit meer thuis. Ineens voelde ze zich diep verlaten, erger dan ze zich al die maanden in het Detentie Centrum had gevoeld, erger dan ze zich haar hele leven had gevoeld.

De volgende dag stond Tonya Zwartman vroeg op. Ze hield daar niet van, want ze was een avondmens, geen ochtendmens, zeker niet als het de vorige avond wat laat was geworden en ook een vierde fles sherry was opgegaan. Naast haar lag Loes nog te slapen. Zachtjes ging ze het bed uit de badkamer in, die aan de slaapkamer grensde. Dat was zo comfortabel van dit huis, dat de badkamer op twee manieren te bereiken was. Gulzig dronk ze drie glazen water, die de dode muizen in haar mond moesten wegspoelen. Misschien had Loes gelijk en dronk ze inderdaad teveel. Maar het leven is niet nuchter aan te zien, dacht ze, zeker nu niet, in deze barre tijden. De procureur-generaal had haar de vorige dag gebeld om door te geven dat ze zich vandaag naar het detentiecentrum diende te begeven, waar ze de twee vrouwen moest berechten die vier maanden geleden uit de L.O.V.E.d. in Utrecht waren ontsnapt. Ze waren maar twee van de vele ontsnapten, maar hun zaak had de aandacht getrokken omdat het om de instelling ging waar nu al maanden zestien bewoners en bezoekers in de recreatiezaal zaten opgesloten. Volgens de regering was het van belang dat er snel een straf zou worden uitgesproken. Die straf moest een afschrikwekkend voorbeeld vormen voor alle zestigplussers die het in hun hoofden zouden krijgen om de L.O.V.E.d.'s te verlaten, of er zelfs nooit te verschijnen, wat ook steeds vaker voorkwam de laatste tijd.
Natuurlijk was de procureur-generaal niet zo ver gegaan dat hij haar had verteld welk oordeel en welke straf ze moest uitspreken, maar de boodschap was duidelijk.
Tonya trok haar grijze pak met krijtstreep aan, dat haar een vervaarlijke aanblik bood. Tenminste, dat vond ze als ze in de spiegel keek. Ze wist niet hoe ze overkwam op anderen en dat wilde ze niet weten. Ik ben mijn eigen vrouw, zei ze tegen zichzelf, als de gedachte aan wat anderen van haar zouden vinden de kop kwam opsteken. Ze werkte wat partyworstjes naar binnen en nam een lepel mayonaise in, want alcohol wordt nou eenmaal het beste bestreden door vet.
In een snel tempo reed ze naar Amsterdam. Gelukkig was het niet druk op de weg. Gisterenavond was er een waarschuwing uitgevaardigd waarin mensen werden gemaand alleen de weg op te gaan als het absoluut noodzakelijk was. Er waren veel loslopende zestigplussers gesignaleerd en de politie kon niet instaan voor de veiligheid zolang die los liepen. Niet uitgesloten kon worden dat ze gewapend en agressief waren.
Tonya was geen moment bang. Ze had de laatste tijd nooit zestigplussers op straat gezien, en als ze er goed bij stilstond, ook elders niet. Ze leken gewoon van de aardbodem verdwenen en soms vroeg ze zich af of de regering de ontsnappingen niet zelf had verzonnen om een reden te hebben hardere maatregelen in te zetten. Dat zou weer al te gortig zijn, dacht ze, zoiets kun je je toch niet voorstellen. Aan de andere kant: er was wel meer gebeurd wat je je niet kon voorstellen de laatste tijd.
Bij aankomst bij het Detentie Centrum werd ze uitgebreid gefouilleerd door een dikke bewaakster, die koffievlekken op haar uniform had.
"Ze mogen niks hebben," snauwde het mens. "Dus ook geen snoepgoed, want overal kan wat in verborgen zitten. De directrice, die een achternichtje is van Minister Rita tussen twee haakjes, heeft ons dat erg op het hart gedrukt."
Eindelijk mocht Tonya door naar een zaal, waar ze de verdachte zou treffen. Het was een merkwaardige rechtzaak, er was geen verdediging en het was niet de bedoeling dat er iets schriftelijk werd vastgelegd. Het gesprek werd opgenomen, had de procureur-generaal gezegd, later zou er een transscript van worden gemaakt. Er deugt helemaal geen zier van, dacht Tonya. Gelukkig is het de laatste keer dat ik zoiets ga doen, want dat ik hierna ontslagen word, staat wel vast.
In de zaal zat een magere oude vrouw. Haar haar piekte alle kanten op, ze had zware wallen onder de ogen en haar armen, die in uit een lichtblauw gevangenisshirt staken, leken luciferhoutjes, zo mager waren ze. Hier was sprake van grove mishandeling of verwaarlozing, dacht Tonya. Ze voelde medelijden met de vrouw en het liefst had ze haar direct meegenomen om haar vrij te laten. Maar zo gemakkelijk zou het niet gaan. De directrice kwam binnen. Tonya bekeek haar. Ze had wel wat weg van haar oudtante, met dat donkere haar en die Limburgs-bruine ogen. Ze posteerde zich bij de ingang, met de armen over elkaar.
"Rechter Zwartman, u weet wat u te doen staat!" zei ze. "De zaak is duidelijk en mijn email wacht nog op me dus ik hoop dat we dit snel kunnen afronden."
"Ik zal toch zorgvuldig moeten handelen," zei Tonya, terwijl ze tegenover de vrouw plaatsnam.
"Zorgvuldig, natuurlijk, zeer zorgvuldig. Maar wel snel graag." hield de directrice vol.
"Goed, ik begin," zei Tonya en tegen de vrouw die tegenover haar zat:
"Wat is uw naam, uw beroep, en waar woont u, hebben we dat alledrie gehad, sneller kan het niet."
Dolores noemde haar naam, vertelde dat ze geen beroep meer had maar vroeger bij de giro had gewerkt, en dat ze evenmin nog een woning had.
"Het is treurig," zei de rechter. "Geen woning meer, ik moet er niet aan denken."
"U moet ook helemaal niet denken!" gilde de directrice. "U hoeft alleen maar recht te spreken! En geen omwegen, want daar houden wij hier niet van."
Tonya negeerde haar, al was dat moeilijk want het mens was nogal luidruchtig. Echt haar oudtante, met wie Tonya nog samen had gestudeerd, al zou ze dat tegen niemand vertellen en zeker niet tegen haar achternichtje.
"U wordt ervan verdacht op 4 december vorig jaar het raam te zijn uitgeklommen van de L.O.V.E.d. waar u op dat moment verbleef en niet te zijn teruggekeerd," sprak Tonya. "Is dat waar? Heeft u dat gedaan?"
"Jazeker," antwoordde Dolores. "En ik weet niet wat daar verkeerd aan is. Ik wilde gewoon weg, mijn eigen leven weer oppakken. Ze hadden ons ingesloten toen, omdat het bezoek niet weg wilde. En een half jaar daarvoor hadden ze ons huis afgepakt." Er sprongen tranen in haar ogen. Tonya overhandigde haar een zakdoekje.
"Nu, het geval is," ging ze voort. Ze moest wel bij de les blijven natuurlijk, ook al bonkten haar slapen. Vanaf vandaag, of nee, morgen, want vandaag was een moeilijke dag met zo'n rare rechtspraak, zou ze minderen met drinken, misschien uiteindelijk zou ze zelfs stoppen. "Het geval is, dat uw daad destijds was verboden," zei ze. "Eenmaal in de L.O.V.E.d. opgenomen, mag niemand de instelling nog verlaten, zo staat het beschreven."
"Daar wist ik helemaal niks van!" zei Dolores. "Ik werd er wel verplicht ingestopt, maar dat wil nog niet zeggen dat ik ook wist dat ik er niet meer uit mocht."
"U wordt geacht de wet te kennen."
"Maar dan moet ik die wel kunnen lezen, of horen, en wij hadden geen kranten, geen televisie, wij hadden helemaal niets."
Tonya streek over haar kin. Ze voelde hoe de ogen van de directrice in haar rug prikten. Nu was het een kwestie van doorzetten.
"Tja," zei ze. "Daar zit wel wat in. De overheid heeft mogelijk verzuimd u op de hoogte te stellen van de regels."
"Maar dat heeft de verpleging dan wel gedaan!" riep de directrice. "Ze wisten er allemaal van, en het is gewoon een misdrijf!"
Tonya draaide zich om.
"Wilt u zich niet met de rechtspraak bemoeien? U stoort!" De directrice wierp haar een dodende blik toe maar zweeg.
"U kon het niet weten," vervolgde Tonya. "Zo, zo, dat werpt een heel ander licht op de zaak. U kon het niet weten, dus u wist niet dat u een misdrijf pleegde. En dat komt neer op hetzelfde als dat u geen misdrijf hebt gepleegd, als u begrijpt wat ik bedoel."
"Ik geloof van wel," zei Dolores. Een kleine twinkeling trok door haar blik.
"Juist. Dan moet ik u vrijspreken, en u bent een vrije vrouw, vanaf nu, hoewel de Maatregel nog steeds van kracht is, dus u moet naar een L.O.V.E.d."
"Het is een godsschandaal!" gilde de directrice. "Dat komt hier maar mijn gevangenen afpikken, dat laat de grootste criminelen zomaar los op straat en wij moeten maar weer zien wat ervan komt! Het is een schande, dat er zo recht wordt gesproken. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden, dat is wat het is!"
"Mevrouw de directrice, hou nou eindelijk uw klep. Ik heb recht gesproken, op grond van internationaal geldende beginselen en daar heeft u helemaal niets mee te maken. Ik zal mevrouw begeleiden naar de dichtstbijzijnde L.O.V.E.d. waar nog plaats is."
"We brengen haar zelf wel met de gevangenisauto," zei de directrice. "Ik vertrouw u niet."
"Mevrouw, dat is een belediging van een rechter in functie, die kan worden bestraft met vijf jaar cel!" Tonya had er geen idee van of het waar was wat ze beweerde, maar het had wel effect want de directrice zweeg.
Dolores was opgestaan. Ze rilde. Misschien van geluk of van plotselinge ontspanning.
"Mevrouw de rechter, mag ik u nog wat vragen?"
"Natuurlijk, vraagt u maar."
"Mijn vriendin Dahlia, die tegelijk met mij is opgepakt, die wist ook van niets. Zou zij ook kunnen worden vrijgelaten?"
"Geen sprake van!" riep de directrice. Eén blik van Tonya was voldoende om haar het zwijgen op te leggen.
"Akkoord, ja, ik heb gelezen dat u samen bent gearresteerd, om hetzelfde feit, en bij gebrek aan verdediging neem ik de vrijheid om gelijk te oordelen over gelijke zaken. Als iemand nog begrijpt wat ik bedoel. Zelf begrijp ik het in ieder geval steeds minder." Ze wendde zich naar de directrice en zei:
"Ga de vriendin van deze mevrouw, Dahlia, halen, want die is ook vrij." De directrice balde haar vuisten, maar zei niets toen ze uit de kamer verdween.
Toen ze weg was, zei Tonya tegen Dolores:
"Jullie zijn me wel een stelletje, hoor, weten jullie wel hoeveel nota's er zijn geschreven over jullie geval? Heel veel, in ieder geval. Ik ga jullie straks naar een L.O.V.E.d. brengen. En we worden afgeluisterd, dus verder zou ik mijn mond maar houden als ik jou was. Ze knipoogde.
Even later werd Dahlia binnengebracht. Ook zij was mager, maar van wallen onder haar ogen was geen sprake. Ze zag er springlevend uit. Dahlia en Dolores omhelsden elkaar. "Meid, meid, wat heb ik je gemist," zei Dahlia met tranen in haar stem. "Daar was geen lol aan hoor, zo in mijn eentje in die cel. Soms dacht ik dat ik gek werd, en dat alleen van allenigheid, maar nu zie ik je dan eindelijk. Ik begrijp dat we zijn vrijgesproken door de rechter?"
Dolores knikte. "En we worden afgeluisterd," zei ze. "Dus pas op je woorden. De muren hebben oren en de laatste tijd hebben we gezien wat dat betekent." Dahlia sloot haar lippen met haar wijsvinger. "Mijn lippen zijn verzegeld," zei ze. "Ik zwijg als het graf. Je kent me toch?"
"Daarom!" zei Dolores.
"Kom, dames," zei Tonya. "We zullen de directrice niet langer ophouden, want ze heeft het druk."
Ze konden ongehinderd het detentiecentrum uitlopen. Eenmaal in de auto zei Tonya: "Natuurlijk breng ik jullie niet naar de L.O.V.E.d., dat zou pas crimineel zijn. Ik heb gehoord dat ze de mensen daar gaan uithongeren. Ja, ze verzwijgen veel, maar de procureur-generaal heeft zijn mond voorbij gepraat, dus ik weet ervan. Jullie gaan met mij mee naar huis, daar is genoeg ruimte. Het is een voormalig verpleegstershuis, en er zijn allemaal van die kleine kamertjes boven. Daar zijn jullie veilig. Op straat kunnen jullie je niet begeven op dit moment, maar het zal niet lang meer duren, deze onzin."
"Nou, zo'n rechter heb ik nog niet meegemaakt," zei Dahlia.
"Heb je dan veel rechters meegemaakt?" vroeg Dolores.
"Daar laat ik me op dit moment niet over uit, dat zou de sfeer maar verpesten," zei Dolores.
Nog geen half uur later reden ze de parkeergarage van het appartementencomplex waar Tonya woonde in. Behendig parkeerde Tonya de auto en nam Dolores en Dahlia mee naar de lift.
In haar appartement wachtte Loes op haar. Ze was gekleed in haar huispak, want ze hoefde vandaag niet te werken.
"Dag Tonya, we hebben bezoek, zie ik."
"Ja, de dames logeren enige tijd bij ons. Tot de zaak wat rustiger is, zal ik maar zeggen. Ze hebben het zwaar gehad, in het detentiecentrum, maar gelukkig is het misverstand nu uit de weg en zijn ze vrijgesproken."
Loes stond op en reikte Dolores en Dahlia de hand.
"Welkom, dames. We zullen goed voor u zorgen," zei ze en tegen Tonya. "Ik ben trots op je. Eindelijk heb je gedaan wat je moest doen."
"Ik ben wel mijn baan kwijt," zei Tonya. "Hebben ze al gebeld? Dit pikken ze niet, dat weet ik zeker."
"Dat mag zo zijn, maar dat zien we dan wel weer," zei Loes. "We redden het wel. We hebben voorlopig geld zat en anders gaan we het stelen."
"Zo spreek je niet tegen een rechter!" riep Tonya uit. "Wat moet ik nu als je mij wordt voorgeleid?"
"Ik word je niet voorgeleid, want jij bent geen rechter meer, al heb je dat nog niet gehoord. Voortaan zijn we allemaal vrije vrouwen, allemaal. En het eerste wat ons te doen staat, is ervoor zorgen dat de Maatregel verdwijnt."
"Hear, hear," riep Dahlia, die in een gemakkelijke stoel was gaan zitten.

In de recreatiezaal van de Utrechtse L.O.V.E.d. was de toestand nijpend geworden. De mensen sliepen nu al maanden op bij elkaar geschoven stoelen, ze kregen te weinig eten en moesten hun behoeften doen op de po. Aanvankelijk was er een sterke band geweest tussen de zestien mensen, maar nu was de spanning soms te snijden.
Ida had zich ontpopt als leider van de groep, maar niet iedereen wilde haar leiderschap aanvaarden. Johan moest niets van haar hebben. Hij kon zichzelf wel voor de kop slaan dat hij ooit de L.O.V.E.d. was binnengewandeld en dat alleen om zijn moeder op te halen. De afgelopen maanden was hij haar gaan haten. Ze zeurde en ze zeurde maar, over haar pijn, over haar honger, over dat het zo donker was dat ze niet kon lezen. Zo kon hij zich haar helemaal niet herinneren, zo was ze helemaal niet voordat de Maatregel werd ingevoerd. Ida had zich over zijn moeder ontfermd en als hij tegen haar uitviel dat ze zich niet zo moest aanstellen, nam ze het altijd voor haar op. Hij voelde zich verlaten, zo zonder medestander. En hij had honger. Had hij zich vroeger geschaamd voor zijn bolle maag, die hij maar niet weg kon krijgen ook al trainde hij nog zo hard, tegenwoordig had hij die dikte graag teruggenomen in ruil voor fatsoenlijk eten. Wat ze voorgezet kregen, was meestal platgekookt en smakeloos. Volgens Ida was dat opzet, maar Johan dacht dat er eerder sprake was van onverschilligheid. Er was niemand die de moeite nam om goed voor hun te zorgen. Misschien was het personeelsgebrek. Sinds een paar dagen was het altijd een bewaker die het eten kwam brengen, nooit een verpleegster.
Vandaag was het buiten zonnig, maar koud. Dat was te merken aan de temperatuur binnen. De thermostaat was een fors aantal graden lager gezet en de broeierigheid die de recreatiezaal vroeger zo gekenmerkt had, had plaatsgemaakt voor een vochtige kilte.
"We verdelen het tafelkleed vandaag," zei Ida. "Ik maak een rooster. De jongeren komen het laatst aan de beurt en iedereen mag zich een half uur warmen."
"Dan weet ik het wel weer, tegen de tijd dat ik aan de beurt ben, is dat ding zeiknat van de pis en het zweet," zei Johan.
"Ik heb het al zo vaak gezegd, Johan. We hebben hier te maken met ouderen en jij blijft je maar zelfzuchtig opstellen. Denk eens aan je arme moeder."
"Ja, doe dat, jongen, het wordt tijd dat je eens aan mij denkt!" riep zijn moeder.
"Zuster!" riep Brenda. Zij riep dat steeds als de spanningen hoog opliepen. Ze kon er slecht tegen.
"Mijn arme moeder denkt al veel te vaak dat zij er het ergst aan toe is. Dat is het probleem. En dat word ik een beetje zat."
"Ach jij!" zei zijn moeder. "Als kind was je al zo verwend. Ik wil niet eens bij je wonen, al zou je me proberen te dwingen. Ik wil zelfstandig blijven, en niet afhankelijk zijn van de nukken van zo'n rotkind!"
"Nukken! Rotkind! Nu kom je er eens duidelijk voor uit wat je van mij denkt!" zei Johan. "Altijd mooi weer spelen van mijn kind is kapper en zijn zaak doet het hartstikke goed, maar nu horen de anderen het ook eens, hoe je werkelijk over mij denkt."
"Johan! Ada! Onmiddellijk stoppen! Als we hiermee beginnen, is het helemaal zo met ons gedaan. We moeten de koppen bij elkaar steken, solidair zijn, want dat is nodig. We moeten hier uit zien te geraken!"
"Nou, weinig kans," zei Betty, die nooit veel van zich liet horen, maar de laatste tijd wat minder terughoudend was. "We komen hier nooit meer uit. We zijn belegerd. En hoe is het buiten? Niemand die het ons vertelt!"
"Dat is hun tactiek, bedoeld om ons te breken," zei Ida. "Dat heb ik nou al zo vaak uitgelegd. En iedere keer weer trappen jullie erin. Volgens mij gaat het helemaal niet zo lekker daarbuiten. Ze zijn in paniek, anders hoefden ze ons niet zo lang vast te houden. Nee, ik voorspel je, het is bijna gedaan."
"Nou, ik moet het nog zien," zei Ada. "We zitten hier een eeuwigheid, en ik ben vel over been. Ik voel me gewoon ziek van magerte!"
"Dat geldt voor ons allemaal, Ada. Jij bent de enige niet."
"Dat weet ik ook wel, en toch voel ik me ziek, en dat wil ik ook eens kunnen zeggen af en toe. Jullie weten niet wat het is, ik heb de hongerwinter ook al meegemaakt en daar doet het erg aan denken, hoor."
"En toch is het anders," zei Ida. "Ik heb de hongerwinter dan misschien niet meegemaakt, maar ik kan me niet voorstellen dat je toen in een gang zat waar volgevreten bewakers liepen."
"Dat hing er vanaf waar je zat," zei Betty. "Maar daar wil ik het niet meer over hebben. Ik zou het er liever over hebben hoe we hieruit komen, want de situatie is penibel, Ida, dat moet jij zelfs toegeven."
"Dacht je dat ik het niet moeilijk had!" viel Ida uit. "Dacht je dat het voor mij gemakkelijk was! Ik ben al maanden mijn moeder kwijt. Niemand vertelt me waar ze is! Zijn die twee wel goed terechtgekomen? Of is ze iets vreselijks gebeurd? Ik weet het niet, jullie weten het niet, en ondanks mijn grote onzekerheid probeer ik er toch het beste van te maken."
Op dat moment kwam de directeur binnen. Hij droeg een uniform met witte biezen op de broek en allerlei versieringen waaruit moest blijken dat hij verschillende heldendaden op zijn naam had. Er zaten schoudervullingen in zijn uniformjasje. Kennelijk was het de bedoeling dat hij gezagwekkend overkwam.
"Zo, stelletje tuig," zei hij. "Het valt niet mee zeker, hè? Nou, ik kan jullie wel vertellen, het is helemaal de bedoeling niet dat het meevalt! Hoe moeilijker jullie het hebben, hoe liever het me is. Het is afgelopen met dat suffend ouder worden en maar van alles aangedragen krijgen. Dit is de nieuwe tijd! De tijd van de jeugd! En daar hebben jullie je maar bij neer te leggen. Kijk, als het bezoek gewoon was weggegaan, toen, vier maanden geleden, was er helemaal niks aan het handje geweest. Dan hadden jullie gewoon wat kunnen zitten suffen voor het raam, een hapje eten, op tijd naar bed, en ook nog wekelijks een douche. Helemaal onder de pannen waren jullie, en dan zou je toch denken dat er sprake zou zijn van enige dankbaarheid. Maar nee hoor, maar blijven zeuren, ik wil naar huis, het bezoek moet vaker, het eten is niet lekker, ik wil elke dag onder de douche. Stank voor dank. Jonge mensen werken zich helemaal uit de naad om jullie van onderdak en eten te voorzien, daar zouden jullie weleens aan mogen denken. Het is toch niet niks, dat je als het ware levenslang vakantie hebt. Maar jullie schijnen dat heel normaal te vinden en gaan nog zitten zeuren op de koop toe!"
"Wij willen hier helemaal niet zijn," zei Ada. "Dat hebben wij niet bedacht hoor."
"Dat komt omdat jullie niet weten wat goed voor je is. En zeg nou zelf, het is toch zeker geen gezicht al die grijze koppen op straat, al die uitgelubberde, gerimpelde lichamen op het strand. Gadverdamme zeg. Jullie moeten zelf toch ook toegeven dat het zo niet langer kon."
"Jij wordt anders net zo," zei Ida. "En als ik je zo zie met je pafferige kop duurt dat helemaal niet zo erg lang in jouw geval." Hartman deed een stap in haar richting en hief dreigend zijn hand omhoog.
"Nou moet jij niet brutaal worden, dametje!" zei hij. "Daar ben ik helemaal niet van gediend. Jij moet gewoon heel rustig blijven luisteren naar wat ik te zeggen heb."
"Veel bijzonders is het anders niet tot nu toe," zei Ida.
"Mag ik nou ook eens wat zeggen," zei Johan. "Ik heb nog geen gelegenheid gehad om met meneer de directeur te praten, maar ik wil dus zeggen dat ik helemaal de bezoekregel niet overtreden heb. Ik ben hier als het ware per ongeluk binnengedraaid, en toen kon ik niet meer weg."
"Nee, nou wordt-ie mooi!" riep zijn moeder uit. "Vuile verrader! Wil je daarmee zeggen dat wij het verdienen om opgesloten te zitten?"
"Zo bedoel ik het niet," zei Johan. "Jij trekt alles zo in het negatieve! Je zoekt gewoon spijkers op laag water!"
"Nou, de sfeer is hier geweldig," zei Hartman smalend. "Jullie rukken elkaar de kop nog af, als we niet uitkijken. Dat is niet zo mooi natuurlijk, maar ermee zitten kan ik niet. Het stinkt hier trouwens verschrikkelijk. Ook zoiets, oude mensen stinken altijd. Is het niet naar pis, dan is het wel naar stront. Ze hebben er goed aan gedaan om jullie vast te zetten, en ik zal alles op alles zetten om het zo te houden."
"Zijn de ontsnappingen nog gaande?" vroeg Ada langs haar neus weg.
"Daar heb jij helemaal niks mee te maken! Zijn de ontsnappingen nog gaande! Hoe durf je!" schreeuwde Hartman, terwijl zijn hoofd rood werd en de blauwe aderen in zijn nek zo opzwollen dat ze bijna leken te knappen.
"Nou, ik bedoelde er niks mee, hoor," zei Ada. "Ik vroeg het me gewoon af. Je hoort hier zo weinig, hè. Het is een mooi onderkomen, maar met de informatie is het slecht gesteld."
"Achterlijk wijf!" zei Hartman. "Het is dat het nog verboden is maar anders zou ik je een pak op je lazer geven! Ik onthoud het wel, wacht maar af, je zal je leukigheid nog bezuren, stomme troel!"
"Bedaar een beetje, zeg," zei Ida. "Gedraag je als een directeur in plaats van een straatjongen. Ongelofelijk vind ik dit. Als ik hier uit kom, zal ik zeker mijn beklag doen."
"Dat doe je dan maar!" riep Hartman terwijl hij naar de uitgang liep. "Jullie trekken allemaal aan het kortste eind, daar kun je verzekerd van zijn."

In de directiekamer zaten mevrouw Vleugel en mevrouw Heuvelland over de agenda voor de bestuursvergadering gebogen. Ze hadden het nodig gevonden om nog een keer bijeen te komen, want ze waren het niet eens geworden de vorige keer. Het geschil bevond zich rondom agendapunt 4, waar de mededelingen, ingekomen en uitgaande stukken stonden. Mevrouw Vleugel was van mening dat de uitgaande stukken wel genoemd moesten worden, ook al waren ze er niet, terwijl mevrouw Heuvelland van mening was dat het kopje uitgaande stukken alleen verwarring zou wekken als er geen stuk onder werd genoemd.
Dit was de lezing die zij Hartman hadden verteld. Ze hadden zijn neerbuigende blik genegeerd toen ze het hem meedeelden en hadden slechts meegedeeld dat ze vandaag weer zouden verschijnen om verder te praten over agendapunt 4.
"Hij kan elk moment terugkomen," zei mevrouw Vleugel met gedempte stem. "We moeten opschieten."
"Weet ik," gaf mevrouw Heuvelland toe. "Het is nu of nooit. now or never. it's now or never, goh, dat was zo'n leuk liedje in mijn jeugd, het komt even weer helemaal terug. Maar goed, we zijn er klaar voor! Het is een militaire operatie, bijna. Of nee, helemaal, het gaat om ons voortbestaan."
"Gelijk heb je, Hannie, daar gaat het om, en inderdaad moeten we nu handelen, voordat het allemaal te laat is, en die gek ons ik weet niet wat aandoet."
Gespannen luisterden ze naar geluiden op de gang. Het leek eeuwen te duren voor ze de voetstappen van Hartman hoorden. Even later zwaaide de deur open. Hij vloog met een klap tegen de muur.
"Zo, dames, zijn we eruit gekomen? Het was ook een moeilijk vraagstuk, te moeilijk om dat zomaar voorbij te laten gaan, natuurlijk!"
"Zeker, meneer Hartman, heel moeilijk. Maar we zijn er helemaal uit. Oh God, wat zijn we eruit," zei mevrouw Vleugel. Hartman keek haar bevreemd aan. Op dat moment dook mevrouw Heuvelland naar zijn benen en wierp hem op de grond. Meteen daarna lieten beide dames zich op Hartman vallen.
"Willen jullie godverdomme weleens van me af gaan, stelletje ouwe koeien!" riep Hartman. Hij worstelde maar het gewicht van de beide dames liet niet toe dat hij zich bevrijdde.
"Hoor toch eens, wat een lelijke woorden onze directeur zegt," zei mevrouw Vleugel. "Eigenlijk is het niet meer verantwoord dat we hem handhaven in deze representatieve functie."
"Nee, ik denk dat we hem moeten ontslaan. Maar mogelijk is hij het daarmee niet direct eens. Dus we moeten maatregelen treffen." Mevrouw Heuvelland sleepte een groot touw onder het bureau vandaan en wond dat om het lichaam van Hartman. Zij was haar hele leven een verwoed zeilster geweest, zodat het leggen van knopen die niet gemakkelijk los konden worden gemaakt een fluitje van een cent voor haar was. In een ommezien was Hartman stevig vastgebonden. Zijn ogen puilden uit zijn hoofd.
"Laat me los," smeekte hij. "Ik heb claustrofobie."
"Dat lijkt me niet verantwoord, meneer Hartman. Het lijkt me dat u niet in staat bent om zelfstandig te redeneren op dit moment, dus we houden het zo. Is het nodig om iets voor zijn mond te doen, mevrouw Heuvelland? Dat hij niet zo gemakkelijk kan schreeuwen bedoel ik? Want daar krijgen we maar klachten van de buren van."
"Ik denk dat u gelijk heeft. Burenruzie, dat kunnen we niet hebben op dit moment." Mevrouw Heuvelland haalde een stevig stuk industrieplastic tevoorschijn, en plakte dat op Hartmans mond.
Deze kreunde en bewoog wild, voorzover hij daartoe in staat was.
"We moesten hem maar even zo laten liggen," zei mevrouw Vleugel. "Ik denk niet dat hij hier gestoord wordt."
"Nee," zei mevrouw Heuvelland. "Niemand komt de directeurskamer binnen, dus hij ligt hier lekker rustig. Laat hem maar even zo."
Ze stonden op en verlieten de directiekamer.

De premier zag er vermoeid uit. De laatste tijd had hij nauwelijks geslapen want zijn zorgen waren overweldigend. In het hele land ontsnapten ouderen uit L.O.V.E.d.'s en ze waren maar zelden terug te vinden, Klinic weigerde nog steeds de medicijnen in de juiste samenstelling te leveren en hierdoor kon de onrust niet worden beteugeld en nu had een rechter, die zich weleens vaker van een dwarse kant had laten zien, twee belangrijke gedetineerden vrijgesproken. Deze gedetineerden waren tot op heden in geen enkele L.O.V.E.d. aangeleverd. Omdat hij het niet meer helder zag allemaal, had hij Minister Rita uitgenodigd voor een informeel overleg. Hij kon haar niet luchten of zien, de ordinaire schreeuwlelijk, maar juist door haar simpelheid kon ze weleens uitzicht bieden op een simpele oplossing.
Haar energieke voetstappen kondigden zich aan en even later zwaaide de deur open.
"Goedemorgen, Jan Peter, wat zit je er beteuterd bij," groette ze hem.
"Dag Rita, ik ben bezorgd, bezorgd om de zorgzaamheid zal ik maar zeggen. Ik weet niet meer wat ik moet doen. Ons beleid wordt gefrustreerd, van alle kanten aangevallen en ik weet gewoon niet meer wat ik moet doen."
"Dat weet je wel vaker niet, Jan Peter, ik zeg vanmorgen nog tegen mijn man, Jan Peter is de weg kwijt en dat is niet de eerste keer."
Een ogenblik wist de premier niet wat te zeggen. Eigenlijk zou hij het mens zijn kamer uit moeten gooien, maar daar was geen denken aan. In de eerste plaats zou ze niet gaan, en in de tweede plaats was het zo dat hij haar nodig had. Dat kon hij niet ontkennen. De werkelijkheid week zoals zo vaak helemaal af van de academische ideeën. Toen hij de L.O.V.E.d.'s had bedacht, had hem een liefdevolle plaats voor ogen gestaan, waar ouderen werden verzorgd, terwijl het niet veel hoefde te kosten. Temeer omdat de AOW zou worden afgeschaft. Het was toch niet van deze tijd, om mensen zo in de watten te leggen. En, eerlijk is eerlijk, ze liepen in de weg, en ontsierden het straatbeeld. Zeker, dat had ook meegespeeld. Maar vooreerst wenste hij een zorgzame samenleving, waar de mensen die niet voor zichzelf konden zorgen op sobere wijze in hun behoeften werden voorzien. Hij had die geboden, en nu liepen de mensen ervoor weg.
"Het is een penibele toestand, Rita," sprak hij zorgelijk. "De mensen willen gewoon mijn bedoelingen niet inzien. Het is toch vreemd dat een rechter die twee dames heeft vrijgesproken terwijl ze zo duidelijk in overtreding waren?"
"Vreemd? Vreemd?" snerpte Minister Rita. "Dat is schandalig, dat is ingrijpen in het beleid van de overheid op een ongeoorloofde wijze! Ze zou uit haar ambt moeten worden ontzet! Ze zou zelf moeten worden opgesloten in het Maatregel Detentie Centrum! We moeten rechtdoorzee zijn, Jan Peter! Duidelijkheid, dat is waar het om gaat. Zeggen waar het op staat en er ook voor uit durven te komen!"
"Ja, ja, Rita, ik weet het allemaal wel, maar wat wil je dan doen? We hebben het niet meer in de hand. Er werken nu al duizenden verplichte vrijwilligers in de L.O.V.E.d.'s, de directies zijn vervangen omdat het achteraf toch niet zo'n goed idee was om er D.J.'s en jonge ondernemers in te zetten, de Maatregel is aangescherpt, de Maatregel Uitzonderings Passen worden ingetrokken. En nog wil het niet lukken. Ik zou zo graag willen dat de mensen zelf zeggen, ja, zo is het goed, bedankt premier, dat u ons de weg hebt gewezen. Zoals de vroeger de Here volgden, zo heb ik mij dat voorgesteld."
"Dat van de Here weet ik niet," zei Minister Rita. "Dat is mij te lang geleden allemaal, en ik vind, je moet niet in het verleden blijven hangen. De toekomst, Jan Peter, daar gaat het om. En is de toekomst aan die oudjes, die we van straat hebben gehaald? Nee, de toekomst is aan de jeugd, dat is altijd al zo geweest en dat is nog steeds zo. Als het niet goedschiks kan, dan moet het maar kwaadschiks, er is niets aan te doen."
"Ik wil niet dat er geweld wordt gebruikt." De premier zette zijn bril af en wreef door zijn ogen. "Geen geweld, want daar is het mij niet om te doen. Bovendien zou dat niet goed overkomen bij de bevolking, ben ik bang. Ik wil de mensen overtuigen. Dat kan jij zo goed, Rita, de mensen overtuigen."
"Ja, daar heb ik geen enkele moeite mee," beaamde Minister Rita. "Ik heb ze al overtuigd voordat ik zelf goed weet wat ik bedoel, dat bleek jaren geleden al, tijdens mijn eerste ambtstermijn. Je moet duidelijk zijn, Jan Peter, daar gaat het om. Laat merken dat er met jou niet te sollen valt. Dus of ze blijven rustig zitten in hun L.O.V.E.d., of ze krijgen niks te eten meer. En bij verder protest gewoon het Maatregel Detentie Centrum in. Daar zitten ze nu met één persoon in een cel en dat kunnen er best drie of vier zijn. Gewoon korte metten maken, iedereen die dwarsligt oppakken. En uitzetten!"
"Rita, we kunnen geen Nederlanders uitzetten, dat weet je maar al te goed."
"Ik vraag me af of dat niet kan. Ik zou best iets kunnen bedenken waardoor het wel lukt. Maar laten we niet op de zaken vooruitlopen. Aanpakken die handel, en snel een beetje!"
De premier luisterde al niet meer. Zoals zo vaak was hij teleurgesteld in Minister Rita. Het leek zo eenvoudig wat zij zei, en duidelijk. Maar het was allemaal zo ruw, zo onderdrukkend. Hij wilde dat niet. Nog steeds wilde hij een manier vinden om de mensen ervan te overtuigen dat hij gelijk had, dat de Maatregel het beste was voor iedereen. Was het niet zo, dat er veel meer aan sport werd gedaan nu de trottoirs niet meer bevolkt werden door schuifelende ouderen met looprekken? Iedereen kon lekker doorrennen en elke dag een persoonlijk record breken. Was het niet veel minder druk in de huisartsenpraktijken? De ouderen hadden daar veel te veel plaats ingenomen, veel te veel aandacht gevraagd van de huisartsen. Nu kwamen er alleen zwangere vrouwen en een enkeling die de pech had op jonge leeftijd ziek te worden. Geen gezeur meer over kleine kwaaltjes, die allemaal met de ouderdom te maken hadden en die trouwens vooral ontstonden omdat mensen teveel tijd hadden om erover na te denken. Gonsde het niet van jeugdigheid in de straten en in de gebouwen? Nergens meer ouderen in de rijen, niet meer in de supermarkt waar ze de boel ophielden met hun halfje melk en halfje wit, niet meer bij de attractieparken waarheen ze mee werden gesleept door hun kinderen die zich verplicht voelden om hen te vermaken. Zoveel was er verbeterd, en dat was zo duidelijk. Waarom verzetten mensen zich dan toch. Waarom waren ze niet blij, en lieten ze wat meer blijken dat ze het allemaal aan hem, Jan Peter, te danken hadden.
"Zit je weer in gedachten, Professor," zei Minister Rita. "Dat is het probleem met jou. Je denkt teveel. Nou, daar zal niemand mij op betrappen! Ik doe wat ik doen moet en wel meteen!"
"Ja, Rita, dat weten we nou wel. Alleen is het probleem dat ik niet weet wat ik doen moet. Het staat me toch tegen om mensen in te sluiten. Met de twee vrijgesproken dames was het anders, zij verstoorden de openbare orde doelbewust, maar om nou zomaar iedereen op te sluiten, nee, ik wil niet teveel gebruik maken van dat instrument."
"Je zal toch wat moeten. Je gezag wordt met de dag ondermijnd."
"Ik weet het, ik weet het. Misschien moet ik een website maken, een Maatregelwebsite. Of een Blog, waar ik het allemaal neerschrijf in een taal die iedereen kan begrijpen. Ja, dat ga ik doen! Ik ga het opschrijven! Dat is de heer Fortuyn ook zo goed bevallen destijds! Gewoon de taal van het volk spreken zonder te vervallen tot Jip en Janneke taal."
"Met de heer Fortuyn is het anders niet zo heel goed afgelopen, als ik me goed herinner. Met schrijven kom je er niet, Jan Peter, daar voelen de mensen niets van. Bovendien lezen mensen niet, daar hebben ze het te druk voor."
"Ook iets wat verbeterd is. De zestigurige werkweek. Nog nooit was Nederland zo productief!" De premier fleurde enigszins op. Het hielp toch wel, de peptalk van Minister Rita.
"En nu de rest nog," zei Minister Rita. "Want zo kan het niet langer. We mogen niet zo op onze kop laten zitten. Ik denk dat de druk er echt op moet, Jan Peter, anders loopt het gierend uit de hand. Stop er wat meer in het Maatregel Detentie Centrum, gewoon als afschrikwekkend voorbeeld."
"Is daar al eens wat gedaan aan de brandveiligheid?" vroeg de Premier, die zich een incident herinnerde dat erg vervelend was geweest voor de regering, al kon hij zich niet meer precies herinneren wat voor incident het was."
"Jazeker! Het roken is ten strengste verboden!" zei Minister Rita. "En dat lijkt me afdoende, waar geen rook is, kan ook geen vuur zijn en zo is het!"
"Dank je wel, Rita. Ik moet nog eens over je suggesties nadenken. Je hoort vrijdag in de ministerraad welke mijn besluiten zijn."
"Het is goed, Jan Peter, ik ga weer eens verder. Ik heb nog een hoop te doen vandaag. Ik moet naar de Bilderbergconferentie, over het zakenleven na 2010." Ze keek op haar horloge, een gouden ding met krulletjes bij de wijzerplaat en een fel roze gekleurde band. "Ik moet vliegen! Straks sta ik weer in de file met mijn chauffeur en dat is wel het laatste waar ik behoefte aan heb!"
Ze stoof de kamer uit en liet de premier alleen. Hij stond op en liep naar het raam. Dikke zwarte wolken hingen er over de stad. Overal was bedrijvigheid, overal werd gewerkt. Soms werd er in het parlement gevraagd wat hij ging doen aan de milieuproblematiek. Hij antwoordde daar niet op, maar ging in op de geweldige vooruitgang die er was geboekt sinds zijn aantreden. Zo overdreven allemaal. Een mislukte Amerikaanse presidentskandidaat had ooit iedereen de stuipen op het lijf gejaagd met zijn film over de opwarming van de aarde, en sindsdien zeurden de mensen maar over CO2-uitstoot en vermindering van het autoverkeer. Daar won je de oorlog niet mee. Daar teveel rekening mee houden zou betekenen, dat de vooruitgang tot stilstand kwam.
Ondertussen was hij nog geen steek verder met de oplossing van het grote probleem van dit moment, namelijk hoe hij de zestigplussers binnen de L.O.V.E.d. kon houden. De twee vrijgesproken dames moesten gevonden worden, dat stond vast, maar verder voelde hij er weinig voor om de suggesties van Minister Rita op te volgen en iedereen in het Maatregel Detentie Centrum vast te zetten. Dat kwam zo kil over en dat was niet goed voor het draagvlak dat hij gevonden meende te hebben. Er zat niet veel anders op dan af te wachten. En een blog te schrijven. Hij opende zijn internetbrowser en zocht op google naar gratis sites om blogs te maken.

In het appartement op de Catharijnesingel was het gerieflijk. Dolores had het erg naar haar zin. Dahlia en zij hadden een eigen slaapkamer gekregen met een heerlijk zacht bed. Ze waren er nu een week en elke morgen kregen ze ontbijt op bed van Loes of van Tonya. Dat had ze nog nooit meegemaakt. Altijd had ze voor zichzelf gezorgd, nooit had iemand iets voor haar gedaan.
Ze lag na het ontbijt wat op bed te mijmeren. Toen ze nog werkte, moest ze 's morgens vroeg op, want de chef hield strikt de hand aan de aanvangstijd van acht uur. Het was dan altijd haasten, terwijl ze zo kon genieten van rustig de dag beginnen. Zeker nadat Vader was gestorven en ze alleen ging wonen. Daarvoor moest ze eerst voor Vader zorgen voor ze de deur uitging. Haar leven was pas goed op gang gekomen toen ze haar eigen flatje had betrokken, waar ze genoot van de stille ochtenden en de rustige avonden zonder dat er door wie dan ook een beroep op haar werd gedaan. Had ze het ooit gemist, een partner, vroeg ze zich niet voor de eerste keer af. Ze was zich dat nooit bewust geweest. Misschien had ze het gezellig gevonden om 's avonds thuis te komen terwijl er al iemand was. Misschien ook niet. Het was wel drukkend, je moest er toch maar weer rekening mee houden. Een ontbijt op bed krijgen, beviel haar echter goed en daarom dacht ze nu aan hoe anders het was geweest als ze wel een partner had getroffen. Ze had er nooit bij stilgestaan, maar het had een vrouw kunnen zijn. Tonya en Loes leken gelukkig samen. Vreemd, dat zij nooit aan die mogelijkheid had gedacht. Misschien omdat zoiets in haar tijd niet aan de orde was. Ze wist niet eens wat het was, homoseksualiteit, tot Richard verscheen bij de giro. Die was overduidelijk homoseksueel, of homofiel, zoals ze toen nog zeiden. Wat hadden ze erover geroddeld, de meisjes van de typekamer. Ze deden hem vaak na, en dan op zo'n manier dat hij het merkte. Maar hij had zich er niets van aangetrokken en op een zeker moment was het roddelen en pesten opgehouden. Dat hij zo reageerde, vond ze knap van hem. Zelf zou ze het niet gedurfd hebben, dat wist ze zeker. Nu deed het er allemaal niet meer toe. Het enige wat ze wilde was nog een paar rustige jaren leven. De grote trom, de gong voor het banket van Odin zou gauw genoeg slaan. Ze wilde daar niet aan denken al was het moeilijk het uit haar hoofd te bannen. Eigenlijk wilde ze voor altijd hier op de Catharijnesingel blijven.
Dahlia kwam haar kamer binnen.
"Wat een hotelletje, hè?, zei ze. "Ik wil hier wel blijven!"
Dahlia was gekleed in een paars joggingpak dat ze van Loes had geleend. Ze droeg het al een paar dagen omdat het zo lekker zat.
"Ze zullen ons zoeken," zei Dolores, terwijl ze plotseling overvallen werd door somberheid. "En ze zullen ons vinden."
Ze had het nog niet gezegd of een vreselijk kabaal drong van buiten het appartement binnen. Een schelle, duizendvoudig versterkte stem doorboorde hun hersenpan en deed al hun zenuwen trillen. Dolores en Dahlia spoedden zich naar het balkon en keken naar beneden. De hele Catharijnesingel was afgezet door blauwe ME-wagens, honderden, misschien duizenden gewapende politiemannen lagen en stonden op straat, hingen in de bomen of zaten bovenop boten in de Catharijnesingel. Er waren wagens van alle omroepen, publieke en commerciële en cameramensen liepen overal. Op een enorm plateau, een soort mobiel podium, stond een niet al te grote vrouw met een megafoon. Dolores herkende direct minister Rita in de gestalte. Ze droeg een zwart mantelpak met daaronder een witte blouse. Om nog enigszins lengte te krijgen, droeg ze pumps met hoge naaldhakken. Het was geen gezicht, vond Dolores, hoe die vrouw zich had toegetakeld. Ze was weliswaar nog niet zo oud, maar echt jeugdig was ze ook niet meer.
"Kom onmiddellijk naar buiten!" schreeuwde Minister Rita door de Megafoon. Het geluid moest tot in Amersfoort te horen zijn. "U bent in schandalige overtreding! U, een rechter, die criminelen verborgen houdt en zo het overheidsbeleid ondermijnt!"
Dahlia stootte Dolores aan.
"Ze heeft nog niet eens door dat wij hier zijn," zei ze. "Ze wil Tonya pakken." Op dat moment kwam Tonya het balkon op.
"Hello Ladies," zei ze met een raspende stem. Waarschijnlijk was het laat geworden de vorige avond. Ze keek naar het podium, waar Minister Rita almaar bleef herhalen dat ze onmiddellijk naar beneden moest komen.
"Die gek!" verzuchtte ze. "Als we er daar nog een paar van hadden zou ons land zo naar de knoppen gaan. Wat zeg ik, we zijn al een aardig eindje op weg."
"Moet je niet maken dat je wegkomt?" vroeg Dahlia haar.
"Welnee. Dat heeft geen enkele zin. Het is toch een soort wanhoopsdaad, dat zie je meteen. Laten we luisteren wat ze nog meer te zeggen heeft."
Minister Rita schreeuwde onafgebroken door de megafoon.
"U bent een bedreiging voor de democratie! Ik voer alleen besluiten uit en dat heb ik goed gedaan! U mag daar niet op inbreken! U misbruikt uw bevoegdheden! Kom onmiddellijk naar buiten en laat u inrekenen!"
"Ze heeft helemaal geen grond om me in te reken," zei Tonya. "En dat weet ze. Deze hele show is bedoeld om zelf in de picture te komen."
"Ik ben rechtdoorzee," hoorden ze Minister Rita zeggen. "Ik doe wat ik denk, en ik denk wat ik doe! Daarom moet iedereen zich aan de regels houden, want als dat niet gebeurt, wordt het land een totale chaos. Stem op mij!" Nu zweeg ze even en keek om zich heen. Ze herstelde zich.
"Ik bedoel: luister naar mij! Het moet allemaal beter in Nederland, en overzichtelijker. Daarom hebben we de Maatregel ingevoerd en het werkt! Nog nooit is het land zo dynamisch, zo flexibel, zo jeugdig geweest. Dat u twee gevangenen vrijspreekt en nota bene niet meteen naar de L.O.V.E.d. brengt maar ergens verbergt is een daad van pure sabotage! Maar daar hebben we het nog wel over binnenkort. Het kan niet zo zijn dat de rechters de dienst gaan uit maken. Wij maken de wetten en wij hebben het voor het zeggen!"
"Zou ze niet schor worden?" zei Dolores. "Ze staat daar nu al een hele tijd op de top van haar stem te schreeuwen. Eigenlijk had ze operazangeres moeten worden. Zo ziet ze er ook een beetje uit."
"Nou, dat zou me een mooie muziek worden!" zei Dahlia. "Ik moet er niet aan denken, dat geluid uit mijn cd-speler."
"Aantreden en aanvallen!" riep Minister Rita ineens. De politiemensen vormden vierkanten, zoals het Romeinse leger dat ook deed en de vierkanten drongen naar voren, het hek door, richting het gebouw. Daar hielden ze halt.
"Zie hoe ver ik kan gaan!" riep Minister Rita. "Ik kan ze ook naar binnen sturen! Dan wordt u met geweld gehaald!"
"Nu heb ik er genoeg van," prevelde Tonya. Ze zette haar handen op haar mond en riep:
"Je hebt geen poot om op te staan, Rita! Je schreeuwt maar wat! Je gaat zelf het Detentie Centrum in als je hier een poot over de drempel zet!"
Minister Rita zweeg en keek speurend langs de gevel van het gebouw. Eindelijk zag ze het drietal op wie ze het had gemunt.
"Ah! Daar zijn ze! De brutaliteit! Ze heeft de criminelen in huis genomen! Mannen, storm naar binnen. Aanvallen! Nu! Er worden geen gevangenen gemaakt! Oh, wacht, ja, maak maar wel gevangenen want ik heb nog een appeltje te schillen met deze dames!"
De vierkanten met politiemannen bleven staan. Ze drongen zich niet naar binnen. Het leken van bovenaf levenloze blauwe velden met witte stippen, zo stil waren ze.
"Nou, komt er nog wat van? Hup, naar binnen jullie. En sla er op los! Geef me mijn gevangenen"
Nog reageerde de politiemensen niet. Onbeweeglijk bleven ze staan. Minister Rita stampvoette van woede en gooide haar megafoon op de grond. Er klonk een harde klap van het versterkte geluid van het neerkomen. Ze pakte de megafoon weer op en schreeuwde: "Nee, nou wordt-ie mooi! In mijn eigen land word ik verdomme voor schut gezet! Naar binnen stelletje lulhannesen of er zwaait wat!"
De politiemensen kwamen niet in beweging, ondanks het geschreeuw van Minister Rita.
"Geweldig, jongens en meisjes!" riep Tonya naar beneden. "Dit is een keerpunt, het gaat allemaal weer goed komen!"
"Zou het?" zei Dolores. "Het lijkt me te ver gaan allemaal."
"Ze hebben hun eigen Maatregel om zeep geholpen. Daarom doen ze zo idioot. Let op mijn woorden, binnenkort is iedereen vrij, vrij om te gaan en staan waar zij wil."
"Denk je echt?" zei Dahlia. "Zouden ze de L.O.V.E.d.'s opheffen? Dat kan toch niet? Waar moeten al die mensen naartoe?"
"Naar hun eigen huis, natuurlijk. Ze krijgen terug wat ze is afgepakt door deze boevenregering. Kijk! Daar gaat ze." Tonya wees naar beneden, waar Minister Rita met opgeheven hoofd en ferme passen een limousine instapte. Gejuich klonk op van de vierkanten met politiemensen. De limousine stoof met een enorme vaart over de Catharijnesingel, waar snel plaats werd gemaakt. Een oorverdovend gejuich klonk op.

Mevrouw Vleugel en mevrouw Heuvelland liepen door de gangen van de L.O.V.E.d. Het merendeel van de kamers stond leeg sinds de belegering van de recreatiezaal begonnen was. Het zou te lastig worden om de gevangenen te bewaken als er her en der nog mensen rondliepen. Mevrouw Vleugel had dit destijds zelf bedacht, maar nu vond ze dat de leegte een kille aanblik bood. Eens was deze L.O.V.E.d. een normaal verpleeghuis geweest, waar het leveren van goede zorg voor mensen die dat nodig hadden voorop had gestaan. De Maatregel had zo eenvoudig geleken en de gebouwen stonden er al. Die hoefden alleen te worden uitgebreid en sommige gebouwen moesten van bestemming veranderen. Zo waren veel huisartsenposten omgebouwd tot kleinere L.O.V.E.d.'s.
Ze naderden de recreatiezaal. Geroezemoes, ruziënde stemmen klonken op. Mevrouw Vleugel gebaarde de bewakers dat ze aan de kant moesten gaan. Ze gehoorzaamden onmiddellijk. De dames stapten naar binnen.
De bewoners en bezoekers zwegen en keken verbaasd op.
"Zo, zo, het bestuur!" zei Ida smalend.
"Het zal tijd worden," vulde Johan aan. "Jullie hebben al veel te lang niks van je laten horen. Weten jullie wel wat die fascist van een directeur ons aangedaan heeft?"
"Smerig vreten heeft hij ons voorgezet," zei Ada. "Ik lust wel een hapje, normaal gesproken, maar dit sloeg werkelijk alles. De varkens zouden het nog niet willen vreten. En brutaal dat hij was. Hij kwam ons elke dag uitschelden en meestal kwam het er op neer, dat we maar beter dood konden zijn. Na een tijdje vond ik dat zelf ook soms."
Mevrouw Vleugel en mevrouw Heuvelland stonden aan de grond genageld. Dit was niet wat ze hadden bedoeld toen ze hadden ingestemd met de invoering van de Maatregel. De recreatiezaal was ontzettend smerig. Overal zaten klodders eten aangekoekt, het stonk er naar stront en pis die uit de pispotten walmde, er waren zwermen vliegen en waar de mensen niet zaten, was een dikke laag stof. De mensen waren stuk voor stuk gevaarlijk mager geworden. Hartman had het begrip soberheid wel erg letterlijk opgevat. Hij was zijn bevoegdheid ver te buiten gegaan. Zeker, de opsluiting in de recreatiezaal had tot afschrikwekkend voorbeeld moeten dienen, maar zo had het er niet uit mogen zien.
"Het spijt mij vreselijk," stamelde mevrouw Vleugel. "Dit is onze bedoeling niet geweest. De heer Hartman zal uiteraard ontslagen worden."
"Nou, dat is dan wel een beetje laat, na alles wat hij heeft aangericht," zei Ada. "Gaan jullie ons nu vrijlaten of hoe zit dat?"
"Daarover moeten we eerst overleg voeren, want dat kan ik niet in mijn eentje beslissen. Het lijkt mij dat de regering er aan te pas moet komen. Maar van nu af aan zult u wel veel beter worden verzorgd."
"Dat zal me worst zijn, ik wel weg," zei Ida.
Mevrouw Vleugel en Mevrouw Heuvelland keken elkaar aan. Zonder te praten, wisselden ze hun standpunten uit, die luidden dat het eigenlijk te gek voor woorden was om mensen op deze manier op te sluiten, maar die ook zeiden dat ze niet tegen de Maatregel in durfden te gaan.
Mevrouw Vleugel liep de gang op en wenkte een aantal bewakers.
"Bedden opmaken, boodschappen doen en een behoorlijke maaltijd maken, jullie," beval ze.
"Maar daar worden we niet voor betaald!" protesteerde een jonge bewaker.
"Kan me niet schelen, het gebeurt!"
Een paar bewakers trokken zich terug in het zitje op de gang om te overleggen. Even later vertrok een groepje naar de supermarkt.
Mevrouw Heuvelland, die vroeger in de verpleging had gezeten, liep op Brenda toe en nam haar bij de arm. Ze ging gewillig mee naar de douche.
"U kunt allemaal de recreatiezaal verlaten," zei mevrouw Vleugel. "Misschien wilt u zich opfrissen."
Ze riep nog een paar bewakers. "Opruimen deze zwijnenstal, en wel meteen!"

Ondertussen lag de heer Hartman nog gekneveld in de directiekamer. Hij maakte zich grote zorgen om zijn nabije toekomst, temeer daar het touw in zijn handen schuurde wat een onaangenaam gevoel was. Misschien was hij te direct geweest tegen mevrouw Vleugel, maar zo was hij nu eenmaal. Hij was een jongen die zich niets liet zeggen en van zijn hart geen moordkuil maakte. Dat werd niet altijd gewaardeerd, zeker niet door die fossielen, die helaas nog steeds in het bestuur zaten. Hij dacht dat het een grote vergissing van de regering was geweest om de Maatregel Uitzonderingspas in te stellen, want die had ervoor gezorgd dat er nog steeds mensen losliepen die eigenlijk achter slot en grendel hoorden.
Ondanks zijn penibele toestand was hij toch tevreden over zichzelf. Hij had de zaak hier goed aangepakt. Duidelijk was hij geweest en zijn boodschap had niets te wensen overgelaten. Ooit zou hij daarvoor erkend worden. Ooit, als de regering niet zo halfslachtig bezig was en er eindelijk eens echt orde op zaken werd gesteld.
Als hij hier uitkwam, zou hij een klacht indienen tegen de behandeling door die trutten van het bestuur. Een aanklacht wegens mishandeling, dat was niets teveel. Ze zouden ervoor boeten. Hij zou ervoor zorgen dat ze als eersten hun Maatregel Uitzonderingspas moesten inleveren.
Maar voorlopig was hij hier nog niet uit. Hij probeerde de touwen losser te maken door zijn handen te wrikken, maar de knoop zat stevig vast. Dat had hij nou ook weer niet gezocht achter die ouwe lijken, dat moest hij ze nageven.
Hij hield op met wrikken. Het was beter om zijn energie te sparen en straks misschien van een gelegenheid gebruik maken zich te bevrijden. Misschien kwam er wel zo'n demente gek binnen die hem even zou willen helpen. Oh nee, dacht hij, die zitten natuurlijk allemaal in die recreatiezaal.
Op dat moment hoorde hij gekwetter op de gang. Het lijkt wel of die ouwen allemaal loslopen, dacht hij. Zal je zien, gaan die trutten een maandenlang beleid om zeep helpen. Sentimentele wijven, die niks konden hebben, die de echte wereld niet konden aanschouwen maar dachten dat alles zich in hun notities en hun rapporten afspeelde. Het waren dit soort lui, die altijd alles verpestten, die alle vooruitgang tegenhielden. Geen wonder dat er niks terechtkwam van dit land. Van pure nijd schopte hij tegen de tafelpoot. Dat deed pijn. Het geroezemoes op de gang hield aan. Het was een drukte van jewelste. Het leek wel feest. Hij probeerde te schreeuwen, maar het plastic zat zo stevig op zijn mond geplakt, dat het zelfs moeilijk was om adem te halen. Hij kon alleen maar hopen dat hij op tijd gevonden werd. Een warm straaltje liep tussen zijn benen. Voor het eerst sinds lange tijd schaamde hij zich.

De premier nam plaats op de stoel die de Koningin hem aanwees zonder wat te zeggen. Het was duidelijk dat ze kwaad was en dat had hij liever niet. Ze was dan wel een gebonden monarch zonder officiële bevoegdheden, maar dat voelde in het geheel niet zo als je bij haar in de kamer zat. Dan was er maar eentje de baas en dat was Beatrix zelf. Ze nam plaats tegenover hem en zei:
"Een zooitje heeft u ervan gemaakt. Schandelijk! Ik heb het op televisie gezien en mijn ogen rolden bijna uit het hoofd, ik geloofde gewoon niet wat ik zag!"
"Minister Rita is wat direct, maar ze bedoelt het niet kwaad," wierp de premier tegen.
"Of ze het al dan niet kwaad bedoelt, weet ik niet en het kan me niet schelen," zei de Majesteit. "Maar een Minister die een rechter bedreigt en uitscheldt, dat kan niet."
"Ze wilde gewoon laten zien dat ze het niet eens was met de gang van zaken," zei de Minister. Waarom verdedig ik haar nog, die brokkenpiloot, dacht hij. Maar als zo vaak besefte hij dat zij haar populariteit mee had, daarom was het moeilijk om haar buiten het kabinet te zetten.
"Daar heeft ze andere kanalen voor, een heel ministerie notabene! Maar waar het mij om gaat, Jan Peter, is dat ik deze poppenkast niet meer wil! De maat is vol! Ik wil dat u haar ontslaat."
"U bent niet in de positie om zoiets te bevelen," merkte de premier op. Toen hij de zwartfonkelende ogen van Hare Majesteit zag, had hij spijt van zijn opmerking, die zomaar zijn mond was uitgevallen.
"En toch beveel ik het u!" zei de koningin. Ze stond op, legde haar armen over elkaar en tipte ongeduldig met haar voet op de grond.
"U moet het mij beloven!" ging ze verder. "Dit aanzien bedreigt ons land. Ik heb toch al niets begrepen van die zogeheten Maatregel, maar als dit het gevolg is, dat Ministers gaan staan raaskallen en pleine public, dan moet die maar opgeheven worden."
"U heeft er anders wel zelf voor getekend," zei de premier. Weer had hij onmiddellijk spijt.
"Ja, omdat ik wel moest! Helaas ben ik inderdaad niet in de positie om te weigeren wetten te ondertekenen, anders zou ik dat zeker doen. Maar nu is de maat vol. Ik zeg het nogmaals: u maakt een einde aan deze poppenkast of er zwaait wat. Bedenk wel, mijn armen reiken ver."
"Goed, Majesteit," zei de premier en hij stond op. Met een hoofdknikje groette hij de vorstin en hij verliet de kamer.
Toen hij buiten kwam, had hij het gevoel dat de lakei die zijn auto opende hem ietwat spottend aankeek. Zou iedereen hier dan op de hoogte zijn van wat de koningin tegen hem gezegd had? Dat was natuurlijk best mogelijk, er was ongetwijfeld een levendig hofroddelcircuit. Voor het eerst sinds zijn aantreden in 2002 verlangde hij terug naar zijn eenvoudige hoogleraarstoel, waar het zo aangenaam en rustig toeven was. Zonder nog om te kijken naar het raam van de kamer waar de majesteit zat, liet hij zich het terrein afrijden.

In het appartementencomplex op de Catharijnesingel was het feest. De mensen van de politie waren door Tonya naar binnengehaald en de wijnkelders van diverse bewoners waren aangesproken om iedereen te kunnen voorzien van een drankje. Overal lachten en dansten mensen. Alle bewoners hadden hun deuren opengezet en de mensen liepen overal in en uit.
Niemand zou kunnen zeggen wat het was dat zo vrolijk maakte. Niemand kon het benoemen, maar het had zeker te maken met de aftocht van Minister Rita. Met haar was een symbool van de Catharijnesingel afgereden, het symbool van de vulgaire macht. Nu was de Catharijnesingel niet de weg naar het einde van de wereld, of zelfs maar naar een hoekje daarvan, maar toch voelde iedereen dat er iets belangrijks was gebeurd, iets dat een keerpunt betekende van een jarenlange tocht naar het ingepakte ordinaire, het nauwelijks verholen vulgaire.
Dahlia liep wat rond door de hal. Plotseling voelde ze zich somber. Ze verbaasde zich daarover. Alles leek goed te gaan. Er was een heel politiekorps binnen en geen van de jongens of meisjes maakte aanstalten om haar te arresteren en haar af te leveren bij de eerste de beste L.O.V.E.d. Ze zou blij moeten zijn, moeten juichen van binnen maar toch deed ze dat niet.
Ze moest zichzelf toegeven dat ze had genoten van de saamhorigheid met Dolores, en nu ook met Tonya en Loes. Het was allemaal vreselijk wat ze had meegemaakt, maar ze waren tenminste samen geweest. In haar hart zag ze er tegenop om terug te gaan naar haar woning, waar ze helemaal alleen zou zijn, waar de klok traag tikte, en de dagen lang duurden, waar Ida maar af en toe op bezoek kwam, alleen bij speciale gelegenheden. Vroeger, toen ze nog op de markt werkte en Sjaak nog leefde was het allemaal anders. De hele dag kwamen er mensen over de vloer, en als er eens een probleem was, geen geld om een leverancier te betalen, was er altijd wel iemand die te hulp schoot. Ida was toen nog een lief kind geweest. Helaas werd alles anders toen ze haar eigen weg ging. Dahlia gaf haar schoonzoon de schuld van die verandering. De jongen had gestudeerd en had het hoog in zijn bol. Hij had Ida bij haar weggehaald. Maar in de L.O.V.E.d. kwam ze wel op bezoek. Zelfs in de maanden dat ze half bewusteloos was, had Dahlia haar bezoeken wel degelijk opgemerkt en zich er in verheugd, al kon ze dat niet laten merken.
Ze dacht aan al die eenzame avonden voordat ze in de L.O.V.E.d. werd opgesloten. Het knerpte van binnen, alsof van daaruit langzaam iets kapot werd gemaakt. Ergens naar toe gaan, naar een buurthuis, of naar een film, had geen zin, want de eenzaamheid zat in haar, in haar binnenste en mensen konden daar niets aan veranderen. Niet de willekeurige mensen die ze bij die gelegenheden zou treffen tenminste.
Weer hoorde ze het geluid van de televisie dat in haar holle kamer geslingerd werd. Stemmen zonder antwoord, ze wilde ze niet meer horen. Ze vervrouwde zich: zo mocht ze niet denken. Ze mocht van geluk spreken dat ze het Maatregel Detentie Centrum had overleefd en dat de lieve rechter haar hier had gebracht. Misschien mochten ze nog heel lang blijven. Ja, dat hoopte ze, dat Tonya en Loes zouden zeggen blijven jullie maar hier, er is ruimte zat. Bij het idee alleen al fleurde ze wat op.
De mensen van de politie hadden hun uniformjasjes uitgetrokken en hun hemdsmouwen opgestroopt. Zo zagen ze er veel vriendelijker uit. Hun helmen gebruikten ze als kommen voor de wijn, die werd ingeschonken door de bewoners.
Tonya wandelde door de mensenmassa met een grote glimlach op haar gezicht. Eigenlijk was ze niet zo'n feestbeest, althans, niet in grote gezelschappen. In haar eentje mocht ze graag een feestje bouwen, met een glaasje erbij, maar dat was een ander soort genot. Nu zag ze mensen uit het gareel vallen en ze had het idee dat ze er niet snel weer in te krijgen zouden zijn. Misschien moest ze toch maar rechter blijven, want het zou nog druk worden de komende tijd. Misschien zou er niet zoveel bezwaar zijn als alles weer min of meer normaal werd, als er weer echt sprake was van recht. Dat was nu ver te zoeken. Die Maatregel, vanaf het begin had ze ervan gegruwd. Zelfs had ze overwogen om de politiek in te gaan, maar ze wist dat ze geen schijn van kans maakte. Veel te veel was ze geneigd om alles te zeggen wat ze dacht, en dan niet op de manier van Minister Rita, nee, op haar manier die geen massa's aan je bond maar de meeste mensen afstootte en een uitzonderlijke enkeling aantrok. In de politiek moest je kunnen marchanderen en dat was iets wat Tonya nooit had geleerd. Loes was de enige met wie ze kon samenleven. Met elke andere vrouw zou ze binnen de kortste keren zo'n ruzie hebben dat de politie eraan te pas moest komen.
Jeugdig elan, hoe kwamen ze er op. Tonya vond dat mensen in waarde toenamen naarmate ze ouder werden. Er kwam steeds een beetje bij, als je ouder werd, werd je steeds een beetje meer mens. Zelf zag ze niet op tegen de oude dag. Als ze maar niet zo'n L.O.V.E.d. in moest, dan wilde ze best zeventig of tachtig zijn.
Een jonge politieagente stootte haar aan:
"Bent u niet die rechter die een moordenaressen heeft vrijgesproken omdat u vond dat ze groot gelijk had?"
Tonya dacht na. Ze sprak vaker mensen vrij, ook als ze zo schuldig als wat waren. Tenslotte was niet iedere moord of iedere diefstal crimineel. Maar al te vaak vloeide zoiets als vanzelf voort uit de gebeurtenissen.
"Je bedoelt die vrouw met zes kinderen en een man die van haar eiste dat ze er nog vijf kreeg? En haar daarom elke dag vastbond net zolang tot ze zou toegeven? En die het niet meer uithield, en zodra ze de kans schoon zag een mes tussen zijn ribben stak?"
"Ja, die!" zei de agente enthousiast. "Die na afloop nog vroeg of ze het mes terug mocht, want dat had ze net bij Blokker gekocht."
"Nou, die rechter ben ik dus."
"Tof! Ik vond dat zo tof, want ik moest dat mens toen arresteren, maar ik vond meteen al dat ze groot gelijk had. Wat een zakkenwasser, die vent!"
"Ik ben blij dat je er zo over denkt. In de Telegraaf werd er schande van gesproken. Ze maakten mij uit voor gefrustreerde pot die nodig een ander baantje moest gaan zoeken."
"Nou, doe dat maar niet. Rechters als u hebben we nodig." De agente knipoogde naar haar en liep verder.
Tonya nam een besluit. Als ze werd ontslagen, zou ze dat ontslag tot in de hoogste instanties aanvechten. Ze wilde rechter blijven.

In het Maatregel Detentiecentrum liep de achternicht van Minister Rita ziedend rond. Een paar uur geleden had de minister-president gebeld met de mededeling dat alle gevangenen moesten worden vrijgelaten en wel met onmiddellijke ingang. Natuurlijk had ze geprotesteerd en gezegd dat het geen manier van doen was, om iemand zomaar het werk af te nemen. Bovendien waren al deze mensen een gevaar voor de samenleving, want ze hadden zich in het openbaar bevonden, terwijl de wet toch duidelijk zei dat ze in een L.O.V.E.d. hoorden. Het was schandalig, zoals zij zich gedragen hadden. Haar oudtante zou er wel raad mee weten. Alles had ze de premier voor de voeten gegooid, alles. Dat hij een slappeling was, die bij het minste of geringste zijn hoofd liet hangen en er zo voor zorgde dat dit land nooit veranderde. Dat hij B moest zeggen nu hij eenmaal A had gezegd, dat zij haar oudtante zou influisteren dat ze een krachtige daad moest stellen en ervoor moest zorgen dat ze zelf premier werd, dan zou hij nog eens wat beleven. Ze was maar doorgegaan en na verloop van tijd wist ze zelf niet meer goed wat ze allemaal gezegd had. De premier had niet gereageerd op haar beschuldigingen maar eenvoudig gezegd dat hij erop stond dat ze de gevangen losliet en wel meteen.
Ze was te verstandig om zijn bevel te weigeren en had iedereen laten gaan. De transportwagen van de gevangenis had ze naar een L.O.V.E.d. in de buurt gebracht, want het was altijd mogelijk dat de premier zich bedacht en dan konden ze lekker snel weer terug zijn.
Het was zo leeg en stil in het Maatregel Detentie Centrum. Vanavond zou ze haar oudtante bellen om te vragen of die niet een nieuwe groep misdadigers kon aanwijzen. Ze zou een paar suggesties meegeven. Zo waren er nog steeds hangjongeren, die konden ook weleens van straat worden geveegd, zij had er een prima onderkomen voor. En wat te denken van vrouwen van middelbare leeftijd die weigerden om aan sport te doen, terwijl ze dan zo goed konden herstellen van hun zestigurige werkweek. Die moest toch ook eens een lesje worden geleerd. Zij zou het wel weten: elke ochtend om vijf uur appèl op de binnenplaats en dan honderd keer opdrukken. Dat zou ze leren, de luie krengen. Als zij maar directeur kon blijven, dat was alles wat ze van het leven en van Nederland vroeg.

Mevrouw Vleugel en mevrouw Heuvelland waren na het koffieschenken uitgeput in een stoel in de hal van de L.O.V.E.d. neergezakt.
"Dat was toch erg gezellig allemaal, wat jij?" zei mevrouw Heuvelland, terwijl ze haar vermoeide kuiten masseerde.
"Jazeker, een stuk beter dan die langdradige bestuursvergaderingen waar nooit iets zinnigs uitkomt," sprak mevrouw Vleugel instemmend.
"Oh? Ik dacht dat jij die juist heel zinnig vond. Met allemaal besluiten enzo. Je doet altijd zo plechtig en wat daar ook op wijst is dat jij iedereen laat opstaan als je binnenkomt, net of de koningin binnenkomt, zo voelt het."
"Ik voel me dan ook de koningin en dat is het enige moment in mijn leven dat ik me zo voel, dus gun me dat pleziertje. Ach nee, meid, ik weet toch ook wel dat we daar voor de kat zijn staart zitten! Het is een soort bezigheidstherapie, die bestuursvergaderingen. Een beetje directeur, niet die twee die we het laatst hebben natuurlijk, maar een beetje directeur kan het alleen wel af."
"Oh God! Hartman ligt nog steeds in de directiekamer!"
"Dat is waar ook, zou ik bijna vergeten. Het zou niet mooi zijn natuurlijk als hij bezwijkt, al heeft hij het wel verdiend, dat loeder. Kom, we gaan hem bevrijden, onze missie is voltooid."
Samen liepen ze naar de directiekamer. Hartman lag stil op de grond. Ter hoogte van zijn kont was een vochtige plek in zijn broek en ook op de vloerbedekking. Toen hij de deur open hoorde gaan, richtte hij zijn hoofd een beetje op en keek hen smekend aan.
"Jongen heeft bah gedaan!" zei mevrouw Vleugel.
Hartman kreunde als gevolg van een mislukte poging iets te zeggen.
"Hij moet straf!" vulde mevrouw Heuvelland aan. "Stoute jongen! Bah doen en niks tegen de mevrouwen zeggen! Maar ik weet het goedgemaakt. We laten je los en als je meteen je ontslag accepteert en verdwijnt en nooit meer terugkomt, zullen we je niet straffen voor de bevuiling."
Hartman kreunde weer en te horen aan de toon kreunde hij instemmend.
Mevrouw Heuvelland maakte het touw los en verwijderde het plastisch. Voor de zekerheid had mevrouw Vleugel de honkbalknuppel die in de hoek stond bij de hand genomen.
Hartman stond op en veegde het stof van zijn pak. Zijn broek was zeiknat.
"Dat staat je niet mooi, jongen, dat je nog in je broek plast," zei mevrouw Vleugel. "Ik vond je altijd al wat onvolwassen, te onvolwassen eigenlijk voor de functie van directeur. Nou, je kunt je loon ophalen, of zullen we dat overmaken, je zegt het maar, en nu wegwezen."
Hartman boog het hoofd en verliet de kamer. Er was niets over van zijn schreeuwerige branie.
Mevrouw Vleugel en Mevrouw Heuvelland barstten in lachen uit, zo hard dat iedereen die door de gangen dwaalden ze kon horen.
Even later kwam Ida de directiekamer binnen.
"Dames," zei ze. "Ik zou zo graag mijn moeder gaan zoeken. En ik val niet onder de Maatregel. Zou het mogelijk zijn dat ik vertrok?"
De dames keken elkaar aan. Mevrouw Vleugel haalde haar schouders op.
"Het is goed, je kunt gaan. Neem de andere jongeren maar mee. Als er naar gevraagd wordt, zullen we zeggen dat het verzet is gebroken," zei mevrouw Vleugel. Ida liep op haar toe en kuste haar hartelijk op de wang.

De volgende dagen werd er hard gewerkt in de Utrechtse L.O.V.E.d. De jongere bezoekers van weleer waren vertrokken op Johan na. Hij kapte alle dames en de enkele heer en deed erg zijn best op de kapsels. Alle tinten grijs gebruikte hij en de golven die hij aanbracht, pasten precies bij de karakters van zijn cliënten. Al tijden had hij niet zo'n plezier meer beleefd aan zijn werk.
"Het wordt weer helemaal zoals vroeger," riep hij regelmatig uit. "Of nee, het wordt nog veel beter dan vroeger!"
Mevrouw Vleugel had haar huispersoneel laten aanrukken om ervoor te zorgen dat er bijzondere maaltijden werden gekookt, elke dag volgens een ander thema. Zij had haar intrek genomen in de voormalige directiekamer, waar toch al een degelijke sofa stond, dus zij kon er net zo goed blijven slapen. Mevrouw Heuvelland leidde de schoonmaakploeg en het duurde maar een paar dagen of de hele L.O.V.E.d. was blinkend schoon, schoner zelfs dan hij ooit was geweest. Deze actie deed haar denken aan haar begintijd in de verpleging, toen zij bij gebrek aan huishoudelijk personeel regelmatig gedwongen werd om de afdeling waar mensen met etterende wonden lagen te soppen. Vuil werk was het geweest, maar wel dankbaar.
Op het einde van de vierde dag zat mevrouw Vleugel moe maar voldaan in de recreatiezaal, die grondig gelucht was en die in niets meer deed denken aan de vervuiling en de chaos die er maandenlang had geheerst.
Ada zat tegenover haar met een breiwerk.
"Ik brei een trui voor Johan," zei ze. "Het is een etterbak, af en toe, maar lief is hij toch wel."
"Dat ben ik met u eens," zei mevrouw Vleugel. "De mensen zijn zo opgeknapt door hun nieuwe kapsel. Ze zien er jaren jonger uit en veel gezonder ook."
"Was het vandaag nou de Indische dag?" vroeg Ada, terwijl ze een ingewikkelde steek zonder moeite volbracht.
"Ja, rijsttafel, met van alles en nog wat. Ik heb er niet zoveel verstand van, maar mijn koks hebben het weleens gemaakt voor een feestje voor mijn verjaardag en het was echt heerlijk. Ook heel bijzonder, allemaal gerechten die je nooit aantreft in restaurants."
"Heeft u eigenlijk ergens wel verstand van?" vroeg Ada. "Ik bedoel, u laat alles doen door anderen, kunt u zelf eigenlijk wel wat."
Even keek mevrouw Vleugel verbouwereerd op. Zo had ze het zelf nooit gezien. Zonder het zich bewust te zijn, had ze zichzelf beschouwd als soort die bovenaan een soort voedselketen stond. Besturen was haar taak, en alles wat daarna kwam, was bedoeld als ondersteuning voor het besturen. Ineens zag ze in dat je dat perspectief ook kon omdraaien.
"Nu u het zo stelt, wat een brutale vraag overigens, zou ik zeggen, nee, ik kan niet zoveel. Maar er moet toch ook geleid worden. Tenminste, dat dacht ik altijd." Ze dacht na. Was het wel zo dat er bestuurd moest worden? Had al dat zitten in vergaderzalen en stemmen over stukken wel enige zin. Ze betwijfelde dat nu sterk.
"Ik zou bijvoorbeeld willen leren breien," zei ze. "Dat heb ik nog nooit gedaan, en ik zou het leuk vinden om iets concreets te maken, een trui ofzo."
"Dat kan ik u leren, gaan we zo doen, en dan beginnen we niet met een trui maar met een sjaal, je moet wel realistisch blijven. En ach, iedereen zo zijn vak, hoor. Als je goed bent in vergaderen moet je dat maar doen. Ik voor mij zou het niks vinden. Ik mag dan graag praten, maar in zo'n hok zitten, en dan almaar over hetzelfde praten, nee, dat is niks voor mij."
"Misschien is het ook niks voor mij, maar ik heb nooit aan een ander vak gedacht. Na mijn studie zat ik meteen in directies van verpleeghuizen en ook in de gemeenteraad en het is nooit in mij opgekomen om iets anders te doen."
"Nou, het zal wel bij u horen, zo is het nou eenmaal, het beestje volgt toch altijd zijn aard," besloot Ada. Ze keek uit het raam. Buiten, langs het hek van de instelling liepen een stel hardlopers. Ze hupten op en neer en telkens keken ze op hun horloge. Daarin zat ongetwijfeld een apparaat dat hun polsslag bijhield evenals hun gemiddelde snelheid per seconde en de totale afstand die ze die dag hadden gelopen. Vreemd, hoe mensen zich zo lieten opdraaien dat ze niets anders meer deden dan hun dood tegemoet lopen, net alsof die niet vanzelf kwam. Het groepje hield stil. Eén van de hardlopers wees naar de L.O.V.E.d. en sprak tegen zijn gezelschap. Even was Ada bang dat ze binnen zouden komen, dat het allemaal Hartmannen waren die orde op zaken kwamen stellen, op hun eigen onnavolgbare manier. Maar ze liepen verder.
Johan kwam de recreatiezaal binnen. Hij glunderde. "Ha, moeder, hoe is het vandaag," riep hij joviaal. In zijn kapperszaak deed hij niets anders dan praten. Elke dag lichtte hij een nieuwsbericht uit de krant en dat maakte hij tot thema van de dag. Nu hij al een tijdlang niets gelezen had, kwam het daar niet van. In de tijd dat hij opgesloten was geweest, was hij knorrig en zwijgzaam geworden, maar nu herstelde hij zich weer. Binnenkort zou zijn mond niet meer stilstaan, dacht zijn moeder.
"Goed, jongen, het bevalt me heel best, zo. Kijk, het moeten is er een beetje af, al mogen we dan nog niet weg van mevrouw Vleugel hier. Het is veel aangenamer toeven in zo'n schoon huis, en dan nog met dat lekkere eten."
Mevrouw Vleugel keek op. Ze had de breibewegingen van Ada intensief en geconcentreerd gevolgd en ze dacht dat ze begreep waar het ongeveer om ging.
"U bent in gevaar buiten de poort," zei ze. "De Maatregel is nog altijd van kracht en het zou heel goed kunnen dat de overheid harde middelen gaat inzetten om de Maatregel te handhaven."
"Hebt u ooit geloofd dat het iets goeds is, die Maatregel?" vroeg Ada.
Mevrouw Vleugel dacht even na. Ze realiseerde zich dat ze zich nooit grondig had afgevraagd of de Maatregel goed was of slecht. Ze wist alleen dat hij onuitvoerbaar was en wat dat betreft was ze door schade en schande wijs geworden.
"Ik dacht eerst van wel," zei ze. Ze kon tenslotte niet toegeven wat ze zojuist over zichzelf had ontdekt, namelijk dat ze klakkeloos had aangenomen dat de regering het goed bedoelde en dat zij de Maatregel als bestuurder maar had uit te voeren.
"Maar nu twijfel ik," vervolgde ze. "Ik dacht eerst dat de vergrijzing een groot probleem vormde. Ik vond wel dat de Maatregel een beetje te ver werd doorgetrokken, met al die dwang, en ook met dat plotselinge ophalen van mensen op 1 juni precies, maar ik dacht dat het niet anders kon, dat er wat moest gebeuren. Ik geef eerlijk toe dat ik begon te twijfelen toen ik al die mensen die nog wel buiten mochten blijven zag rennen en vliegen. Niemand had meer ergens tijd voor, iedereen was aan het werken of aan het sporten. 's Avonds zakten ze uitgeput voor de televisie neer, en de programma's gingen dan ook weer over sport of werk. Ik zag wel dat de wereld beperkter werd, maar ik kreeg pas echt door wat er aan de hand was toen ik zag hoe onze directeur tekeer ging."
Johan knikte.
"Wat een raar jong was dat. Echt een engerd, hoor. Ik ben blij dat hij weg is."
"Anders ik wel," zei Ada. "Ik vind u erg openhartig, mevrouw Vleugel. U bent erg veranderd de laatste dagen. Heel anders dan vroeger, toen u met de air van een koningin door de gangen liep hier."
"Ik geloof dat ik me pas de laatste dagen ben gaan realiseren dat ik ook een zestigplusser ben," zei mevrouw Vleugel. "Ik had natuurlijk een Maatregel Uitzonderings Pas, maar ik dacht op de een of andere manier dat ik tot een andere groep hoorde."
"Ach meid," antwoordde Ada. "We zijn allemaal gelijk, hoor. De wormen vinden jou straks net zo lekker als mij."
"Dat geloof ik nu toch ook," mijmerde mevrouw Vleugel. "Al stelt u het wel wat plastisch voor. We worden geboren, leven een tijdje en dan gaan we weer dood. Daar tussenin is niet zo heel veel waar we ons druk over zouden moeten maken. Het is jammer dat ik daar nu pas achter kom."
"Beter laat dan nooit," zei Ada. "Nou, ik ga eens een kopje thee voor ons maken. Daar ben ik echt aan toe." Ze legde haar breiwerk neer en liep naar de keuken.

Het kabinet zat in een kamer hoog in het torentje bijeen. De ministers hadden zich verscholen voor de buitenwereld. Zelfs de pers mocht het binnenhof niet op.
De Minister-President opende de vergadering:
"Het is een vreselijke chaos in dit land," zei hij. "Het verzet tegen de Maatregel is compleet. Zelfs Hare Majesteit wil ervan af. Vanochtend belde ze me op met het dreigement dat zij mij zou laten opsluiten als ik niet meteen ophield met die onzin, zoals zij het noemt."
"Dat is niet geoorloofd, " zei de Minister van Justitie. "Een koningin mag haar mening niet opdringen en ze mag al helemaal niet dreigen."
"Toch doet ze het," vervolgde de premier, die er bleek uitzag en zwarte, zware wallen onder zijn ogen had.
"Zij handelt onrechtmatig," hield de Minister van Justitie vol. "Als ze daarmee doorgaat, moet haar zoon haar maar opvolgen."
"Ja, die is tenminste sport-minded, dus de kans is groot dat hij de Maatregel wel van harte ondersteunt. Je kan als renner toch geen kant op met al die rollaters en scooters op de stoep." sprak meneer Vis. Meteen voegde hij eraan toe: "En als mensen ongezonder gaan leven, gaat dat de schatkist geld kosten. De kosten voor de gezondheidszorg nemen weer toe."
"Stuur het leger er op af!" riep Minister Rita. "Ze hebben zich aan de wet te houden. Dat loopt maar overal in en uit tegenwoordig. Ze hebben zelfs die opstandelingen van de recreatiezaal vrijgelaten en het bestuur heeft zich gemengd met de gevangenen."
"Ik wil niet over gevangenen spreken," zei de premier vermoeid. "Het zijn geen gevangenen. Zo zijn de L.O.V.E.d.'s nooit bedoeld geweest. We wilden alleen dat er goed voor de mensen werd gezorgd en dat ze rust hadden in hun hoofd. Daar waren de medicijnen voor nodig. We waren het er allemaal over eens dat die nodig waren. Er moest rust heersen in dit land, in ieder geval moest de onrust niet worden veroorzaakt door ouderen, want dan is er sprake van negatieve onrust, van onrust van de voltooid verleden tijd. Wij wilden vooruitgang, dynamiek, jeugdigheid. Normen en waarden, waarbij hardwerkende gezinnen op zondag eens konden genieten van de natuur, zonder daarbij voor de voeten te worden gelopen door mensen die hun tijd gehad hebben, en die de boel alleen maar ophielden. De kosten waren te hoog geworden. Al die levenslange uitkeringen, die AOW, die verzonnen is door de socialist Drees, die natuurlijk niet had voorzien dat mensen tachtig of negentig zouden gaan worden. De mensen moesten worden opgenomen, maar altijd in het belang van het land en voor hun eigen bestwil."
Minister Rita klapte in haar handen.
"Hear, Hear, Jan Peter, maar nu moet je doorzetten wat je ooit hebt bedacht. Als het niet goedschiks kan, dan maar kwaadschiks. Ik blijf bij mijn standpunt: stuur het leger erop af en zorg dat ze binnen blijven."
"Ik hoorde anders dat het leger niet meer meewerkt, Rita, dat leek toch zo te zijn daar bij jouw optreden op de Catharijnesingel," zei Minister Vis, met een vals glimlachje om zijn mond.
"Dat was ongehoord!" riep Minister Rita uit. "Daar moeten disciplinaire maatregelen worden getroffen! Ik denk dat deze mensen zijn beïnvloed door notoire raddraaiers die niet hard genoeg gestraft kunnen worden!"
"Het waren er anders wel veel, Rita, die niet meer meededen. En ik heb gehoord dat ze nog altijd niet zijn teruggekeerd op hun post, dat ze nog steeds aan het feesten zijn, daar op de Catharijnesingel. Dat ze zingen: Die zien we nooit meer terug en dat ze jou daarmee bedoelen," prikte Minister Vis verder.
"Oh nee, daar kunnen ze mij niet mee bedoelen, want ik ben ontzettend populair." Minister Rita ging staan en hief een vuist in de lucht. "Ik sta ervoor en ik ga ervoor! Ik ben rechtdoorzee en daar houden de mensen van! Daar kan jij nog wat van leren, Vis. Jij bent een gluiperd!"
"Dames, heren!" zei de premier. "Hou toch eens op met dat ordinaire geruzie. Het lijkt hier die partij van de heer Fortuyn van destijds wel. Ik wil dat we op de toon die bewindslieden waardig is spreken over de crisis die is ontstaan. De kwestie is: moet de Maatregel worden opgeheven, of niet."
"Nee!" riep Minister Rita.
"Ja!" zei Minister Vis, die zijn middelvinger opstak naar Minister Rita toen de premier even niet keek.
"Dat valt te bezien," zei de minister van Justitie. "Als de Maatregel wordt opgeheven, zijn er een heleboel wetswijzigingen nodig. Ik stel voor dat we een commissie instellen."
"Een commissie...," zei de Premier. "Dat zou misschien een goed idee zijn. Die commissie zou over enkele maanden kunnen rapporteren en ondertussen hebben wij de tijd om na te denken over ons besluit."
"Opsluiten in het Maatregel Detentie Centrum!" riep Minister Rita, die niet meer te stoppen was nu ze opgewonden was. "Allemaal, en als ze er niet in kunnen, bouwen we er gewoon een stel bij. We laten toch niet over ons lopen! Kom nou zeg! We moeten wel doorzetten, anders zijn we onze geloofwaardigheid voorgoed kwijt."
"Goed, het is duidelijk dat we vandaag niet tot een unaniem besluit kunnen komen," sprak de premier. "Ik schors de vergadering en ik verwacht u morgen allemaal op hetzelfde tijdstip hier terug." Hij stond op en verliet het torentje.
Buiten liep hij langzaam de hofvijver rond. Wat vervelend was het toch dat hij zijn tijd zo ver vooruit was, en dat mensen zijn bedoelingen niet konden begrijpen. Hadden ze de Maatregel eerst toegejuicht, nu leek iedereen zich tegen hem te keren. En wat zei Vis ook weer? Het leger, of de politie, welke van de twee was het nu weer, was aan het feesten op de Catharijnesingel, alsof ze een bevrijding aan het vieren waren. Minister Rita wilde repressie, maar de premier wist maar al te goed dat dat averechts werkte, om over de indruk die dat op het buitenland zou maken maar te zwijgen. Hij liep nog een keer de hofvijver rond en hij had het gevoel, dat hij dat nog vele malen zou moeten herhalen voordat hij wist wat hem te doen stond.

Op een open plek diep in een bos op de Veluwe stond Hartman in een kring van jonge mannen. Hij droeg een trainingspak, net als de anderen en had de handen op zijn rug.
"Mannen!" schreeuwde hij. "Het wordt tijd dat we actie ondernemen. Jullie zijn allemaal Hollandse kerels en jullie weten wat ons staat te doen, wat er nodig is. Ik herhaal het nog een keer voor wie het nog niet helemaal doorheeft. Ons land dreigt in handen te vallen van kwijlende bejaarden, die zich hebben ingebeeld dat ze het voor het zeggen hebben. Jeugdig elan wordt de kop ingeduwd door conservatief teruggrijpen op oude waarden. De L.O.V.E.d.'s lopen leeg, want iedereen ontsnapt eruit alsof het een Tbs-kliniek is en niemand doet er wat aan. Zelfs eenheden van politie en leger weigeren in te grijpen, laat staan dat de pennenlikkers iets doen. Dit alles moet een halt worden toegeroepen. Vandaar mijn initiatief tot de oprichting van de Groep Halt. Wij willen zestigplussers achter slot en grendel, wij willen dubbelbaans snelwegen waar je 140 kilometer per uur mag rijden, wij willen geen oponthoud door mensen die niks op de weg te zoeken hebben en ook niet op de stoep met hun rollators, wij willen geld voor sport, en geen geld voor het in de watten leggen van mensen die hun tijd hebben gehad. Wij willen de ruimte die we altijd al hadden. Mannen, wij gaan onze ruimte terugeisen!"
Gejuich uit tientallen rauwe mannenkelen klonk op. Hier was een getergd lid van de samenleving aan het woord en iedereen kon hem begrijpen. Hartman hief zijn handen ten teken dat zij hun gejuich moesten staken, want hij wilde nog meer uitleggen, hoewel zijn publiek al overtuigd was dat er iets moest gebeuren.
"Wij moeten ons lichamelijk wapenen! Iedereen van ons heeft gesport de laatste maanden, en misschien al wel de laatste jaren, maar dat is niet genoeg. We moeten sterk worden, heel sterk, want we zullen veel weerstand te overwinnen krijgen. Jullie zullen niets voor niets krijgen. Dus! Opdrukken!"
Direct lieten de mannen zich op de grond vallen en gingen zich opdrukken. Hartman telde: "Eén, twee, drie.." en zo tot honderd, hoewel hij bij vijfenvijftig niet precies meer wist waar hij was en voor de zekerheid weer bij vijftig begon.
Na het opdrukken moesten de mannen sprintjes trekken tussen bomen die zo'n tweehonderd meter van elkaar waren verwijderd. Heen en weer, heen en weer. IJverig renden de mannen, aangemoedigd door Hartman, die af en toe een stukje meerende maar al snel moest opgeven vanwege ademnood.
Al die tijd stelde Hartman zich voor hoe de wereld zou zijn als hij hem zou veroveren. Mannen zouden weer mannen zijn, vol energie en vol mannelijke tederheid waarmee ze elkaar zouden steunen. Geen front zouden ze mijden, elke slag die gestreden moest worden zouden ze strijden. Ze zouden angst kennen, maar hun angst steeds overwinnen. En het allerbelangrijkste was dat ze hem, Hartman, op handen zouden dragen omdat hij ze de weg had gewezen naar een ideale samenleving, waar voor weifeling en wijven geen plaats meer was, waar de oudjes in de L.O.V.E.d.'s zaten en zouden blijven zitten, waar eigen initiatief rijkelijk beloond zou worden. Tenminste, als het initiatief was in de geest van Hartman, want dat hij het bij het rechte eind had, daar twijfelde hij geen moment aan. Af en toe doemde het beeld op van hoe hij op de grond van de directiekamer had gelegen met een nat gezeken broek. Hij verdrong dat beeld door zich voor te stellen hoe hij zou worden ingehaald op de Maliebaan, waar overal jonge mannen langs de kant juichten en vrouwen hun kinderen lieten zien om die door hem te laten zegenen. Dat werkte meestal, behalve als hij erg moe werd. Dan zag hij soms het gezicht van mevrouw Vleugel boven zich, dat hem vermanend toesprak, als een kleine schooljongen, als iemand die helemaal niets voorstelde. Haar zou hij het eerst opsluiten. Niks Maatregel Uitzonderings Pas, op geen enkele grond. Serpenten als zij hadden al veel te lang de dienst uitgemaakt, dat was binnenkort helemaal afgelopen. Als hij zich dat voorstelde, voelde hij zich weer goed en spoorde hij zijn mannen des te harder aan om te trainen en te trainen zodat hij straks met een gestaald leger Utrecht kon innemen. Van daaruit zou de nieuwe tijd zich als een olievlek over het hele land verspreiden.
Plotseling stopten de mannen met rennen en keken allemaal één kant uit. Twee oude dames kwamen het pad oplopen, arm in arm. De ene droeg aan haar vrije arm een mandje met vruchten erin. Zover was het al gekomen, ze plukten op klaarlichte dag de natuur leeg.
"Wat moet dat hier?" vroeg Hartman bars. "Jullie horen helemaal niet op straat. Waar is jullie L.O.V.E.d., dan brengen we jullie terug. Jullie verstoren een belangrijke bijeenkomst met dat geschuifel. Daar is de natuur niet voor bedoeld. De natuur is er om mannen weer mannen te laten zijn!"
De dames luisterden geamuseerd toe en keken elkaar vervolgens aan:
"Ach, Greet, ze zijn aan het spelen, denk ik, oorlogje ofzo, hoewel ze daar misschien te groot voor zijn, " zei degene met het mandje aan haar arm.
"Stoor je niet aan ons, hoor, jongens, wij gaan gewoon onze gang. Lekker bramen plukken voor de jam."
Hartman veerde op en bewoog op en neer op de ballen van zijn voet.
"Jullie horen hier niet, jullie horen opgesloten te zitten! De brutaliteit! Ontsnappen en dan doodgemoedereerd een beetje rondwandelen!"
"Wij horen opgesloten te zitten? Niks hoor, daar doen wij niet aan. Wij hebben het veel te gezellig in ons huisje. Het idee alleen al, opgesloten, wat jij, Greet, zijn wij boeven soms?"
"Nou, ik dacht van niet, hoewel dat ook weer per overheid verschilt. In een bepaalde tijd was het verboden om mensen in huis te nemen, die moest je dan gaan melden enzo, precies weet ik het niet meer, maar in ieder geval hebben we dat toen niet gedaan. Ik denk dat deze jonge man een beetje overwerkt is, Ans."
"Ik ben niet overwerkt!'" schreeuwde Hartman. "Jullie horen hier niet! Mannen, pak ze!"
Maar zijn mannen bleven stokstijf staan en staarden met open monden naar de dames.
"Ze luisteren niet, Greet," zei Ans. "Hij moet nog wel oefenen als hij voor generaal wil doorgaan. Maar dat zie je vaker, hè, dat het dan toch een tijd duurt voor ze ergens terechtkomen. Jammer wel, want zo komen ze niet verder. Maar deze meneer zou beter op een kantoor kunnen gaan zitten. Op de een of andere manier staat het hem niet, dat blauwe pak, en dan die gympies, nee, net een schooljongen, terwijl je zo kunt zien dat hij de huisvaderleeftijd al heeft bereikt."
"Toch ziet hij er best vervaarlijk uit, Ans," zei Greet. "Je hoort zulke rare dingen tegenwoordig, misschien is hij wel echt gevaarlijk. Dat kan je niet helemaal opmaken uit de buitenkant, of het wel of niet zo is."
"Mannen, grijp ze!" gilde Hartman. Hij leek op een walrus die op ontploffen stond. Zijn mannen maakten nog steeds geen aanstalten, ze leken wel bevroren. Hartman stampvoette driftig op de grond.
Ans en Greet liepen naar de bevroren mannen tussen de twee bomen toe.
"Ze leven wel, Greet," zei Ans, terwijl ze een jongen aanraakte. "Deze is tenminste echt menselijk warm."
"Dat dacht ik al wel, toen we hier aankwamen renden ze nog. Wat is dat toch voor raars dat we opgesloten moeten worden."
"Ik zou het echt niet weten, kom, we gaan het vragen." Gearmd liepen ze terug in de richting van Hartman, die nog altijd stond te stampvoeten en onbegrijpelijke kreten uitstootte.
"Meneer, we willen u toch wat vragen," zei Greet. "U spreekt maar steeds van opsluiten, maar mijn zuster en ik kunnen niet bedenken wat we verkeerd hebben gedaan. En nu vragen we ons af of er misschien toch iets is waar we ons niet bewust van zijn."
"grrmmmfsss, gdverersafa....," klonk er uit het lichaam van Hartman. Hij balde zijn vuisten, hief ze omhoog en liet ze weer zakken.
"Nou, Ans, meneer hier heeft het erg moeilijk. Ik begrijp er niet veel van, jij?"
"De Maatregel!" riep Hartman. "De Maatregel, jullie horen op grond van de Maatregel in een L.O.V.E.d. te zitten! Verdomme! Dat weten jullie toch wel?"
"Greet, ik geloof echt dat meneer een beetje de weg kwijt is. Wat voor maatregel, en we zijn allang niet meer loved. Vroeger misschien, toen we nog jong waren, alhoewel het toen ook al wat zuinigjes was op dat gebied, maar nu is het toch zeker niet meer aan de orde."
"Misschien is er iets over op televisie geweest, Ans, het is alweer een tijdje geleden dat we daar naar gekeken hebben. Wie weet hebben we wat gemist."
"Vijf jaar is wel wat lang," beaamde Ans. "Meestal blijft alles zo'n beetje hetzelfde maar soms gebeurt er toch wat."
"Het is niet uitgesloten," zei Greet. "Hij zal wel iets weten dat wij niet weten. Maar hij praat zo onsamenhangend, dus het is voor ons een beetje moeilijk om erachter te komen."
"Dat is zo, we moeten maar eens wat oude kranten gaan lezen, dat we een beetje bijkomen."
"Ja, laten we dat doen, laten we naar het dorp gaan, dan zien we ze daar ook weer eens."
"Wel veel mensen op een dag, Greet, dat moeten we later weer bezuren, je weet dat we daar niet tegen kunnen."
Hartman had ze al die tijd met verbijstering gade geslagen. Nu schreeuwde hij:
"Zie je wel dat je ze niet los kunt laten! Zie je wel dat ze allemaal dement zijn! Opruimen die rommel, weg met die hap!"
Zijn mannen reageerden nog altijd niet, maar ze kwamen nu wel in beweging. Ze deden wat rek- en strekoefeningen en af en toe begon er een aan een aarzelend looppasje.
"Kijk, daar gaan ze, Greet!" riep Ans enthousiast. "Weet je dat ik geloofde dat het een soort poppen waren? Poppen van die meneer hier? Maar ze leven echt hoor!"
Greet trok Ans aan de mouw en zei:
"Kom, Ans, laten we verdergaan, het bevalt me niks hier, en ik wil nu toch even naar het dorp om te horen wat er gebeurd kan zijn."
Gearmd liepen ze het pad af tot ze niet meer zichtbaar waren.
"Opdrukken, tweehonderd keer!" riep Hartman. Geen van zijn mannen reageerde echter. Abrupt draaide Hartman zich om en verdween uit het bos.

Mevrouw Vleugel zat tegenover de premier. Zij had hem nog de partij binnengeleid toen hij erg jong was. Hij was begonnen als medewerker van een van de toenmalige kamerleden en zij was staatssecretaris geweest. Wat was hij onder de indruk geweest van het grote, machtige Den Haag, dat hij tot dan toe alleen van horen zeggen kende. Zij had hem door zijn eerste periode geloodst, want ze zag veel in de jongen, veel meer dan hij zelf zag op dat moment. Dat hij premier was geworden, had haar niet in het minst verbaasd.
"Je moet toegeven, dat de Maatregel niet meer te handhaven is, Jan Peter," zei ze. "Het is een chaos overal. De ontsnappingen worden niet eens meer gemeld, zoveel zijn het er nu. Bovendien werken leger en politie niet meer mee aan opsporing en arrestatie."
"Het zijn geen arrestaties," wierp de Premier tegen. "Het gaat om het teruggeleiden naar de aangewezen opvang. Voor hun eigen bestwil."
"Nou, hoe dan ook, niemand leent zich daar nog voor. In mijn eigen L.O.V.E.d. zitten nog wel mensen, maar op dit moment alleen omdat ze het gezellig vinden. Ik heb wel aanbevolen om te wachten op nadere maatregelen, maar ik vraag me af in hoeverre zij zich daar iets van aantrekken."
"Zie je wel! Ze blijven vrijwillig, het zou zonde zijn om de Maatregel nu overboord te gooien."
"Jan Peter, strooi jezelf nu geen zand in de ogen. Die mensen willen geen dwang, ze willen zelf uitmaken waar ze wonen."
"Ja, maar dat kunnen ze niet! En bovendien is het te duur, met al die uitkeringen die tientallen jaren moeten worden uitbetaald, en dan ons imago naar buiten. Alles was oud in dit land. Daar gaat een verkeerde uitstraling van uit."
"Dat kan wel zijn," sprak mevrouw Vleugel. "Maar onze uitstraling is nu ook niet goed. Al die jakkerende mensen langs de straten, al dat gewerk. De cultuur heeft eronder te lijden en dat valt op in het buitenland."
"Dat komt, omdat wij onze tijd vooruit zijn. Ooit zal iedereen tot dergelijke maatregelen moeten overgaan. Hoe moet de vergrijzing anders in de hand te worden gehouden." De Minister-President liep naar het raam en keek naar buiten terwijl hij de handen op de rug had.
"Alle grote veranderingen zijn ingezet tegen de druk in door eenlingen, Els. Dat weet jij ook wel. En wat moet dat moet. De Maatregel was een goed idee, en ook goed uitgewerkt. Dat alles nu op zijn kop staat, komt door de negatieve elementen in deze samenleving. Het is een kankermaatschappij, mensen zijn gewoon te koppig om een positieve boodschap over te nemen."
Mevrouw Vleugel wreef in haar ogen, want ze was moe. Voorzichtig haalde ze een hand over haar nieuwe kapsel, dat Johan vanochtend voor haar verzorgd had. Het was een drukte van jewelste in de L.O.V.E.d.. Iedereen was bezig met een klus. Ada tuinierde, en dat was nodig ook, want de afgelopen maanden was de tuin zwaar verwaarloosd, Brenda schilde de aardappelen en knapte zienderogen op. Zat ze eerst maar wat kreten te slaken, nu begon ze te praten. Ze vertelde veel over vroeger, toen ze als boerenmeid werd uitgebuit. Voor zeven dagen werken kreeg ze een rijksdaalder en ze mocht twee dagen per jaar naar huis. Mevrouw Vleugel had zich nooit gerealiseerd dat het leven zo zwaar kon zijn in dit land. Zo dichtbij. Het had haar aan het denken gezet over haar eigen bevoorrechte positie. Had ze die eigenlijk wel verdiend? Ergens diep in zichzelf voelde ze de spijt knagen om alles wat ze als vanzelfsprekend had genomen.
"Jan Peter, een verandering is misschien nodig, maar niet deze verandering. Hoewel ik er aanvankelijk anders over dacht, denk ik dat de Maatregel een slecht besluit is geweest."
De premier draaide zich om.
"Jij ook al, Els? Ook jij?" Hij wees naar haar terwijl hij dat zei.
"Kom toch tot inkeer, jongen. Die mensen willen niet worden opgesloten en de politie en het leger willen ze niet meer opsluiten."
De premier ging aan tafel zitten en borg het hoofd in de handen.
"Rita maalt me fijn als ik op mijn schreden terugkeer," verzuchtte hij.
"Als dat alles is," begon mevrouw Vleugel. "Die houdt wel een keer op daarmee. Als ze voelt dat de wind anders draait, draait ze gewoon mee. Herroep de Maatregel, Jan Peter, voordat het te laat is, voordat er gemuit gaat worden, want dat is wat er dreigt."
De premier schrok op.
"Nee toch? Het bevoegd gezag zit toch stevig in het zadel?"
"Nee, lieverd, dat lijkt me zo. Je weet niet wat voor krachten er op gang komen op het ogenblik."
Zuchtend stond de premier weer op. Hij was erg rusteloos, wist dat er iets van hem verlangd werd aan de ene kant wat hem aan de andere kant niet in dank zou worden afgenomen. Toch moest hij wat doen. Hij wist dat mevrouw Vleugel gelijk had. Het was het moeilijkste wat hij ooit in zijn leven moest doen.
"Goed," zei hij. "Ik ga naar Hare Majesteit en vertel haar dat ik de Maatregel met onmiddellijke ingang wil intrekken."
"Zij zal er blij mee zijn, Jan Peter," zei mevrouw Vleugel. "Sterkte, jongen, ik ga terug naar de L.O.V.E.d. om de televisie aan te zetten. Dan kunnen we de boodschap live horen." Ze stond op en verliet de kamer.

"Eigenlijk zou ik u moeten vragen af te treden," sprak de koningin, nadat de Minister-President in schutterige bewoordingen had gevraagd de Maatregel met onmiddellijke ingang te mogen intrekken. Dit ging geheel buiten de normale parlementaire goedkeuring om. De procedure was bedoeld om snelle beslissingen te kunnen nemen in oorlogstijd.
"Ik wil het land leiden," wierp de Minister-President tegen, "Ik ben nog niet klaar met mijn karwei."
"Mooie manier om uw karwei uit te voeren." De koningin stond op en ijsbeerde door haar kantoor. Ze was te vertoornd om rustig te blijven zitten. "Het is vreselijk wat u en de uwen hebben aangericht in dit land. Weet u dat ik er zelfs op zat te wachten dat ik werd afgehaald om in zo'n L.O.V.E.d. te worden opgenomen?"
"Mensen hebben de Maatregel verkeerd opgepakt," mompelde de Minister-President. "Ze hebben alles in het negatieve getrokken. We hadden het beste met ze voor, en het was goed voor het land. Totdat Klinic ging dwarsliggen, en de medicijnenconcentratie verlaagde, ging het goed. Nog nooit is er zoveel politieke rust geweest in dit land."
"Jawel, dat is nog wel het walgelijkste! Dat u de mensen ging drogeren! Dat stond niet in de wet die ik heb ondertekend, dat weet ik pertinent zeker! Klinic heeft onbedoeld een goede daad verricht!"
"De dynamiek zal nu weer verdwijnen," sprak de Minister-President spijtig. "En de economische vooruitgang wordt bedreigd. Mensen zullen minder gaan werken, omdat ze voor hun ouders willen zorgen. De ouderen moeten een inkomen hebben, terwijl we nu juist van het AOW-probleem af waren door de AOW af te schaffen. Alles wat goed werkte, gaat nu op de helling. Het is heel spijtig allemaal."
"Niet zeuren, u bent Minister-President of niet. U gaat vandaag een persconferentie geven waarin u de Maatregel netjes intrekt. En dan zorgt u ervoor dat de mensen allemaal weer een menswaardig bestaan kunnen krijgen, oud of niet. En nu verdwijnt u, want ik moet op de koffie in Wassenaar."
Gelaten droop de Minister-President af. Hij ging een zware dag tegemoet.

Dahlia zat in de hal van het appartementencomplex van de Catharijnesingel met een kop koffie. De hal was ingericht als café dat werd gerund door ex-politiemensen, die geen zin meer hadden om in de Mobiele Eenheid te worden opgesteld. Ze staarde voor zich uit en dacht aan haar terugkeer naar huis, waar het stil zou zijn.
Dolores kwam de trap af. Ze had iets majesteitelijks zoals ze de treden afdaalde. Daar droeg ook het appelgroene kostuum dat ze van Tonya had geleend toe bij. Ze nam plaats naast Dahlia. Sinds enige dagen had een opgewonden gevoel bezit van haar genomen, alsof het leven voor het eerst in haar tachtigjarig bestaan door haar heen trok.
"Wat zit jij te somberen," zei ze tegen Dahlia, terwijl ze een hand op haar arm legde.
Dahlia trok haar schouders op en keek Dolores aan. Wat zou ze haar missen, als ze straks weer alleen woonde.
"Ach, ik weet het niet. Aan de ene kant is het natuurlijk goed dat het bijna is afgelopen, die gevangenschap, aan de andere kant weet ik niet zo goed wat ik moet beginnen. Sinds ik niet meer op de markt werk, is het allemaal zo stil, en de laatste tijd had ik dat gevoel van zure pijn niet meer op mijn borst. Dat kwam een beetje door jou. We waren zo saamhorig, jij en ik, en nu is er niets meer om saamhorig voor te zijn."
Dolores dacht na. De laatste dagen had ze visioenen voor zich gezien van haar flatje, haar kop thee en haar boek. Dat leek een jaar geleden nog het hoogst haalbare genot, maar nu was ze daar zo zeker niet meer van. Haar hele leven had in het teken van de regelmaat gestaan. Elke dag op hetzelfde tijdstip op, met de bus naar de Giro, op dezelfde tijd thuiskomen en dezelfde avonden, die ze alleen doorbracht. De laatste jaren kwam Frederique soms op bezoek. Een steek van pijn doortrok haar, toen ze aan Frederique dacht, de verrader. Misschien kon het anders, misschien was het beter om niet terug te gaan naar de flat.
"We kunnen samen blijven," zei ze tegen Dahlia. "Ook met anderen. Laten we de mogelijkheden eens op een rijtje zetten."
"Denk je dat dat zou kunnen?" zei Dahlia op gretige toon. "Jij en ik samen? Oh, dat zou ik heel fijn vinden!" Ze sprong op van haar stoel en kuste de barman, die zojuist voorbijkwam, op de wang.
Tonya kwam beneden. In haar ene hand droeg ze een fles sherry, in haar andere een gevuld glas. Ze liep voorzichtig.
"Zet snel de televisie aan," zei ze. "De Minister-President geeft een persconferentie!"
Op het grote scherm dat in de hal hing, verscheen de Minister-President. Hij zag wat bleekjes en zijn pruilmondje was nog prominenter aanwezig dan anders. Het leek alsof hij elk moment in huilen kon gaan uitbarsten.
"Dames en heren," begon hij. "De Maatregel wordt met ingang van heden ingetrokken. Dat betekent dat de mensen niet meer in de L.O.V.E.d. hoeven te verblijven en dat er geen jacht meer zal worden gemaakt op al ontsnapte bewoners. Wij zijn tot deze stap gedwongen door de aanhoudende protesten en de weigering van ambtenaren in functie om nog langer mee te werken aan de Maatregel. Dat is heel spijtig, want we waren op de goede weg. Nog nooit was ons land zo jong, zo dynamisch en zo flexibel. Nog nooit was de arbeidsproductiviteit zo hoog. Jonge mensen konden al hun talenten aanwenden zonder dat ze nog tijd hoefden kwijt te raken aan de generatie die haar tijd heeft gehad maar die erom bekend staat wel een groot beroep te doen op het nationaal product, op allerlei fronten." Hij schraapte zijn keel en wreef met zijn hand over zijn ogen.
"Het gaat mij bijzonder aan het hart dat een democratisch genomen besluit op deze manier wordt gefrustreerd. Ik ben gedwongen de Maatregel in te trekken, wegens de onuitvoerbaarheid ervan op dit moment, maar veel liever had ik gezien dat iedereen zich was blijven schikken, zoals dat ook in de eerste maanden het geval is geweest. De gevolgen zijn dan ook voor u allen. Binnenkort staat de tijd weer stil, zal de groei drastisch worden afgeremd en nieuwe ontwikkelingen zullen niet meer tot wasdom komen. Dit land zal weer een land van senioren worden. Besef wel: u heeft dit allemaal zelf gewild!"
De camera zwenkte weg en een omroepster kwam in beeld. Tonya zette de televisie uit.
"Hij houdt maar niet op," zei ze. "Durft nog rustig te beweren dat het wel ergens goed voor is geweest. Het is schandalig. Maar voorlopig zijn we ervan af."
Ze omhelsde Dahlia en Dolores hartelijk.

De volgende dag was het land in rep en roer. In een ochtendblad, niet in het grootste maar in het blad dat tegen de stroom in groeide, stond een hoofdartikel waarin werd beweerd dat de ouderen in het eerste halfjaar van de Maatregel stelselmatig werden gedrogeerd en zelfs werden ziek gemaakt. Een journalist had dit ontdekt door een verpleegkundige van de Utrechtse L.O.V.E.d. te ondervragen. Deze, Henny genoemd in het artikel, maar het was niet zeker dat de naam juist was, had verteld dat er medicijnen werden aangeleverd die de gewenste klachten veroorzaakten. Waarom zij de medicijnen moest toedienen was haar niet verteld, maar ze geloofde dat het voor de mensen op deze manier geloofwaardiger was dat de mensen opgesloten zaten. Zo konden ze gaan denken dat het goed voor ze was dat ze opgenomen waren. Ook, vertelde Henny, was het zo dat de mensen zo duf en afwezig waren, dat er weinig verzorging nodig was. Ze hoefden niet naar buiten, ze liepen niet rond, dus ze hoefden niet in de gaten te worden gehouden. Henny was pas gaan nadenken, toen de mensen ineens alerter werden, en wakkerder. Ergens was het niet gewoon, wat er gebeurde, dacht ze. Ze was er nu pas mee op de proppen gekomen, omdat ze zich had geschaamd dat ze zover was meegegaan.
Mevrouw Vleugel, voorzitter van het bestuur van de L.O.V.E.d. was ook ondervraagd door de journalist. Zij zei dat ze gedwongen was om mee te gaan met deze uitvoeringsmaatregel, omdat ze niet genoeg middelen had om het anders te doen. Ze had zichzelf weleens afgevraagd of het willens en wetens toedienen van schadelijke medicijnen niet te ver ging, maar dat had ze opgevat als een particuliere mening. Van haar werd verwacht dat ze het algemeen belang diende. Achteraf had ze er spijt van dat ze het zo had opgevat, maar, zo legde ze uit, niemand is bestand tegen de tijdsgeest en in dat licht moest de Maatregel in al zijn uitvoeringsaspecten worden beschouwd.

Naar aanleiding van het krantenartikel werden kamervragen gesteld in een spoeddebat. Minister Rita had de taak het kabinetsbeleid te verdedigen, want dat de regering inderdaad opdracht had gegeven om de Maatregel met farmaceutische middelen te ondersteunen, was inmiddels bewezen. Een andere journalist had de hand weten te leggen op de contracten met Klinic.
Minister Rita stond met haar ene hand in de zij en de andere hand geleund op de katheder.
"Er moest iets gebeuren," sprak zij in staccato. "We hebben onze toevlucht moeten nemen tot impopulaire maatregelen om dit land te reden. Dat we daarbij gebruik hebben gemaakt van de farmaceutische industrie vind ik niet meer dan normaal. Mensen moeten daar niet zo moeilijk over doen, iedereen slikt tegenwoordig wel wat en dan zou de regering geen gebruik mogen maken van die middelen? Ga toch weg! En, meneer Woud, wat dat zelfbeschikkingsrecht betreft, daar hebben we nu wel genoeg ellende van gezien. Mensen mogen zelf beschikken over hun leven zolang ze anderen daarmee niet in de weg zitten. En dat deden ze wel. Dat ze dat weer gaan doen, is dan ook te wijten van de oppositie."
Een flink aantal leden van de Kamer begon op hun tafeltjes te bonken. De voorzitter sloeg een paar keer flink met de hamer op zijn bureau, maar niemand stopte. Het lawaai was oorverdovend, zeker toen de publieke tribune zich bij het geheel voegde.
"Jullie zijn net zo!" gilde Minister Rita. "Van alles willen maar concessies doen op andere terreinen om iets mogelijk te maken, ho maar! Ik heb het helemaal gehad met de politiek in dit land! Ik overweeg te vertrekken naar de Verenigde Staten. Daar zijn tenminste denktanks waar originele ideeën niet meteen de kop in worden geboord!" Ze stapte van het podium af en verdween uit de Kamer.

Een jaar later zaten Dahlia en Dolores op het terras van de voormalige L.O.V.E.d. in Utrecht. Er was hard gewerkt aan het gebouw. Kamertjes waren uitgebroken, zodat er nu flinke kamers waren. De recreatiezaal was uitgebouwd tot servicecentrum, waar bewoners veel van hun tijd doorbrachten. Je kon er eten, er waren computers met internetverbinding, er was altijd een masseur aanwezig om vermoeide voeten te masseren en er waren ligstoelen die in verschillende standen gezet konden worden. Regelmatig waren er optredens van muziekgroepen of theatergezelschappen. Die avond stond de groep Rita en haar Wilde Romances op het programma, een one woman show over een doorgedraaide politica, die zich een roepende in de woestijn voelde.
Het kabinet was direct nadat het schandaal van de farmaceutische onderdrukking bekend was geworden, afgetreden. Van de Minister-President had niemand meer iets vernomen, al ging het gericht dat hij bij zijn moeder in Zeeland was gaan wonen, omdat het leven in Den Haag of Amsterdam hem te jachtig was.
"Wat wonen we hier toch prachtig," verzuchtte Dahlia. Ze nam een slok van haar koffie, die in alle soorten verkrijgbaar was in de voormalige recreatiezaal.
"Ja," zei Dolores. "Heel mooi, ik had nooit gedacht dat het leven zo zou kunnen zijn." Ze keek naar de straat, waar af en toe een wandelaar voorbijkwam met de handen op de rug, het grijze hoofd fier in de wind gestoken.