LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

20 november 2017:
50151 woorden

Zwaarden en tractoren

I
Het was koud in Petrograd. Niet dat Natasja daar veel last van had: tenslotte was zij een doorgewinterde Russische en in Rusland was het vaak koud. Zeker als het oorlog was. Die was nu al drie jaar aan de gang. De hele wereld brandde. Niemand ontkwam eraan, zo leek het.
Alle mannen waren aan het front, hoewel je er de laatste tijd steeds meer zag terugkeren. Die hadden geen zin meer.
‘Ik ben me daar gek. Ik ga niet nog langer op die velden liggen schieten,’ had Ivanov gezegd, nadat hij de laatste keer thuiskwam. Wekenlang had hij op zijn bed gelegen. ’s Nachts had hij nachtmerries. Hij kermde om zijn moeder en riep vaak: nee, nee, nee.
Een paar weken terug was Ivanov opnieuw vertrokken. Natasja had haar jongen liever bij zich gehouden, maar ze begreep dat ze er niets tegen kon doen. De wereld brandde, en de wereld was aan het veranderen.
In het voorjaar was de tsaar afgetreden en nu hadden ze een andere regering. Soms, als ze op straat liep, zag ze groepen mannen met elkaar in gesprek. Het ging er heftig aan toe. De nieuwe regering had niet de voorspoed gebracht die zij had beloofd. Integendeel, de situatie werd steeds erger. Er was nauwelijks brood te krijgen en het leek alsof er niemand meer werkte. Drommen mensen waren erop straat, maar de fabrieken bleven leeg.
Ook Ivanov was bevangen door de revolutiekoorts.
‘De Bolsjewieken moeten de macht grijpen,’ had hij gezegd. ‘Anders zal Rusland ten onder gaan. De arbeiders, boeren en soldaten aan de macht, maar die moeten wel geleid worden.’
Natasja had haar schouders opgehaald. Leiding kwam er meestal op neer dat weer anderen het voor het zeggen kregen. Wie dat was, maakte niet zo heel veel uit.
In de woonkazerne ging het gerucht dat er vandaag brood te krijgen was. Veel brood, voor iedereen één. Ze had het van Olga, die ze bij de waterpomp trof. En Olga had het weer van Joeska, die in de heel vroege ochtend was aangeschoten door een verre nicht van haar, die net in Petrograd woonde. De sufkop was weggegaan van het platteland, terwijl iedereen wist, dat je daar wel te eten had.
Of het gerucht op waarheid berustte, wist Natasja niet. Toch nam ze haar boodschappennet en ging ze de straat op. Daar was het een drukte alsof het zondag was, en geen dinsdag, een dag dat iedereen in de fabriek hoorde te staan, of in de bakkerijen, of op het slagveld. Het leek erop dat ze allemaal de gebouwen waren uitgestroomd om opgewonden een bepaalde kant uit te lopen.
Ach, waarom niet, dacht Natasja, weer eens wat anders dan tevergeefs in een rij voor een winkel te gaan staan. Ze liet zich meevoeren door de stroom. De tocht was lang en lawaaiig. Iedereen had het over ene Lenin, die in de stad zou zijn en eindelijk orde op zaken zou stellen. Daar zou je het hebben. De volgende die zijn plasje kwam doen. Soms dacht ze, was de tsaar er nog maar. Een malloot van de bovenste plank, dat wel, maar je wist wat je eraan had. Helemaal niets, namelijk.
Met zo’n Lenin of hoe de nieuwe dan mocht heten wist je het maar nooit. Zulke types konden je leven behoorlijk overhoophalen. Toen ze Boris, haar man, met de hooivork het huis had gejaagd, had ze zichzelf verteld dat ze zich nooit meer zou laten behandelen alsof iemand wat over haar te zeggen had. Als die kerel niet bezopen in een hoek van de kamer lag, was hij haar aan het rondcommanderen. Vrouw, pak mijn jas, vrouw, geef me de wodka, vrouw, mijn overhemd is niet schoon. Een keer had hij geprobeerd haar te slaan. Toen hij de volgende ochtend bij bewustzijn kwam, zei hij met een klein stemmetje dat hij het nooit meer zou doen. Zo dichtbij is de vrijheid, dacht ze. Niet lang daarna pakte ze de hooivork, die haar moeder nog had meeverhuisd van het platteland, en joeg ze hem de trap af.
Zo’n Lenin zou haar huis natuurlijk nooit betreden, maar ook op andere manieren konden die types je het leven zuur maken. Dat je verplicht zou worden om elke zondag lessen in socialisme te volgen, bijvoorbeeld. Ivanov had het erover gehad dat dat goed zou zijn voor de Russen. Zouden ze eindelijk hun leven weer eens in orde kunnen brengen, de lamlendige zuipschuiten.

Intussen was ze met de menigte op een groot plein aangekomen. Het zag er zwart van de mensen en ondanks de kou kreeg ze het warm. In de verte stond een klein figuurtje. Misschien leek hij klein door de grote afstand, maar ze had de indruk dat het een ielig ventje was. Hij was kaal en hij had een sikje.
Mensen begonnen zijn naam de scanderen: Lenin! Lenin! Lenin!.
Daar zou je het hebben: mensen riepen hun eigen ondergang over zich af. Nog niet lang geleden geloofden ze allemaal in God. Zo vast geloofden ze, dat ze Natasja vreemd aankeken als die zei dat ze zo’n God toch echt zelf verzonnen hadden. En nu dan weer die Lenin. Ze moest hem van dichtbij bekijken, vond ze ineens. Ze had geen idee waar dat goed voor was. Normaal gesproken zou ze, nuchter als ze was, naar huis gaan en een kop theezetten. Als dat er was, tenminste.
Ze wurmde zich door de massa mensen en ze liep behoorlijk wat blauwe plekken op. Eindelijk, na lange tijd, stond ze vooraan.

De man op dat balkon ratelde maar door over de bourgeoisie en de leugen van de democratie. Natasja hoorde het aan en liet het van zich afglijden. Dat ventje wist altijd alles beter, dat kon je zo horen.
Ineens herkende ze hem: dat was die Vladimir Ulyanov, met wie Nadezhda Krupskaya iets gekregen had! Helemaal weg was ze geweest van die vent. Natasja had nooit begrepen waarom. Toen al had hij het alleen maar over de revolutie. Natasja ging naar die discussiegroepen omdat ze meer wilde van het leven dan zwoegen en zorgen dat je te eten kreeg. Toen hoopte ze nog dat er wat tegen de ellende van honger en bijna doodgaan te doen was, dat er een leven mogelijk was dat de moeite waard was, dat af en toe nog een beetje leuk was. De discussiegroepen werden gedomineerd door jongens die allemaal goed wisten hoe het moest en zich allemaal wilden laten horen. Natasja las wat boeken en pamfletten en ze raakte thuis in het onderwerp socialisme en sociale onrechtvaardigheid, maar ze zag niet hoe deze mensen, die maar zaten te ratelen in discussiegroepen, het tij moesten keren. Als Nadezhda er niet was geweest, was ze na de tweede of de derde bijeenkomst niet meer teruggekomen.
Het was waar, ze kwam voor Nadezhda. Soms sprak ze haar niet, maar keek ze alleen naar haar. Dan was haar avond al goed. Nog beter was het als ze Nadezhda wel sprak.
Nadezhda was somber en serieus. Ze geloofde echt dat veranderingen mogelijk waren. In feite was ze ervan overtuigd dat die veranderingen moesten plaatsvinden. Het kon toch niet zo zijn dat zoveel mensen helemaal niets hadden en een paar zich konden volvreten en konden feestvieren tot ze erbij neervielen. Als Natasja er tegenin bracht, dat met het met dit zooitje moeilijk zou worden om iets concreets tot stand te brengen, schudde Nadezhda krachtig haar hoofd. Zoiets mag je niet zeggen, zei ze dan. We moeten blijven strijden, hoe moeilijk het ook is. We moeten geen genoegen nemen met een leven van bijna creperen en monddood zijn. Ja, ze was gedreven, die Nadezhda. Maar dat maakte Natasja niets uit. Als ze haar stem maar kon horen.
Op een dag stapte die Vladimir binnen. Hij viel op omdat hij meteen naar het podium liep en het woord nam. Hij oreerde in dezelfde wollige taal als al die jongens bezigden, maar het ontging Natasja niet dat Nadezhda ademloos naar hem staarde. Toen hij eindelijk klaar was met zijn verhaal, vroeg Natasja
‘Vind je hem aantrekkelijk? Je kon je ogen niet van hem afhouden.’
Natasja keek haar aan met haar koude, sombere ogen en zei:
‘Nee. Jou vind ik aantrekkelijk. Maar met hem ga ik trouwen. Ik ga samen met hem de revolutie organiseren.’
Natasja voelde hoe haar gezicht warm werd en ze was zich er sterk van bewust dat ze bloosde.
‘Wij zouden samen de revolutie kunnen organiseren,’ zei ze. Haar stem trilde.
Nadezhda schudde langzaam haar hoofd.
‘Nee. Dat gaat niet. Als het om de liefde ging, als we die ons konden veroorloven, zou ik met jou trouwen, Natasja. Maar een revolutionair ben je niet. Jij gelooft er niet voldoende in. Daarom zal ik met Ulyanov trouwen. Misschien, straks, als de revolutie voltooid is, wordt het anders. Ik zal je niet vergeten. Ik kom terug.’
Nadezhda nam haar hand en keek haar even diep in de ogen. Violen begonnen te spelen en bloemetjes in allerlei kleuren dwarrelden naar beneden. Tenminste: in Natasja’s hoofd. In de werkelijke wereld bevond ze zich nog altijd in een rokerige, slecht verlichte zaal. En die werkelijkheid drong in volle omvang tot haar door toen Vladimir Ulyanov naar Nadezhda toe kwam en haar aansprak.
‘Wat vindt u van mijn theorie.’ Dat was het eerste wat hij tegen haar zei.
Natasja draaide zich om en verliet de zaal met een gebroken hart. Ze wist dat dat nooit zou helen en dat ze genoegen moest nemen met de kleine kruimels die het leven haar zou bieden.

Het leven was zwaar en hard. Natasja woonde met haar moeder en haar vijf broers op twee kamers. Erg prettig was het er niet. Altijd waren er mensen, altijd was er lawaai. De discussiebijeenkomsten bezocht ze niet meer, want ze wilde Nadezhda niet tegenkomen. Af en toe hoorde ze via via wat over haar: ze was Vladimir Ulyanov nagereisd naar Siberië. Nou, vandaaruit kon je lekker een revolutie organiseren! Maar die twee zouden er mee bezig blijven, zo goed kende ze Nadezhda wel.
Ondertussen werd het tijd dat ze het huis uit ging, want de stank en de herrie van haar broers werden haar te veel. Soms ging ze naar een muziekzaal, alleen om wat ruimte om zich heen te hebben. Ze hield er niet echt van: de mannen werden dronken en de vrouwen giechelden als ze betast werden.
Op een avond leerde ze Boris kennen. Een grote kerel, die in de schoenenfabriek aan de rand van de stad werkte. Hij was degelijk, vond ze. Hij zou goed in staat zijn de kost te verdienen en de kolen sjouwen zou hem ook goed afgaan. Ze hadden een paar maanden verkering en toen Boris in dienst moest, trouwden ze. Lang duurde het niet voordat Natasja zwanger werd. Ivanov, die ter wereld kwam als blozende, woedende baby, was een van die kruimels die het leven haar zou toewerpen. Een flinke kruimel eigenlijk wel, want vanaf het moment dat ze haar blik op haar zoon wierp, zwol haar hart op en wist ze dat voortaan alles om hem zou draaien.
In de praktijk viel Boris behoorlijk tegen. Hij ging netjes naar zijn werk en zijn loon gaf hij grotendeels af, maar hij zoop veel wodka, terwijl hij er niet tegenkon. Het ergste was, dat hij zijn mond niet kon houden. Altijd was hij aan het vitten. Op haar en op de jongen. Ze verdroeg hem jaren, omdat ze dacht dat het leven nu eenmaal zo was, maar toen hij de laatste grens overging, nam ze haar hooivork.

II
Vladimir Ulyanov ratelde maar door over de revolutie, over hoe de oorlog zou eindigen en dat de arbeiders het voor het zeggen kregen. Hij was niets veranderd, behalve dan dat hij een stuk ouder was dan de laatste keer dat Natasja hem had gezien.
Zou Nadezhda in de buurt zijn? Het kon bijna niet anders. Sinds ze Vladimir had ontmoet, had ze aan hem vastgekleefd gezeten. Tenminste, zo stelde Natasja zich het voor. Ze had al jaren niet aan Ulyanov gedacht en ze had geen link gelegd, toen Ivanov had verteld van de nieuwe leider, Lenin, die het roer spoedig zou overnemen. Stom van haar, als ze even had doorgedacht had ze het kunnen weten.
Ze draaide zich om en schuifelde in de richting van haar woonkazerne. Hoe het ook verder ging, het zou nog lang onrustig blijven. Dat stemde haar somber. Op haar leeftijd, ze liep tegen de vijftig, had ze het liefste dat alles hetzelfde bleef. Het leven was moeilijk en vol zorgen, maar ze wist tenminste welke zorgen ze had. Nu dreigde dat laatste restje zekerheid haar uit handen te worden geslagen.

Ze was bij de brug toen ze een jonge man in het water zag staren. Opvallend. Al dat jonge grut was volledig van het padje af sinds februari. Ze voelden zich allemaal voortrekkers van de nieuwe tijd, die nog komen moest. Ze waren net op weg. Ivanov had het haar uitgelegd: eerst de revolutie, waarin koppen zullen rollen, het is niet anders al is het in sommige gevallen misschien tragisch, en dan de socialistische heilstaat, waarin de bourgeoisie was overwonnen en de mensen een toestand van eeuwige voorspoed en geluk tegemoet ging. Vol vuur en overtuiging had hij dat gebracht.
Deze jongeman leek geen deel uit te maken van die wolk van geestdriftige jongeren. Natasja ging naast hem staan en staarde, net als hij, het water in.
‘Wat kijk je treurig, jongen,’ zei ze na een paar minuten. ‘Moet je niet bij je vrienden zijn, die de revolutie aan het maken zijn. De hele stad is uitgelopen.’
Hij keek haar aan. Prachtige blauwe ogen had hij en een bos met golvend zwart haar. Later zou hij knap worden, dat zag je nu al.
‘Er zullen verschrikkelijke dingen gebeuren,’ zei hij. ‘De mensen zijn gek geworden. De sturen een monster weg en ze zetten er een nog veel groter monster voor in de plaats.’
‘Hoe weet jij dat allemaal zo goed? Je lijkt trouwens de enige te zijn die er zo over denkt. Iedereen denkt dat de hemel op de aarde zal neerkomen.’
De jongen schudde zijn hoofd.
‘Eerder de hel,’ zei hij. ‘Ik voorzie bloed en honger, ik voorzie onvoorstelbare wreedheden, zo erg, dat we nog terugverlangen naar de oorlog.’
‘Ben jij aan het front geweest?’
Hij knikte.
‘Het was verschrikkelijk. Maar wat ik zeg, het zal niets zijn bij wat ons nog te wachten staat.’
De knul was wel erg somber. Maar Natasja had vaak genoeg gezien wat oorlog deed met mannen. De laatste jaren waren er veel stapelgek teruggekomen.
‘Kom met me mee, dan drinken we samen een kom heet water, dat zal je doen opfleuren.’

In haar karig ingerichte kamer hield de jongen, Sasha, de kom met heet water tussen zijn handen.
‘Ik hoop dat je je huis kunt houden, moedertje,’ zei hij. ‘Die zogeheten revolutionairen pakken alles af. Ze verdelen de rijkdommen die mensen zich ten onrechte hebben toegeëigend onder het volk, zeggen ze. Maar het is gewoon diefstal. Die kunnen ze nu onbestraft begaan, in deze gekte.’
Natasja dacht aan haar hooivork, die ze nog altijd onder haar bed bewaarde en hoe ze elke indringer daarmee zou verdrijven. Niemand kwam aan haar huis en haar spullen. Niets van wat van haar was zou worden verdeeld onder het volk. Het idee alleen al.
Toch voelde haar huis onveiliger. Was het niet zo dat ze alles maar in bruikleen had? Konden die opgehitste jongens van de straat haar niet zo wegjagen? Wie zou ze tegenhouden? Zij niet, in haar eentje. Het was één ding om de bezopen Boris weg te jagen, maar iets heel anders om een wilde horde, die zich door niets liet stoppen, tegen te houden.
Misschien kwam het daardoor dat ze even later de jeugdige Sasha in haar bed nodigde en met hem wanhopig de liefde bedreef. Nooit had ze zich zo laten gaan.
Nadat Sasha weg was gegaan, probeerde ze te bedenken wat haar gedreven had tot zo’n onbezonnen daad. Haar moeder zou haar voor hoerige slet hebben uitgescholden en misschien nog wel voor erger. Ivanov zou zich voor haar schamen.
Maar het geluk wilde dat haar moeder niet meer leefde en dat Ivanov zich met huid en haar in de revolutie bevond. Sasha zou ze nooit meer terugzien, dat wist ze zeker. Die keek niet terug en bovendien: wat moest hij met zo’n oude vrouw. Ze zou hierover zwijgen en ze vergaf haar zichzelf haar losbandigheid alvast. Het waren tenslotte woelige tijden.

Een paar maanden later werd het haar duidelijk dat haar avontuur niet zonder gevolgen zou blijven. Aanvankelijk had ze niet eens door wat haar misselijkheid betekende en dat haar buik op ging zetten, weet ze aan het eenzijdige voedsel waar ze het tegenwoordig mee moest doen, maar op een ochtend kon ze het niet langer ontkennen: ze was zwanger. Zij, een vrouw die eigenlijk al klaar was voor de dood, zou een nieuw kind baren.
De arts in het blok keek haar vragend aan toen zij de zwangerschap kon bevestigen.
‘Zo, moedertje, een kind van de revolutie zul je krijgen. Niet de gemakkelijkste tijd om een baby te hebben en zeker niet op jouw leeftijd. Wat vindt je man ervan?’
‘Die is allang weg en die heeft niks meer te vinden. God geve dat hij gesneuveld is in de grote oorlog.’
‘Aha, op die manier. Tja, je bent de enige niet die bevangen is door de koorts van wat er allemaal gebeurt met ons land, al moet ik zeggen, dat de meeste een stuk jonger zijn. Maar goed, je bent goed gezond, dus waarschijnlijk zul je de zwangerschap goed doorstaan.’
Natasja doorstond een wirwar van gevoelens. Ze schaamde zich, omdat een oude vrouw als zij zich niet tot zoiets mocht laten verleiden en dan nog wel door een man die jonger was dan haar eigen zoon. Ze maakte zich zorgen, omdat ze er alleen voor stond. Daar had ze nooit tegenop gezien, maar nu zou het lastig worden dat ze haar brood moest verdienen terwijl ze een klein kind moest grootbrengen. Ivanov zou er erg van opkijken en misschien zou hij kwaad worden. Met een broertje of zusje waren de meeste kinderen niet erg blij als ze al in de twintig waren. Maar ze was ook blij. Ze herinnerde zich nog maar al te goed, hoe gelukkig, hoe verzaligd ze was geweest toen Ivanov werd geboren en ze zag ernaar uit om dat nog eens te beleven.
Zo in gedachten, en ten prooi aan al die tegenstrijdige emoties, liep ze naar huis. Ze keek al lopend in de verte en zag daarom de vrouw niet die ineens tegenover haar stond.
‘Dag Natasja. Ik heb je gezocht, maar daar ben je.’
Ze was ouder geworden en ze zag er nog somberder en serieuzer uit dan vroeger, maar het was Nadezhda.
‘Nadezhda! Je bent terug in het land! Natuurlijk wist ik dat, want ik heb Vladimir vanmiddag nog gezien, maar, hoe zal ik het zeggen, nu zie ik je ook!’
Nadezhda glimlachte. Natasja keek of ze het goed zag, want ze had haar niet vaak zien glimlachen, maar het was echt waar.
‘Natuurlijk ben ik terug. Ik kan Vladimir immers niet alleen laten. Ach, hoe graag was ik niet in Londen gebleven. Het is daar zo mooi en zo vrij, maar mijn taak ligt hier, aan de zijde van Vladimir.’
‘Hij heeft aardig aan de weg getimmerd en zo te zien heeft hij de wind er flink onder. Het is Lenin hier en Lenin daar tegenwoordig.’
‘Daar geniet hij erg van en hij gelooft ook echt, dat hij het allemaal zelf voor elkaar heeft gekregen. Dat is mijn taak: hem ongemerkt de goede richting opsturen en geloof me, dat is niet gemakkelijk. Al die machtswellustelingen om hem heen. Ik moet er erg voor oppassen dat die hem niet al teveel beïnvloeden.’
‘Zou je niet liever zelf in de schijnwerpers staan, Nadezhda?’
‘Oh zeker, natuurlijk. Dat zou veel gemakkelijker zijn, maar daarvoor is de tijd nog niet aangebroken. Ik zeg je, Natasja, dat vrouwen een heel andere positie zullen innemen als de revolutie is voltooid, maar zover is het nu nog eenmaal niet.’
‘Hou je van hem? Van Vladimir, bedoel ik?’
‘Ik heb je al eerder verteld dat ik van jou hou, Natasja. Niet van Vladimir. Vladimir is mijn plicht voor het vaderland, voor de Internationale en die plicht zal ik nauwgezet voldoen.’
Net zomin als tientallen jaren geleden wist Natasja een woord uit te brengen. En wat zou ze ook moeten zeggen? Welk antwoord was er op een liefdesverklaring met zoveel voorbehoud.
Daarom zei ze:
‘Ik kom net van de dokter, Nadezhda. En, je gelooft het vast niet, ik krijg een kind.’
Nadezhda ’s ogen werden groot.
‘Nee maar! Hoe kan dat? Ik heb gehoord dat je man allang weg is. Maar er zijn natuurlijk andere mannen en de liefde moet vrij worden.’
‘Ik zal het maar niet uit de doeken doen. In ieder geval heb ik over pakweg een half jaar een baby en ik zal nog moeten zien, hoe ik die kan opvoeden. Ik hoop op goed werk en wat hulp van de buurvrouwen in de woonkazerne.’
Nadezhda pakte haar arm.
‘Laat mij je helpen, Natasja. Ik heb invloed, ik kan dingen regelen. Iedereen is weliswaar gelijk, maar je begrijpt hoe het gaat: er zijn altijd mensen die gelijker zijn dan anderen. Ik vind dat een heel kwalijke zaak, maar deze keer ga ik dat gebruiken.’

En zo kwam het dat Nadezhda en Natasja min of meer gingen samenwonen in een Datsja vlakbij Moskou. Lenin wist van niks, want die was bezig met zichzelf en met de revolutie. Bovendien was zijn gezondheid nou niet echt je van het. Nadezhda bleef plichtsgetrouw, want ze had heel wat bij te sturen. Vladimir was koppig en hij had niet altijd door hoe sluwe mede-revolutionairen de stoelpoten onder hem vandaan probeerden te zagen en al vast een voorschot namen op de tijd dat hij er niet meer zou zijn. Dat hij niet oud zou worden, was begin 1918 al duidelijk voor degenen die veel bij hem in de buurt waren. Nadezhda moest zogezegd de vliegen van de stronthoop slaan.

In mei 1918 kwam Paladia ter wereld. Natasja was helemaal in de ban van haar dochter, die ondanks alle ellende en gebrek een wolk van een baby was.

III
Ellende en gebrek: dat was het leven in de nieuwe staat. Wat dat betreft was er niets veranderd. Het is maar goed dat Natasja naar de Datsja bij Moskou verhuisde, want anders had zij haar zwangerschap moeilijk kunnen doorstaan.
De Bolsjewieken hadden de macht overgenomen. Ulyanov had, op aanraden van Nadezhda, de oorlog beëindigd, dus de soldaten die nog over waren, konden naar huis.
Zoals te verwachten was, verzetten grote groepen zich tegen de nieuwe orde. De oorlog met Duitsland was dan wel afgelopen, maar er was een burgeroorlog voor in de plaats gekomen.

Op een mooie, zonnige dag in juni 1918 kwam Ivanov naar de Datsja. Hij was veranderd: hij zag er stukken ouder uit en hij was mager geworden.
Natasja gaf hem een kop koffie. Sinds Nadezhda voor haar zorgde, had ze van alles in huis. Af en toe, als ze door Moskou liep en de hongerige mensen zag, voelde ze zich daar schuldig over, maar dan bedacht ze weer dat ze maar één opdracht had en dat was haar jongste tot sterke vrouw op te voeden. Dat kwam op de eerste plaats.
Ivanov keek in de wieg.
‘Wie is dat?’ vroeg hij. ‘Ben je nu oppas geworden voor de rijken? Word je nog altijd geknecht door die uitbuiters? Een vrouw als jij heeft een goed pensioen verdiend en zou niet moeten sappelen voor haar brood.’
Natasja dacht koortsachtig na. Nu haar zoon, zoveel ouder en zoveel volwassener, voor haar stond, was het lastig om te vertellen dat Paladia het resultaat was van de onrust rondom de revolutie. Moest ze zeggen dat ze van de buurvrouw was en dat ze even oppaste? Dat was toch ook te gek. En wie weet zou Paladia later nog wat hebben aan haar oudere broer.
‘Dit is je zusje, Ivanov. Zij is een kind van de revolutie.’
Ivanov keek haar met grote ogen aan.
‘Je bedoelt dat zeker figuurlijk. Het is een kind dat haar ouders is kwijtgeraakt door de ontberingen, ons aangedaan door de mensjewieken en de tsaar. Jij zorgt voor haar omdat je een groot hart hebt.’
Natasja schudde het hoofd.
‘Het is je echte zusje. Halfzusje eigenlijk, want Boris is niet haar vader. Haar vader heette Sasha.’
‘Jij bent toch veel te oud om rond te hoereren! Hoe haal je het in je hoofd!’
‘Ik heb anders begrepen dat de liefde in deze nieuwe tijd vrij is. Vrouwen zijn geen hoeren meer als ze eens een avontuurtje hebben. Vleselijke liefde is net zo gewoon als eten.’
Ivanov ging zitten en borg zijn hoofd in zijn handen.
‘Iedereen is gek geworden,’ zei hij. ‘Ik had me de tijd na de revolutie heel anders voorgesteld. Dat mannen werkten voor hun brood en dat van hun gezin. Voor een goed loon. Dat hun vrouwen niet hoefden te sloven in de huizen van de rijken, maar thuis konden blijven om voor de kinderen te zorgen en hun man konden vertroetelen als hij thuiskwam na een dag werken. Werkdagen van acht uur, en geen tien of twaalf, genoeg eten op tafel en elk jaar een mooie japon voor de vrouw. Eerlijke arbeidsomstandigheden voor eerlijke mensen. Ik hoopte dat we die uitvreters, die het land hebben verziekt, eruit konden jagen of anders naar Siberië konden transporteren, want er valt veel te ontginnen daar. We hebben nu de Sovjets en de wijkraden, maar ik dacht dat alle mannen gehoord zouden worden, dat de fabrieken van hun zouden worden en dat ze zouden werken. Maar zo gaat het niet. Gehoereer en geslemp. En nu moet ik meemaken dat mijn eigen moeder zich overgeeft aan de eerste de beste.’
‘Jongen, jij bent altijd zo romantisch geweest. Dat gaat je je kop nog eens kosten. In deze wereld moet je de werkelijkheid onder ogen zien. En een beetje genieten.’
Paladia begon driftig te huilen. Natasja snelde naar haar toe en nam haar uit haar wieg.
‘Deze heeft een eigen wil,’ sprak ze vertederd. ‘Ze zal wat van haar leven maken, want het is er een die zich door niemand iets laat vertellen.’
Ivanov keek gebiologeerd naar zijn zusje, die rustig was geworden nu ze in de armen van Nataasje lag.
‘Het is toch een leuk dingetje, of niet dan?’ Natasja wiegde haar dochtertje. Het kind glimlachte.
Ivanov knikte.
‘Het is een mooi kind,’ zei hij. ‘Dat moet ik zeggen. Wie haar vader ook was, hij heeft een mooi kind gemaakt.’
‘Ho, ho, ik heb er anders wel het grootste aandeel in gehad. Negen maanden zwangerschap en doorwaakte nachten. Gelukkig neemt Nadezhda veel over, anders wist ik niet hoe ik het allemaal moest klaarspelen.’
‘Nadezhda? Wie is dat? Een van de buurvrouwen?’
Natasja realiseerde zich dat ze bijna haar mond voorbij had gepraat. Zeg tegen niemand wie ik ben en wat ik hier kom doen, had Nadezhda haar op het hart gedrukt.
‘Een goede vriendin van mij. Ik heb haar leren kennen op zo’n scholingsbijeenkomst. Je weet wel, waar ze de arbeiders proberen op te voeden zodat ze naar een boek grijpen in plaats van naar de fles.’
Ivanov liep de kamer rond en bekeek de boekenkast.
‘Over boeken gesproken: je hebt hier goede werken staan. Toespraken van Lenin, werken van Engels en Marx. Maar er staan ook buitenlandse werken tussen. Verhalen. Dat kunnen de mensen maar beter niet lezen. Heb je een meevaller gehad?’
Weer wist Natasja niet wat ze moest zeggen. Bijna alles wat in de Datsja stond, was van Nadezhda.
‘Die vriendin heeft even geen onderkomen en ze heeft wat hier neergezet. Ze slaapt hier ook regelmatig, als ze niet voor haar werk elders moet zijn.’
‘Zo, zo. Geen dame van de straat, dat zie ik wel aan de boeken. Je hebt een goede vriendin uitgekozen, moeder.’
‘Het kon slechter. Maar jongen van me, ik heb je nog niets te eten gegeven. Wat voor een moeder ben ik! Mijn zoon komt thuis van oorlog en revolutie en ik voed hem niet! Hou jij Paladia even vast. Ze wil niet in haar wieg.’
In de keuken maakte ze de pan soep warm, die ze vanochtend vers had gemaakt. Nadezhda hield daarvan. Sinds Vladimir de leiding had over het land was het diner zus en diner zo, want er waren veel mensen die het echtpaar te vriend wilden houden. Nadezhda hield niet van het urenlang aan tafel zitten en ze hield zeker niet van zesgangenmenu’s en liters wijn en cognac.
‘We lijken de Bourgeoisie wel,’ had ze laatst uitgeroepen. ‘We doen ons te goed aan al die luxe en overdaad, terwijl de mensen nog altijd creperen. Maar zo gaat dat nu eenmaal. Ik kan niet weigeren, daar wil Vladimir niet van horen. Hij voelt zich niet op zijn gemak tijdens die diners, maar hij kan net zomin als ik weigeren. Het is onze revolutionaire plicht, zegt hij.’
Ze zou dus blij zijn met de eenvoudige kom soep met een homp brood erbij. Voedsel voor eerlijk werkvolk, zou ze zeggen.
Toen ze in de woonkamer terugkwam met het dienblad liet ze het bijna vallen. Ivanov kirde naar Paladia die hartelijk terugkeerde en haar vuistjes door zijn baard haalde. Broer en zus, moest je nou toch zien.
‘De soep, jongen.’
Ivanov reikte haar Paladia aan, die naar Ivanov bleef kijken.

Later op de avond, toen Paladia eindelijk sliep, zei Ivanov:
‘Moeder, ik kwam je opzoeken om te vertellen dat ik bij het Rode Leger ga. We moeten de revolutie veiligstellen. Ik heb genoeg van de oorlog en van alles wat daar mee te maken heeft, maar als we niets doen, is alles voor niks geweest. De Witten worden gesteund door de kapitalisten in het buitenland. Ze zijn zo bang dat de revolutie over heel Europa uitwaaiert en dat zal ook gebeuren.’
Natasja’s hart sloeg een slag over. De oorlog was een groot beest, een monster, dat alles op alles zette om haar zoon te vermorzelen. Ze zou hem kwijtraken, net nu de Grote Oorlog was afgelopen voor Rusland, nu ze had gehoopt dat hij zou terugkeren naar huis en een rustig leven zou beginnen. Natuurlijk begreep ze wel, dat de Bolsjewieken de contrarevolutie moesten afslaan. Nadezhda had het daar zo vaak over. We moeten deze slag winnen, zei ze, anders zijn we voorgoed verloren. Wat we nu verliezen, winnen we nooit meer terug. Dan blijft het zo dat de arbeiders worden uitgebuit en loopgraven worden ingestuurd als het zo uitkomt.
En Natasja geloofde best dat de nieuwe regering het het beste voor had met de mensen in Rusland, dat ze beter voor het land zou zorgen, maar aan de andere kant kende ze de mens. Zou het er deze keer, net zoals altijd, niet ook op uitdraaien dat een kleine minderheid alles naar zichzelf zou toeschuiven en dat die de rest van de bevolking gewoon zou gebruiken? Zo was het altijd gegaan.
‘Ik heb liever niet dat je gaat,’ bracht ze uit. ‘Maar ik weet dat je het toch zult doen. Ik kan je niet tegenhouden. Je bent geen kleine jongen meer tegen wie ik kan zeggen dat hij binnen moet blijven. Maar kom terug, al is het maar voor Paladia.’

De volgende dag, nadat Ivanov was vertrokken naar de rekruteringskazerne, kwam Nadezhda verhit binnen. Ze plofte in een stoel en keek verwilderd door de kamer.
‘Wat is er toch, liefste,’ vroeg Natasja.
Nadezhda keek langs haar heen, naar de muur.
‘Het gaat hartstikke mis,’ bracht ze uit. ‘Ik heb Vladimir gewaarschuwd, maar hij wilde niet luisteren. Stalin, je weet wel, die Georgiër die we naar Volgograd hebben gestuurd om het graan te vorderen van die boeren die alles voor zichzelf willen houden en die willen profiteren van deze moeilijke tijden door hun graan op de zwarte markt te verkopen, gaat tekeer als een beest. Iedereen die ook maar even protesteert tegen de graanafgifte laat hij doodschieten. Hij verziekt alles. Zo krijg je het socialisme niet in de harten van de mensen, zo verleid je ze over te lopen naar de witten. Maar Vladimir wil niet luisteren. Hij zegt dat hij een revolutionair van het formaat van Stalin een kans moet geven. Ik zeg je, die man zal Rusland en het socialisme ten gronde richten!’
‘Stuur de Tjsjeka dan op hem af. Die weten wel raad met hem.’
Nadezhda schudde het hoofd.
‘Dat kan al niet meer. Daar heeft hij zijn beste vrienden zitten. We zijn te laat.’
Natasja dacht aan wat Nadezhda had verteld en bedacht dat er niets nieuws onder de zon was. Die kant ging het altijd uit. Elke machtswisseling liep uit op moordpartijen en in Rusland waren ze zo langzamerhand expert geworden in moorden. Bloedbad na bloedbad, had ze ooit anders gehoord?
‘Maar Vladimir zit toch stevig in het zadel?’
‘Dat lijkt zo. Maar ik weet het niet. Joseph knijpt zonder blikken of blozen je strot dicht om er zelf beter van te worden, ik voel het gewoon.’
Ze moet wel erg uit haar doen zijn, dacht Natasja. Zo kende ze haar vriendin niet. Die was meestal nuchter en ietwat gereserveerd. Tot nog toe had ze geloofd in de revolutie. Ze betreurde al die doden die vielen wel, maar ze vond dat die offers gerechtvaardigd waren voor het hogere doel. In één lijn naar het socialisme, zonder jezelf te laten afleiden, dat was haar levensdoel. Nu ze zo overstuur was, bedacht Natasja dat ze snel wat meer over die Joseph Stalin te weten moest komen. Niet dat ze het idee had dat ze ook maar iets tegen hem kon beginnen. Het was meer een kwestie van ken je vijand.

Een maand later zat Joseph Stalin in haar kamer. Nadezhda had hem meegenomen van het Kremlin, waar hij even op bezoek was. Zijn taak in Volgograd zat er nog niet op, maar hij had een paar weken verlof gevraagd en ook gekregen.
Boerensluwheid, dacht Natasja. Hij was gedrongen en stevig. Hoewel zijn voorkomen enigszins ruig was, was hij niet onaantrekkelijk.
‘Een mooie woning heb je hier, kameraad,’ zei hij, terwijl hij van zijn thee dronk. ‘De revolutie heeft je goed gedaan.’
‘Hoe is het in het Oosten?’ vroeg Natasja. ‘Hard werk zeker?’
‘Er zijn altijd conservatieve elementen. Dat wisten we van tevoren. Niet iedereen ziet meteen in wat goed voor hem is en die boeren denken dat wat de aarde hun geeft van hun is. Ze zien er niet tegenop op hun kameraden in de stad te laten verhongeren. Maar ik help ze wel bij hun socialistische opvoeding.’
Zelfgenoegzaam ventje, dus. Natasja voelde een vlaag kou langs zich heen gaan, terwijl de deuren gesloten waren. Als ze gelovig was geweest, had ze gedacht dat de duivel in haar nek had geademd.
Nadezhda zei niets, maar staarde naar Joseph Stalin. Hij leek haar te verstommen terwijl ze meestal niet om woorden verlegen zat.
‘Onderwijs, daar hamert mijn kameraad Nadezhda altijd op, is het begin van alle bewustwording. Zorg dat de kleine Paladia goed onderwijs krijgt, kameraad Natasja. Alleen dan zal zij een goed lid van de socialistische gemeenschap kunnen zijn.’
Er was niets verdachts aan wat hij zei, maar als Natasja naar hem keek, zag ze in zijn ogen de laatste schreeuwen van de duizenden boeren die hij had laten doodschieten. De energie trok uit haar lichaam.
Stalin bleef niet lang: hij had nog zes besprekingen die dag.
‘Je hebt gelijk, hij is de duivel,’ zei Natasja.
‘Inderdaad. Ik zal hem moeten intomen van binnenuit. Ik moet sterk zijn, denken aan de grote toekomst die ons wacht. Niemand mag ons tegenhouden, niemand.’
De avond viel en de twee vrouwen zaten lang zwijgend in het donker, ten prooi aan hun sombere gedachten vol zorgen. Ze werden uit hun gepeins gewekt, toen Paladia luidkeels liet weten dat ze wilde eten.
Later, vlak voor het slapen gaan, zei Nadezhda ‘Ook dit gaat voorbij.’ Natasja was te moe om te vragen wat ze daarmee bedoelde.

IV
Paladia groeide voorspoedig op, ondanks alle ellende in wat al snel de Sovjet-Unie ging heten. Van de grote hongersnood van 1921 had ze geen last, dankzij de nauwe banden van haar moeder met de Sovjet Elite.
Miljoenen mensen stierven, maar in de Datsja was altijd voldoende eten. Later zou ze zich afvragen hoe ze ooit had kunnen denken dat er sprake was van gelijkheid in het grote socialistische land.
De dood van Lenin in 1924 en de machtsovername van Stalin in datzelfde jaar raakte haar ook niet direct, want Nadezhda was een trouwe aanhanger van het Stalinisme. Haar mandje bleef zogezegd gevuld. Dat er door Nadezhda ’s weigering om Stalins misdadigheid te onderkennen een verwijdering tussen haar en haar moeder ontstond, merkte Paladia alleen aan de soms erg heftige discussies.
Paladia kreeg goed onderwijs, want dankzij diezelfde Nadezhda had ze toegang tot de beste scholen en natuurlijk mocht ze naar de universiteit.
Maar aan alles komt een einde. Nadezhda overleed in 1939. Paladia en haar moeder konden in de Datsja wonen, maar de aanvoer van wat in de Sovjet-Unie luxeproducten waren was niet meer zo constant. Natasja had in de loop van de jaren functionarissen uit de elite ontmoet en het lukte haar die zo te bespelen dat ze geen honger hoefde te lijden of anderszins iets tekort moest komen, maar ze moest er meer moeite voor doen.
Toen de Duitsers de Sovjet-Unie aanvielen in 1941 trokken Paladia en Natasja naar het Oosten. Het zou verschrikkelijk zijn als ze in de handen van de Duitsers vielen, want dat waren moordlustige beesten.
Soms denk je dat er, ergens boven, een soort lotsbestemming is geschreven, want het toeval wilde, dat ze in Stalingrad terecht kwamen. En daar was het niet fijn.
Maar alweer was het oorlog en je moest je zelf maar zien in leven te houden. Natasja en Paladia hadden niet meer zoveel contact met de elite van het Sovjetregime, dus waren ze op zichzelf aangewezen. Dat was des te moeilijker omdat het graan en andere voedselvoorraden over de Wolga werden versleept. In de stad was niet zoveel eten.

Natasja was inmiddels in de zeventig. Het viel haar zwaar om in de kleine woning op de derde verdieping te moeten leven. Het sanitair en de keuken moesten Paladia en zij delen met vijf andere families en dat was geen pretje.
Vasili en Olga, een echtpaar van in de veertig met zes kinderen, leefden in de woning naast ze. Voortdurend kwamen geluiden van schreeuwende mensen en gillende kinderen door de muren. De familie was helaas erg energiek: al vroeg in de ochtend begon het en pas na middernacht was het stil.
Olga was de hele dag aan het koken. Wat ze kookte was onduidelijk, want er was bijna niets meer te krijgen. Natasja besloot dat ze het niet wilde weten.
Aan de overkant van de gang woonde Zelenko Alexandrovitsj. Vreemd genoeg woonde hij in zijn eentje. Bijna niemand kende dat genoegen. Op een dag, Vasili en Olga waren met hun kinderen op voedseljacht, stond Natasja met hem in de keuken. Eerst spraken ze niet, want na bijna twintig jaar Stalinistisch Regime, hadden de mensen geleerd dat het niet handig is om te praten met mensen die je niet kende. Maar omdat het ongemakkelijk voelt om met een vreemde in een kleine ruimte te zijn en niets te zeggen, begon Natasja toch maar.
‘En de vogels fluiten gewoon door, ondanks alles.’  Zomaar een opmerking. Het was een zonnige dag en Natasja had die ochtend een vogeltje in een boom gezien, dat floot alsof er niets aan de hand was.
‘Zo gaat dat,’ antwoordde Zelenko. ‘Hoe hij zijn best ook doet, die ene man kan niet al het leven vernietigen.’
Natasja schrok en keek vanuit haar ooghoeken naar Zelenko. Die stond rustig in zijn pan te roeren, waar een paar bladen groenten in dreven.
‘Kijk uit wat je zegt, kameraad,’ fluisterde Natasja. Ze hoopte dat hij niet zo’n verklikker van de Tsjeka was, die mensen uitlokten om ze vervolgens te executeren.
‘Je ziet toch zelf wat er gebeurt? Wat is er over van onze idealen van voor de revolutie? Niets, helemaal niets. De Georgiër is een ordinaire moordenaar, anders niet. Maar dit is nu eenmaal de eeuw van de moordenaars. Kijk maar naar die Hitler, dat is er net zo eentje. Het is de stroom van de tijden. Je doet er niets tegen, je kunt alleen maar overleven.’
‘Kameraad, alleen voor die opmerkingen kunnen ze je al executeren.’
‘Dat zal me worst zijn. Ik had al dood moeten zijn. Ze wilden me naar Siberië transporteren om mezelf daar dood te werken, maar, dankzij de beroemde Sovjet-efficiency, strandde het transport hier. In de chaos kon ik gewoon weglopen.’
Natasja’s hoofd ging tollen. Zoveel kritiek op het regime had ze een vreemde al een tijd niet horen uiten. Zelf praatte ze nooit over Stalin. Hij was de duivel, dat wist ze sinds ze hem had ontmoet en haar mening was niet veranderd. Of die revolutie nu de goede kant op ging en alles uiteindelijk zou goedkomen, zoals Nadezhda had geloofd, wist ze nog zo net niet. Soms dacht ze dat de Russen geboren zelfvernietigers waren, want het leven was hier altijd zwaar, moeilijk en wreed geweest.
‘Wat had je gedaan, dat ze je naar Siberië wilden sturen?’ vroeg ze. Dat was een gevaarlijke vraag, maar ze kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen’
‘Niet zoveel bijzonders. Ik werkte op het Ministerie van Transport, waar zo’n bekeerde kozak mijn hoofd was. Die man zat voortdurend op mijn nek en wel tien keer per dag riep hij dat hij me zou rapporteren als ik niet harder werkte. Ik kreeg er genoeg van en op een dag heb ik hem neergeslagen. Ik wilde hem alleen een vuistslag geven, maar hij ging neer. Blijkbaar was ik sterker dan ik dacht. Ik werd meteen gearresteerd en op transport gesteld. En dan kwam ik er nog goed vanaf: veel mensen die in ongenade vielen, werden eerst gemarteld en vervolgens doodgeschoten.’ Zelenko ging, terwijl hij dit vertelde, rustig door met in zijn soep roeren.
De familie van Olga en Vasili viel het huis binnen. De schreeuwden en joelden door elkaar heen, zoals altijd. Vasili droeg een groot pak waar rode vlekken op zaten. Bloed, dacht Natasja. Vlees. Het was beter niet te weten waar ze dat vandaan hadden. Zelenko ging terug naar zijn woning. Natasja volgde zijn voorbeeld.

 

Ze dacht vaak terug aan de tijden in de jaren twintig, toen ze in de Datsja woonde en ze niet veel meer hoefde te doen dan voor Paladia te zorgen. Wat was haar leven gemakkelijk geweest, wat had ze geboft. Nu moest ze elke dag de straat op om te kijken of er ergens iets te eten te vinden was. Winkels werden af en toe bevoorraad, maar vaak genoeg kwam het voor dat ze in een lange rij stond en dat alles op was voor ze aan de beurt was.
Paladia werkte in de tractorfabriek, waar geen tractoren werden gemaakt, maar tanks. Ze moest twaalf uur per dag werken, maar daar stond tegenover dat ze twee maaltijden kreeg. Daarvan spaarde ze wat uit voor haar moeder, zodat die tenminste nog iets binnen kreeg.
Ze werkte hard. Niet alleen omdat ze gedwongen werd door de regel dat iedereen die op zijn benen stond en nog jong genoeg was moest werken, maar ook omdat ze geloofde in het socialisme. Ze wist heel goed wat Stalin allemaal had uitgevreten, hoeveel mensen hij al over de kling had gejaagd, maar ze geloofde dat er andere tijden zouden aanbreken. Stalin had niet het eeuwige leven, ooit zou hij erbij neervallen, net als iedereen uiteindelijk. Dat er harde maatregelen werden genomen, was nodig om de contrarevolutie tegen te gaan, al had het wel wat minder gekund. Zelfs Nadezhda, die een grote hekel aan Stalin had gehad, had vaak beweerd dat er nu eenmaal geen revolutie zonder bloed is en dat het nodig was om onzuivere elementen aan te pakken.
Als er een gloednieuwe tank van de band rolde, voelde ze zich trots: zij had daaraan meegewerkt, zij had haar steentje bijgedragen aan de overwinning van de Sovjet-Unie, aan de totstandkoming van het wereldsocialisme. Pas veel later zou ze zich realiseren hoezeer ze het bij het verkeerde eind had, maar in 1942 werkte ze met hart en ziel.

In augustus vielen de Nazi’s de stad aan. De fabriek moest beschermd worden, want de moffen zouden die graag platbombarderen. Paladia was bang, net als iedereen, maar ze werkte door. Dat was nu belangrijker dan ooit.
De stad veranderde in een puinhoop, waar nog maar weinig straten te herkennen waren. De woonkazerne was in vlammen opgegaan. Gelukkig was Natasja net de deur uit, toen een bom het gebouw raakte.
Ze moest met honderden anderen huizen in gebouwen die nog min of meer overeind stonden en geen moment was ze nog alleen.
Misschien kwam het daardoor dat Natasja het leven liet op een koude januarimorgen. Ze lag uren dood op een veldbed voordat een andere bewoner haar opmerkte.
Paladia kwam er pas dagen later achter. Ze werkte en sliep nu in de fabriek en toen ze een dag verlof had, had ze uren gezocht naar haar moeder. Uiteindelijk vond ze het gebouw waar ze moest zijn om daar te vernemen dat haar moeder dood en begraven was. Op dat moment besloot ze zich aan te sluiten bij het Rode Leger.

Zodra de Duitsers rondom Stalingrad waren verslagen, trok Paladia ’s eenheid naar het Westen. Vermorzelen zouden ze de Duitsers en in heel Europa zouden ze het socialisme vestigen. De Amerikanen waren nog steeds Europa niet binnengevallen, wat een zware druk legde op het oostfront. Soms, als ze weer een berg dode Duitse soldaten zag, vroeg Paladia zich af hoeveel ze er eigenlijk hadden en of ze zo langzamerhand niet eens op waren. Maar ze vochten door, ondanks zware verliezen, ondanks honger en kou en de een na de ander sneuvelde. Aan de Russische kant ging het er evenmin vrolijk aan toe. Zoveel levens gingen verloren, dat het leek alsof er geen Duitsers en Russen meer over bleven.
Maar als de een neerviel, stond er een ander voor op. Toen in juni 1944 de geallieerden Normandië binnenvielen, werd de druk op het Rode Leger om zich naar het Westen te vechten nog groter: het Rode Leger moest Berlijn innemen, voordat de Amerikanen die stad inpakte.
Paladia deed wat haar gezegd werd, maar iets in haar begon al te knagen. Moest iedereen worden opgeofferd voor de ambities voor Stalin? Waarom moesten ze vreemd gebied innemen en konden ze het niet laten bij het verdedigen van het moederland? Kon het socialisme niet beter via overreding verder worden gebracht dan door de mensen op de knieën te dwingen? Het waren lastige vragen, die ze zichzelf stelde, ook al omdat ze die niet kon uitspreken. Een dergelijke twijfel zou worden opgevat als desertie en daar stond de doodstraf op. Voor minder werd je al geëxecuteerd.

Toen het Rode Leger in het voorjaar van 1945 Berlijn binnentrad, was er niet veel meer van de stad over. Maar ze waren tenminste de eersten. Hitler pleegde zelfmoord en niet lang daarna was de oorlog in Europa afgelopen.
Een heel werelddeel in puin. Miljoenen mensen waren op drift. De Sovjets vierden feest en veel van de mannen verkrachtten er op los, zogenaamd om wraak te nemen. Paladia had het te doen met de Duitse vrouwen die dat overkwam, maar ze kon er niets tegen beginnen. Dat waren dan haar kameraden, met wie ze geacht werd een socialistische heilstaat op te bouwen. Ze walgde ervan en het liefst had ze ze een voor een doodgeschoten.
In die chaotische dagen, met zoveel mensen die aan het feestvieren waren en evenzoveel die hun wonden likten en probeerden nog iets te maken van de puinhopen, kneep Paladia ertussenuit. Ze reisde mee met een konvooi Amerikanen die naar Zuid-Frankrijk gingen om daar te worden ingescheept naar New York.

V.
In Bordeaux had Paladia afscheid genomen van het Amerikaanse konvooi. Met de legervoertuigen was de reis snel verlopen. Vanaf nu zou het lastiger worden. Waarom wist ze niet, maar Paladia had het plan opgevat om naar Amsterdam te reizen. Misschien had het te maken met het beeld dat ze had van het land: zo piepklein en onbetekenend, daar zou de Geheime Dienst niet naar haar komen zoeken.
Een generaal in het konvooi had haar verteld dat Stalin van plan was geweest om heel Europa in te nemen. Hij wilde havens aan de Atlantische oceaan en louter het bestaan van die zogenaamd democratische landen achtte hij een bedreiging voor zijn eigen positie.
Als kind had Paladia Stalin weleens gezien. Hij was gewoon een van de vele mannen geweest die bij Nadezhda hoorde. Ze nam ze mee om over werk te praten en dat interesseerde Paladia niet. Nu vond ze het jammer dat ze niet wat beter had opgelet. De gedrongen man met het boerse gezicht was een monster, of zo zag iedereen het toch.
Soms dacht ze eraan dat ze haar moederland nooit meer zou kunnen bezoeken. Ze zou naar Siberië worden verscheept, zodra ze een voet over de grens zou zetten. Het deed haar pijn, aan de andere kant was het zo dat er niets meer over was van haar oude leven. De Datsja zou zijn ingenomen door andere mensen, haar moeder was dood, Nadezhda ook allang en wie weet waren er nog meer mensen die ze had gekend gesneuveld of vermoord of uitgehongerd. Het verleden was weg en ze zou in haar eentje verder moeten.
Op pad dan maar. Vanaf het station van Bordeaux zou een trein rijden tot ongeveer het midden van Frankrijk. Dan was ze toch al een stukje op weg en bovendien voelde iets doen beter dan nietsdoen.
Zoals ze al verwachtte, was het druk op het station. Ze dacht niet dat er erg veel gecontroleerd zou worden onderweg, dus ze deed geen moeite om een kaartje te kopen. Dat kon ook niet, want ze had geen Frans geld. Het was trouwens toch al onduidelijk wat op het ogenblik als betaalmiddel kon worden gebruikt.
Mensen zaten op koffers en kisten, keken verlangend over de rails uit en probeerden wijs te worden uit de berichten die af en toe werden omgeroepen. Een dienstregeling was er niet. Dat er een trein ging, kwam je via geruchten te weten. Het hoefde niet waar te zijn, maar de enige manier om daarachter te komen was om het te proberen.
Paladia wachtte en wachtte. In haar rugzak had ze chocola en beschuit en dat was maar goed ook, want er was niets te eten te krijgen. Als doorgewinterde overlever kon ze wel wat hebben op dat vlak: in Stalingrad was buiten de fabriek nauwelijks wat te krijgen geweest, maar nu was ze blij dat ze, in al haar eenzaamheid, niet ook nog eens honger hoefde te lijden.
Tegen de avond, na uren wachten, verscheen er eindelijk een trein. Het was niet duidelijk waar die naar toe zou gaan, maar alle mensen op het perron stortten zich erop. Paladia liet zich meevoeren door de stroom. Binnen een mum van tijd was de trein tot de nok toe bezet. Zelfs aan de deuren hingen nog mensen. Een aangename reis zou dit niet worden.

De trein pufte door het Franse landschap. Paladia stond tussen de mensen op het balkon en ze kon af en toe naar buiten kijken. Het was warm, het leek wel zomer in Moskou. De mensen stonken. Niemand had veel gelegenheid gehad om in bad te gaan, het leek alsof iedereen op de vlucht was, terwijl de oorlog hier toch echt voorbij was.
Toen ze zes uur onderweg waren, wurmde Paladia een stuk chocola uit haar rugzak. Een vrouw, die naast haar hing, keek er begerig naar. Het mens was broodmager, net als de meeste mensen. Al hadden ze dan geen Stalingrad achter de rug, veel hadden de mensen hier ook niet gekregen. Paladia gaf haar het stuk chocola. De vrouw schrokte het snel naar binnen, alsof ze bang was dat iemand het van haar af zou pakken.
‘Waar gaat u naar toe?’ vroeg Paladia.
Met de rug van haar hand veegde de vrouw haar mond en zei:
‘Parijs. Daar woonde ik voor de oorlog. Mijn man is niet meegekomen naar het Zuiden. Ik hoop dat hij er nog is. Je hoort zoveel over mensen die zijn verdwenen.’
‘Hier dus ook? Overal zijn mensen kwijtgeraakt, zo lijkt het. In Rusland is denk ik ook niemand meer terug te vinden.’
‘Ik dacht al dat u niet van hier was. Er zijn veel buitenlanders hier in het land, veel Russen ook. Al voor de oorlog. Ik zag er veel in Parijs. Deftige mensen, maar ze hadden helemaal niets.’
Paladia dacht aan Nadezhda, hoe die op de bourgeoisie had gescholden, dat ze er allemaal vandoor gingen in plaats van te helpen met het opbouwen van het socialistische paradijs.
‘Die zijn voor de revolutie op de loop gegaan. Het is nogal woelig geweest in ons land. Het zal even duren voor alles weer tot rust komt.’
‘Bent u nou zo’n communist? Of hoe je dat noemt? Veel mensen zijn hier communist, vooral sinds Hitler hier alles onder de voet kwam lopen. Je kunt zeggen wat je wilt, maar jullie hebben hem er flink van langs gegeven.’
Paladia knikte en dacht terug aan de strijd rondom Stalingrad, waar burgers als ratten in de val zaten en wel moesten vechten. Als ze de stad probeerden te verlaten, werden ze doodgeschoten door het Rode Leger. Ze had zelf weleens een zogeheten deserteur doodgeschoten.
‘Hij is dood, laten we daar voorlopig maar blij om zijn. We gaan ons leven weer opbouwen.’
‘Gaat u terug naar Rusland? Dat is nog een aardig eindje reizen.’
Paladia schudde haar hoofd.

De volgende ochtend, om een uur of tien, stopte de trein in Vichy.
‘Wat nu?’ vroeg Paladia toen ze op het station stond.
‘Ik weet het niet, dame. Niemand weet het’ antwoordde de stationschef. ‘Vanaf hier zijn de sporen verwoest, dus dat wordt lopen.’
De mensen schenen zich erbij neer te leggen en ze verlieten het station. Ook rondom het station was het druk. Wat een wereld, dacht Paladia, overal mensen die ergens zijn waar ze niet willen zijn.

Ze bracht een dag en een nacht door in Vichy en in de vroege ochtend had ze geluk. Twee mannen in een Jeep stopten bij het plein waar ze zat.
‘Waarnaartoe, dame?’ vroeg degene die aan het stuur zat.
‘Amsterdam,’ zei ze, terwijl ze niet het idee had, dat ze haar daar helemaal naartoe zouden rijden.
‘Dat komt goed uit, want daar gaan wij ook heen. Spring er maar in.’
De mannen waren Nederlanders die in Engeland waren geweest, zogenaamd omdat ze als verzetsstrijders moesten vluchten voor de Duitsers. Paladia had niet het idee dat ze echt gestreden hadden: ze leken eerder op studenten, zoals je die vroeger wel zag in Moskou, die uitgelaten van een feest terugkwamen. Maar ze hield wijselijk haar mond. Een lift als deze zou niet snel nog een keer komen.

In het Europa van 1945 waren geen prachtige snelwegen en benzine was schaars. Die werd allemaal gevorderd voor militaire transporten. Maar de mannen waren handig. In een dorp wonnen ze een paar jerrycans benzine met kaarten, in een ander dorp stalen ze wat van de voorraad die ze achter een boerderij aantroffen. Het waren ritselaars. Natuurlijk kreeg ze het nodige gezeur aan haar hoofd.
‘Waarom reist een mooi meisje als jij alleen? Heb je geen man om je te beschermen’
‘Een jurkje zou je heel goed staan. Die soldatenbroek geeft je iets mannelijks.’
‘Gelukkig is de oorlog voorbij. De vrouwen kunnen zich weer aan hun natuurlijke taken wijden. Verheug jij je niet op een gezinnetje?’
Maar, dat moet gezegd worden, ze raakten haar met geen vinger aan. Dat had ze ook duur komen te staan, want Paladia was goed in vrouw-tot-man gevechten, maar dat wisten de mannen natuurlijk niet.
Vlakbij de Belgische grens moesten ze stoppen, omdat de benzine weer op was. Deze keer was het niet zo gemakkelijk om wat te vinden.
Paladia keek om zich heen. Wat een kleine boerderijtjes en wat stond alles dicht op elkaar hier. Heel kneuterig allemaal. Net alsof het niet echt was, maar een soort poppenhuis. Ze vroeg zich af of ze er goed aan had gedaan om hiernaartoe te gaan. Maar ze kon niet terug. Ze moest ergens beginnen.

De volgende ochtend hadden de mannen nog steeds geen benzine en ze begonnen wat van hun vrolijke jovialiteit kwijt te raken. Bert-Jan, de oudste van de twee, was zelfs ronduit chagrijnig.
‘Wat een klotezooi!’ riep hij uit. ‘De oorlog is toch godverdomme afgelopen! Je moet toch godverdomme kunnen gaan en staan waar je wilt nu? Zijn we niet lang genoeg geknecht zo onderhand?’
‘Jij geknecht, Bert-Jan? Laat me niet lachen. Jij hebt de halve oorlog rollebollend in London doorgebracht.’ De andere, Jaap-Jan, gaf een kort schopje tegen het wiel van de Jeep.
‘Wilhelmina was anders helemaal weg van mij. Mannen als jij hebben we nodig in het nieuwe Nederland, dat heeft ze tegen mij gezegd.’
‘Die was weg van elke jongeman die haar kwam bezoeken, de ouwe gek. Die denkt echt dat iedereen in Nederland in een greppel lag om op de moffen te schieten.’
Bert-Jan wuifde de woorden van Jaap-Jan weg.
‘Weet je, ik zie er best tegenop om terug te gaan naar Wassenaar. Ik hoop dat de universiteit meteen opengaat, want ik moet er eerlijk gezegd niet aan denken dat mijn moeder mij gaat tonen aan al haar vriendinnen. Kijk, hier heb je onze held Bert-Jan. Mede dankzij hem hebben we de demonen verslagen.’
‘Ga dan niet terug.’

En nu komen we op een punt, dat het verhaal lastig wordt: hoe kon het dat Paladia Bert-Jan en Jaap-Jan kon verstaan? Ze zullen immers Nederlands gesproken hebben en het ligt niet direct voor de hand dat een Sovjet-deserteur vloeiend Nederlands sprak. Toch was dat zo. Laten we het erop houden dat Paladia altijd bijzonder leergierig was en dat Nadezhda, die aardigheid had in het intelligente kind, haar zes talen leerde. Nadezhda was immers in het buitenland geweest en die zal ongetwijfeld zelf meerdere talen hebben gesproken.
Voor het vervolg komt dat heel goed uit, want in 1945 waren er geen inburgeringscursussen in Nederland, dus Paladia moest het zelf maar uitzoeken.

Uiteindelijk wisten Bert-Jan en Jaap-Jan toch voldoende benzine te ritselen om naar Amsterdam te rijden. Daar was het erg gezellig, want de mensen waren de bevrijding aan het vieren en daar hadden ze de tijd voor genomen. Geef ze eens ongelijk na vijf jaar bezetting en na een hongerwinter.
Op het Leidseplein nam Paladia afscheid van de mannen en zo stond ze weer alleen.
Amsterdam leek net een soort sprookjesstad, vond ze. Alles was klein, nauw en de mensen liepen er zo onbekommerd op straat. Net of hier geen oorlog was geweest. Maar het was er druk en vol en hier zou ze zich thuis kunnen voelen.
Ze ging een café binnen, waar ze koffie bestelde. Echte koffie is er nog niet, vertelde de barman, we moeten het nog doen met die namaaktroep. Het maakte niet uit, als het maar warm was.
Hij bracht haar de koffie en knikte naar haar rugzak.
‘Op reis? Of net thuisgekomen?’
‘Ik ben net aangekomen in Amsterdam. Ik wil me hier vestigen. Weet u misschien hoe ik aan woonruimte kan komen?’
‘Nou, dat is zo gemakkelijk nog niet. Er zijn niet genoeg huizen door dat gedoe van die moffen. Van Rotterdam is helemaal niks meer over en je begrijpt, de mensen moeten ergens heen, dus overal is het dringen. Een eigen woninkje kun je uit je hoofd zetten, daar is niet aan te komen. Maar misschien, bedenk ik nu, zou je terecht kunnen bij de weduwe Versteeg. Die verhuurt kamers. Geen idee of er wat vrij is, maar het is te proberen.’
Toen ze haar koffie op had, bedankte Paladia de kastelein en zette koers naar de Bloemgracht, waar het huis van de Weduwe Versteeg stond.

VI
God zat in haar wolkachtige zetel en keek naar de beeldschermen, waarop zich taferelen van de aarde afspeelden. In de Indische Oceaan maakten ze elkaar nog steeds af. Het leek de Rode Zee wel, daar, alleen was er geen sprake van dat er zo’n handige gang ontstond. Ze keek nog vaak terug naar de video waarop Mozes met zijn mensen de Rode Zee doorwaadden en hun achtervolgers werden verpletterd door het water. Dat was een mooie vondst geweest, al zei ze het zelf.
Europa lag grotendeels in puin, maar daar likten de mensen hun wonden. Die kwamen er wel weer bovenop.
‘Ben je nou eens klaar met dat oorlogsgedoe, moeder?’ vroeg Jezus. Hij was een vissersmand aan het vlechten. Sinds hij op aarde was geweest, deed hij bijna niets anders meer. God kon nog zo tekeergaan, zeggen dat hij eens iets nuttigs moest gaan doen, maar het hielp niet. Hij bleef die manden maar vlechten, terwijl ze daar in de hemel weinig aan hadden.
‘Ik ben gewoon aan het experimenteren. Mag ik alsjeblieft? Het is toch interessant wat ze gaan doen als je ze voor het blok zet. Ik had nooit gedacht dat Hitler een kogel door zijn kop zou schieten. 666 zal nog een hele kluif aan hem hebben, want het is geen jongen die zijn fouten gemakkelijk toegeeft.’
‘Vrede op aarde. Dat zingen ze op mijn geboortedag, zelfs na twee millennia. Ze willen vrede, maar jij stuurt steeds zo’n gek op de mensheid af.’
‘Helemaal niet. Dat doen ze zelf. Moet je kijken hoe ze stonden te juichen in de jaren dertig. Trouwens, die Stalin kan er ook wat van. Maar die laat ik nog even zitten, kijken wat hij verder doet.’
Jezus zuchtte nadrukkelijk en trok zijn smetteloos witte gewaad recht.
God zoemde in op Amsterdam.
‘Ach, kijk toch, in ons poppenhuis. Het is net een echte stad, maar je weet dat het speelgoed is. Moet je die schattige huisjes eens zien rondom die grachten.’
‘Ze zijn anders niet neutraal gebleven. Ook je poppenhuis is geraakt door die oorlog.’
‘Jawel, een klein beetje, dat is waar, maar ze hielden na vijf dagen al op met vechten, daar heb ik voor gezorgd. En ik heb Amsterdam toch niet plat laten bombarderen? Alleen Rotterdam maar.’
‘Al die doden…,’ verzuchtte Jezus.
‘Nou en? Die zitten nu toch hier? Ze hebben het goed. Het zal even schrikken geweest zijn, maar vroeg of laat is het voor allemaal schrikken. Ze geven allemaal de geest, dat weet je toch?’
Jezus stond op en liep naar zijn moeder toe. Hij schraapte zijn keel.
‘Dat weet ik maar al te goed, ja! Weet je hoe ik me voelde toen ik daar aan het kruis hing? Door iedereen verlaten, vooral door jou. Dat gejoel van die soldaten tuit nog steeds in mijn oren! En dan mijn aardse moeder aan mijn voeten… Ze is er nooit meer overheen gekomen.’
‘Dat is twee millennia geleden. Kun je die kwestie nu eens niet achter je laten?’
‘Voor God is een dag als een jaar. Et cetera! Dat heb je zelf gezegd!’
‘Welnee. Dat heb ik nooit gezegd. Dat hebben mensen opgeschreven in hun Bijbel. Maar daar gaat het niet om. Wat ik zeggen wil, is dat je niet zo moet blijven hangen in het verleden. Je moet verder kijken, naar de toekomst.’
‘Mooie toekomst heb ik hier. Voor de eeuwigheid overvleugeld worden door mijn moeder, wier plaats ik nooit kan innemen.’
‘Dat klopt. Ik ga niet dood. Ik ben God.’
‘Wrijf het er nog maar eens in.’ Jezus draaide zich om en liep de ruimte uit.
God haalde haar schouders op en zapte verder door het wereldgebeuren.
Of eigenlijk bleef ze in Amsterdam hangen. Dat Nederland was toch zo’n grappig landje. Er gebeurde nooit iets. Ja, de gewone dingen, zoals hier en daar een moord, ongelukken, ziekte, maar geen grootste en meeslepende dingen, zoals de Russische revolutie, of het bewoonbaar maken van een half continent.
Het was er nu een uur of zes. De lente had vriendelijk ingezet, met zacht weer en veel zon. Dat mocht ook wel, na zo’n winter. Ze hadden honger gehad, sommigen in ieder geval. Dat zou ze nog lang heugen en zelfs God begreep, dat daar iets tegenover moest staan.
Mensen liepen op straat en zo te zien waren ze in een goede bui. Ze lachten, hadden een energieke tred en ze praatten veel met elkaar. Nou, nog even dan. Ze zou ze Indië afpakken, kijken hoe ze daarop zouden reageren. Met dat overheersen van andere landen moest het trouwens overal maar eens afgelopen zijn.
God zoemde in op een vrouw van een jaar of dertig die op de Bloemgracht liep. Verdomd als het niet waar was, dat was die wilde meid uit Stalingrad. Die had zich half Rusland doorgevochten, helemaal naar Berlijn. Wat deed die hier nou? Je zou denken dat ze in de Sovjet-Unie goed terecht kon, na al die heldendaden.

--
De Weduwe Versteeg had twee etages op de Bloemgracht, een op de eerste verdieping en een andere op de tweede. Op de gemeenschappelijke zolder had ze ook nog twee kamers weten te bemachtigen. Haar man was verdronken in de gracht. De precieze toedracht van dat ongeval was onduidelijk. Ze vertelde dat hij dronken in het water was gevallen en niet meer boven was gekomen, waarschijnlijk omdat hij met zijn hoofd ergens tegenaan was gekomen. Er gingen echter geruchten dat de weduwe die avond samen met hem was gezien op de gracht. Niet dat iemand gezien had dat ze hem een duw had gegeven, maar toch. Het was algemeen bekend dat ze een hekel had aan haar man. Die dronk erg veel en het scheen dat hij zijn handen niet altijd thuis kon houden.
In ieder geval: ze was een vrije vrouw en dankzij de zes kamers die ze verhuurde, kon ze comfortabel leven.
De Russin die vanavond had aangebeld, zat tegenover haar. De Weduwe Versteeg wilde een indruk van iemand hebben voor ze een kamer verhuurde. Voor je het wist, zat je met het grootste gajes in huis en dan had je de poppen aan het dansen.
‘Een lange reis, zeker?’ vroeg de weduwe, terwijl ze haar theekopje oppakte.
De Russin knikte.
‘Heel lang. Maar zoveel mensen moeten lang reizen in deze tijd. Ik hoop nu enige rust te vinden en mijn leven op te kunnen pakken.’
‘Heeft u werk?’
‘Nog niet, maar ik ben er zeker van dat ik dat zal vinden. Er is zoveel te doen in dit mooie land.’
‘Dat is er zeker. Ik heb het liefst werkende vrouwen in huis. Die maken geen lawaai en vrouwenleven netjes. In de meeste huizen is herenbezoek niet toegestaan, maar daar doe ik niet moeilijk over. Een vrouw heeft recht op haar pleziertjes. Als u uw heren maar stilhoudt en niet in het huis laat rondslingeren.’
De Weduwe knipoogde. Paladia wist niet goed wat te zeggen.
‘Ik heb wel een paar tips. Het beste kunt u op een kantoor gaan werken. Niet in een winkel, dat is de hele dag staan en daar gaat je rug van kapot. Probeer het eens bij dit instituut op de Herengracht. Dat is net opgericht en daar kunnen ze vast wel een flinke vrouw gebruiken.’
De Weduwe reikte Paladia een krantenknipsel aan. Het instituut inventariseerde beweegredenen van mensen om er een afwijkende mening of een afwijkende levensstijl op na te houden. Hoe ze dat deden, stond er niet bij.

Paladia kreeg één van de kleine zolderkamers. De kamer had een dakraam waaruit je alleen de hemel kon zien. Er stonden een bed, een tafel, een stoel en een smalle kledingkast. De eerste nacht sliep Paladia als een os. Tenslotte had ze nogal wat achter de rug: de slag om Stalingrad, de tocht naar Berlijn, de desertie naar Frankrijk en een reis door het chaotische Noord-Europa. Ga er maar aanstaan.
De volgende ochtend meldde ze zich om tien uur bij het hoofd personeelszaken van het Instituut, juffrouw Prins.
Die droeg een grijs mantelpakje. Haar bruine haar zat in een knot en ze was zo lijkbleek, dat Paladia dacht dat ze in jaren de zon niet had gezien.
‘Zo, juffrouw Androva,’ begon ze. ‘U komt dus uit Rusland en hebt meegeholpen om de oorlog te winnen. Zo kan ik dat wel stellen, nietwaar? En nu woont u hier, in ons gelukkig weer bevrijde Nederland. Ik ga me niet met uw beweegredenen voor uw emigratie bemoeien. Daar hebben we de afgelopen jaren genoeg van gezien, van autoriteiten die zich met het privéleven van de mensen bemoeien. Maar belangrijk zijn natuurlijk uw vaardigheden: kunt u typen?’
Paladia knikte. Natuurlijk kon ze typen. Dat had ze ook moeten doen in de tractorfabriek. Als het werk aan de lopende band klaar was, moesten de vrouwen de administratie bijwerken, meestal ’s nachts.
‘Dat is dan heel mooi. De buitendienstmedewerkers schrijven heel wat rapporten. De oorlog is nog maar net afgelopen en ze zijn al volop aan de gang. Er zijn veel, heel veel mensen met afwijkende opvattingen en ook met afwijkende gedragingen. Begrijp me goed, die willen we helemaal niet verbieden, we willen die alleen bestuderen.’
Het zal wel, dacht Paladia, daar zijn ze in de Sovjet-Unie ook zo goed in, in het bestuderen van afwijkende meningen en gedragingen.
Juffrouw Prins keek naar haar soldatenbroek.
‘U zult u wel anders moeten kleden, voor u morgen op kantoor moet. Een rok en een blouse, eventueel een vest erover als het wat koeler is. Het is niet gemakkelijk om aan goede kleding te komen op dit moment, maar ik heb nog wel wat in de kast hangen.’
Ze stond op en verliet de kamer. Even later kwam ze terug met een tas.
‘Probeert u dit maar. Voorlopig is dat voldoende. De werktijden van acht tot vijf, maandag tot en met zaterdag. Eens in de maand mogen de werknemers op zaterdag om vier uur naar huis.’

Paladia leidde een onopvallend en rustig leven. Op het instituut typte ze rapporten uit met een rustige, evenwichtige aanslag. Snel was ze niet, maar daar stond tegenover dat ze nooit fouten maakte. Juffrouw Prins, die ook cheffin van de typekamer was, was erg over haar te spreken.
‘Dat Russische meisje doet het erg goed. En ze is goed met de taal, en dat voor een buitenlandse,’ zei ze weleens tegen directeur Henk Knuthuis.
De buitendienstmedewerkers kwamen op zaterdagmiddag om drie uur naar kantoor. Ze brachten volgeschreven notitieblokken mee en dat was het werk voor de volgende week. Het instituut herbergde ook een kaartensysteem, waarin de diverse soorten afwijkende opvattingen en gedrag systematisch werd opgeborgen. Er was een wetenschappelijk medewerker, die als taak had de kaarten te analyseren. De uitgetypte rapporten kwamen in het lopende archief.
Henk Knuthuis was vaak naar Den Haag. Voor overleg op het ministerie, had juffrouw Prins verteld.
Paladia typte meestal zonder de teksten te lezen, want de buitendienstmedewerkers schreven bijzonder slecht. Ze kon zich niet voorstellen data iemand die rapporten nog eens wilde inlezen, maar ze nam aan dat ze niet voor niets zat te werken.
Dat maakte haar eigenlijk niets uit. Trouw kwam ze elke dag op kantoor, typte de rapporten uit en om vijf uur ging ze naar huis.
Meestal bracht ze haar avonden door in haar kamertje. Eens in de week ging ze naar de bibliotheek om vier boeken te halen, waar ze de hele week over deed. In het huis woonden nog zes andere vrouwen, die ze af en toe tegenkwam in de keuken. Die werkten ook allemaal, misschien dat ze daarom meestal in hun eigen kamer bleven en niet in de gemeenschappelijke huiskamer op de verdieping van de Weduwe Versteeg.
Nooit vroeg Paladia zich af of ze tevreden was met haar bestaan. Ze leefde en sinds Stalingrad wist ze dat ze daarmee geluk had. In de krant las ze over de toenemende vijandschap tussen oost en west. Ze hoopte dat het niet nogmaals tot een oorlog zou komen. Toen ze er middenin zat, was ze nooit bang geweest of moe, maar nu moest ze er niet aan denken.

Maanden gingen voorbij en ongemerkt was het 1946 geworden. Zelfs de oorlog in de Pacific was al maanden voorbij. Paladia zat, zoals gebruikelijk, te lezen op de enige stoel in haar kamer, toen er werd aangeklopt. Aanvankelijk reageerde ze niet. Ze dacht dat ze het niet goed had gehoord. Nog nooit was er iemand bij haar op bezoek geweest. Zelfs de weduwe Versteeg kwam niet naar boven als ze wat te zeggen had. Die wachtte haar op in de gang, want ze wist hoe laat ze naar haar werk ging.
Er werd nog een keer geklopt. Paladia legde haar boek neer en opende de deur.
Daar stond de Weduwe Versteeg met een man.
‘Bezoek voor je, lieverd. Veel plezier.’  Ze knipoogde. Het ontging Paladia niet dat ze rode blossen op haar wangen had.
De man stelde zich voor als Willem Bos. Hij nam plaats op het bed. Hij zag er keurig uit in zijn pak van een kwaliteit waar moeilijk aan te komen was. Zijn overhemd was hagelwit en zonder kreukels. Hij was gladgeschoren en droeg zijn haar iets langer dan gebruikelijk was. Paladia schatte in dat hij een jaar of vijfendertig was.
‘Ik kan u helaas niets aanbieden, meneer Bos. De thee is al voorbij.’
‘Doe geen moeite. Ik ben blij dat ik u heb gevonden, want het was niet gemakkelijk.’
Paladia werd nieuwsgierig en ergens in haar achterhoofd voelde ze onrust opkomen. Wie zou haar kunnen zoeken in dit land? Niemand die Wim Bos heette, dacht ze.
‘Wat kan ik voor u doen?’ vroeg ze zo neutraal mogelijk.
‘Paladia Androva, u komt uit kringen van toegewijde Sovjetfunctionarissen, u hebt gevochten in Stalingrad en in Berlijn. Waarom bent u toch gedeserteerd? U zou gelauwerd zijn in ons moederland, u had naar de universiteit kunnen gaan en kunnen studeren wat u maar had gewild.’
Dus toch. Ze had weleens gelezen in een krant in de bibliotheek dat de Russische geheime dienst de deserteurs zocht en die dwong om terug te gaan naar de Sovjet-Unie. Daar werden ze onmiddellijk naar Siberië gestuurd, als ze niet al werden geëxecuteerd.
‘Uw naam is niet Willem Bos,’ constateerde ze.
‘Nee, inderdaad niet. Ik ben een functionaris van ons prachtige, socialistische land, waar we met vereende krachten aan de nieuwe, grootse toekomst werken. En u bent er vandoor gegaan. Dat is niet zo mooi en dat weet u. Onze armen zijn lang, heel lang. Uiteindelijk vinden we iedereen. Uiteindelijk krijgen we iedereen terug.’
‘Hoe dan? U bent in uw eentje. Ik wil niet terug en ik zal dus niet meegaan.’
‘Geloof me, het lukt ons. Maar u hebt het geluk dat u bij dat instituut werkt. U kunt hier blijven als u voor ons gaat werken. Elke week wil ik een doorslag van de rapporten die u uittypt. We ontmoeten elkaar op zaterdag op het Frederiksplein. Die doorslagen moeten van goede kwaliteit zijn en getrouw de aantekeningen weergeven die de buitendienstmedewerkers hebben gemaakt. We willen alles weten.’
‘Dat is verschrikkelijk. Ze vertrouwen me. En ze zijn goed voor me.’
‘Dat kan best, maar dit is eenvoudigweg uw plicht als Sovjetburger.’
‘Ik ben geen Sovjetburger. Ik woon nu hier, ik ben Nederlands.’
‘Dat ziet u toch echt verkeerd. Elk kind dat in de Sovjet-Unie is geboren, blijft Sovjetburger. U ook en uw desertie heeft u op geen enkele wijze ontslagen van uw plichten voor de staat.’
Hij keek op zijn horloge en stond op.
‘Aanstaande zaterdag zie ik u om 14:07 uur op het Frederiksplein. U overhandigt mij de doorslagen en ik geef u het tijdstip waarop ik u een week later verwacht.’

Die nacht sliep Paladia niet. Het land dat ze was ontvlucht had haar in de kladden. Ze had geen idee hoe ze haar zonder dat ze het wilde naar Rusland zouden krijgen, maar ze was ervan overtuigd dat ze het zou lukken. Er was een heel apparaat vol ratten daar, vol nietsontziende ratten.
De volgende ochtend stond de Weduwe Versteeg haar op te wachten in de gang.
‘Uw heer was erg vroeg weg,’ merkte ze op.
‘Het ging maar om een enkele mededeling.’
‘Een mededeling die u zo te zien nogal uit het lood heeft geslagen. U heeft blauwe kringen onder uw ogen. Zit u in moeilijkheden? Daar weet ik oplossingen voor. Ik ben heel goed thuis in de stad.’
‘Nee, geen moeilijkheden van dien aard,’ mompelde Paladia en ze ging op weg naar haar werk.

Er lag nog een stapel notities die ze deze week moest uitwerken. Voor zover ze had gelezen, noteerden de buitendienstmedewerkers onbenullige zaken, zoals mevrouw D. gaat om negen uur als ze de ontbijtspullen heeft opgeruimd en haar man naar zijn werk is altijd de deur uit ze draagt dan geen hoofddoek, er schijnen op dat adres twee vrouwen samen te wonen en de buren zeggen dat ze meer zijn dan kamergenoten, op dat en dat adres komen op dinsdagavond mannen en vrouwen bijeen ze drinken niet maar ze praten de hele avond. En zo ging het maar door. Gewone mensen in een doodgewone stad. Had in dit land ooit een revolutie kunnen uitbreken? Nee, daar hadden ze de hartstocht niet voor. Zelfs hun afwijkingen waren normaal.
Maar nu ze de opdracht had gekregen van de veiligheidsfunctionaris ging ze beter opletten. Misschien stond er tussen de regels toch meer dan haar was opgevallen, dat moest wel, anders zou de Sovjet-Unie er geen interesse voor hebben. Zeker niet dat ze zover gingen dat ze een vijand van het Sovjetsysteem inzetten om informatie te achterhalen.
Ze keek naar het bureau van juffrouw Prins: die was bezig met het controleren van de rapporten op spel- en typefouten. Snel draaide ze een extra carbonpapier in de typemachine. De eerste notitie was van Freek van den Broek. Dat viel nooit mee. Hij had een verschrikkelijk handschrift, kon niet spellen en nog minder was hij in staat een goede zin te formuleren. Haar handen jeukten, maar nooit paste ze zinnen aan, alleen de spelfouten.
Het eerste stukje ging over een adres waar in een week tijd steeds jonge mensen bijeen waren gekomen. Nou en, dacht Paladia, dat was een groep studenten met een gezamenlijke opdracht. Maar Van den Broek had het opmerkelijk genoeg gevonden om er elke avond te gaan kijken. Ze kwamen altijd om dezelfde tijd, halfacht, en ze gingen pas laat weg. Communisten? had van den Broek in de kantlijn geschreven. Heel fijn, hoe moest ze dat nou verwerken in het rapport. Ze wist wel dat er ook in dit land communisten waren. Die dachten dat de verhalen over Stalin kapitalistische propaganda waren. Ze moesten er maar eens gaan kijken. En proberen te praten met een willekeurige Sovjetburger. Of een uitstapje maken naar Siberië. Dan zouden ze wel anders praten.
Of dit groepje bestond uit communisten zou Paladia niet kunnen zeggen. Van den Broek had niet kunnen noteren waar ze het over hadden. Het zou kunnen. Misschien waren de Sovjets juist geïnteresseerd in dat soort groepen. Dat was nog niet eens zo’n gek idee. Stel dat ze konden infiltreren in die groepen die ze dan konden opzwepen om de revolutie te starten. Nou, dan moesten ze hier eens een tijdje komen wonen. Zelfs als je ze uithongerde, zouden ze nog braaf naar het gezag blijven luisteren.
Het volgende ging over het gebruikelijke gedoe: een echtpaar deed al twee weken elke avond om acht uur het licht uit. Terwijl er dan nog van alles op de radio was, zelfs hoorspelen en ook spelletjes. Vast een pasgetrouwd stel. Ging vanzelf over.
En zo ging het maar door. Het was dat ze met die opdracht zat, anders was Paladia gaan gapen. Zouden ze in dit land overal van die buitendienstmedewerkers hebben? Waar waren ze bang voor? Dat het hier niet om een onderzoek ging, was Paladia al duidelijk geworden toen ze hoorde dat de directeur steeds naar Den Haag moest. Dat hele instituut was een dekmantel voor een soort geheime dienst. En dat moest kennelijk zo stiekem dat zelfs de medewerkers niet mochten weten dat ze eigenlijk voor spionnen werkten. Klunzen van spionnen, dat wel, maar toch.
Aan het eind van de dag wachtte ze tot juffrouw Prins haar jas ging aantrekken. Snel stopte ze de extra doorslagen in haar tas.
‘Je hebt weer hard gewerkt vandaag, Paladia,’ zei juffrouw Prins. ‘De andere meisjes kunnen daar een voorbeeld aan nemen.’
‘Dank u wel, juffrouw Prins. Een prettige avond.’
De andere meisjes waren vrouwen van in de twintig die nog niet waren getrouwd en hoopten dat ze snel een man konden vangen. In de lunchpauze praatten ze over niets anders. Hoewel dit land niet een hele generatie mannen aan het front was verloren, scheen het toch moeilijk te zijn om er eentje te vinden. Natuurlijk hadden ze aan Paladia gevraagd waarom ze nog niet was getrouwd, ze was immers bijna dertig, ze mocht wel opschieten anders kon ze straks geen kinderen meer krijgen. Ik heb de ware nog niet gevonden, had ze geantwoord. Het moet de ware zijn, anders begin ik er niet aan.
De werkelijkheid was dat ze er niet over peinsde om te trouwen. Ze had genoeg verhalen gehoord van haar vroegere vriendinnen aan het front. Het was een en al wodka, ruige seks en bevelen. Haar moeder, Natasja, had niet voor niets haar man de deur uitgezet.

Toen ze thuiskwam, stond de Weduwe Versteeg weer in de gang.
‘Er is post voor je gekomen,’ zei ze. ‘En er staan buitenlandse stempels op. Vast belangrijk, dus ik dacht ik overhandig je die persoonlijk.’
‘Dank u wel,’ antwoordde Paladia, terwijl ze de enveloppe aannam.
Er zat een Sovjet-stempel op. Het verbaasde haar dat de post alweer zo goed werkte, dat een brief uit de Sovjet-Unie het juiste adres in Nederland kon bereiken.
Op haar kamer trok ze snel haar jas uit en scheurde ze de enveloppe open.
‘Lieve zuster,’ stond er. ‘Helaas heb ik je nooit meer gezien na die ene keer toen jij nog een baby was. Moeder heeft er vast over verteld, want het was ook de laatste keer dat ik moeder heb gezien. Ik heb naar je gezocht in ons grootse moederland, dat de wereld naar het socialisme zal leiden, naar de eeuwige voorspoed waar de arbeiders niet meer hoeven te zwoegen onder het juk van de kapitalistische uitbuiters. Je was moeilijk te vinden, maar uiteindelijk trof ik je aan op een lijst met deserteurs. Mijn eigen zusje had de glorieuze Sovjetstaat, die het fascisme heeft vermorzeld verraden! Dat was mijn eerste reactie, dat moet je kunnen begrijpen. Maar toen ik was bedaard, realiseerde ik me dat de strijders, zeker degenen die in Stalingrad zijn geweest, veel hebben geleden en daardoor wellicht uit balans zijn geraakt. Dat zie ik vaker gebeuren en ik denk dat jou een dergelijk lot ook heeft getroffen. Onze moeder heeft je goed opgevoerd, daar ben ik van overtuigd. Dus het kan niet waar zijn, dat jij een rat bent, die alles wat is opgebouwd zou willen vernietigen. Mij kwam ter ore dat je bent benaderd door onze strijders in het buitenland. Natuurlijk werk je mee en het vervult mij met trots dat mijn kleine zusje meewerkt aan het internationale doel! Graag zou ik je bezoeken en ik ben bezig met het verkrijgen van een uitreisvisum. Ik heb me ook niet onbetuigd gelaten gedurende de oorlog, dus wie weet krijg ik de eer om naar het buitenland af te reizen. De post zal nog niet snel zijn, dus misschien sta ik al voor je deur voordat je de brief ontvangt!’
Ivanov! Paladia had haar moeder vaak over hem horen spreken. Haar hart was gebroken omdat hij nooit van zich liet horen. Nadezhda had haar proberen te troosten door te zeggen dat dat vast kwam doordat hij een belangrijke opdracht had waarover hij niet mocht praten. Het land was groot. Misschien werkte hij ver weg, bij de nieuw te ontginnen gebieden in het Oosten. Maar dat had moeder nauwelijks getroost. Haar jongen kwam nooit meer thuis en misschien was hij dood. Dat kon net zo goed.
En nu had ze een brief van haar broer, die ze zich niet herinnerde. Krijg nou wat, dacht ze, ik ben hier nauwelijks en half Rusland komt aankloppen!

VII
God zat verveeld te zappen over de Verenigde Staten. Het leven had daar zijn normale gang weer: de mannen werkten of zaten totaal aan gort in een verpleeginstelling en de vrouwen bleven thuis om voor de kinderen te zorgen. Ze zuchtte. Het zou nog lang duren voordat die wezens hun eigen brood eens gingen verdienen. Ze had bedacht dat ze daar in de loop van de jaren zeventig eens aan moesten gaan denken.
Ze zoomde in op een groot huis, waar een ordinaire ooievaar buiten hing. Eens kijken wie daar ook weer geboren was.
In de wieg lag een dikke baby met rossig haar. Hij schreeuwde hard en had zijn knuistjes gebald. Een lelijk ventje. Het zou nog moeilijk worden om daar wat van te maken. Misschien moest hij vastgoedhandelaar worden. Daar hoefde je niet veel voor te kunnen. Je hoefde alleen handel te drijven op een manier die je beter niet aan de grote klok kon hangen. De maffia hielp wel een handje, die hadden altijd geld om wit te wassen.
Of het kwam door de verveling die had toegeslagen omdat de oorlog was afgelopen, zou ze niet kunnen zeggen, maar ineens dacht ze: ik maak hem president van de Verenigde Staten. Niet direct, maar over een jaar of zeventig, als hij eigenlijk al bedorven is en hier zou moeten komen of bij 666. Dat hij te stom was om voor de duvel te dansen (666 hield helemaal niet van dansen, dus dat kwam goed uit) deed er niet toe. Mensen zouden aan zijn lippen hangen, wat voor waanzin er ook uit zijn mond kwam.
In haar agenda noteerde ze dat ze in de 21ste eeuw meer van die types zou loslaten. Halve idioten die veel aanhang kregen, die onbeschoft waren, mensen zouden beledigen, maar er altijd mee wegkwamen.
Ze had moeite om het toe te geven, maar de mensheid was mislukt. Aanvankelijk leken ze zich voorspoedig te ontwikkelen. Ze vonden van allerlei handige dingen uit, zoals de stoommachine en het vliegtuig, maar ondertussen werden ze steeds simpeler. Naar haar evenbeeld waren ze geschapen en dat kon ze beter voor zich houden. In de verte leken ze wel iets op haar, maar hun stommiteiten kenden geen grenzen. En dat kon je van haar niet zeggen.
Of toch? Jezus liet haar af en toe merken dat hij haar een dwaas vond. Nu vinden de meeste kinderen hun moeder een idioot, maar tegen de tijd dat ze twee millennia oud waren, was dat toch meestal over. Haar jongen was rancuneus. Het was jammer dat hij haar nog altijd niet had vergeven dat ze hem had laten kruisigen. Maar daarbij vergat hij dat hij nooit zo’n aanhang zou hebben gehad als hij van ouderdom was gestorven en zelfs niet als hij door het zwaard was geveld.
Ze moest de jongen zijn gang laten gaan, dat besefte ze wel. Alleen was het zo moeilijk, om je kind zo verongelijkt en ondankbaar te zien. Miljoenen volgelingen had hij, over de hele wereld. Die geloofden allemaal heilig in hem en elk jaar vierden ze zijn geboortedag.
Stervelingen overkwam zoiets niet. Die waren een jaar of tien na hun dood vergeten, alsof ze nooit hadden bestaan. Haar Jezus zo dat niet overkomen. Al kwam de Pest nog tien keer over de aarde, al zouden ze hun eigen wereld vernietigen met een atoombom, al zouden ze hun eigen kinderen zien creperen terwijl ze er niets aan zouden kunnen doen, ze zouden hem nog altijd adoreren.
Kom daar maar eens om. Haarzelf overkwam dat niet. Weliswaar lazen mensen nog altijd het oude testament, waarin stond te lezen hoe zij de wereld had geschapen, maar de verering daarom was een stuk minder. Alsof ze vergeten was op het moment dat ze haar zoon naar de aarde had gestuurd.
Ze erkende dat ze enigszins jaloers was. Toen, met Adam en Eva, was ze de grootste en de alomvattende geweest en dat was met Mozes nog steeds zou. Al deden die Israëlieten wel een beetje raar, met al die afgodsbeelden. Het was maar goed dat ze Mozes daar streng tegen op had laten treden.
Misschien ging het altijd zo. De jongere generatie nam het over van de oudere. Alleen was haar situatie toch wat anders dan die van de mensen. Immers, zij was alles en een, zij omvatte alles, was het begin van alles en iedereen.
Maar daar was weinig aandacht meer voor. Alsof de mensen hun oorsprong waren vergeten, niet meer goed begrepen waar ze vandaan kwamen.
Dat moest veranderen. De twintigste eeuw had genoeg ellende gekend en die was niet eens halverwege, maar in de eenentwintigste zou ze ze weer eens een ouderwetse Pandemie sturen. Zo eentje waar driekwart van de wereldbevolking aan bezweek, waar ze hun handen naar de hemel hieven in hun doodsangst, waarover ze nog millennia lang zouden praten. Dan zouden ze wel weer respect voor haar krijgen. Zo omstreeks 2030, dan moest het gebeuren.
Door haar nieuwe voornemen voelde ze zich ineens een stuk energieker.
‘Jezus!’ riep ze. ‘Kom! Ik heb de thee klaar!’

VIII
Op een frisse zaterdag in september 1946 stond Paladia op het Frederiksplein. De mensen liepen snel en zaten diep in hun jassen gedoken. Het was halfzes en Willem Bos was er nog steeds niet. Dat zou haar moeten verontrusten, want hij was elke week op tijd. Al maanden gaf ze hem elke zaterdag de doorslagen. Omdat zomaar een pakje aan iemand overhandigen en dan meteen vertrekken verdacht zou kunnen overkomen, maakten ze altijd een praatje. Veel had dat gesprekje niet om het lijf, want tenslotte liet je niet het achterste van je tong zien tegen je vijand. Toch had Paladia een beeld gekregen van Willem Bos.
Zijn echte naam kende ze natuurlijk niet, die moest geheim blijven. Hij woonde al sinds 1932 in Nederland en deed sinds die tijd ook hetzelfde louche werk voor de Russische staat. Zijn vrouw was Nederlandse. Zij dacht dat hij bij de universiteit werkte en zo vaak op vreemde tijden weg moest omdat het onderzoek waaraan hij werkte dat vereiste. Zelfs had hij drie kinderen.
‘Hoe doe je dat, als je terug moet naar de Sovjet-Unie?’ had Paladia gevraagd.
Hij had niet geantwoord, maar melancholiek voor zich uitgekeken. Misschien wilde hij niet terug. Of misschien wel, maar wist hij dat hij zijn vrouw nooit zou kunnen overhalen met hem mee te gaan.

Nu stond ze al twintig minuten te wachten. Zou hij een ongeluk hebben gehad? Of ziek zijn? Of zelf ontvoerd zijn en nu in Siberië zitten? Je wist het maar nooit. Zo hoorde je erbij en zo was je in ongenade gevallen.
Eindelijk, om twaalf minuten over halfzes, kwam hij aangelopen. Hij liep met de handen op de rug, op zijn gemak. Zo leek het tenminste. Hij deed zijn best eruit te zien als een kantoorman die geniet van zijn schaarse vrije uren. Paladia bedwong de aanvechting om op hem af te lopen.
‘Sorry,’ zei hij. ‘Ik ben schandalig verlaat en nu heb jij natuurlijk hier een tijd gestaan. Laten we hopen dat dat niemand is opgevallen. Gewoon een vrouw die op haar man wacht omdat ze uit eten gaan. Ja, dat zullen de mensen gedacht hebben. Maar dit is geen gewone zaterdag, dit is een heel speciale zaterdag.’ Hij zweeg en keek haar glunderend aan.
Paladia dacht dat ze misschien eindelijk ontslagen zou worden van haar plicht en niet meer de hele week bang hoefde te zijn dat ze werd betrapt door juffrouw Prins of de buitendienstmedewerkers.
‘Ik zal het maar vertellen: je broer Ivanov heeft een uitreisvisum! Hij komt naar Nederland! Ik gun het je, Paladia, hoewel je een volksverrader bent. Maar je werkt goed mee. Al die stapels informatie kunnen wij goed gebruiken.’
‘Ga weg. Hebben jullie echt wat aan dat gebrabbel? Die mensen van ons zien nooit wat.’
‘Oh jawel, ze weten alleen niet altijd wat ze zien, maar dat geeft niet, daar weten wij wel raad mee. Maar wat zeg je ervan? Ivanov komt volgende week naar Nederland.’
Paladia wist niet wat ze moest vinden. Ivanov leek haar nogal een scherpslijper, echt zo’n Sovjetidealist. Het was maar de vraag of ze het met hem zou kunnen vinden.
‘Fijn, Willem. Leuk dat ik mijn broer nog eens zie. Ik heb hem nooit gezien. Ja, als baby natuurlijk, maar ik herinner me dat niet. Hij zal vast zeggen dat ik groot geworden ben.’
Ze overhandigde Willem de enveloppe. Elke week gaf ze de stapel doorslagen op een andere manier. De ene keer in een boodschappentas, dan weer een aktentas en deze keer zat alles in een A4-enveloppe.
‘Dank je. Ik hoop dat de heren weer het nodige genoteerd hebben.’
‘Ze doen hun best. Deze week hebben ze een vrouw zonder hoofddoekje naar de kruidenier zien gaan. En dat in een buurt waar geen gehuwde vrouw blootshoofds de deur uitgaat. Niet op een doordeweekse dag tenminste, en zeker niet als ze naar de kruidenier gaat. Dus wat denk je, zou zij een revolutie aan het ontketenen zijn? Of is ze zichzelf aan het ontdoen van haar ketenen? Legt zij de kiem voor wat straks een enorme revolte zal blijken te worden.’
‘Niet zo cynisch, Paladia. Je doet serieus werk voor onze heilstaat. Jij werkt mee aan de vooruitgang van de arbeiders, de boeren en de soldaten.’
‘De dag dat jij van je geloof valt, meld ik me aan voor de Communistische Partij, Willem. Hier, natuurlijk. Ik zou het er niet op wagen om terug te gaan naar ons grootse arbeidersparadijs.’
Willem glimlachte vaag. Paladia vroeg zich soms af of hij geloofde in al dat gedoe over de heilstaat en het socialisme. Misschien wilde hij net zomin als zij terug. Maar zulke dingen vertelde je elkaar niet als het Sovjetregime over je waakte. Voor minder ging je kop er al af.

De dinsdag erna werd ze opgewacht door de Weduwe Versteeg toen ze thuiskwam van haar werk. De Weduwe was helemaal opgewonden: ze had rode wangen en ze kon niet stil blijven staan.
‘Paladia! Wat fijn dat je thuis bent. Ik wilde iemand sturen om je van kantoor te halen, maar ik weet hoe serieus jij je werk neemt, dus dat heb ik maar niet gedaan. Er is iemand voor je. Je broer! Hij is veel ouder dan jij. Jij was zeker een nakomertje? Dat gebeurt soms. Dan denkt een vrouw dat ze geen kinderen meer kan krijgen en krijgt ze er over de vijftig toch nog een. Komt in de beste huishoudens voor. Je zou zeggen, de hartstocht in een huwelijk is tegen die tijd wel bekoeld, maar kennelijk vlamt die af en toe weer op. Met mijn man had ik dat helemaal niet. Die was ik na twee jaar al zat, en het is erg hoe lang je dan nog met iemand opgescheept moet zitten. Gelukkig hebben we het Lot, dat ervoor gezorgd heeft dat ik er nu niet meer onder hoef te lijden. Maar wat bazel ik toch. Ga snel naar je broer. Hij wacht op je in je kamer. Vannacht kan hij in het andere opkamertje, dat staat toch leeg.’
Paladia liep de trap op. Elke stap kwam ze dichterbij haar verloren familielid. Ze dacht aan haar moeder die ze had moeten verliezen in Stalingrad. Jammer dat zij Ivanov nooit meer had gezien. Ze dacht aan Nadezhda, die meestal op de Datsja was, maar soms tijden weg was. Ze wist dat Nadezhda getrouwd was, maar ze begreep, jong als ze was, dat dat een reden was om maar weg te blijven van huis. Even flitsten de chaos, de herrie, het bloed en de lijken van Stalingrad door haar heen. Ze verdrong de beelden. Niet meer aan denken. Het was gebeurd, het was verleden tijd.

Ivanov zat op de rand van haar bed en stond op toen ze binnenkwam.
‘Mijn zusje!’ riep hij uit. ‘Ik had niet gedacht dat ik je ooit weer zou zien! Je bent nu volwassen, maar geloof me, je bent geen spat veranderd sinds je babytijd!’
‘Dag Ivanov. Ik kan van jou niet hetzelfde zeggen, want ik zal best naar je gekeken hebben toen, maar ik weet het niet meer.’
‘Ik heb je gewiegd! Ik heb je in mijn armen gehouden! Je was een wolk van een baby en onze moeder zorgde goed voor je, ondanks de moeilijke tijden. Zij was een ware heldin. Daar wordt vaak te weinig aan gedacht, aan hoe vrouwen al die ontberingen hebben doorstaan om goede Sovjetburgers op te voeden.’
Mijn God, dacht Paladia, hij is echt doordrenkt van de ideologie en de propaganda. Hij praat alsof hij gedrogeerd is en wie weet is dat ook zo.
‘Ivanov. Hoe is het in Rusland tegenwoordig?’
‘Het moederland is een paar zware slagen toegebracht, maar dankzij de bezieling van onze leider werken we allemaal hard aan de wederopbouw! Nooit was een volk zo energiek, nooit reageerde een volk zo gedreven door harde wil na een oorlog van deze omvang.’
‘Zulke oorlogen zijn er gelukkig niet vaak geweest. Maar Stalin zit stevig in het zadel, heb ik begrepen. Ik dacht altijd wel dat hij die kant op zou gaan. Bij het theedrinken was hij gezellig en tegen mij was hij altijd aardig en grappig, maar als kind wist ik al dat hij grote ambities had.’
Ivanov sprong op.
‘Bij het theedrinken? Heb jij de Leider persoonlijk ontmoet?’
‘Ja, meerdere keren. Hij kwam af en toe op bezoek bij moeder en bij Nadezhda.’
Haar broer keek haar vragend aan.
‘Nadezhda? Was dat haar hulp of haar huisgenote?’
‘Haar grote liefde, Ivanov. Niemand wist ervan, begreep ik later, want Nadezhda was met Lenin getrouwd. En later was ze de weduwe van Lenin, die natuurlijk levenslang treurde om het verlies van haar man. Niemand mocht ervan weten en, gek genoeg, heeft niemand er ooit wat achter gezocht terwijl ze toch vrij openlijk samenwoonde.’
‘De vrouw van Lenin? Nee! Dat kan niet waar zijn! Lenin zou zijn vrouw nooit zoiets toegestaan hebben.’
Paladia zuchtte.
‘Het schijnt dat hij nergens van wist en dat ze hun eigen weg gingen, lag al vanaf het begin van hun huwelijk voor de hand. Lenin was alleen geïnteresseerd in de revolutie. Nadezhda was geïnteresseerd in de revolutie én in onze moeder. Dat was het verschil tussen die twee. Maar ze waren allebei behoorlijk fanatiek.’
Ivanov plofte weer op het bed en deed het bovenste knoopje van zijn overhemd los.
‘Dus mijn moeder, jouw moeder, gaf zich over aan een decadent, bourgeois leven en ook nog met één van de kopstukken van de revolutie! Wat verschrikkelijk! Zeg, Paladia, het is belangrijk dat niemand dit ooit te weten komt. Het zou de harten van de mensen breken als ze wisten dat Lenin zo’n zwak punt had, dat hij zo’n echtgenoot was die zijn vrouw niet in de hand kon houden!’
‘Ik merk dat jij Nadezhda niet hebt gekend. Dat was niet echt iemand die in de hand te houden was.’
Er werd geklopt. Paladia opende de deur en de weduwe Versteeg kwam binnen met thee in een speciaal servies met bloemetjes.
‘Ik dacht, als meneer helemaal uit Rusland komt, zal hij wel dorst hebben, want dat is toch best ver weg! Het is wel erg klein hier, trouwens. Niet als je hier alleen bent, Paladia, want wat heeft een mens meer nodig dan een bed en een stoel, zeker in deze tijden, waarin we allemaal zo hard moeten werken om het land er weer bovenop te krijgen. Maar met bezoek is het toch wat krap allemaal. Jullie kunnen wel in de voorkamer gaan zitten, zolang meneer hier logeert. Dat vind ik wel leuk, want ik ben een geïnteresseerde vrouw met veel belangstelling voor exotische werelden. Misschien kan meneer ons vertellen hoe het nou is, in zo’n communistisch land. Je hoort er niks dan slechte dingen van, maar het kan geen kwaad om het eens te vernemen van iemand die er verstand van heeft.’

 

IX
God en haar zoon Jezus zaten in wat in de hemel de grote salon was. Het was het privégedeelte dat niemand zonder uitnodiging kon betreden. Met al die miljarden zielen in de hemel was het al druk genoeg daar. Over het algemeen dachten mensen dat het moeilijk was om in de hemel te komen, maar dat viel wel mee. De poortwachter, de oude Petrus, liet de meeste zielen wel toe. Niemand was zonder zonde, dat wist hij.
God zelf had zo’n hekel aan mensen die alleen maar goed waren en goed deden, dat ze die had afgeschaft. In het begin der tijden had je er zo wel een paar. Neem nou die Adam, dacht ze soms, wat een watje was dat. Deed alles wat ik zei of waar Eva hem toe verleidde. Dat hij van die appel had gegeten, nam ze hem niet eens echt kwalijk, maar het was een goed excuus om dat stel het Paradijs uit te gooien. Wat een stelletje sukkels waren dat geweest: zelfs toen ze allerlei andere mensen tegenkwamen, bleven ze geloven dat ze de eerste mensen op aarde waren.
‘Jezus, heb jij Adam nog gezien, de laatste tijd?’ Ze realiseerde zich dat het behoorlijk lang geleden was sinds ze iets van hem had vernomen. Misschien kort na zijn dood. Maar zo gaat dat: druk, druk, druk.
‘Nee, moeder. Ik bemoei me eigenlijk nooit zoveel met de zielen van het Oude Testament. Alleen met David heb ik laatst nog wat gedronken. Dat is zo’n mannetjesputter en toch is hij ook zacht.’
‘Oh ja, dat was een leuke. Ik was er helemaal ontdaan van dat het hem was gelukt om Goliath neer te leggen. Dat ik zoiets geproduceerd had. Ik was erg trots, dat mag je gerust weten.’
‘Ik weet dat je trots bent, moeder. Dat is te merken aan hoe kwaad je wordt als de mensen je bestaan ontkennen.’
‘Vind je het gek? Er zijn zoveel bewijzen voor mijn bestaan en nog beweren ze dat ze zichzelf uitgevonden hebben. En dat Nederland, waar ik nu een projectje heb lopen, zal daar nog heel ver in gaan. Daar gaan ze beschikken over leven en dood, net of ik niet best!’
‘Stuur een zondvloed op ze af, moeder, of neem op een andere manier wraak. Daar ben je toch zo goed in?’ Jezus keek haar met zwarte ogen aan.
‘Hè, wat ben je weer dwars en narrig. Ik weet niet wat er met jou is de laatste tijd. Misschien moest ik je maar terugsturen naar daar beneden. Dat preken enzo ging je wel goed af.  Eens kijken of er wat is.’ God zoomde in op de wereld en liet de camera langzaam over de wereld lopen.
Omdat ze net bezig was geweest met Nederland, kreeg ze daar het eerste beeld van.
‘Moet je toch eens kijken! Ze zijn net bezet geweest, ze moeten alles op alles zetten om Indië te houden, wat ze tussen twee haakjes gesproken niet gaat lukken, en nu alweer gaan ze braaf elke zondag naar de kerk. Je hebt ze in alle soorten daar. Nou ja, dat maakt niet uit, als ze maar in me geloven en voor zover ik kan zien, gaan ze elke avond voor het slapen gaan netjes op de knieën. In ieder geval heb jij daar weinig te zoeken. Misschien zou je met die Russin nog wat kunnen proberen, je weet wel, die van mijn projectje, maar dat is wel erg mager.’
Jezus keek geïnteresseerd toe. Hij leek zin te hebben om naar beneden te gaan. Vind je het gek, dacht God, hij floreerde in die tijd, het was de beste tijd van zijn leven. Hij kon niet goed aarden in het hiernamaals.
‘Nu ik het erover heb, zal ik eens kijken in Rusland.’ God zoomde in op het Kremlin, waar Stalin in een vergaderzaal zat. Naast hem zat een aantal mannen.
‘Kijk eens aan. Daar zou je misschien wat kunnen uitrichten. Ze hebben mij daar afgeschaft. Officieel dan, ik weet dat er genoeg zijn daar die in mij geloven, al komen ze er niet voor uit.’
Jezus keek over haar schouder mee.
‘Weerbarstig spul wel,’ zei hij. ‘En ze geloven echt dat religie opium voor het volk is.’
‘Jazeker. Mensen moeten toch ergens in geloven? Maar wat vind je ervan. Ga jij maar eens beginnen met die Stalin. Dat is er een voor 666, want hij heeft het echt te gek gemaakt, maar het is leuk oefenmateriaal voor jou.’
Jezus knikte gretig.

 

Ivanov was al vijf weken in Nederland en al die tijd logeerde hij bij de Weduwe. Paladia werd hem goed zat: elke avond begon hij over het arbeidersparadijs en hoe het socialisme het uiteindelijk zou winnen. Wat een geweldig leider Stalin was. En dat zijn eigen zusje die weleens had ontmoet! Ondertussen maakte hij niet veel haast om terug te keren naar het Moederland. Je zou zeggen dat hij heimwee moest hebben naar een land waar zoveel goeds was.
Op een avond begon Paladia er voorzichtig over.
‘Zeg, Ivanov, je kijkt er zeker wel naar uit om je werk weer op te pakken? Bouwen aan het arbeidersparadijs?’
Hij keek beteuterd, als een kleuter die vroeg naar bed wordt gestuurd.
‘Ik heb het hier erg naar mijn zin. Dichtbij mijn zuster die voor onze grootse natie werkt, te zien hoe overal aan de wereld de handen ineen worden geslagen om het kapitalisme te vermorzelen, de uitbuiting een halt toe te roepen.’
‘Je hebt me nog niet verteld wat je precies doet. Je zit in ieder geval hoog in de boom, anders had je geen uitreisvisum gekregen.’
Ivanov keek naar de grond. Zou hij ontslagen zijn?
‘Ik kan niet vertellen wat ik doe. Sommige zaken lenen zich er niet voor om aan de grote klok te hangen.’ Mompelde hij.
Paladia besefte dat hij niet meer zou vertellen, dus liet ze het maar zo. Hopelijk zou hij binnenkort toch echt zijn biezen pakken.
De Weduwe Versteeg kwam binnen.
‘Ach, wat zitten jullie hier weer gezellig!’ riep ze uit. ‘Echt een familie en dat terwijl jullie zoveel hebben verloren! Ik kom er even bij zitten.’
Ze schoof een stoel bij de tafel.
‘Het was weer een drukte van jewelste bij de groenteman vandaag. Een rij tot aan de melkboer. Dat komt vast door die dokter op de radio, die vertelde dat groenten zo goed voor je gezondheid zijn. De mensen zijn net schapen, vinden jullie niet? Gelukkig kunnen ze zo’n dokter alleen maar horen, niet zien, al schijnt er een soort van radio in de maak te zijn, waarop je de mensen ook kunt zien. Maar dat zal wel fantasie zijn, want ik zou niet weten hoe zoiets mogelijk zou zijn. En hebben jullie gemerkt dat Adèle een vriend heeft? Hij komt bijna elke avond op bezoek en dan blijft hij de hele nacht. Gelukkig ben ik erg ruimdenkend. Ik zeg maar zo, je leeft maar één keer en in de oorlog hebben we gezien dat het leven zo voorbij kan zijn.
Maar u dan, meneer Ivanov. Het is zo gezellig dat u er bent, u zou iets meer van het land moeten zien. Wat denkt u? Zullen wij morgen naar Volendam gaan? Dat is toch zo’n aardig plaatsje! Dan zit je hier eens niet de hele dag alleen als Paladia aan het werk is.’
Ivanov keek naar Paladia, alsof hij haar toestemming wilde vragen.
‘Dat lijkt me erg gezellig, Ivanov. Zo zie je nog eens wat van het land en wie weet doe je nog ideeën op voor het Moederland.’
‘Ja, leuk, mevrouw Versteeg. Dan maken wij er een mooie dag van,’ zei Ivanov uiteindelijk. Paladia had het gevoel dat hij tegen het uitstapje op zag.

De Weduwe Versteeg en Ivanov gingen de volgende ochtend vroeg op pad. Het vervoer was nog steeds niet je van het, want er moest nog veel gebeuren in het land. Zodra ze de deur achter zich hadden gesloten, ging Paladia naar het kamertje waar Ivanov sliep.
Net als in haar kamer stonden hier slechts een bed, een tafel en een stoel. Onder het bed stond Ivanovs koffer. Ze trok hem naar de vloer en opende hem.
De gebruikelijke dingen die je zoal meeneemt op reis, zoals schoon ondergoed, wat extra overhemden en een tweede broek voor als er met de ene wat gebeurt. Ze groef verder, ineens overtuigd dat ze hier meer te weten zou komen over Ivanov.
Natuurlijk vond ze een dubbele bodem, want waarom zou ze anders in de koffer zijn gaan graven. In het echte leven kan het gebeuren dat je ergens naar zoekt en helemaal niets vindt, maar in een verhaal komt zoiets niet voor. Dus, ha! eindelijk, de dubbele bodem. Ze trok die los en trof een stapel documenten aan. Ze begon te lezen. Al snel kwam ze haar eigen naam tegen en al even snel kreeg ze het koud en warm tegelijk: Ivanov werkte voor de GPOe, de tegenwoordige geheime dienst. Van een beetje spion zou je verwachten, dat hij op pad gaat, dat hij zou doen wat de buitendienstmedewerkers van het Instituut doen, maar dan beter. Maar nee, hij zat al bijna vijf weken binnen, in dit huis, waar zo op het eerste gezicht toch niet veel te bespioneren viel.
Het besef drong langzaam door: hij bespioneerde haar! Hij was allang op de hoogte van haar vroegere contacten met Stalin en Nadezhda en kennelijk waren die de reden dat hij poolshoogte moest gaan nemen. Ze had geen idee van wat hij dacht te vinden, want ze deed niet veel bijzonders. Van de doorslagen was hij op de hoogte en die waren ongetwijfeld voor dezelfde dienst.
Ze stopte de documenten terug in de dubbele bodem en schoof de koffer onder het bed. Die vuile rat! Ze zou hem krijgen en die Wim Bos erbij!

XI
Jezus stond in Moskou op het Kremlin. Anders dan de vorige keer, rondom de jaren Nul, was hij nu niet als baby ter wereld binnengekomen, maar als volwassen man. Drieëndertig jaar oud was hij. Zo kun je gewoon de draad weer oppakken, had zijn moeder gezegd. Als je me maar niet weer laat kruisigen. Nee, ze doen het daar anders, ze laten je creperen in Siberië.
Moeder was een harde. Ze ging al een tijdje mee, natuurlijk, al een eeuwigheid. Alles wat voorbij was gekomen, had ze gezien en meestal had ze er zelf de hand in gehad. Hij hield van haar, natuurlijk, welke man houdt niet van zijn moeder. Toch werd zij hem soms teveel. De hemel was weliswaar groot, maar ze liepen elkaar vaak tegen het lijf. Daarom was hij blij met deze nieuwe missie. Hij zou dagelijks contact hebben met God, maar dat was anders dan haar de hele dag zien en horen.
Hij droeg degelijke winterkleding en een muts met flappen over zijn oren. De kaftan die hij in Palestina had gedragen, zou hier te koud zijn. Jammer, want hij zag er goed uit in dat witte gewaad en zijn blote voeten in zijn sandalen. Hoe moest dat nu met het voeten wassen? Bijtijds realiseerde hij zich dat voeten wassen hier de gewoonte niet was. Niet om dat door iemand te laten doen tenminste.
Hij woonde in een appartementenblok op één kamer. De keuken werd gedeeld met tien andere gezinnen, evenals de badkamer en de wc. Zo zit je meteen tussen de mensen, had zijn moeder gezegd. Comfortabel is anders, maar jij bent bescheiden in die dingen. Dat was rond de jaren Nul al zo. Oh ja, ze drinken daar geen wijn, maar wodka en niet zo weinig ook. Als je niet wilt opvallen, moet je daar een beetje aan mee doen.
De mensen hier keken stuurs voor zich uit. Het was dan ook een klimaat waar mensen niet thuishoorden. De winter zette al in in oktober en voor mei bleef het meestal koud. Geen wonder dat ze zoveel dronken.  Hij liep wat heen en weer voor het Kremlin in de hoop wat op te vangen van de Grote Leider. Die werd goed beschermd en bovendien was hij erg bang dat iemand hem wilde vermoorden. Niet ten onrechte: hij had zelf veertig miljoen mensen over de kling gejaagd, zodat te verwachten was, dat er mensen waren met enige wraakgevoelens.
De wachten bij het grote gebouw keken naar hem. Hij viel op, zoals hij daar heen en weer liep. En dat was iets, wat je beter niet kon doen in dit land. Hij ging naar ze toe.
‘Beste man,’ begon hij. ‘Ik zou zo graag een onderhoud hebben met de Grote Leider. Zou dat kunnen?’
De soldaat keek hem verbijsterd aan.
‘Ben jij gek ofzo?’ vroeg hij toen hij enigszins was hersteld. ‘Niemand krijgt Stalin te spreken. Zijn eigen vrouw spreekt hem soms in weken niet. Wat denk je eigenlijk? Dat elke boerenlul hier zijn zegje mag komen doen en dan ook nog bij Stalin zelf?’
‘Kom, kom, jongeman, het is niet nodig om zo onvriendelijk te zijn. Ik ken de gewoonten op dat gebied niet. Jammer dat zo’n gesprekje niet mogelijk is, want ik heb hem belangrijk nieuws te vermelden.’
De soldaat gaf hem een duw.
‘Maak dat je wegkomt, idioot, voordat ik je direct naar Siberië stuur. Daar weten ze wel raad met types als jij.’
Jezus liep weg. Hij zou het anders moeten aanpakken. Een baantje zoeken in het Kremlin zelf, bijvoorbeeld. Een onopvallend baantje, zoals schoonmaker. Om dichtbij die Stalin te komen, moest hij zo onzichtbaar mogelijk zijn. Hij ging terug naar zijn appartementenblok.
In de keuken, waar Zedenko het vuur in de houtkachel hoog had opgestookt, was het warm. Jezus wilde zijn rijstschotel met vis klaarmaken, maar in deze hitte lukte het hem niet om te koken. In zijn woon-slaapkamer trok hij zijn kaftan aan. Zo voelde hij zich het lekkerst.
Marina, een vrouw van in de vijftig, was aardappels aan het schillen. Zij keek hem bevreemd aan toen hij binnenkwam.
‘Kameraad, u lijkt wel op de Here Jezus, zoals u erbij loopt. Uw gezichtstrekken hebben daar trouwens ook iets van weg. Ik zou maar uitkijken voor de geheime dienst, als ik jou was. Voor je het weet, beschuldigen ze je van het verspreiden van religieuze nonsens.’
Jezus had er niet aan gedacht dat mensen zich hem nog zouden herinneren van de vorige keer en even stond hij, die anders zijn praatje wel klaar had, met zijn mond vol tanden. Hij zette een pan op een kookplaat en pakte zijn vis uit.
‘U zegt het,’ zei hij.
‘Ik wil alleen maar waarschuwen, hoor. Mij maakt het allemaal niet uit, maar in dit blok heb je fanatiekelingen. Die zijn er als de kippen bij om iemand aan te geven, daar zitten ze helemaal niet mee. Het staat u anders wel, die jurk. Goede kwaliteit ook.’
‘Ik heb hem al heel lang,’ zei Jezus. Bijna had hij gezegd dat zijn aardse moeder Maria de kaftan had gemaakt in het jaar 20, maar hij kon zich inhouden. De vrouw zou denken dat hij gek was, en dat was niet goed voor het imago dat hij wilde opbouwen.
‘Vertelt u eens, mevrouw Marina, gelooft u in God en zijn goede werken?’ Mensen mochten niet weten dat God een vrouw was: dan zouden ze van hun laatste restje geloof vallen. Moeder zei regelmatig dat de tijd, waarin ze haar ware gedaante zou openbaren, nog wel kwam, maar dat het nu te vroeg was. Mannen achtten zich superieur aan vrouwen en dat was nog even nodig.
‘Als dat zo was, zou ik het u niet vertellen. Ik heb geen zin in ondervraging door de geheime dienst. Je weet nooit wat die lui met je doen. Mond houden en stug doorwerken, zo is het hier op het ogenblik. Heeft u ook familie in het Oosten?’
Weer dacht Jezus aan zijn tijd op aarde omstreeks het jaar Nul, aan Maria, Maria Magdalena, zijn discipelen en aan zijn vader Joseph. Die waren er allemaal niet meer, die waren allemaal in de hemel, waar hij ze af en toe bezocht, maar niet al te vaak. Gelukkig realiseerde hij zich ook deze keer dat de situatie nu anders was.
‘Nee, gelukkig niet. Mijn familie is gespaard gebleven.’
‘Dan mag u zich inderdaad gelukkig prijzen. Ik heb een zoon en een neef in Siberië zitten en het is maar afwachten of ik ze ooit nog terugzie.’ Ze sloeg haar hand voor haar mond.
‘Ik vertel veel te veel! Ik hoop op uw discretie!’
‘Natuurlijk, goede vrouw. Ik ben geen kletskous.’
De Weduwe Versteeg en Ivanov hadden er een lange dag van gemaakt. Paladia had op het werk hard doorgetikt. Het leek wel of de buitendienstmedewerkers elke week meer notities maakten. Toen ze thuiskwam, was de doodop. Vaak kon ze mee-eten met de Weduwe, maar dat zou vandaag niet lukken. Om zes uur waren ze er nog steeds niet. Paladia smeerde een snee brood met pindakaas. Dat voldeed altijd.
In de salon ging ze in een luie stoel zitten. Ze wilde bedenken wat ze zou zeggen tegen Ivanov, maar ze sukkelde in slaap.
Ze werd gewekt door de Weduwe Versteeg.
‘Dat was me een dag, Ivanov! Vond je het niet geweldig in Volendam? En wat was die paling heerlijk, hè?’
‘Jazeker,’ zei Ivanov. ‘Een aardig volk hier dat zich aan de tradities houdt. Ze zijn alleen erg gesteld op privébezit, heb ik gemerkt. De vissers hadden allemaal eigen boten. Het zou toch beter zijn als die werden ondergebracht in een staatsbedrijf zodat ze planmatig konden gaan vissen.’
Paladia keek half slaperig toe terwijl het tweetal hun jassen uitdeed en over de stoelen gooiden.
‘Ouwe communist! Jij bent een echte, hoor, zelfs die van de communistische partij praten weleens over wat anders dan de planeconomie. Gelukkig ben jij geen dominee geworden, anders had er wat gezwaaid voor mij met al die onzedelijkheden die hier in huis plaatsvinden.’
Ze gaf hem een vriendschappelijke elleboogstoot in de maag.
‘Ik zou maar voor hem uitkijken,’ zei Paladia, die nu goed wakker was. ‘Hij is een spion, zo eentje die mensen afluistert en die bovendien zijn eigen zuster bespioneert!’
Ivanov keek haar geschrokken aan.
‘Hoe kom je daar zo bij, Paladia? Heb je in mijn spullen zitten neuzen?’
‘Je ontkent het dus niet. Hoe zou je ook kunnen. Ja, ik heb de documenten gevonden. Waarom moeten jullie mij hebben, Ivanov? Duizenden soldaten hebben de benen genomen zodra ze in het Westen waren. Ze zagen wel wat ze te wachten stond in ons prachtige moederland!’
De Weduwe Versteeg keek met open mond toe.
‘Je had het recht niet om in mijn spullen te kijken. Maar omdat je het wilt weten: jij hebt banden met mensen uit het regime. Je kent Stalin, je hebt de echtgenote van Lenin gekend. Het is jammer dat moeder niet meer leeft, anders was ik achter haar aan gegaan. Maar jij vormt een gevaar, Paladia. Straks ga je vreemde dingen over Stalin schrijven, hoe hij was na een paar glaasjes Wodka bijvoorbeeld, of, nog veel erger, over zijn denkbeelden. De Leider is in ontwikkeling en wat hij in de jaren twintig dacht, was nog niet zo rijp als wat hij nu denkt.’
‘Nee, toen had hij zijn ziel nog niet helemaal aan de duivel verkocht. Niet helemaal tenminste. Moeder heeft altijd van hem gegriezeld, maar vanwege de positie van Nadezhda moest ze hem wel tolereren in haar Datsja. Hij is altijd een engerd geweest, alleen uit op zijn eigen macht, en verder interesseert hem niets! Dat jij je ogen niet eens opent, Ivanov! Ga de straat eens op hier en ervaar hoe anders het is!’
‘De mensen hier worden uitgebuit door de kapitalisten. Zij krijgen niet het deel van hun arbeid dat hun toekomt. In het moederland is dat nu al beter geregeld en het wordt nog veel beter.’
Paladia ging zitten en borg haar hoofd in haar handen.
‘Jij bent echt gehersenspoeld. In de Sovjet-Unie leven en werken de mensen voor de partijelite. Zelf hebben ze niets. Hou toch op met die idealistische onzin. De socialistische gedachte is verkwanseld door ouwe Russen die alles in handen willen krijgen. Ga toch terug naar je arbeidersparadijs en je Stalin. Kwezel!’
‘Kinderen toch,’ suste de Weduwe Versteeg. ‘Geen ruzie maken. In elke familie is wel wat, maar je moet over je verschillen heen kunnen kijken. Familie is belangrijk, besef dat wel. Ik voor mij heb mijn familie helaas ver weg wonen, in Friesland en in Zeeland, en daar heb ik elke dag pijn van. Hoe fijn zou het niet zijn om een zuster in deze straat te hebben. Die mij kan troosten.  Ik bijt me er doorheen, maar gemakkelijk is het niet. Dus, geef elkaar een knuffel en maak het goed!’
Ze glimlachte stralend. Paladia en Ivanov stopten met bekvechten en staarden met grote ogen naar haar.
‘Kijk, dat is al beter,’ sprak de weduwe. ‘Ik ga fijn een kopje theezetten. Daar knapt een mens altijd van op.’
‘Jij vertrekt vandaag nog!’ siste Paladia, zodra de Weduwe Versteeg naar de keuken was gelopen. ‘Ik wil je nooit meer zien. En je haalt ook die Wim Bos van mijn nek, die vuile rat. Ik schaam me dood dat ik iedere keer de boel belazer. Als ze toch eens wisten, dat hun notities rechtstreeks in handen van de Sovjets vielen…Misschien kom ik wel voor het vuurpeloton, als ik ontdekt word.’
‘Zo gemakkelijk kom je er niet vanaf, Paladia. Wim Bos zal ongetwijfeld duidelijk hebben gemaakt wat er zal gebeuren als jij je medewerking weigert. Jij gaat rechtstreeks naar Siberië. Of nee, niet rechtstreeks, eerst zullen we uit je trekken wat je allemaal weet. En dan kan je de rest van je leven bevriezen in Siberië.’
‘Mijn god, ik kan er niet bij dat wij uit dezelfde moeder zijn geboren. En toch rot je maar op! Ik kan die kop van jou niet meer zien!’

Inderdaad ging het zo gemakkelijk niet. Drie maanden later, inmiddels was het november, was Ivanov er nog steeds. Paladia kwam niet meer in de salon en sprak geen woord tegen Ivanov. De Weduwe Versteeg vond dat erg ongezellig. Ivanov zat wel elke avond in de salon en dat maakte een beetje goed.
Kom er toch weer bij zitten, zei ze soms tegen Paladia als ze die tegenkwam in de gang, je broer mag er dan vreemde opvattingen op na houden, maar hij heeft ook een andere kant. Open je ogen daar eens voor. Maar Paladia ging niet op de uitnodiging in.
Nog steeds ging ze elke zaterdagmiddag naar het Frederiksplein om de doorslagen aan Willem Bos te overhandigen. In de eerste maanden hadden ze nog weleens een gesprekje gevoerd, maar daar voelde ze niets meer voor. Ze was in een hoek gedrukt en ze was gevangen door de lange armen van het Sovjetregime. Op kantoor werkte ze hard om maar niet te hoeven denken aan haar uitzichtloze positie. De andere vrouwen bemoeiden zich weinig met haar. Onaardig waren ze niet, maar zeker wel afstandelijk. Paladia vond het wel best. Het liefst werd ze met rust gelaten, want zoveel zorgen hielden haar bezig, zoveel was er in haar hoofd dat ze aan niemand mocht vertellen, dat alleen zijn het beste was.
Toen ze, op die stormachtige novemberavond, thuiskwam, zag ze de Weduwe Versteeg en Ivanov in de salon zitten. Ze zaten zo te zien gezellig te babbelen. Alsof er niks aan de hand is, dacht Paladia, alsof ik niet in mijn eigen huis word bespioneerd door mijn eigen broer.
Ik moet verdwijnen, dacht ze, als ze mij niet met rust willen laten, zorg ik ervoor dat ik nergens te vinden ben.

Jezus had een baan gevonden als schoonmaker in het Kremlin. Marina had dat via een neef die weer een vriend had die getrouwd was met de dochter van het hoofd van de facilitaire dienst geregeld. Hij was natuurlijk van tevoren gescreend op antirevolutionaire ideeën en mogelijke voornemens om Stalin naar de andere wereld te helpen. Maar God had gezorgd voor smetteloze sporen in zijn verleden. Eerst was er niets en dan was er van alles en nog wat. Zijn moeder was daar goed in.
Het dweilen van de grote, lange gangen viel hem zwaar, maar op deze manier kon hij tenminste dicht bij Stalin in de buurt komen.
Soms maakte hij ’s avonds laat schoon, als Stalin nog in zijn werkkamer zat met enkele genodigden. Dan kwam de wodka op tafel en werd er steeds luider gesproken. Een goddeloos stelletje, dacht Jezus vaak, met Stalin voorop. Die had meestal het hoogste woord en de anderen hingen aan zijn lippen. Van dichtbij zag hij er tamelijk gewoon uit. Hij had zo een boer op de oneindige Russische vlakten kunnen zijn, zo’n boer die elke zondag trouw naar de kerk ging en de Here vreesde. Maar Stalin vreesde niets, alleen zijn mogelijke moordenaars. Daar had hij het weleens over: als ze de kans krijgen, maken ze me van kant en wat moet moedertje Rusland zonder mij? Zijn gezelschap reageerde met kreten als ‘Alsjeblieft! Daar moeten we toch niet aan denken?’ en ‘Zonder u waren we nergens, hadden we de oorlog verloren, vadertje Stalin!’ Stalin glimlachte dan en draaide aan zijn snor.
Op een avond zat Stalin alleen in zijn werkkamer. Jezus mocht binnenkomen om het braaksel weg te vegen, want vanavond hadden de heren het erg bont gemaakt. Het was smerig werk, maar Jezus was erger gewend, want in het Palestina van de jaren Nul was het ook niet altijd even fris. Neem alleen al die lijklucht op Gogoltha.
Stalin zat gebogen over een document. Zijn voorhoofd was gefronst. Misschien had hij moeite om te lezen na zo een drukke dag, maar Jezus had eerder de indruk dat het hem niet beviel wat hij las. Toen Jezus in de buurt van zijn kolossale bureau aan het dweilen was, keek hij op.
‘Ik zie jou hier vaak. Werk je graag laat?’
‘Jawel, meneer. Ik werk lang en laat. Alles om dit land te dienen.’ Jezus keek Stalin niet aan. Bij het sollicitatiegesprek was hem op het hart gedrukt dat hij dat nooit, maar dan ook nooit moest doen.
‘Zo mag ik het horen. Dachten de boeren er ook maar zo over. Ik geef ze alles wat ze nodig hebben en nog saboteren ze de boel. De productie is alweer achtergebleven bij het Plan. En er staan echt geen onmogelijke eisen in het plan als je dat soms mocht denken.’
‘Geenszins, meneer Stalin. U weet waar u het over heeft. Ik ben een eenvoudig man, maar ik weet dat u het beste met het volk voor heeft. Misschien moeten ze overtuigd worden om daarin te gaan geloven.’
‘Tja. Ik zou zeggen, ik ben overtuigend genoeg geweest. Ik heb ze naar Siberië versleept, ik heb ze hun huizen uitgejaagd zodat ze een beeld kregen van het gemeenschappelijk leven, maar niets schijnt te werken bij die botte boerenkoppen. Als ik niet beter wist, zou ik gaan bidden.’
Jezus waagde het erop.
‘Bidden is goed. De Almachtige ziet op alles toe en Hij kan helpen waar geen mens meer kan helpen.’
‘En dat beweer jij rustig tegen de leider van de communistische wereld? Ik mag jou wel, kameraad. Jij bent niet bang. Iedereen die bij mij in de buurt komt, schijt in zijn broek, maar jij niet.’
Stalin keek rond, stond op en sloot de deur.
‘En, tussen ons gezegd en gezwegen, eigenlijk geloof ik wel degelijk dat er een God is. Ik kan daar niet voor uitkomen en dat wil ik ook niet. Het is veel handiger als de mensen in mij geloven. Ik wil zeker niet dat die kwezels van een priesters de macht weer naar zich toetrekken. Maar diep in mijn warme hart weet ik dat God bestaat en dat hij op mij toeziet. Wat denk je? Zou hij weten dat ik in Hem geloof?’
Jezus dacht aan wat zijn moeder zou zeggen: natuurlijk weet ik dat, want iedereen gelooft in mij, zelfs zij die dat nooit toegeven. Maak er gebruik van, jongen.
‘Natuurlijk weet ze dat?’ zei Jezus. ‘Hij, bedoel ik natuurlijk.’
‘Wat een mooie verspreking. Want er is nog iets wat ik geloof en wat ik niet snel zal vertellen. God is een vrouw, dat weet ik zeker. De moeder van alles, zo zie ik haar. Die priesters, de vuige bedriegers, hebben haar naar hun evenbeeld voorgesteld, maar zo zit het niet. Zij is een vrouw, een beeldschone vrouw.’

God zat met 666 in haar grote salon, die kamer die verboden toegang was tot de meeste zielen. Nu Jezus niet in de buurt was, kon ze hem wat vaker zien.
‘Hoe is het met jou, daar in het inferno, Beëlzebub? Flinke aanwas van het aantal zielen, de laatste tijd?’
666 nipte van zijn thee en veegde zijn haar achter zijn hoorntjes.
‘Wat zal ik zeggen. Het waren goede tijden. Laatst heb ik nog die tien van Neurenberg erbij gekregen en natuurlijk Göring. Wat een stelletje is dat. Ze gedragen zich of ze onrecht is aangedaan omdat ze opgehangen zijn! Maar ze branden nu in de eeuwigheid.’
‘Dat branden valt wel mee daar bij jou. Het is eerder schuilen bij de open haard. Ze zullen zich wel vermaken. Hè, wat gezellig dat je er weer eens bent. Die geheimhouding is wel lastig.’
‘Je moet je zoon eens wat vaker daar naar beneden sturen. Dan hoeven wij elkaar niet te mijden. Hoeveel eeuwen is het niet geleden dat ik je heb gezien? En jouw zoon is ook mijn zoon, vergeet dat niet. Het is lang niet altijd gemakkelijk dat hij dat niet mag weten.’
‘We moeten de illusie dat we tegenstanders zijn nu eenmaal in stand houden, anders hebben we binnen de kortste keren niks meer te vertellen daar beneden. En een goed verhaal moet je sowieso niet kapot maken. Het is nu eenmaal niet anders, Beëlzebub. Je moet eens leren te waarderen wat je wel hebt in plaats van te sippen over wat je niet hebt.’
‘Gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ik zit daar beneden toch in een rare positie. Iedereen is bang voor me, heel anders dan hier, hoe de zielen tegen jou aankijken.’
‘Dat hebben we in het begin der tijden afgesproken en het werkt goed. Als de mensen geen besef hadden van het verschil tussen goed en kwaad liep het helemaal uit de hand daar beneden.’
‘Nou, het lijkt anders niet echt te hebben gewerkt, hè? Kijk naar wat er gebeurd is in hun laatste grote oorlog. Het lijkt er toch op dat mensen de grens tamelijk vaak hebben overschreden.’
‘Het had erger kunnen zijn,’ zei God afgemeten. Ze hield er niet van om op haar vingers te worden getikt door 666. Nooit zou ze dat zeggen, maar ze voelde zich boven hem staan. Dat hele idee van goed en kwaad was je reinste fictie, maar als je maar lang genoeg een verhaal vertelt, ga je er vanzelf in geloven. Wat dat betreft was God niet zo heel anders dan haar evenbeelden.
‘Zeg, Divina, zullen we nog een kind maken? Zou Jezus niet graag een broertje of een zusje willen?’
‘Hou toch op! Aan een heb ik er genoeg. Ik heb miljarden zielen onder mijn hoede, of was je dat vergeten. En Jezus werd nou niet bepaald hartelijk ontvangen.’
‘Die jongen is ook veel te goedgelovig. Weet je nog dat hij toen dacht dat hij water in wijn kon veranderen? Ik kwam niet meer bij.’
‘Ik vond het ontroerend. Hij voelde zich er zo goed bij. Als moeder doet je dat wat.’
‘Hopelijk gaat het deze keer beter. Ik zie dat hij bij een toekomstige bewoner van het Inferno zit.’
666 wees op het scherm, waarop te zien was hoe Jezus bezig was de gang voor de deur van de werkkamer van Stalin te dweilen.
God sloeg 666 speels op zijn knieën.
‘Laat dat maar aan mijn jongen over. Hij legt de kiem voor de volgende verandering in dat land.’

XI
Het was halfdrie in de nacht toen Paladia het huis van de Weduwe Versteeg verliet. Ze had haar weinige bezittingen na het ingepakt en haar koffer achter de deur gezet. Zoals meestal waren de Weduwe en Ivanov in de salon gebleven, waar ze bleven babbelen alsof ze elkaar al jaren niet hadden gezien. En dat terwijl ze de hele dag samen op stap waren geweest.
Omdat ze moest wachten tot iedereen sliep, was de avond lang. Dat is altijd zo als je moet wachten: denk maar aan Oudejaarsavond, waarop het ook maar geen twaalf uur wil worden, of aan een vervelende vergadering waarin de minuten voorbijkruipen als ware het uren.
Uiteindelijk was het dan toch geheel stil in huis. Op straat was ook niemand te bekennen: het was 1946, november, en in die tijd gingen de mensen niet veel uit. Daar hadden ze geen geld voor en bovendien moesten ze zes dagen per week werken.
Paladia liep naar het Centraal Station, waar de eerste trein naar Amersfoort om zes uur zou vertrekken, dat had ze uitgezocht in het spoorboekje van Adèle, die dat op de salontafel op de gang van haar verdieping had gelegd.
Op enkele schimmen na was er niemand op perron twee. Het was koud. Paladia moest denken aan de dagen in Stalingrad, toen er niets meer was om je warm te houden. Zo erg was het hier niet, in dit milde klimaat, maar je kon niet zeggen dat het behaaglijk was. Daar kwam bij dat ze een beetje bang was dat Ivanov, of één van zijn knechten, haar achterna zou komen. Ze zouden niet laten merken dat ze er waren, oh nee, want ze hadden er veel meer aan om haar de schaduwen en uit te vinden waar ze naar toe ging en wie ze zou ontmoeten. Ze kon alleen hopen dat ze echt pas morgen zouden merken dat ze er vandoor was.
Wel jammer dat ze het instituut in de steek moest laten. Ze was gehecht geraakt aan de dagelijkse routine van het papier in de typemachine te rollen en te tikken. Juffrouw Prins was erg in haar nopjes met haar, omdat ze geen typefouten maakte en als ze eraan dacht dat ze elke dag weer doorslagen in haar tas deed, kreeg ze een steen in haar maag. Juffrouw Prins had zo’n bedrog niet verdiend. Helemaal zeker wist ze het niet, maar ze dacht dat ze echt niet wist dat ze voor een geheime dienst werkte. Ze was er waarschijnlijk van overtuigd dat ze meewerkte aan belangrijk statistisch onderzoek. Mensen als juffrouw Prins waren te goedgelovig voor deze wereld.
Maar Paladia had geen keus. Haar broer zat als een bloedzuiger bovenop haar en hij zou niet loslaten als ze hem er niet afsloeg. Willem Bos zou haar ontvoeren zodra ze de doorslagen niet langer leverde. Ze moest daarvan af. Ze moest een leven opbouwen zonder dat de Russische geheime dienst haar steeds achtervolgde en bedreigde.

’s Morgens om zeven uur kwam ze in Amersfoort aan. Hoewel dat een stad was, leek het een dorp, zo klein en stil was het er. De werkdag was er aan het beginnen, met mensen op de fiets op weg naar hun fabriek of kantoor. Niemand keek naar haar en waarom zouden ze. Ze was gewoon een niet meer piepjonge vrouw, ongetrouwd, die haar eigen brood ging verdienen.
Aan de buitenrand van de stad stonden de grote huizen. Daar moest ze zijn. In de krant had ze de advertenties gezien voor huishoudelijke hulpen, die ze hier ‘Een meisje voor dag en nacht’ noemden. Ze wist niet of ze voor zo’n meisje kon doorgaan, nu ze tegen de dertig was, maar ze gokte erop dat de mevrouwen haar graag wilden hebben als ze vertelde dat ze ervaring had en dat haar man in de oorlog was omgekomen.

Tegen tienen had ze een betrekking gevonden bij een echtpaar, waarvan de man kunstschilder was en de vrouw in de middaguren pianolessen gaf aan kinderen. Ze woonden in een groot huis van vier verdiepingen. Mevrouw Roolvink had haar rondgeleid door het huis, dat zij werd geacht te boenen en te poetsen. Het zou nog een hele klus worden om te doen of ze ervaring had, want ze had geen idee waar ze moest beginnen.
Haar kamer was groot en had een balkon met uitzicht op het park. Zo, zo, ze ging op stand wonen. Dat was lang geleden.
Mevrouw Roolvink gaf haar de eerste dag vrijaf om te wennen en haar kamer een beetje gezellig te maken. Ze kreeg alvast een deel van haar loon om iets leuks te gaan kopen, een mooi vaasje ofzo om elke week bloemen in te zetten, die ze kon plukken in het veld aan de overkant.
Paladia was doodop na de doorwaakte nacht en de gespannen reis. Ze dacht niet dat ze was gevolgd, maar dat kon ze niet zeker weten. Maar ze moest er maar vanuit gaan dat ze gelijk had. De volgende stap was het vinden van een degelijke echtgenoot. Op haar leeftijd kon ze niet meer naar dansavonden want de jongens die daar kwamen, waren veel te jong. Ze dacht aan een jonge weduwnaar, het liefst zonder kinderen. De mannen moesten nu eenmaal worden verzorgd, dus er zouden er vast rondlopen die op zoek waren naar een nieuwe vrouw. Een advertentie in een plaatselijke krant kon haar helpen. Eerst maar eens kijken of er een bij zat, die zichzelf aanbood. Als dat niet het geval was, kon ze altijd nog zelf een advertentie zetten.
Toen ze haar kleding in de kast had gehangen en haar uniform had gestreken, liep ze naar de keuken, waar een kokkin werkte.
Die stond de roeren in een grote pan. Toen ze Paladia zag, stopte ze met haar werk en liep ze naar Paladia.
‘Aha! Het nieuwe meisje! Ik zei nog tegen mevrouw, dit is zo’n fijn huis, u vindt vast binnen de kortste keren een nieuwe! En ja hoor, je bent er al!’
De kokkin moest in de vijftig zijn. Zoals het iemand die kookt betaamt, was ze dik en had ze rode appelwangen. Ze heette Annie en kwam uit Barneveld.
‘De Roolvinks zijn een apart stel, hoor. Meneer komt maar zelden zijn atelier uit en mevrouw is altijd bezig met haar muziek. Voor haar trouwen was ze concertpianist, maar dat moest ze natuurlijk opgeven toen ze ging trouwen, dat spreekt. Als ik ging trouwen, zou ik hier ook niet blijven koken, want je eerste taak is je gezin. Maar ik zal niet meer trouwen. En jij? Jij zou toch al getrouwd kunnen zijn?’
Paladia had zich onderweg grondig voorbereid op deze vraag.
‘Mijn man is omgekomen in de oorlog. Hij zat in het verzet en de moffen hebben hem gepakt.’ Ze veegde een traan weg.
‘Ach, kindje toch! Wat erg! De oorlog is verschrikkelijk geweest. Zoveel mensen hebben dierbaren verloren. De man van mijn zuster is gesneuveld aan het Oostfront, ze is er nooit overheen gekomen en je moest eens zien hoe de mensen haar behandelen. Alsof ze zelf een landverrader is.’
Misschien was Paladia die man tegengekomen in Stalingrad, misschien had ze hem zelf doodgeschoten. Ze moest bijna lachen bij dat idee.
‘Hoe heette je ook weer? Mevrouw is het straks komen vertellen, maar het was zo’n ongebruikelijke naam dat ik het ben vergeten.’
‘Pee. Pee de Bruin.’
‘Ach ja, natuurlijk, ik weet het weer. Nou, Pee, ik hoop dat je het hier bevalt, en dat je een tijdje blijft. Ik vind het wel fijn dat je niet zo’n heel jong ding bent. Die zijn vaak zo weer weg en op mijn leeftijd wil je wat vastigheid.’
‘Vandaag ga ik me een beetje inrichten. Mag ik die krant meenemen? Dan kan ik me wat inlezen in wat er zoal gebeurt in deze stad.’
‘Neem mee, Pee. Het is een kleine stad, en het is rustig, dus de krant zal niet spannend zijn.’

De krant bood een snel inzicht in het leven en welzijn van Amersfoort en omstreken. Een boer was van zijn tractor gevallen en zijn gebroken been had in het ziekenhuis behandeld moeten worden. Drie opgeschoten jongens waren een nacht in de cel gezet omdat ze na twaalven dronken en luid zingend op straat hadden gelopen. In Slagerij Been waren deze week slavinken te krijgen voor een redelijke prijs.
Paladia bladerde door naar de contactadvertenties. Op deze doordeweekse dag stonden er maar een paar: een jonge vrouw, 21 jaar, zocht een degelijke man met vaste betrekking. Een boer, 55 jaar, zocht een flinke vrouw die kon meehelpen op de boerderij en voor hem en zijn zes kleinkinderen kon zorgen. Ze overwoog te reageren op de laatste advertentie.  Zo’n oude boer was misschien wel wat. Niemand zou haar daar zoeken en ze zou er genoeg te doen hebben. Maar een wat jongere man zou beter zijn. Ze mocht helemaal niet opvallen. Zodra ze die man had, moest ze een paar kinderen nemen.
In de zaterdagkrant zouden vast meer advertenties staan. Ze legde de krant weg en ging naar het kleine centrum. Bij een kapper liet ze haar haar wassen en watergolven. Ze kocht een hoofddoek, die ze op straat zou dragen, zodat ze eruit zou zien als een getrouwde vrouw. Zeker samen met de rieten boodschappentas die in de aanbieding was in een winkel met huishoudelijke artikelen.

Jezus werkte nu elke avond en het kwam vaak voor dat hij door Stalin binnen werd genodigd voor een glaasje. Stalin zelf had dan al flink wat wodka achter zijn kiezen, net zoals zijn bezoek, dat meestal tegen twaalven wankelend vertrok.
Maar de Leider kon goed tegen drank, want oefening baart kunst.
Op deze winderige novemberavond was het weer eens zo ver. Een aantal kopstukken uit de partij had vergaderd met Stalin. Jezus, die aan het dweilen was geweest in de buurt van de deur, had ze horen schreeuwen en lachen. Steeds luider naarmate de avond vorderde.
Zodra het gezelschap was verdwenen, kwam Stalin naar de gang.
‘Kom binnen, werkman, dan drinken we nog een glaasje en dan mag je naar huis.’
In de kamer was het een zwijnenstal: flessen rolden over de grond, op de vergadertafel lagen kranten met afgekloven botten van een varken en de papieren op Stalins bureau lagen door elkaar.
‘Voor ik ga slapen, wil ik jou nog eens horen over God, en wat je van haar denkt,’ zei Stalin. Zijn ogen stonden wat lodderig, maar aan zijn stem was niet te horen dat hij bezopen was.
‘Wat wilt u horen, grote leider? Ik ben een eenvoudig man, wat zou ik u kunnen vertellen wat u niet allang weet?’
‘Bedonder me niet, man. Jij bent niet zo eenvoudig. Jij bent vast zo’n intellectueel die gevallen is om een of andere reden. Ze laten je hier toe, dus een contrarevolutionair zul je niet zijn, maar ik geloof niet dat jij zo’n simpele geest bent die niks anders kan, dan schoonmaken. Vertel, wat denk jij van God, waarom weten de mensen niet dat zij een vrouw is?’
Jezus dacht aan zijn moeder, hoe die zou moeten lachen om die opmerking en dat misschien ook wel deed, als ze net op dat moment op het tafereel had ingezoomd.
‘Ik hield van lezen. Zo kwam ik dingen te weten en ik ging nadenken over wat ik gelezen had.’
‘Je hebt jezelf dus ontwikkeld. Zoals we hoopten dat de arbeiders zouden doen. Dat was voor de revolutie. Daarna bleek het handiger te zijn als ze niet al te veel nadachten. Maar goed. Ik denk vaak na over God en dat zij een vrouw moet zijn. Want zo voel ik het. Ik voel altijd een warm moederhart op de achtergrond, hoe moeilijk de tijden ook zijn en hoe zwaar ik het ook heb. Zij heeft me als het ware aan de hand genomen toen ik in Siberië zat en in al die andere gevangenissen. Zij heeft me ingefluisterd hoe ik moest handelen toen Lenin doodging. En ze zal ervoor zorgen dat ik de Sovjet-Unie onbevreesd en eendrachtig de toekomst in leidt. Een moederhart, zo voelt het voor mij. Hoe is dat voor jou?’
‘Ik voel ook altijd de aanwezigheid van dat moederhart,’ zei Jezus. Weer dacht hij aan zijn moeder, hoe ze er altijd was, zelfs als ze er niet was. Maar ook aan hoe ze hem had verraden in Palestina, hem daar aan het kruis had laten hangen. Had ze gelijk en was zijn aanhang nooit zo groot geworden als hij toen van ouderdom was gestorven?
‘Maar ik heb een vraag voor u: waarom verloochent u God? Waarom verbiedt u uw volk haar te eren en te gehoorzamen?’
Stalin keek Jezus met grote ogen aan.
‘Dat lijkt me nogal wiedes! Als ik religie zou toelaten, zouden de mensen God gaan vrezen in plaats van mij, zouden de priesters het voor het zeggen krijgen, zouden de mensen achterlijk blijven. Want bijgeloof is diepgeworteld in het land en de Russen hebben een zekere weerzin tegen de vooruitgang. Het liefst zouden ze allemaal hun armetierige akkertjes bewerken in plaats van te werken in de staalfabrieken, in de machinewerkplaatsen. De Sovjet-Unie zou nooit haar rechtmatige plaats kunnen innemen in de wereld!’
Jezus knikte. Het was duidelijk dat het niet gemakkelijk zou zijn om het evangelie te brengen in dit land. De grootste klus zou nog zijn om Stalin te bewerken, zodat hij zou inzien dat alleen geloof in God tot verlichting en bevrijding zou leiden. Dat is voer voor 666, had moeder eens gezegd, toen hij weer eens een hongersnood had veroorzaakt met een van zijn collectivisatie-acties. Jezus begon te vrezen dat ze gelijk had.
Hij dronk voorzichtig van zijn Wodka. Hij kon maar niet wennen aan die drank, die als zuur in je maag brandde en je hele lichaam in vuur en vlam zette. Een glas jonge wijn, daar had hij zin in, maar als schoonmaker kon je daar niet aankomen hier.
Ineens merkte hij dat Stalin hem met toegeknepen ogen zat aan te staren.
‘Jij bent zo’n bekeerder, hè? Ik zag wel dat er wat met je was! Eigenlijk zou ik je eigenhandig moeten opknopen, maar weet je wat, als jij je een beetje koest houdt, laat ik je hier gewoon lopen.’
Ik moet met moeder praten, dacht Jezus. Hij zette zijn glas neer en zei: ‘U onderschat mij. Zelfs als ik zou willen, zou niemand naar mij luisteren. Ik leef mijn leven, werk, slaap, eet, zoals het een goed burger betaamt.’
‘Ik hou je in de gaten, makker,’ zei Stalin. ‘Maar ga maar naar huis, naar je luizige appartement en eet je eenvoudige brood.’


Lees verder