LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

26 november 2016:
50.092 woorden

Het verstillen van de zachte stemmen

 

I

In het centrum was het druk, zoals het altijd druk was. Drommen mensen schuifelden voetje voor voetje langs de etalages, waar in schreeuwende kleuren producten werden aangeboden die niemand wilde hebben. Dingen, waarvoor niet eens een goede naam te bedenken was, van plastic in allerlei vormen, onbruikbaar, lelijk.
Sinds twee jaar was het verplicht om elke week tweehonderd euro te besteden aan de dingen. Dat hield de economie draaiende, zo beweerde de regering. De marktwerking, die bepaalde alles. Vrijheid voor iedereen en vooral voor de aandeelhouders van de bedrijven die de dingen maakten.

Ulrika liep, net als alle anderen, over de winkelstraat. Ze was wanhopig, want ze had geen tweehonderd euro om aan dingen te besteden. De bodem van haar reserves was bereikt en het was al drie dagen geleden dat ze aan haar verplichting had kunnen voldoen. Rode en gele paprikavormige dingen had ze gekocht. Direct na de aanschaf was ze naar het recyclingstation gelopen om ze weg te gooien. Daar, in de bak voor plastic, lagen duizenden dingen, allemaal weggegooid. Niemand hield ze, alleen de bonnen werden bewaard.
Tot een maand geleden had Ulrika bij een bank gewerkt, een zakenbank. Ze verkocht financiële producten die ze zelf niet begreep, maar in ieder geval beloofde ze alle klanten heel veel rendement. Jarenlang was dat goed gegaan: rendementen tot wel 15 procent, het kon niet op. Beleggers kochten huizen en soms extra opslagruimten voor de dingen. Grote huizen, kriskras door de stad gebouwd. Vergunningen waren niet meer nodig, want dat zou het eigen initiatief in de weg staan. Het kwam voor dat er een villa op de plek van een kinderspeelplaats werd gebouwd. De kinderen werden gewoon weggestuurd en de speelrekken werden afgebroken. Bossen werden zonder er woorden aan vuil te maken platgebrand, en meren werden dichtgegooid. Alleen de snelwegen bleven ongemoeid. Het was waar, de marktwerking zorgde ervoor dat veel mensen rijk werden.
Veel, maar niet iedereen. Ulrika had een hoog inkomen gehad, tot ze werd ontslagen. Haar leidinggevende had haar bij zich geroepen op een zonnige vrijdagmiddag.
“Ulrike, ik denk dat het tijd is voor een nieuwe uitdaging.”
Ulrike voelde de bui al hangen. Het bloed trok uit haar gezicht weg en haar benen werden loodzwaar.
“Ik heb het hier prima naar mijn zin,” antwoordde ze. Haar stem klonk klein en schril en ze had zichzelf het liefst een klap gegeven.
“Dat zie ik wel, maar de wereld is groter. Daar komt bij dat een bedrijf als dit nieuw bloed nodig heeft, steeds opnieuw nieuw bloed. En jij bent de vijftig inmiddels ruim gepasseerd, dus nieuw bloed ben je niet echt meer.” Hij had gegrijnsd bij die opmerking. Ulrika vroeg zich af of ze mee moest lachen, of dat iets zou uitmaken. Ze kon echter niets uitbrengen, ze kon alleen met brandende ogen staren naar de grijsharige man die tegenover haar zat. Zou het geen tijd zijn dat hij eens werd vervangen, vroeg ze zich af. Hij was toch ook echt antiek te noemen. Moest er geen jeugdig elan in het management.
Maar het eind van het liedje was dat ze op straat stond. Zes weken lang kreeg ze een uitkering van 50% van haar laatstverdiende loon en daarna moest ze het zelf uitzoeken. Als je maar initiatief nam, je openstelde, meeging met je tijd, zou alles goed komen, zo had ze gehoord bij het Bureau Tewerkstelling.
Maar het kwam niet goed. Na zes weken had ze nog steeds geen werk. Gelukkig had ze wat gespaard, zodat ze nog een tijdlang dingen kon kopen. Maar nu zat ze er doorheen.

De mensen in de straat hadden lege blikken, alsof ze een ramp was overkomen en ze niet konden geloven dat dit hen was gebeurd, alsof ze hun belevenissen nog niet op een rijtje hadden. Ze wendden hun hoofden af en toe in de richting van de etalages, waar naast de dingen ook praktische zaken als kleren en keukengerei stonden opgesteld. Hun ogen zagen echter niks, er kwam niets in die ogen, er kwam alleen wanhoop uit. Als zombies liepen ze daar.
Ulrika ging een willekeurige winkel binnen en keek er rond. Stapels dingen stonden er opgesteld en ook wat handtassen en sjaals. Ze liep met de handen op de rug, want ze wilde de dingen niet aanraken. Ze leken besmet sinds ze ze niet meer kon betalen.
Wat moet ik beginnen, vroeg ze zich voor de zoveelste keer af. Binnenkort zou haar huis door de bank worden verkocht en dan stond ze op straat. Hoe moest ze dan overleven. Honderdduizenden mensen leefden op straat, dus een uitzondering zou ze niet zijn. Tot nog toe waren de daklozen de anderen geweest, vreemde wezens, nauwelijks menselijk, dieren die geen deel uitmaakten van haar leven. Je zag ze onder bruggen en langs de randen van de steden, ze sliepen in de velden en op roosters rondom het station, ze graaiden eten uit vuilnisbakken of stalen dat op de markt. Steeds meer waren het er, en steeds vaker had Ulrika moeite moeten doen om ze te ontwijken.
Nog een paar weken en ze kon aansluiten. De gedachte aan hoe ze, in lompen gewikkeld, onder een brug moest slapen, deed haar verstijven. Oh gruwel, dat haar leven hierop moest uitkomen.

Ze liep de winkel uit en ging naar de gracht. Aan de werf zat een groepje mensen, zeven of acht. Ze zaten op kleden en jassen. In hun midden brandde een vuur en daarboven hing iets aan een spits.
Toen ze de groep was genaderd, keek een vrouw met lang, grijs haar haar aan. Ulrika knikte. De vrouw glimlachte.
“Kom erbij zitten,”  zei ze. “We hebben geluk vandaag. Albert Heijn had de maiskolven in de aanbieding, die lagen zo voor het grijpen.”
“Ik wil jullie niks afnemen,”  zei Ulrika. “Binnenkort, misschien, kom ik hier. Maar nu heb ik nog een dak boven mijn hoofd, en wat eten in mijn koelkast.”
“Veel zal dat niet zijn, want je bent mager. Magerte van honger, niet van nature of van sporten.”
Ook de anderen van het groepje keken naar haar. Ulrika had verachting verwacht, omdat zij het goed had, en deze mensen moesten leven van stelen en bedelen.
“Hoe lang heb je nog een dak boven je hoofd? Niet lang meer, denk ik. Het duurt niet zo heel lang meer voordat het hele land op straat leeft. Op dat handjevol uitvreters na dan. Ik bedoel die mensen die leven van het verkopen van lucht, die in de villa’s in het park en in het water. Maar ik moet me niet zo opwinden.”
“Dat moet je zeker niet doen, Machteld,” zei een andere vrouw. “Het volk heeft gekozen, vergeet dat niet. Ik heb niet gestemd op die vette bleekscheet, maar dat maakt niet uit, we moeten het er toch mee doen.”
Machteld zuchtte.
“Ik heb je al zo vaak gezegd dat Trots niet het probleem is, maar een symptoom. En nu kunnen we die arme zielen die op hem hebben gestemd de schuld geven, maar daar schieten we niets mee op. Die hebben spijt, geloof mij maar, en de meeste zijn er net zo aan toe als wij.”
“Dan hadden die arme zielen eens beter na moeten denken, in plaats van te gaan zitten zeiken terwijl ze in het paradijs leefden.” De andere vrouw snoof als een ongeduldig paard.
“Ach, Trees, met die woede kom je nergens. Het tij moet worden gekeerd, maar zover zijn we nog niet. Ik wil maar zeggen, ooit wordt het weer anders. Dit blijft niet eeuwig voortduren, niets blijft eeuwig voortduren.”
Trees zweeg en nam een hap van de maiskolf.
Machteld keek Ulrike aan.
“In je eentje red je het niet op straat. Het is te wreed, te gevaarlijk. Sluit je bij ons aan, vandaag nog. Haal de spullen uit je huis die je het best kunt gebruiken en neem natuurlijk je eten mee. Vandaag zijn wij er, morgen misschien niet meer.”
Ulrike aarzelde. Twee weken in haar appartement, dat leek een hele luxe. Aan de andere kant zat ze er steeds met het idee dat ze binnenkort moest vertrekken. Daar kwam nog bij dat ze morgen haar bonnen van de dingen moest scannen en uploaden. En die bonnen waren er niet. Wat zou er dan gebeuren? Mensen werden ervoor opgepakt, maar waar ze bleven, wist niemand. In het land van de complete vrijheid werd er over bepaalde dingen niet gesproken. Dat was fatalisme dat zich tegen de economie zou keren, dat was je lot in de hand van de overheid willen leggen.
Trots had het laatst nog gezegd in zijn wekelijkse praatje op tv:
“Niemand weet beter dan ik wat het is om door te bijten. Niemand kan beter zijn verantwoordelijkheid nemen. De dingen zijn er om gekocht te worden, de dingen moeten gekocht worden. En als het eens tegen zit, niet mekkeren, niet zeuren, maar dan sluit je gewoon een lening af bij een van de Trots-banken. Als de dingen maar gekocht worden. En geloof me, niemand weet beter dan ik dat we daarop zullen toezien!”
Dat beloofde niet veel goeds. Als ze morgen geen bonnen kon uploaden, kon het weleens op een heel vervelende manier met haar gedaan zijn.
“Misschien heb je gelijk, Machteld. Maar blijven jullie wel hier tot ik terug ben met mijn spullen?”
“Waarschijnlijk wel, maar zeker weten doe je dat niet. Er zijn geen zekerheden. Misschien worden we weggejaagd, misschien bedenken we iets waardoor we weg willen. Maar je hebt dikke kans dat we hier straks nog zijn, ja.”

Haar appartement was koud en donker, alsof ze er allang niet meer woonde. Ulrike nam een boodschappentas en stopte de kaas, uien, aardappelen en yoghurt in. Met een beetje goede verdeling kon daar een maaltijd voor acht mensen van worden gemaakt.
Ze nam haar winterdekbed mee en in een tas stopte ze ondergoed en warme truien. Graag had ze wat boeken meegenomen, maar die kon ze niet dragen. Ongetwijfeld zouden ze lange afstanden te voet afleggen. Haar wandelschoenen trok ze aan. Met een beetje geluk gingen die nog een paar jaar mee.
Even stond ze  in haar woonkamer. Vanuit de andere appartementen klonk alleen gepiep en gekraak, alsof het gebouw hijgend aan het instorten was. De menselijke geluiden, stemmen, automotoren, dichtslaande deuren, waren verdwenen. Iedereen was al weg. Toen dat besef tot haar doordrong, begon ze te begrijpen wat over het land was gekomen.

 

II

De eerste dagen voelde Ulrike zich wat vreemd in de groep aan de werf. De mensen waren vriendelijk, maar ze spraken niet veel. Meestal stonden hun gezichten ernstig. Hun ogen vielen in holle kassen: langzaam waren ze aan het verdwijnen.
Zo word ik niet, dacht ze, voor het zover komt, vind ik een oplossing. Maar hoe langer ze aan de werf leefde, hoe minder ze dacht aan ander werk en geld. Net als de anderen greep ze wat er te grijpen viel, hoe moeilijk het ook werd om voedsel te vinden. De supermarkten hadden meerdere bewakers rondlopen en die zagen aan je dat je op straat leefde. Tja, hoe moeilijk kon dat zijn, met die mensen bij wie de kleren om het lijf slobberden, die bleek waren en blauw-grijze lippen hadden.
Na een week leek het alsof ze altijd bij de groep had gehoord, alsof ze een troep wolven waren, die al tijden over de Russische toendra draafden. En als ze niet in die week was wakker geschud, was ze misschien geruisloos verdwenen, zoals zovelen overkwam.

Het was een donkere dag, zo’n echte Hollandse dag met zware bewolking en zo nu en dan een bui. De regendruppels kwamen als ijsklontjes op haar neer. Haar haar was nat en haar gezicht voelde koud aan. Ulrike liep over het Vredenburg, waar de markt was. Veel kramen waren er niet, ze telde er een stuk of twintig. Dingen werden hier niet verkocht en dat was enigszins geruststellend. Rudolf Trots had in elke winkelstraat een aantal zaken met dingen, die hij in China liet maken, maar de markt liet hij links liggen. Het aanbod was hier niet fel gekleurd, maar gedempt, bedeesd haast. In een kraam lagen wat dassen en handschoenen. Veel keus was er niet: er waren donkergroene en grijze sjaals en de handschoenen waren allemaal zwart. Het materiaal zag eruit als wol, maar dat was het vast niet. Even voelde Ulrike de verleiding om een paar handschoenen te passen. Ze had ze niet nodig, ze had er een paar in haar rugtas, maar zoiets nieuws kon haar stemming misschien verbeteren. Dat kleine  moment van kinderlijke blijdschap, als ze iets nieuws kocht.
Nu kon ze niets kopen. Ze had geen geld. Wat ze nodig had, moest ze stelen en ze zou het niet in haar hoofd halen om de marktkoopvrouw te bestelen, wat die ook probeerde te verkopen.
Voor een andere kraam had ze meer belangstelling. De kazen lagen er rond en vet opgetast. Van een kaas zou haar groep een week kunnen eten. De man in de kraam was bijna net zo rond als zijn kazen, met rode, volle wangen. Hij zou er best een kunnen missen. Er stonden veel klanten voor de kraam en nogal wat mensen kochten stukken van diverse kazen. Die hadden nog geld, veel geld, die deden alsof er nooit wat was gebeurd in dit land, alsof Rudolf Trots niet was verkozen. Deze mensen kwamen uit de villa’s aan de rand van de stad en uit het Gooi. Zij waren degenen die verdienden aan het verkopen van lucht. Misschien hadden ze zelfs aandelen in Trots’ dingenbedrijf.
In haar borstholte vlamde iets fel op. Een giftige vlam schoot vandaar naar haar hoofd. Voor zich zag ze hoe ze al die klanten neermaaide met een Kalashnikov. Snel liep ze verder, haar fantasie wegduwend.
Een kraam, vlakbij het oude muziekcentrum, had een oranje zeil in plaats van het gebruikelijke witte. Er werden Trots-petjes verkocht en ook posters uit de verkiezingstijd. ‘Trots op Rudolf’ stond er op de petjes. Ze kostten tien euro. Op een van de posters stond het gezicht van Trots: het geblondeerde, dunne haar, de blauwgeaderde te bleke huid van zijn gezicht, zijn maffiagezicht. Ulrike verstijfde eerst en ze dacht, zo kan het niet langer. Het kan best zijn dat zijn partij ooit de meerderheid had gehaald, maar Trots moest weg. Goedschiks zou het niet gaan, dus moest het maar kwaadschiks. Ze lachte om zichzelf. Wat zou ze moeten beginnen? Ze had niets, zelfs een groot deel van haar kracht was ze kwijt. Hoe zou zij, een vermagerde vrouw van middelbare leeftijd, iemand als Trots kunnen verstoten? Dat kon niet. En toch liet de gedachte haar niet los. Er moest iets gedaan worden. Ze had nog geen idee wat en ze betwijfelde of ze ooit iets zou kunnen bedenken, maar de grens was bereikt.
“Een petje, mevrouw? Het kan nooit kwaad om onze premier te eren. Hij is sterk, maar reken maar dat hij onze steun kan gebruiken.”
In de kraam stond een man in driedelig grijs met zo’n petje op zijn hoofd. Het was geen gezicht en Ulrika vroeg zich af wat haar het meest stoorde: dat pak, dat stond voor een wereld waar zij niet meer thuishoorde, of het afgrijselijke oranje petje.
“Ik hoef die troep niet,” zei ze.
“Dat soort fatalisme brengt ons land naar de afgrond, mevrouw. Rudolf Trots weet daar wel iets op. Dat heb ik uit betrouwbare bron. Ik mag niets zeggen, maar reken maar dat u een toontje zult zingen binnenkort.”
Ulrike haalde haar schouders op en liep door. Hoeveel toontjes lager zou ze nog kunnen? Niet veel meer, niets meer.

Die avond zat ze met haar groepje in een werfkelder. Vroeger was hier een restaurant gevestigd, maar dat was allang verdwenen. Niet lang geleden had de groep de deur geforceerd en de kelder gekraakt. Ze hadden verwacht dat ze er diezelfde dag nog zouden worden uitgegooid, want ze waren immers inbreuk op eigendom aan het maken. Maar er verscheen niemand. Misschien was de eigenaar de kelder vergeten of wist hij er niets meer mee te doen. In ieder geval kon de groep schuilen tegen de kou en de rovers van de nacht.
“Rudolf Trots moet weg,” begon Ulrike. “Als het niet goedschiks kan, dan maar kwaadschiks.”
Machteld keek haar aan.
“En hoe wou jij dat gedaan krijgen, kind. Als je het netjes vraagt, gaat hij niet en met geweld lukt het je ook niet want de prins der prinsen wordt heel goed beschermd.”
“En toch moet er iets gebeuren. We kunnen allemaal wel gaan denken dat het niet kan, dat we met een soort natuurverschijnsel zitten opgescheept, maar dat kan toch niet waar zijn? Die dief, die maffiabaas, kan toch niet zomaar zijn gang blijven gaan?”
“Neem nou maar van mij aan dat er niets is wat we kunnen doen. Anders hadden we het namelijk allang gedaan. Jezus Ulrike! Je lijkt wel een op hol geslagen puber! Volgens mij is de honger naar je hoofd geslagen. Rudolf Trots blijft zitten waar hij zit. Kijk maar naar zijn grote vriend Poetin, die is al tientallen jaren aan de macht, moordt en rooft zoals het hem uitkomt. En wie doet hem wat? Niemand! Met Rudolf Trots zal het net zo gaan. Die is niet weg te branden, die verdient net zo lekker met de productie van de dingen.”
Zo lang van stof was Machteld anders nooit. De anderen richtten zich een beetje op van hun kleden en slaapzakken.
“Maar om nou te zeggen dat er helemaal niets mogelijk is, gaat nou weer wat ver, Machteld,” zei Diona. “Hoe beroerd de tijden ook zijn, er komt altijd verandering.”
Ulrike ging staan en hief haar vuist in de lucht.
“Zo is het maar net. En waarom zouden wij niet zorgen voor die verandering. Wat hebben wij nog te verliezen?” Ben ik dat, vroeg ze zich af. Nog niet lang geleden was ik een keurige bankemployee met geld en vooruitzichten en kocht ik elke week de verplichte dingen.
“Ach, kinderen toch. Kijk eens naar jezelf. Je benen kunnen je schamele gewicht nog nauwelijks dragen. Je hersenen zijn helemaal nodig voor het vinden van eten om dat wat er van je over is nog in leven te houden. Wat willen jullie nu toch? Een revolutie ontketenen? Jullie worden weggeblazen bij de eerste poging.”
Ulrike ging op haar slaapzak liggen. Die had ze gekocht voor een reis aan de rand van de Zuidpool, geheel verzorgd met een schip, maar wel, voor het avontuur, drie dagen kamperen tussen de pinguïns. Tot haar verbazing was die nog niet gestolen, terwijl hij op de zwarte markt best wat zou opbrengen.
Ze dwaalde af in haar gedachten. Vreemde kleuren schoten voor haar ogen heen en weer en af en toe verscheen het vulgaire gezicht van Rudolf Trots. De grijns, die in dat ponem gebeiteld leek, maakte haar kwaad. Ze balde haar vuisten. Ze was echt niet zo gek dat ze dacht dat alle problemen de wereld uit waren als ze Rudolf Trots omlegde. Was het maar zo eenvoudig. Ze zou zeker een manier vinden. Iedereen heeft zijn achilleshiel, daar kon geen beveiliging tegenop.
Nog meer beelden verschenen er, deze keer veel aangenamer. Hoe ze als klein meisje door een weiland met paardenbloemen liep, naar een groepje bomen. Ze voelde haar kracht en energie waarmee ze straks in een van die bomen zou klimmen en vandaaruit over de velden en de boederijen zou kijken alsof ze boven de wereld was. Ze herinnerde zich de vreugde toen ze geslaagd was voor het examen registeraccountant. Haar kostje was gekocht, had ze gedacht. En dan weer dacht ze aan de zondagse tafel met aardappelen, wortels en doperwtjes en lang gebraden rundvlees. Het water liep haar in de mond.
Ze kwam bij uit haar sluimering. De meeste groepsleden sliepen. Ze snurkten licht, als kleine dieren die zich in struiken en onder bladeren hadden verstopt. In de hoek bij de deur zat Diona. Ze keek naar Ulrike en glimlachte. Het was schemerig, in de hoek, achter de bar, brandde een kaars, maar ze kon de felheid in Diona’s ogen zien. Morgen, dacht ze, morgen gaan we beginnen. Ik weet niet hoe en ik weet niet waarnaartoe, maar we gaan beginnen. Ze draaide zich op haar zij, legde haar jas onder haar hoofd. Ze voelde zich wegzinken in de genadevolle kleine dood, die elk mens elke dag weer voor een paar uur bevrijd van alle sores.

Een paar uur later schrok ze op van gebons op de deur van de kelder. Iedereen werd wakker. Daar zou je het hebben: de eigenaar kwam zijn bezit opeisen. Dat werd weer dagen op straat slapen, want zo gemakkelijk was een nieuw onderkomen niet te vinden. Ze keken elkaar aan, maar niemand maakte aanstalten om de deur open te doen. Het gebons hield aan en werd luider en luider.

III
Rudolf Trots liep langzaam heen en weer voor zijn grote raam, van waar hij uitkijk had over het binnenhof. Toen hij tot premier werd benoemd, had hij geroepen:
“Geen haar op mijn hoofd die er ook maar over peinst om in die bedompte middeleeuwse zooi te gaan vergaderen. Niemand weet beter dan ik hoe belangrijk het is om ruimte te hebben. En uitzicht! En bovendien heb ik nog een neef die prima een opdracht kan gebruiken!”
Zo gezegd, zo gedaan. De neef kreeg de opdracht en had binnen de kortste keren een prachtig nieuw kantoor gebouwd. Het was van alle gemakken voorzien: een ivoren bureau stond in het midden, met aan de ene kant een bureaustoel van slangenleder en aan de andere kant stonden twee lage fauteuils waarin de bezoeker diep wegzakte. Wie daar zat moest tegen Rudolf Trots opkijken.
Aangrenzend aan deze ruimte was een grote badkamer, met douche, ligbad en bubbelbad. Alles uitgevoerd in puur marmer en op de vloer bij wijze van badkleedje een warm-rood tapijt van wol die afkomstig was van speciaal gefokte schapen in Nieuw-Zeeland. Rudolf Trots had namelijk last van gekriebel van wol.
“Niemand weet beter dan ik hoe mijn voeten jeuken van die ordinaire schapen!” riep hij weleens uit.
Hij was net in bad geweest, want van regeren werd je smerig. Almaar dat vergaderen in ruimten waar andere mensen hun bedorven lichaamssappen uitwasemden, het was een ware uitdagen om je daardoor heen te worstelen.
“Meneer Trots?”
Hij draaide zich om. Zijn secretaresse, Ingrid van Plaghut, stond met een map in haar handen bij de deur.
“Wat is er, Ingrid. Zie je niet dat ik aan het werk ben?”
“Uh, nou, ja, natuurlijk, maar er zijn hier dingen die getekend moeten worden.”
“Dingen? Hoezo dingen? Ik verkoop dingen, mensen maken dingen voor mij! Hele batterijen Chinezen zitten de godganse dag dingen voor mij te maken, in dat verachtelijke, rode China. Maar ze zijn goedkoop, die Chinezen. Ik wil maar zeggen, wat jij daar in je handen hebt, zijn geen dingen. Dus: wat heb je bij je?”
“Papieren met letters erop. Verder weet ik het ook niet.”
Hij liep naar haar toe en aaide haar over haar haar.
“Jij bent hier ook niet om te weten, Ingrid. Geef mij de papieren maar en schenk eens een whisky voor me in. Ik ben wel toe aan een borrel.”
Nadat Ingrid de map had overhandigd, liep ze naar de bar, waar diverse flessen whisky stonden. Ze aarzelde en pakte toen een van de flessen.
Rudolf Trots keek ondertussen de documenten door. Er zaten verslagen bij van kabinetsvergaderingen. Die tekende hij zonder ze te lezen. Het deed er niet toe wat daar gezegd was. Het was alleen belangrijk wat hij zelf vond dat hij gezegd had. En dat kon vandaag iets heel anders zijn dan gisteren. Die vrijheid moest je hebben als premier, want anders was er geen beginnen aan.
Een van de documenten was een overzicht van de opbrengsten van de dingen. Die liepen terug en zo te zien was die daling al een tijdje aan de gang. Hij smeet het overzicht op zijn bureau en brulde:
“Ingrid! Roep onmiddellijk de minister van economische zaken hier! Nu!”
Tien minuten later zat minister Wilders in de lage stoel voor het reusachtige marmeren bureau. In zijn trillende handen hield hij een stapel papieren met grafieken erop.
“Wat is dit, verdomme!” sprak Minister-President Rudolf Trots. “De verkoop daalt al weken en ik weet van niets! Hoe is dit mogelijk! Er zijn twintig miljoen mensen in dit land, dat is twintig miljoen keer tweehonderd euro per week! Dat hoor ik te zien! En niet deze miserabele cijfertjes met een lijn die naar beneden wijst!”
Minister Wilders schraapte zijn keel.
“De ambtenaren hebben er onderzoek naar gedaan…”
“Niks onderzoek! Actie! Verkopen! Wat voor salesman ben jij nou eigenlijk!”
“Ik ben geen salesman, ik ben minister. Meer mensen kopen de dingen niet meer. Volgens het onderzoek hebben ze geen geld.”
Rudolf Trots sprong op.
“Geen geld? Wat nou geen geld? Dan moeten ze gaan werken. Hard werken, zoals dat hoort. Ze moeten hun kansen grijpen!”
“De vakbonden zeggen dat er geen werk is….”
“Natuurlijk is er werk! Als ze maar willen. Zo werkt het nu eenmaal. Waar vraag is, is aanbod. Dus als er vraag is naar werk, is er aanbod van werk. Hoe vaak moet ik jou nou de simpelste economische wetten uitleggen.”
Minister Wilders rommelde wat door zijn papieren.
“Nou, ik heb het opgezocht op wikipedia, maar eigenlijk doen de werknemers het aanbod, en  er is geen vraag. Als de dingen nu hier werden gemaakt, zoals u beloofde voor de verkiezingen…Misschien was er dan een kans dat het anders was.”
“Wat? Ga jij, een ordinaire boekhouder, mij ook nog eens vertellen dat ik mijn beloften niet nakom? Niemand komt beter zijn beloften na dan ik. Alles wat ik zeg, doe ik ook. Ik zeg wat ik denk en dan doe ik het ook. Kijk naar de muur bij België die de Afrikanen tegenhoudt! Had ik die niet beloofd? Nou dan, geen Afrikaan komt meer de grens bij België over.!
“Nee, maar wel via Schiphol.”
Weer sloeg de premier met zijn vuist op tafel.
“Nog brutaal ook! Nog even en ik schop je eruit, zowaar ik hier sta, zowaar ik Rudolf Trots heet! Zorg ervoor dat de dingen worden verkocht! Binnen een week wil ik resultaat. De huizen moeten uitpuilen van de dingen! Mensen moeten zich naar de winkels spoeden om nog meer dingen te gaan kopen, nog meer uit te geven dan die tweehonderd euro. Dit is de werking van de vrije markt. Die regelt alles, maar mensen moeten natuurlijk niet de boel gaan frustreren! Ingerukt, mars!”

Geert Wilders zat in zijn donkere kantoor in het binnenhof. Hij had zijn colbert uitgedaan, want het zweet brak hem uit. Als het hem niet lukte, om die cijfers op te krikken, lag hij eruit. Hoe had dit kunnen gebeuren? Nog maar een paar jaar geleden was hijzelf bijna Premier geweest. Zijn partij was de grootste geworden bij de verkiezingen van 2017 en de koning had hem gevraagd een kabinet te vormen. De koning zelf! Die had hem net zo uit de hoogte behandeld als zijn moeder altijd had gedaan: alsof hij, Geert Wilders, de leider van de grootste partij in Nederland, een stuk vuil was dat de koning onder zijn schoenen vandaan moest schrapen. Kortaf was hij geweest, en hij had hem niet eens zijn thee laten opdrinken, zo hard had de Koning der Nederlanden hem weggekeken!
De maanden erna was het niet gelukt om dat kabinet te vormen. Geen enkele partij wilde een coalitie met hem vormen, zelfs de VVD niet. Zelfs die hansworst van een Mark Rutte wilde niks met hem te maken hebben.
Toen kwam, uit het niets, Trots op Rudolf tevoorschijn. Er werden nieuwe verkiezingen uitgeschreven, want de eerste kamer vond dat dat moest. Volgens het Staatsrecht kon zoiets helemaal niet, maar niets was te gek in dit land waar ze iedereen maar binnen lieten en waar de Islamisering voortwoekerde.
Trots op Rudolf behaalde de absolute meerderheid, nog nooit vertoond in het land van de eeuwige compromissen. Zo kon hij het ook, een nieuw kabinet vormen. Een echt kader had de nieuwe partij niet, dus Rudolf Trots deed een beroep op hem, Geert Wilders. Het was wel even slikken geweest dat hij zelfs geen vice-premier kon worden, maar toch had hij het Ministerie van Economische Zaken geaccepteerd.
En nu moest hij de verkoop van de dingen opkrikken! Hij had zich zijn invloedrijke positie heel anders voorgesteld: minder regelgeving naast minder Marokkanen en daarnaast een goede beloning voor elke hardwerkende Nederlander. Hij had door het land willen trekken om de mensen een hart onder de riem te steken. Het was zo heerlijk om, omgeven door bodyguards, door winkelstraten te lopen en de mensen te spreken over wat hen, de hardwerkende Nederlanders, werd aangedaan.
Daar was allemaal geen sprake van. Rudolf Trots wilde dat hij de hele dag bereikbaar was in zijn zweterige kamertje op het Binnenhof, waar de heer Trots zelf geen voet wilde zetten.
Het Wilhelmus galmde vanaf zijn bureau. Als het de premier maar niet was, daar had hij vandaag genoeg van gehoord.
“Dag jongen!” klonk het. “Ik hoor de laatste tijd niks meer van je. Je hebt het zeker druk nu je minister bent. Dat je het zover gebracht hebt, jongen. En dat nadat je eigenlijk niet goed genoeg was voor de mulo. Volgens de meester dan, he. Ik wou dat hij nog leefde en hij je nu kon zien. Dan zou hij toch aardig op zijn neus kijken, denk je niet? Maar wat ik zeggen wou: volgende week doe ik gezellig een dagje Den Haag met de buurvrouw. Dan kom ik even op je werk langs met een vlaai! Wat vind je daarvan. Fijn, he, om mama weer eens te zien! Nou jongen, goed eten en pak je goed in als je naar huis gaat, want er staat een stevige wind. Ik moet nu gaan, de aardappels koken!”
Ook dat nog. Natuurlijk wilde hij zijn moeder graag zien. Dat was de enige die altijd in hem geloofde, want het Nederlandse volk, je kon zeggen wat je wilde, was wiebelig in zijn liefde en trouw. Moeder niet. Hij hoopte dat Rudolf Trots niet net een klusje voor hem had verzonnen als zijn moeder op bezoek was.
Zuchtend zette hij zijn laptop aan. De lijnen in de grafiek moesten naar boven wijzen als je van links naar rechts keek, dat was alles. Zo moeilijk kon dat niet zijn. Geert, jongen, zei hij tegen zichzelf, jij bent altijd creatief geweest, jij bent de man die elk lijntje elke kant op kan tekenen. Hij maakte een nieuw document in excel en typte een rij cijfers in. Daar ging hij zo in op dat hij het Wilhelmus uit zijn smartphone niet hoorde en pas opkeek toen Ingrid Plaggenhut zijn kamer binnenstapte.
“De CEO wil dat je vanmiddag de resultaten komt presenteren,” zei ze.
“Wat voor resultaten?”
“Weet ik veel! Ik ben de boodschapper, verder hou ik me nergens meer bezig, en dat hoeft ook niet van meneer Trots.”

IV
Omdat niemand verder aanstalten maakte, stond Ulrike op om de deur, waarop nog steeds iemand bonkte, open te doen. Haar hart klopte in haar keel: zou het de politie zijn, die ze kwam arresteren vanwege het herhaaldelijk niet kopen van dingen? Of was het toch de eigenaar, die onmiddellijk zijn bezit terug wilde. Een ding was zeker: gebonk midden in de nacht kon niet veel goeds betekenen.
Krakend ging de deur open, alsof het de poort van een eeuwenoud kasteel was, waar de laatste eeuwen alleen nog spoken leefden en een verre afstammeling van de oude bewoners eindelijk de weg naar het familiehuis had gevonden.
Het was niet de politie noch de eigenaar, maar een kleine, oude vrouw. Ze was gehuld in een lange mantel die zijn beste tijd had gehad en ze droeg een muts die zo te zien was gemaakt van berenvellen.
“Goedenavond,” zei Ulrike. “Kan ik iets voor u doen?” Ze was haar dienstverlenende instelling van haar tijd bij de bank nog niet kwijt.
“Om te beginnen, kunt u mij binnenlaten,” sprak de vrouw. Ze nam haar muts af. Pas nu herkende Ulrike Hilary Clinton.
“Kom binnen, mevrouw Clinton!”
“Rodham, tegenwoordig, maar zeg maar Hilary. Mijn man woont tegenwoordig in California, want hij kon niet meer tegen het gekonkel aan de Oostkust. Daar kan ik wel inkomen. Ik kon er ook niet meer tegen, vandaar dat ik gevlucht ben.”
Ze trad binnen. Iets van de presidentiële uitstraling had ze na al die jaren nog over.Misschien raakte je zoiets nooit meer kwijt, net als bij artsen, daar zag je ook altijd meteen aan dat ze dokter waren.

Een tijdje later zaten ze met zijn allen in een kring, thee te drinken. Hilary had allerlei spullen in haar rugzak, waaronder thee en koekjes. Ze kwam altijd al Brits over, dacht Ulrike.
“Hilary, ik weet niet of je er nou goed aan hebt gedaan om naar Nederland te vluchten. Het zijn nou niet echt de allerbeste tijden, met die Trots als premier. Zelfs de koning is weggegaan,.” Zei Maud.
Hilary nam een slok van haar thee.
“Ik heb daarover gelezen en ik ben erg bezorgd. Het lijkt wel of de ziekte van vulgariteit en stupiditeit zich over de hele wereld verspreidt en misschien is dat wel zo. Ik voel me er verantwoordelijk voor, want ik had die gek bij ons moeten verslaan toen het nog kon. Ik had natuurlijk naar een veilig land kunnen gaan, maar wie zegt me dat daar niet net zo goed de een of andere gek aan de macht komt. Daarom ben ik hier. Om jullie te helpen, om goed te maken wat ik verkeerd heb gedaan. Een beetje dan, want het is natuurlijk wel heel erg wat hier allemaal is gebeurd.”
Maud gaf haar een klopje op de rug.
“Je moet het je niet zo aantrekken, meid. Iedereen maakt fouten en het werd jou wel heel erg moeilijk gemaakt. Die bullebak bleef maar schelden en ga daar maar eens tegenin als je van jezelf fatsoenlijk en aardig bent.”
“Ging Bill nou echt zo vaak vreemd, Hilary?, vroeg Judith. Vroeger, toen alles nog goed ging, deed Judith niets liever dan op vrijdagavond met de Privé of de Weekend op de bank liggen. Zozeer ging ze in die artikelen op, dat ze ze aanzag voor nieuwsberichten. In ieder geval had ze het idee, dat bijna iedereen zich bezighield met de trouwerijen en de scheidingen van bekende mensen.
Hilary keek haar aan en antwoordde niet. Victor stootte Judith aan.
“Nou,” mompelde ze.”Ik toon belangstelling. Dat doen beschaafde mensen in gezelschap.”
“Hilary, ik zat vanavond net hetzelfde te denken: we moeten wat doen. Ik kon niet bedenken wat, maar dat jij hier nu verschijnt, kan niets anders zijn dan een ingrijpen van een hogere macht. Niet dat ik daar in geloof, hoor, maar bij wijze van spreken dan.”
Diona, die met koortsachtige ogen had zitten toekijken, kwam dichterbij.
“Iets doen, daar wil ik aan meewerken. We kunnen zo toch niet doorgaan? Moet toch eens zien, het halve land is aan de bedelstaf geraakt en dan heb ik het nog niet eens over de muur bij Belgie.”
“Kijk, vrouwen,”  zei Hilary. “Zo mag ik het horen. Natuurlijk is het tijd voor actie. Zitten wij meteen bij de pakken neer als de tijden ook maar een beetje moeilijk worden? Nee toch zeker? Wij gaan het tij keren. Maar ik heb een lange reis achter de rug, dus ik ga eerst slapen.”

De volgende dag was het weer redelijk aangenaam. Aangenaam genoeg om voedsel te zoeken. In de koude regen was dat een stuk vervelender, zeker als je alleen nog vodden om je lijf had. Ulrike snoof de stadslucht op. In de verte hoorde ze motoren van de Ferrari’s en de porches optrekken. De kantoren waar de lucht werd gebakken, zouden zo opengaan. De rijken zouden het centrum verlaten of er zijn voor hun zakenlunches.
“Ik ga vandaag eens in de Drieharingstraat kijken bij die restaurants. Misschien hebben ze vuilnisbakken buiten gezet.”
“Doe dat kind,” zei Maud. “Maar pas goed op jezelf, want er loopt gespuis rond in de stad.”
“Het gespuis is naar het werk’” zei Diona. “Ik ga met je mee, Ulrike, twee zien meer dan een.
“Maar dames toch!” riep Hilary uit. “Ik heb eten bij me. Dat hoeven jullie niet uit vuilnisbakken te halen! Veel heb ik niet. Je kunt je niet voorstellen hoe weinig je mee kunt nemen als je op de vlucht bent. Maar, wat ik zeggen wilde, deze dag komen we wel voor.”
Ulrike keek Diona aan. Nauwelijks merkbaar voor anderen knikte die.
“Lief van je, Hilary,” zei Ulrike. “Het is een geruststelling om te weten dat er vandaag iets te eten is. Maar wij zijn zo gewend geraakt aan die dagelijkse strooptochten dat we niet willen overslaan. Wie weet vinden we wat, dat kunnen we dan de komende dagen gebruiken.”
“Ik zou deze dag liever gebruiken om onze strategie te bepalen. Er zijn namelijk verschillende opties en welke je ook kiest, er is geen weg terug.”
“We zijn straks weer terug,” zei Ulrike, terwijl ze Diona bij de arm nam en de trap naar de straatkant van de Oudegracht op liep.

“Wat vind jij er nou van?” vroeg Ulrike, zodra ze buiten gehoorafstand waren. “Het is goed dat ze gekomen is, maar ze trekt wel erg veel naar zichzelf toe.”
“Ach ja, dat krijg je als je zolang omringd bent geweest door mensen die je op handen dragen en die alles doen wat je zegt. Waar heeft ze trouwens uitgehangen al die tijd? Na haar verlies toen is ze nooit meer in het verschenen.”
Diona haalde haar schouders op.
“Ze heeft een behoorlijke klap gehad tijdens die campagne. Niet zo gek dus dat ze zich een paar jaar niet heeft laten zien. Ik zou ook in mijn schulp gekropen zijn.”
“Maar jij bent nooit president-kandidaat geweest. Als je zover bent gekomen, moet je toch tegen een stootje kunnen.”
In de Drieharingstraat was het rustig. Op dit uur waren alle restaurants nog gesloten. Ulrike dacht aan de tijd dat Muziek Stafhorst in deze straat zat. Van alles verkochten ze: bladmuziek, instrumenten, platen. Ze ging wel eens een plaat luisteren die ze nooit kon kopen: geen geld en bovendien had ze geen platenspeler.
“Misschien hebben ze daar wat.” Diona wees met haar hoofd in de richting van het Tapasrestaurant. Voor de deur stond een vuilnisbak.
“Ik wen hier nooit aan,” zei Ulrike, terwijl de door het vuil graaide.
“Je moet wel, dus je went, zo zijn mensen nu eenmaal’” zei Diona.
Veel was er niet te vinden. Mensen aten tegenwoordig kennelijk hun bord helemaal leeg en de restaurants hadden een efficiënter inkoopbeleid.
Diona vond een worstje, niet veel als je dat door tien moest delen.
“Niet zelf opeten,” waarschuwde Ulrike.
“Rustig maar, jij krijgt heus wel wat. Maar alleen jij. Ik heb geen zin om dat stelletje uitvreters binnen te fêteren!”
“Dat is ongehoord wat je daar zegt. Hoe denk je dat wij overleven? Door te schuilen in een groep, wij zijn verantwoordelijk voor die groep.”
Diona wikkelde het worstje in een stuk krantenpapier en stopte dat in haar binnenzak.

Tegen een uur of vier was iedereen terug bij de werf. Victor had een paar flessen cola en wijn, Maud had een stukje taart gehaald bij het verzorgingshuis waar ze zich regelmatig voordeed als hulpbehoevende oudere. Dat leverde nog weleens wat op.
Om vijf uur aten ze hun karige maal, maar ze waren in goede stemming, want er was tenminste iets. Vaak genoeg moesten ze het zonder eten doen en dan was de nacht heel lang. Net hadden ze hun laatste hap achter hun kiezen toen er een man en een vrouw de trap naar de werf afdaalden.
De man was lang en mager. Hij was grijs en droeg een bril. De vrouw, ook al op leeftijd, droeg een blonde paardenstaart. Ze liep op rijlaarzen en had een ruitersbroek.
“Hallo, ik ben Felicia. Ik kom van de UK. Het is daar niks meer, sinds Brexit. En hier is nog wat te doen. Zo op het laatst van mijn leven wil ik nog eens wat nuttigs doen. Ik ben vaak in dit land geweest en ook in deze stad, want mijn baas zat hier. We kunnen ons aansluiten, neem ik aan?”
Ze ging zitten en haalde een fles wijn uit haar rugzak. Met de kurkentrekker aan haar zakmes opende ze die, nam een slok en gaf hem door. Er was maar een enkele slok per persoon maar iedereen knapte er van op. De wangen werden roder, de schouders raakten minder gespannen.
“Oh, ik vergeet mijn gezelschap voor te stellen. Dit is Theo, van Zuid-Afrika. Echt Afrikaans, maar hij is altijd tegen de Apartheid geweest. Morgen zal hij zijn whisky uitdelen, want die heeft hij bij zich. Wonder boven wonder dat die niet opgegaan is tijdens de reis. Ja toch, Theo?”
Theo glimlachte zuur.
“Ja, natuurlijk,” zei hij. “We delen alles onder elkaar. Want we houden van elkaar en we zijn vrienden.”
De mensen in de groep keken elkaar verbaasd aan. Vrienden? Houden van elkaar? Vijf minuten geleden wisten ze niet eens van het bestaan van Theo en Felicia.
“Fijn dat jullie erbij zijn,” zei Hilary. “Onze groep kan versterking gebruiken. We zullen het Beest verslaan. De bazuinen mogen dan schallen, maar wij verdwijnen nog niet. Voor ons blijven de poorten van de hel gesloten. Voorlopig in ieder geval.” Na de laatste zin keek ze peinzend voor zich uit, alsof ze zelf niet goed begreep waarover ze het had.
“Het is hier wel koud,” zei Theo. “Toen ik wegging uit Zuid-Afrika was mijn zwembad 36 graden. Het leek wel een bad.”
“Dat zei ik je toch, Theo. Het zijn hier andere temperaturen, vandaar dat die mensen allemaal zo zuur kijken. Of nee, dat kan ook door de toestand komen, natuurlijk. We moeten het probleem bij de wortel aanpakken.” Felicia keek glimlachend de groep rond. “Weet je dat we elkaar pas op Schiphol voor het eerst hebben gezien? Daarvoor kenden we elkaar alleen via internet. Chatten, jarenlang, en elke avond.”

Die nacht, toen iedereen in de werfkelder lag te snurken, lag Ulrike wakker. Wat eigenaardig dat die mensen naar de groep waren toegekomen. En dat op het moment dat ze erover begonnen te denken om iets te doen aan Rudolf Trots. Het leek op telepathie en misschien was het dat ook.
Ze draaide zich op haar zij en na wat heen en weer gewoel voelde ze de lome slaap eindelijk haar lichaam intrekken.

V

Met Felicia, Theo and Hillary erbij werd de groep groot. Een ander aspect was dat de buitenlandse invloed zich deed gelden. Zo vond Hillary het vrije marktdenken van Rudolf Trots zo gek nog niet.
“Zeg nou zelf,” zei ze. “Eigenlijk is het geniaal, om dingen te bedenken die niets voorstellen, die niemand wil hebben en dat je ze dan toch verkoopt. Ergens heb ik wel bewondering voor die Trots.“
“Dat soort bewondering heeft je al eens bijna de kop gekost, Hillary,” zei Ulrike. “Ik bedoel maar, je had best wat harder kunnen optreden tegen die Donald Trump. Wat was dat nou anders dan een uit de kluiten gewassen baby?”
“In zijn soort had hij wel wat,” antwoordde Hillary. “Hij was ruw, ongepolijst, heel anders dan Bill en op zijn tijd hou ik daar wel van.”
“Ik vond het een stuk kots, maar goed, ieder zijn mening.”
Felicia, die genietend van haar thee zat te nippen, zette haar beker neer en klapte in haar handen.
“Kom, mensen, aan al die meningsverschillen hebben we niets. We gaan ervoor, met zijn allen. Het is duidelijk dat die Rudolf Trots uit de weg moet. Is het niet goedschiks, dan moet het maar kwaadschiks. We moeten een plan maken.”
Theo knikte.
“Ik hou nu al van jullie,” zei hij.
Ulrike begreep niet waarover hij het had. Hoezo houden van? Maar goed, het zou wel iets Zuid-Afrikaans zijn van na de Apartheid.
Ze vroeg zich af of er iets uit hun handen zou komen. Wat moesten een stel armoedige zwervers beginnen tegen dat gekonkel in de politiek. Ze hadden geen geld en geen macht. Vroeger, ja, toen hadden ze nog de illusie dat ze wat voorstelden, maar dat was een illusie gebleken. Je stelde niks voor, je werd met een streep weggevaagd, bij het vullis gedaan. Dat was maar al te duidelijk geworden toen ze werd ontslagen bij de bank. Ze keek de groep eens rond. Maud was moederlijk, eigenlijk meer grootmoederlijk. Zij wilde vooral dat iedereen zich rustig hield, niet te veel moeilijkheden veroorzaakte. Zo kon je mensen klein houden. Hou je gedeisd, dan gebeurt er niets, dan slaan ze jou over. Diona was wat bewuster, zij was woedend en ze hield haar woede vast. Dat was een goed uitgangspunt, al moest je die woede op een zeker moment wel weten te kanaliseren. Zou zij een voorloper kunnen zijn in een revolutie? Dat viel te betwijfelen. Ze was geen leider, ze was geen groot denker. Ze had alleen haar woede. Dat was niet genoeg. En dan Victor. Die was alles verloren. Nadat hij was ontslagen bij de Beurs had zijn vrouw hem de deur uitgetrapt. Die wilde geen loser, die had niks aan een man die haar luxueuze leventje niet kon betalen. Victor was een geslagen hond. Hij kon nog altijd niet bevatten wat hem was overkomen. Hij zou zeker niet in staat zijn zich een beeld te vormen van de situatie.
En wat te denken van de twee nieuwe mensen, Theo en Felicia. Die Felicia leek haar wel een leidersfiguur. Ze was kordaat en leek helemaal in voor actie. Misschien was ze wat al te voortvarend, misschien had ze niet het geduld om een goed plan uit te denken, maar wie weet, zou dat nog komen. Theo was vast een gezellige knaap, maar hij zou niet in staat zijn het initiatief te nemen.
Ze stond op en liep naar de theepot. Thee, dat helpt overal tegen, dacht ze. Maar het probleem zou het niet oplossen. Hoe kregen ze die Rudolf Trots weg, hoe kwamen ze af van de idiote verplichting tot het kopen van de dingen.

Die dag liep Ulrike in haar eentje door de stad. Felicia had met haar mee gewild,  maar ze had gezegd dat dat lastig was, dat ze dingen moest uitzoeken voor zichzelf, dat ze wilde nadenken. Felicia had haar een beetje vreemd aangekeken, maar uiteindelijk had ze geknikt, alsof ze het toch wel begreep.
Maar Ulrike wist dat niemand haar behoefte om alleen te zijn begreep. Dat was altijd al zo geweest. Mensen moeten in gezelschap willen zijn. Alleen zijn was zielig, zo was de algemene gedachte. Voor haar was dat nooit zo geweest. De behoefte om volledig met rust te worden gelaten, had ze altijd gehad.
Ze liep door de Adelaarstraat, waar de Herenhuizen, vroeger zo statig, verloederd waren sinds ze waren opgesplitst in appartementen die zo duur waren, dat niemand zich na het kopen het onderhoud nog kon veroorloven.
Ze kwam langs de plek waar vroeger een Ierse pub was gevestigd. Nu was het pand met planken dichtgetimmerd. Zo waren er meer panden: opgegeven, niemand wilde ze hebben, niemand kon zich dat nog veroorloven.
Op de hoek van de Adelaarstraat en de Van Humboldtstraat was een groenteboer. Daar moest iets te halen zijn. Het fruit stond buiten opgesteld, daar moest vast wat te halen zijn.

Bij de kratten bekeek ze de appels en de peren zorgvuldig, alsof ze van plan was iets te kopen. Met een half oog hield ze de eigenaar in de gaten, die opvallend vaak haar richting uitkeek. Inmiddels zag ze er waarschijnlijk uit als een dakloze. Dat kleefde je binnen de korstste keren aan. Lastig was dat, want zo werd het een stuk moeilijker om een appel of een peer in je jaszak te kopen.
“Ik koop dit wel voor je,” hoorde ze van opzij. Naast haar stond een vrouw, niet al te groot, die eruit zag alsof ze zo van de kade van de Seine kwam, waar ze een wandeling had gemaakt.
“Hoezo? Waarom zou u iets voor mij kopen?”
“Omdat u het nodig heeft.” De vrouw nam een zak en stopte daar een stuk of wat appels, peren en bananen in. Ze ging naar binnen om af te rekenen.
“Zo,” zei ze, toen ze terugkwam en de zak met fruit had overhandigd. “Jij bent hongerig en behoeftig maar je bent ook strijdbaar. Ik ben hier gekomen om wat te doen tegen dit onrecht dat Europa wordt aangedaan. Europa is aan het vallen en dat mag niet gebeuren. Wat er nu gebeurt, hier, mag gewoon niet.”
Ulrike knikte.
“We moeten inderdaad iets doen en daar zijn we mee bezig. Kom maar mee, dan zal ik je aan een paar mensen voorstellen.”

In de middag, rondom theetijd, zaten ze in de werf. Tot nog toe waren ze altijd buiten gebleven zolang het nog licht was. Pas bij het vallen van de avond waren ze naar binnen gegaan. Alsof ze een excuus moesten hebben, alsof het duister ze toestemming gaf om gebruik te maken van een ruimte die niet van hun was.
Felicia was echter vastbesloten geweest:
“Op theetijd horen mensen binnen te zijn! Het maakt niet uit dat jullie in feite dakloos zijn en gebruik maken van een kraakkelder. Je waardigheid behouden is belangrijk, onder alle omstandigheden. Dus kom, mee naar binnen jullie. Dan zet ik de ketel op het vuur.”
De anderen waren wat beduusd geweest. Kon je dat zomaar doen? Je gedragen alsof je nog wel een dak boven je hoofd had als je zo diep was gezonken? Zou dat niet juist het ongeluk over je afroepen? Toch waren ze Felicia allemaal gevolgd en nu zaten ze aan de thee.
De vrouw die met Ulrike was meegelopen vanaf de groentezaak in de Adelaarstraat was er ook.
“Vertel eens,” sprak Felicia terwijl ze van haar thee nipte. “Waar kom je vandaan en hoe heet je. Wie waren je vader en moeder en dat soort dingen. Het is belangrijk dat we elkaar kennen als we zo’n grote onderneming beginnen.”
De vrouw knikte en keek glimlachend de groep rond.
“Ik ben Maria en ik kom uit Egypte. Toen ik de beelden over de ramptoestand in Nederland zag, dacht ik, ik moet iets doen. Ik kom uit een familie waar iedereen zijn steentje bijdraagt, dat is zo de gewoonte bij ons. Een mens mag niet alleen voor haar eigen behoeften leven. Ik moet zeggen, ik had wel wat moeite om door de douane te komen. Ik moest me laten fouilleren om te zien of ik echt geen bomgordel om had en ik moest ook vertellen wat ik kwam doen. Met moslims zijn we voorzichtig, zei die beambte, dat zijn allemaal potentiële terroristen, dat zegt Rudolf Trots zelf. Ik dacht dit land is geheel verrot. Hoe anders dan toen ik in Amsterdam was, nog maar een paar jaar geleden. Toen ademde dit land iets rebels uit, alsof de jaren zeventig nooit voorbij waren gegaan. Nu is het hier grimmig en lelijk. We kunnen niet toestaan dat de onwetenden zoveel kapot maken. Voor je het weet, gaat dit de hele wereld over.”
“Het is al behoorlijk de wereld over,” zei Ulrike. “Rudolf Trots maakt het wel erg bont, met dat verplichte kopen van dingen, maar de Verenigde Staten zijn aangetast, en Groot-Brittannië en kijk eens naar Frankrijk, waar Marine le Pen het voor het zeggen heeft. De schreeuwlelijken hebben gewonnen.”
Maria zette haar thee neer en stond op.
“Zeg nooit meer dat ze hebben gewonnen. Zeg nooit dat de strijd gestreden is. Wat vandaag is, hoeft er morgen niet meer te zijn. In ieder geval moeten we er ons niet bij neerleggen. Nooit!”
“Hear, hear,” zei Felicia. “Zo mag ik het horen. Wij geven ons niet gewonnen. Trouwens, dit is heerlijke thee. Laten we een stukje fruit eten, daar worden we sterker van.”
Ulrike keek de kring rond. In de ogen van de anderen, die eerst dof en hopeloos hadden gestaan, las ze een sprankje hoop. Nog steeds had ze geen idee hoe ze het moesten aanpakken. Rudolf Trots en zijn gevolg leken zo oppermachtig. Het leek zo onmogelijk om ze opzij te zetten. Maar wat verlangde ze naar een normaal leven, met een baan en een comfortabel salaris, een woning waar het fijn was om ‘s avonds terug te keren, te winkelen zonder de verplichting om de dingen te kopen, het vulgaire gezicht van Rudolf Trots niet te hoeven zien. Nooit zou ze meer voor een bank gaan werken. Nooit zou ze meer helpen om lucht te verkopen. Haar volgende baan zou iets zinvols zijn. Een erg zorgzaam type was ze niet, maar misschien zou ze iets in de zorg gaan doen. Activiteitenbegeleider ofzo, niet het soort zorg waarbij je mensen moest aanraken, voeren, luiers verschonen, dat niet. Of ze zou het leger in kunnen gaan. Een leger dat zou staan voor de bevolking en types als Rudolf Trots een halt toe zou roepen. Meteen dacht ze dat dat niet erg democratisch zou zijn. Maar was het niet zo dat de democratie had gefaald, nu de stemmen van de schreeuwende meerderheid hadden gewonnen? Ze kwam er niet uit.

VI
Ingrid van Plaggenhut deed de deur van haar werkkamer op slot. Ze kon nu niet hebben dat Rudolf Trots binnenkwam. Dat deed hij om de haverklap. Vaak ging hij in de vensterbank zitten, stak een sigaar op en vertelde over hoe geweldig hij was. Altijd geweest al. Als baby was hij al veelbelovend, dat had zijn moeder hem zelf verteld.
Ze stelde zich voor wat voor baby hij was geweest. Waarschijnlijk eentje die veel aandacht vroeg, met een moeder die dacht dat ze iets bijzonders had gebaard. Ook toen al was hij grof van gestalte en misschien was dat lodderige van zijn blik er ook al.
Ze rilde van de man, met zijn oranje toupet die niet kon verhullen dat hij kaal was. Zijn dikke buik, omdat hij elke dag minstens een fles whisky dronk en vrat alsof hij aan het laatste maal van zijn leven bezig was.
Dit was een zware missie. Dat had ze van tevoren geweten, maar ze had zich niet kunnen voorstellen hoe walgelijk het was om die man een groot deel van de dag om je heen te hebben.
Ze trok haar laag-uitgesneden doorkijkbloes uit en trok een trui aan. Haar korte rok maakte plaats voor comfortabele jeans en ze schopte haar pumps onder haar bureau.
Ze nam haar iPad uit haar tas en maakte verbinding met haar telefoon thuis via FaceTime. Haar oudste dochter, Margareta, verscheen in beeld.
“Wanneer kom je thuis, mama, ik mis je.”
“Dit weekend kom ik zeker een dag, Margareta. Ik kan wel een dagje vrij nemen. Ik vind het erg dat ik er niet elke dag kan zijn, maar ik heb je het uitgelegd.”
“Ja, dat het geheim was,” zei het kind. “Maar niet wat voor geheim dan. Is het eng, mama? Moet je schieten?”
“Welnee. Ik moet voornamelijk kantoorwerk doen. Niets spannends aan.”
“Dat snap ik niet. Wat is er dan geheim aan? Kantoorwerk is nooit geheim.”
“Dat leg ik je later nog weleens uit, als het achter de rug is. Mag ik je vader even?”
Even later verscheen Roberto in beeld. Hij had zich zo te zien nog niet geschoren en zijn gezicht was grauw.
“Gaat het daar nog?” vroeg Ingrid.
Roberto haalde zijn schouders op.
“Het is moeilijk. Het lukt me maar nauwelijks om elke week de dingen te kopen en de kinderen fatsoenlijk te eten te geven. Op het werk hebben ze het over reorganisatie en je weet wat dat betekent tegenwoordig.”
“Oh mijn God, als jij je baan maar niet verliest. Dat kunnen we nu niet hebben.”
“Jij moet zo nodig aan geheime opdrachten werken. Opdrachten waarover je je eigen man niet eens wilt vertellen. Het is zwaar hoor, voor de kinderen zorgen en werken. En ze missen je.”
“Ik ben er zaterdag. Geef ze een knuffel. Ik beloof je dat het niet lang meer duurt. Hou je taai.!
Ingrid stuurde een handkus en verbrak de verbinding.

Ze nam een andere IPad uit haar tas, die op een heel andere manier verbinding maakte. Na een paar seconden verscheen het vertrouwde gezicht van Mala.
“Hoe gaat het daar?” vroeg ze.
“Langzaam,” zei Ingrid. “Hoewel de puinhoop steeds groter wordt, blijven mensen in die gek geloven. Je kunt er met je verstand niet bij.”
“Er moet iets gebeuren,” zei Mala. Ze veegde een lok grijs haar uit haar gezicht. “Dit kan zo niet langer. Het hele land gaat naar zijn mallemoer. Ik heb bericht gekregen over een rebellengroep, die zich ophoudt ter hoogte van Oudegracht 261. Ze zijn nog maar net bezig, en een echt idee over hoe ze het gaan aanpakken hebben ze nog niet, maar ik heb het idee dat het wel wat kan worden. Je moet er straks maar eens even naar toe.”
Ingrid knikte. Ze zag er tegenop, want vanavond moest ze een vergadering notuleren die over de productie van dingen ging. De Chinese bedrijfsleider zou aanwezig zijn en Rudolf Trots zou van haar verlangen dat zij die na de vergadering zou amuseren. Dat is je plicht, zei hij in zulke gevallen, op die manier help je mij, het is een normale secretariële taak. Het zou een heel gedoe zijn om eronder uit te komen. Maar als Mala een opdracht gaf, ging die voor.
Er werd op de deur gebonsd en direct hoorde ze de stem van Rudolf Trots.
“Ingrid, waar zit je, je moet een brief opnemen!”
“Momentje, ik ben bezig met mijn middagtoilet.”
“Zorg dat je er sexy uitziet! Dat helpt mij bij het dicteren!”
Daar ging het kleine uurtje dat ze vandaag voor zichzelf probeerde te hebben. Ze verkleedde zich. De laag-uitgesneden groene blouse kleurde perfect bij het zwarte rokje, zag ze in de spiegel. Vreemd, dat ik zo’n type kan zijn, dacht ze toen ze in de spiegel keek.

In de werkkamer van Rudolf Trots ging ze in een van de lage stoelen voor zijn bureau zitten. Rudolf Trots ijsbeerde door de kamer. Zijn zware voetstappen bonkten dwars door het hoogpolige tapijt heen.
“Het is gekkenwerk, dit werk,” zei hij. “Ik moet alles in mijn eentje doen, want mijn staf kan niks. Neem nou die Geert Wilders. Ik heb hem vanochtend opdracht gegeven de verkoop van de dingen te verhogen en denk je dat hij al bij mij is geweest om de resultaten te laten zien? Nee hoor, ik hoor niks van die lapzwans. Wel praatjes, maar als het erop aankomt, ho maar. Niemand heeft de dingen zo goed voor elkaar als ik. Ik ben de enige die alles door heeft, die altijd precies weet wat er moet gebeuren.”
Hij kwam dichtbij haar staan en keek naar haar boezem.
“Zo zie ik een vrouw graag,” zei hij waarderend. “Niet bang om een man een blik te gunnen op de werkelijke waarde van de vrouw. Je borsten zijn prachtig. Als ze gaan hangen, moet je het zeggen. Ik betaal de correctie, want zo ben ik. Ik behandel mijn tevreden medewerkers genereus! En dat weet jij maar al te goed.”
Ik snij hem nog eens de strot af, dacht Ingrid.
“Dank u voor het compliment, meneer Trots,” zei ze. “Ik doe voor het land wat ik kan.”
Hij klopte haar op de schouder.
“Dat weet ik, dat weet ik. Ik heb een goede aan jou. Nu, de brief, dan maar, schrijf op: Landgenoten en andere burgers, het gaat goed in dit land sinds mijn aantreden en niemand weet beter dan ik dat dat komt door die fantastische marktwerking. Vraag en aanbod, die zorgen voor evenwicht en Nederland zal, zolang ik op mijn post blijf, in evenwicht zijn. Willen we dat evenwicht kwijt? Nee natuurlijk! Daarom zal ik het parlement opleggen de grondwet te veranderen. Voortaan niet meer om de vier jaar die tijdrovende verkiezingen, maar blijf ik op mijn post. Om dit te vieren, roep ik 1 december uit tot nationale feestdag!”
Innerlijk verstarde Ingrid, maar ze slaagde erin een glimlach op haar gezicht te zetten.
“Dat is geweldig, meneer Trots,” zei ze met zachte stem. “Niemand weet beter dan u dat alle ellende in dit land nu verleden tijd is.”
“Zo is het maar net, Ingrid. En dan wil ik nu het avondprogramma met je doornemen. De vergadering heeft niets te betekenen, want Chuang heeft maar te doen wat ik zeg. Maar hij moet met een beetje leuk gevoel terugkeren naar China, dus jij gaat na afloop met hem uit.”
“Dat wordt lastig, vanavond, meneer Trots. Ik moet mijn oude, zieke moeder gaan opzoeken, het is al zo lang geleden dat ik haar heb gezien.”
“Die moeder van jou is morgen ook nog wel oud en ziek. Of dood, nog beter. Oude mensen zijn overbodige lastposten. Jij gaat met meneer Chuang uit. Zoek maar een leuk restaurant uit, en een nachtclub en vannacht een hotelletje.”

De vergadering, die om onduidelijke reden in Utrecht werd gehouden, was inderdaad niet ingewikkeld. Rudolf Trots vertelde over zijn grote successen als manager waarbij hij niet vertelde dat negen van de tien bedrijven die hij was gestart failliet waren gegaan. Hij benadrukte hoe geniaal het van hem was om de dingen te verzinnen, want als je het aan de mensen overliet, ze niet verplichtte tot aankoop, had je binnen de korste keren stagnatie en recessie. Toen Chuang voorzichtig opmerkte, dat hij onderweg vanaf Schiphol erg veel daklozen had gezien, was Rudolf Trots uitgevaren:
“Dat zijn de leprozen van deze tijd! Daar moeten korte metten mee worden gemaakt, want ze verpesten alles voor de hardwerkende Nederlander. Ze moeten eens leren werken. Binnenkort, als ze zich niet verbeteren, zal ik een klusje voor ze bedenken. Ik denk dat jij nog wel wat mensen kunt gebruiken in de Dingenfabriek, Chuan!”
Chuan knikte en staarde naar het papier dat voor hem lag.

Cheng Chuan en Ingrid van Plaggenhut liepen over de Elisabethstraat.
“Meneer Chuan,” begon Ingrid. “Ik moet u entertainen tot en met het bittere einde in de vroegste ochtenduren, als u begrijpt wat ik bedoel. Het is niet persoonlijk, maar daar heb ik geen zin in. Kunt u er mee akkoord gaan dat we het bij een etentje laten?”
“Zeg maar Cheng, Ingrid. We gaan een kroketje halen bij de Febo. Ik vertel Trots dat ik een geweldige, opwindende avond heb gehad en dat de ontvangst in Nederland heel stimulerend was.”
“Dat zou ik erg op prijs stellen. Je weet hoe slecht hij er tegen kan, als iemand niet precies doet wat hij zegt.”
“Tja, het is nu eenmaal een idioot. Ik zit ondertussen in grote moeilijkheden, want die fabriek in China bestaat helemaal niet. Ik recycle, zeg maar. Ik haal die troep op van de afvalstations en dan laat ik ze zogenaamd binnenschepen met een container uit China. Gelukkig zijn er hier mensen die me helpen.”
Ingrid voelde hoe haar mond open zakte.
“De dingen worden niet gemaakt?”
“Nee, natuurlijk niet. We hebben een keer een hele hoop plastic geverfd en in willekeurige vormen geperst en dat was genoeg. Trots betaalt bijna nooit, maar het geld dat hij af en toe betaalt, gaat naar de opleidingen van de kinderen van fabrieksarbeiders. En die arbeiders maken dingen die wel nut hebben.”
Ingrid barstte uit in lachen.
“Als hij dat wist, zou hij zo dood neervallen. Of echt ontploffen.”
“Als ik dan maar niet bij hem in de buurt ben. Dat hete vet over mijn goede pak, ik moet er niet aan denken.”
Toen ze het kroketje op hadden, schudde Cheng haar de hand.
“Het ga je goed, Ingrid. Ik weet wat je doet, ik heb mijn ogen niet in mijn zak. Ik hoop dat jullie die krankzinnige wegkrijgen. Hij maakt alles kapot en niet alleen Nederland. Als hij zijn zin kreeg, zou hij zijn idiote beleid over de hele wereld exporteren.”

Ingrid liep naar haar kamer, die ze huurde zolang ze voor Trots werkte en kleedde zich om. Voordat ze het huis verliet, trok ze een dikke jas aan. Het was guur geworden, guurder dan gewoonlijk in deze tijd van het jaar.

VII
De groep zat aan het ontbijt. De nieuwelingen, Felicia, Theo en Maria, waren erg handig in het vinden van voedsel en ze hadden de beschikking over geld. Er was van alles: eieren, beschuit, kaas, koffie en thee. De mensen aten in stilte, want voor de meesten was het lang geleden dat ze zo lekker hadden gegeten.
Het was zo’n gure herfstdag zoals je die vaker hebt in tijden van crisis: kil en regenachtig. Zo ging dat over de wereld. In Rusland viel de winter steevast ongewoon vroeg in als een vreemde mogendheid het land binnentrok, in Afrika was er onder dezelfde omstandigheden extreme droogte.
Maar dit was Nederland, waar extremiteiten niet pasten, dus er was regen, wind en kilheid. Die konden mensen passief maken, als je niet uitkeek. Het zou kunnen gebeuren dat Rudolf Trots zijn macht behield door de weersomstandigheden.
Ulrike lag behaaglijk bij het vuur. Nog nooit was ze zo ontspannen geweest. Ze voelde zich volkomen veilig, nu ze was verlost van de spanningen van het almaar moeten halen van de target en de zorgen over het betalen van de hypotheek. Om nog maar te zwijgen over de dingen, die wekelijks moesten worden aangeschaft.
Zo wilde ze altijd blijven liggen, zo zonder zorgen en gekoesterd door de groep, die als een moeder was.
Maar zo ging dat niet in het leven. Na het ontbijt stond Maria op en klapte in haar handen:
“Mensen, het is tijd voor het maken van een plan. Wij zijn hier bijeen voor een ding, namelijk om Rudolf Trots een halt toe te roepen. We zouden hem eenvoudigweg kunnen omleggen, maar dat heeft een averechts effect. Het beste is als hij zichzelf te kakken zet, als we hem iets kunnen laten doen waardoor hij voorgoed naar de achtergrond verdwijnt. Hij mag best dood, dat zou heel mooi zijn, maar dat moet niet nodig zijn.”
“En hoe had je dat gedacht, Maria,” vroeg Maud. “Sommige dingen zijn sterker dan ons. Trots’ macht bijvoorbeeld. Niemand kan die breken.”
“Niets is onmogelijk,” zei Ulrike. Ze was met tegenzin uit haar droomstemming gekomen. “Zoals het nu is, mag het niet blijven, dus we moeten wel wat verzinnen. Het is erop of eronder.”
“Laten we om te beginnen eens een dagje Den Haag doen, eens kijken hoe dat Penthouse van hem eruit ziet,” zei Theo. “Ik heb trouwens wel zin in een rondje Holland. Mijn voorvaderen komen hier vandaan, dus ik wil iets van het land zien.”

Maria, die over onbeperkte middelen leek te beschikken, kocht voor iedereen een treinkaartje. Ook de Spoorwegen waren echter niet meer wat ze waren geweest. De Staat had zich geheel teruggetrokken en de geprivatiseerde spoorwegen mochten alles doen wat ze maar bedachten. Om te beginnen waren de kaartjes erg duur geworden. Dan was er nog het probleem van de dienstregeling. In het station was een soort Rad van Fortuin opgesteld. Reizigers, die een kaartje hadden, mochten daar om de beurt aan draaien. Een beschikbare trein ging naar de bestemming die de pijl aanwees. Volgens de Geprivatiseerde Spoorwegen was dit de manier om vertragingen te voorkomen. Immers, niemand wist van tevoren waar de pijl terecht zou komen, dus kon er geen sprake zijn van een trein die te laat vertrok. Het kon voorkomen dat er tien keer op een dag een trein naar Groningen vertrok, terwijl er honderden, of duizenden mensen wachtten op een trein naar Amsterdam.
Op het moment dat de groep aankwam in de stationshal waren er niet heel veel wachtenden. Dat aantal nam ook af, omdat steeds minder mensen geld hadden om de trein te betalen.
“Nou,” zei Felicia. “Absurd systeem natuurlijk, maar ja, wat is er nou niet absurd in dit land. Laten we om de beurt maar draaien. Ik begin wel.”
Ze liep naar het rad en gaf er een stevige slinger aan. De pijl bleef op Amersfoort staan.
Ze moesten wachten tot er een volgende trein het station binnenkwam. Eindelijk, na drieeneenhalf uur, wees de pijl Den Haag aan.

Ulrike zat bij het raam. Het was lang geleden dat ze in de trein had gezeten. Toen ze bij de bank werkte, reisde ze in haar lease-auto. Het was not done om naar een klant te gaan met het openbaar vervoer. Je moest in je BMW komen voorrijden, zodat de klant kon zien hoe succesvol de bank was. Nu, slechts enkele weken nadat ze nog in zo’n pooierbak had gereden, bedacht ze hoe absurd het was. Ze was in een tredmolen terecht gekomen zonder dat ze het door had. Elke dag weer werken aan de verkoop van lucht. Zoveel anders dan de Dingen van Rudolf Trots was dat niet. Als de tijden veranderden en ze haar inkomen moest gaan verdienen, zou ze iets anders gaan doen. Iets nuttigs, of in ieder geval niet zoiets opgeblazens. Ze zou sober gaan leven, genoegen nemen met een goede fiets en met een eenvoudige doch voedzame maaltijd. Misschien zou ze zelfs in een groep gaan wonen. Ze schrok toen ze dat bedacht. Wonen in een groep, ze had nooit gedacht dat ze zoiets nog eens zou denken. Maar nood verandert de mens, dat bleek maar weer.
De schaarse weilanden die in het land nog over waren, trokken aan haar voorbij. Groene eeuwigheid, zich niet bewust van het kwaad dat in dit land heerste. Ze zou gras moeten zijn, groeiend tegen de verdrukking in.
Maria stond in het gangpad.
“Het plan is als volgt: zodra we in Den Haag zijn, gedragen we ons als een groep gepensioneerden die een dagje Binnenhof doet. We gaan daar belangstellend om ons heen kijken en vervolgens onthouden we alles wat we zien. Rudolf Trots laat zich zelden zien op het Binnenhof, maar zijn Penthouse ligt er vlak bij. We gaan eerst waarnemen wat hij zoal doet de hele dag, op welke tijdstippen, enzovoort. Daarna kijken we verder.”
“We moeten anders wel voortmaken,” merkte Hillary op. “Ik heb in mijn eigen land met zo’n figuur te maken gehad en ik kan je zeggen dat ze met de dag meer mensen aan zich weten te binden.”
“Die binding kan nooit lang zijn,” merkte Ulrike op.”Hij brengt iedereen aan de bedelstaf, dus mensen moeten toch tot inkeer komen als ze aan de grond zitten.”
“We zullen zien,” zei Felicia. “We gaan ook nog bij mensen op de thee.”
Tot ze in Den Haag aan kwamen, zeilde Ulrike weg in een soort schemertoestand.

Het binnenhof zag er verwaarloosd uit, met bladderende verf bij de raamkozijnen en grauw-zwarte muren. Ulrike had verwacht dat er veel mensen zouden lopen, die allemaal een glimp wilden opvangen van bekende politici, maar er liep maar een handjevol. Dat was niet zo gunstig. Het gevaar bestond dat de groep zou worden opgemerkt door een alerte beveiliger, al was de kans klein. Deze beroepsgroep stond bepaald niet bekend om zijn scherpzinnigheid.

“Wat een rotzooi,” merkte Theo op. “Het lijkt wel een Township hier. Het wordt tijd voor een opknapbeurt. Mijn handen jeuken.”
“Eerst een andere opknapbeurt, Theo,” zei Ulrike. “Eerst die gevaarlijke gek weg.”
“Het is niet een kwestie van een dag, ofzo,” zei Felicia. “We zullen geduld moeten hebben. Ik weet hoe dat soort dingen werken. Verandering, altijd lastig.”
“Laten we niet op de dingen vooruit lopen.” Maud, die eerst niet mee wilde, stond nu op het Binnenhof, gehuld in een dikke jas, die Maria die ochtend voor haar had meegenomen.
“Kijk, daar gaat zijn marionet,” zei Ulrike. Ze wees naar de Minister van Economische zaken, die met gebogen hoofd over het Binnenhof sjokte. Zijn tred was langzaam, zelfs voor zijn leeftijd. Onder zijn arm had hij een dik pak papier. Hij keek niet op of om. Ulrike snelde op hem af.
“Meneer Wilders!” riep ze. Hij keek op en met zijn bruine ogen keek hij lodderig in haar richting.
“Mag ik een handtekening van u?” Er verscheen een vage glimlach op zijn gezicht en hij knikte. Ulrike gaf hem een blanco stuk papier, waarop hij gretig zijn handtekening plaatste.
“Doe nog maar een.” Hij deed wat ze vroeg en knikte haar vriendelijk toe.
“U weet toch wel wie het hier echt voor het zeggen heeft, mevrouw?” vroeg hij.
“Ja, natuurlijk weet ik dat uiteindelijk alles om u draait. Dat is toch altijd zo geweest? Geen moment is het in mij opgekomen dat het anders zou zijn.” Sprak Ulrike op fluistertoon. Wilders straalde en gaf haar een klopje op de schouder.
“Het doet me goed dat mijn volgelingen mij niet in de steek laten, ook al heeft het er soms de schijn van.”
Ulrike knikte en draaide zich om. Het had niet lang geduurd of ze begon te kotsen.
“Twee handtekeningen,” zei ze. “Hoe weet ik nog niet, maar die kunnen van pas komen.”
Ze zagen Wilders naar het Penthouse van Rudolf Trots sloffen. Hij had duidelijk geen zin om daar te verschijnen.

Nadat ze een tijdje zo wat rondgekeken hadden, en niets opmerkelijks hadden gezien, kwam er een kortdate vrouw op ze aflopen. Ze droeg een dure, witte mantel en ze liep op ongemakkelijke pumps. Het was een wonder dat ze er in slaagde niet te vallen.
“Ik ben Ingrid van Plaggenhut,” zei ze. “De secretaresse van de heer Trots. Mag ik u verzoeken mij te volgen?”
Daar zou je het hebben. Ze waren betrapt en wat er nu zou gebeuren, daar durfde niemand zich een voorstelling van te maken. Ingrid van Plaggenhut ging ze voor naar het gemeentehuis, ooit heel statig en modern, nu totaal verwaarloosd. Ze opende de deur die uit bleek te komen op een klein zaaltje en gebaarde, dat iedereen moest gaan zitten.
“Zo,” zei ze, nadat Felicia de thee had ingeschonken die klaar stond. “Dan is het nu tijd om ter zake te komen, want ik geloof dat we hetzelfde willen.”
De meesten van de groep begonnen ongemakkelijk in hun stoel te schuiven. Hetzelfde willen als Rudolf Trots? Dat leek onwaarschijnlijk. Ulrike zag iets in de vrouw dat haar vaag bekend voorkwam, maar ze kon het niet plaatsen. Misschien iemand van vroeger, van de bank, of zelfs van nog vroeger, van school. Maar hoe ze ook nadacht, ze kon er niet opkomen.

VIII
Ulrike liep samen met Hillary door de Schilderswijk. Het was een mooie, zonnige herfstdag. Zo’n dag waarop iedereen even vergeet dat het winter is, een langdurige, grauwe winter die al jaren de lentes en de zomers overschaduwt. Zo’n dag waarop iedereen begint te denken dat er nog hoop is, hoop op verandering, op een land zonder Rudolf Trots en Geert Wilders. Maar vooralsnog was alleen het weer aanleiding tot een wat vrolijker stemming. Rudolf Trots had die ochtend door de radio aangekondigd dat er strenger toezicht zou worden gehouden op het voldoen aan de verplichting dingen te kopen. Arrestaties en veroordelingen zouden sneller gebeuren dan voorheen. Zelfs was er sprake van verplichte tewerkstelling in de Dingenfabriek in China.
“Wat moet dat een klap geweest zijn, toen jij van Trump verloor,” zei Ulrike. Natuurlijk had ze destijds, na dat vreselijke moment waarop de wereld ineen begon te storten, alle nieuwsberichten gevolgd, gediscussieerd op Facebook en op andere podia, maar nu had ze de kans om de reactie vanuit de bron te horen.
“Oh, als ik daar nog aan denk,” verzuchtte Hillary. “Het was een vreselijk moment. Toen ik de uitslagen aan het volgen was, geloofde ik niet wat ik zag. En ja hoor, hij had zijn 270 kiesmannen bij elkaar. Ik snapte ook wel dat ik geacht werd meteen een verliezersspeech te houden, en dan ook nog in de trant van McCain, dat het volk gekozen had en dat we allemaal achter onze president moesten gaan staan en dat soort bullshit, maar ik kon het gewoon niet. Eerst heb ik een halve fles wodka gedronken en Putin gebeld toen ik flink wat achter mijn kiezen had. Ik heb hem uitgescholden voor vuile, verrotte machopik met zijn dictatoriale neigingen en zijn moorden op iedereen die tegen hem was. Ik liet me helemaal gaan. En dan nog die foto van jou met je naakte witte lijf op dat paard! Een homofoob in een homo-erotische pose! Volgens mij hadden jij en Berlusconi wat, heb ik geroepen. Nu verstond hij geen woord Engels, dus ik dacht dat ik het wel kon maken, maar ja, ik kreeg het toch terug later, dat ik dat niet had mogen doen enzo.
Maar goed, zelfs die halve fles wodka maakte me niet dronken genoeg om mijn pijn te vergeten. Die debatten die ik met die hufter moest houden, stonden nog diep in mijn hart gegriefd. Die uitzendingen waren al anderhalf uur, maar ik moest urenlang met dat stuk stront doorbrengen. Hij zei een keer dat ik me niet zo bezig moest houden met wat hij met vrouwen deed, want een lelijkerd als ik zou hij met geen vinger aanraken. Hij zei dat hij me, op 21 januari 2019, zou laten oppakken en me een flink lesje zou leren. Hij zou me hoogstpersoonlijk martelen, of dat nou toegestaan was of niet. De hele tijd liep hij achter en voor me langs, gewoon om me te laten zien dat hij er was. Ik rook zijn zweet, hoorde zijn gesnuif. Hij was net een kankergezwel dat zich buiten mijn lichaam ophield.
En dan dat verlies…Ik kon het niet verdragen om ook maar iedereen onder ogen te komen. Bill heb ik meteen gedumpt, had ik twintig jaar eerder moeten doen en eigenlijk wilde ik de hand aan mezelf slaan. Al mijn kansen waren verkeken. Mijn politieke leven was voorbij. En ik kon niks meer voor Amerika doen, ik moest ze naar de afgrond zien storten. Oh, ik weet wel dat ik fouten heb gemaakt. Dat met die server…Dat was omdat dat kloteding van de overheid niet betrouwbaar was. Iedereen die een beetje overweg kon met de systeembeheerder kon bij mijn emails en reken maar dat er veel waren die gingen slijmen bij Teresa. Bovendien viel die machine ook nog eens vaak uit en ga maar eens uitleggen waarom je niet meteen antwoordt op een aanbod uit Qatar. Maar ik had moeten bedenken dat ze dat tegen me zouden gebruiken. Dat had ik kunnen weten. Stom, stom, stom!
En toen kwam dan dat moment dat ik hem moest bellen. Had ik ‘s nachts al gedaan, met de mededeling dat ik later zou terugbellen. Ik kreeg het niet uit mijn strot, gefeliciteerd. En, nadat ik mijn roes had uitgeslapen, want nadat ik de rest van de fles had leeggedronken viel ik even in slaap, belde ik hem:
“Hoi Hillary, dit is zeker een klap voor je, he? Nooit gedacht, he? Nou, kakmadam, ze schijten op je, je landgenoten schijten op je. Altijd al geweten, maar nu weet jij het ook.” Het liefst had ik de hoorn erop gegooid, bij wijze van spreken dan, want tegenwoordig gooi je de hoorn er niet op, maar schuif je met dat rode telefoontje, maar goed ik dwaal af. Ik vervrouwde me en sprak uit wat ik moest uitspreken maar wat pijn deed in mijn keel:
“Gefeliciteerd met de overwinning, meneer Trump”
“Zeg maar Donald, Hillary. We zijn toch best close geworden de laatste maanden? We hadden onze meningsverschilletjes, maar dat was allemaal voor het gevecht. Diep van binnen weet je wel dat ik altijd de beste was. Diep van binnen was je altijd onder de indruk. Hoe kan het ook anders, zeker als je die Bill naast je gewend bent. Hij had die Monica moeten mollen! Je laat je toch niet zo impeachen door zo’n slet? Zal mij niet gebeuren. Met een blok beton de Hudson in, zo gaat dat met die teven. Zonder pardon. Als ik jou was, zou ik maar eens fijn de oma gaan spelen, Hillary, want voor jou is het over en uit. Op alle fronten: je bent nooit een schoonheid geweest, maar nu heb je helemaal je beste tijd gehad. Jij kunt maar beter niet meer voor een camera verschijnen. Eigenlijk kan ik het Bill niet eens kwalijk nemen dat hij vreemd ging bij het leven. Zelfs toen je jong was, was je al met geen tang aan te pakken.
Maar goed, Hillary, bedankt voor je welgemeende felicitaties. Ik zal dit land geweldiger en rijker maken dan het ooit is geweest, ik zal het zuiveren van vreemde smetten en ik zal de mensen het oude, het goede Amerika teruggeven. Types als jij hebben daar niks meer te zoeken, het is over en uit, misschien schop ik jullie er wel uit, we zullen zien.”
“Goedendag, meneer Trump,” wist ik nog uit te brengen. Daarna barstte ik in een enorme huilbui uit. Om alles. Om het feit dat ik geen president werd, terwijl ik eigenlijk had gewonnen, om het feit dat de grootste proleet die je maar kunt verzinnen van mij gewonnen had, om het feit dat ik had afgedaan, dat ik was uitgespeeld. De woede. Die machteloze woede. Met alle kracht die ik in mij had, bereidde ik mijn verliezersspeech voor. Die had ik niet gemaakt. Want ik had niet verwacht dat ik zou verliezen. En ik heb ook niet verloren. Maar goed, ik moest spreken, dezelfde dag nog. Dus zo kwam het dat ik die speech hield, dat ik zei dat ik die gek wou helpen en dat ik hoopte dat hij een succesvol president zou zijn. Dat hoopte ik helemaal niet, ik hoopte dat hij de eerste dag al plat op zijn bek zou gaan. Al mijn advocaten waren al aan het werk voor de impeachmentprocedure. We zouden een reden moeten hebben, maar die zou zich echt wel aandienen in de eerste week.”
Ulrike had de hele tijd gezwegen. Het was de eerste keer dat Hillary zoveel had gesproken. Meestal was ze nogal stil. Haar nederlaag, hoe lang geleden ook, had kennelijk diep in haar gekerfd. En het was ook nogal wat geweest, natuurlijk. De beoogde winnaar, die op het laatste moment nog werd geklopt. En die, nota bene, eigenlijk had gewonnen, als dat rare systeem van the winner takes it all er maar niet was geweest.
Voor een woning zat een man op een plastic stoel, slechts gekleed in een trainingsbroek en een hemd. Hij was erg dik en zijn spekarmen zaten onder de tatoeages. Zijn kaalgeschoren hoofd glom en de gouden oorbellen tinkelden. Net een versierde kerstboom, dacht Ulrike, maar het is een wonder dat zo’n vent het niet koud heeft. Spek heeft ook zo zijn voordelen. Ze dacht aan haar missie. Ze moest met de man in gesprek gaan. Daar voelde ze minder voor. Types als hij ging ze meestal uit de weg, want ze zagen eruit alsof ze je met een hand konden wurgen.
Ze vervrouwde zich echter en stapte op de man af.
“Goedemiddag, meneer, lekker weertje, he?” Het was geen lekker weertje, het was verdomd koud en als Ulrike naar de man keek, kreeg ze het nog kouder.
De man nam een slok uit het blik bier dat naast zijn stoel stond en zei:
“Het gaat wel. Ik mag dat wel, zo’n zonnetje. Dat kunnen die klotebuitenlanders tenminste niet van ons afpakken!”
Daar begon het al. Meteen in de eerste regel raak.
“Wat hebben ze van u afgepakt dan?” vroeg ze, terwijl ze haar braakneigingen onderdrukte.
“Van mij krijgen ze niks! Want ik geef ze de kans niet, dat stelletje uitvreters! Maar ze pikken de banen in van onze Hollandse jongens als ze tenminste niet bij de Soos lopen!”
“De bijstand? Is die niet afgeschaft?”
“Afgeschaft of niet, hullie lopen erin! Ik weet er alles van, als je geld wilt, kun je aan geld komen. Je moet alleen weten waar je het moet halen!”
“Wat voor werk doet u? Je moet veel verdienen tegenwoordig om de dingen te kopen.”
“Ik werk niet. Ik kan alles maar ze zien mijn talenten gewoon niet, de klootzakken! Tegenwoordig zijn de bazen allemaal buitenlanders. Indiers en dat soort lui. En maar uitbuiten. Nou, dan hebben ze aan mij een verkeerde, want ik laat me niet uitbuiten! Liever op een houtje bijten of mijn poen halen van degenen die het van mij hebben gestolen!”
Ulrike werd steeds misselijker. Wat een stinkdier, die man. Maar een vrouw op missie laat zich niet snel ontmoedigen, dus ze ging verder:
“En dan heeft u genoeg om de dingen te kopen? Vind u het niet een beetje belachelijk dat mensen worden gedwongen om dingen te kopen?”
“Helemaal niet! Die Trots heeft groot gelijk. Hij is gewoon een goede zakenman, als we die twintig jaar eerder hadden gehad was het hier niet zo uit de hand gelopen! Ik koop de dingen. Ik bewaar ze in mijn schuurtje, want je weet nooit hoe je ze eens kunt gebruiken!”
Hij knipoogde.
“Veel geluk dan maar verder,” zei Ulrike. Ze trok Hillary aan haar mouw, want die stond met open mond naar de man te kijken.
“Dat je die hier ook hebt!” bracht ze uit toen ze een eindje verder waren gelopen. “Ik dacht dat we die lui iets Amerikaans waren, het gespuis dat boven kwam drijven toen Trump aan de macht was!”
Ulrike knikte. Een diepe somberheid had haar overvallen: als mensen zo dachten, hoe was het dan mogelijk om Rudolf Trots weg te krijgen, hoe konden ze mensen dan ooit op andere gedachten brengen?
“Het wordt lastig, heel lastig,” zei ze. “Felicia kan het zo gemakkelijk uittekenen maar in de praktijk is het heel anders. Luister naar de mensen en overtuig ze, ja, ja!”
“Toch zal het op die manier moeten,” zei Hillary. “Dat we dat niet deden, destijds, was een van onze grootste fouten en de belangrijkste reden dat die Trumpisten wonnen. Niet dat ik weet hoe ik het moet aanpakken, hoor. Zo werkte het gewoon niet in mijn tijd. In New York en Washington was iedereen zo redelijk, kon je met iedereen praten en heus niet alleen met de elite. Ook met de schoonmaker, de kapper. Wist ik veel dat het bij die Rednecks zo anders was!”
“Noem je ze nog altijd zo?”
“Wat?”
“Rednecks. Dat alleen al lijkt me een lastige term als uitgangspunt voor een goed gesprek.”
“Sorry, je hebt gelijk. Dat komt door die griezel van daarnet. Met zoiets kun je niet praten, die kun je niet meer bereiken. We moeten een andere strategie bedenken. Ik was heel goed in strategieën, weet je dat? Die hele godverdomde verkiezingsperiode lang en ook toen ik Minister van Buitenlandse zaken was. Het was soms net schaken. Ik dacht als we die moslimbroederschap het zaakje in Egypte nou laten regelen, komt alles goed. Dat leken redelijke mensen: voor meer zeggenschap, democratie, goede banden met het Westen. En dan slaan ze aan het moorden omdat niet iedereen het woord van Allah zoals zij dat begrepen voor waar aanneemt! Zo goed was ik nou in strategie. Nou, in Egypte hoef ik me niet meer te vertonen want daar slaan ze mijn kop eraf. En geef ze eens ongelijk. Mijn god, wat waren we arrogant. De cijfers wezen de goede kant uit, al jaren. Barrack voerde een prachtig beleid, kansen voor iedereen! Alleen niet voor de mensen in de Mid-West, daar liep iedereen weg, behalve de mensen die niks konden omdat ze oud waren of heel slecht opgeleid. Of allebei. Wist ik veel! Ik dacht dan ga je toch gewoon naar de Avondschool als je te weinig opleiding hebt? Maar dat het zo niet werkt, daar ben ik nu wel achter. Mensen die nooit iets geleerd hebben, weten niet hoe dat moet. En, diep van binnen, geloven ze dat ze er te stom voor zijn. En daar schamen ze zich dan weer voor waardoor ze er ook nog eens niet over willen praten. Dus beginnen ze te roepen dat de moslims eruit moeten, al is er in hun hele county geen moslim te vinden. En dat wist ik niet. En Bill ook niet. Bill is trouwens toch een rechtse zak, nog zoiets wat ik veel te laat snapte. Echt zo’n verwend kreng uit een rijke familie: geld, vrouwen en altijd maar feesten. Gaat alle confrontaties uit de weg. Weet je nog? Don’t ask, don’t tell, op die voorwaarde mochten homo’s in het leger blijven. Net of de mensen die we de oorlog insturen ons iets schuldig zijn in plaats van andersom. Maar zo was Bill. Anders werden die generaals kwaad, want die wilden geen flikkers in het leger. Dat die er gewoon altijd al waren, hadden ze helemaal niet door. Wat een schok moet dat zijn geweest toen ze erachter kwamen.
Mijn campagneteam werkte dag en nacht, toen ik eenmaal kandidaat was. Heb ik trouwens ook nog hard genoeg voor moeten vechten. Ze wilden me helemaal niet. Mensen van mijn eigen partij, die altijd vriendelijk naar me hadden geglimlacht, wilden me niet! Maar dat zeiden ze natuurlijk niet. Nee, ze begonnen over dat het tijd werd voor nieuw elan. En toen benaderden ze Bernie Sanders. Over Jong Elan gesproken….Hij was zo ongeveer de oudste die ze konden vinden. Wel een wijs man overigens. Misschien zou hij Trump wel hebben kunnen verslaan. Maar zo keek ik er niet naar, destijds. Ik wist gewoon dat dit mijn laatste kans was. Als ik nog vier jaar had moeten wachten, was ik te oud. En wat was ik blij toen Trump kandidaat werd. Ik dacht die wil niemand, die krijgt helemaal geen stemmen of misschien een paar van zijn eigen familie, maar daar heb ik, en met mij nog meer mensen, me sterk in vergist. Tjonge, Tjonge, wat heb ik me vergist! We hebben er nog aan gedacht om het Electoral College om te kopen, dat ze toch voor mij zouden stemmen. Maar dat hebben we niet gedaan, dat zou een burgeroorlog hebben veroorzaakt. En impeachment? We hadden wel door dat dat ook niet meteen de oplossing was, want dan kregen we met die rechtste zak van een Pence te maken.
Na zijn inauguratie, op 20 januari 2017, begon het direct. Ik hoor hem nog zeggen: we gaan winst maken met dit land, grote winsten, zulke grote winsten dat we er ziek van worden, dat we er genoeg van krijgen, zo groot gaan mijn winsten worden! En meteen gaf hij opdrachten tot het bouwen van wegen en bruggen, tot herstelwerkzaamheden, noem maar op. De republikeinen gingen helemaal over de zeik natuurlijk, want het kostte een vermogen en dat kon alleen worden betaald met schulden. Daar zat Trump niet mee. Als jullie met mij meegaan, schaf ik per direct Obamacare af, zei hij en dat zagen ze wel weer zitten. Binnen de kortste keren gingen hele families failliet door ziekenhuiskosten. Want voor de meeste mensen was verzekeren onmogelijk geworden. Toen hij zag, wat hij ze zo openlijk had afgenomen, gooide hij het op een akkoordje met de verzekeraars: iedereen moest zich verplicht laten verzekeren, maar ze hoefden niet uit te betalen als ze konden aantonen dat de ziekte er al was voordat de verzekering werd afgesloten. En dat konden ze altijd aantonen. Ze zeiden dat de zieke in gebreke was gebleven door zich niet regelmatig te laten checken in bijvoorbeeld in een van de Trumpcare centres. Zo’n check, waar je niks aan had natuurlijk, kostte tienduizend dollar dus niemand deed dat. En zo ging het maar door: moslims mochten het land niet meer in, ook niet meer voor een vakantie. Want het konden altijd terroristen zijn, je wist maar nooit, dat had 9/11 wel bewezen. Mensen uit Islamitische landen werden gewoon teruggestuurd en de extra ticket moesten ze zelf bewaren. Drama’s waren dat, want familiebezoek was nu niet meer mogelijk. Oh ja, weet je wie hij wel toeliet? Die oliesjeiks uit Saoudi Arabië, dat land waar ze mensen ophangen voor overspel. Want daar haalde hij de olie vandaan en dat wou hij blijven doen. Alternatieve energie, daar had hij niks mee. Onzin, zei hij, energie is goed voor de economie en daar draait het allemaal om. Al het andere is onbelangrijk. Er is helemaal geen opwarming van de aarde, de aarde is altijd al warm geweest, nog wel warmer dan nu, denk maar aan de tijd dat de dinosaurussen leefden, mijn god, wat was het toen warm, de mussen vielen dood van het dak als er toen daken waren geweest. En weet je wie ook mocht komen? Jullie Geert Wilders. Die is nog eens gefêteerd in de Trump Tower. Trump had allerlei meiden opgetrommeld die in hun slipje kwamen dansen en het meest verrukkelijke eten was overal. Maar die Wilders van jullie vond er niks aan, want die valt alleen op zichzelf. Dat was een van de redenen waarom Trump Rudolf Trots steunde, en niet Wilders. Die heeft zich niet dankbaar genoeg getoond. Die heeft daar met een zuur gezicht naar die meiden zitten kijken in plaats van ze te grijpen, zoals Trump. En nu hij de loopjongen van Rudolf Trots.”
“Trots lijkt erg veel op Trump,” zei Ulrike. “Misschien is hij aan zijn universiteit geweest. Misschien leren ze het daar, op Trump lijken.”
Hillary lachte.
Ze kwamen bij een krantenkiosk aan. Ulrike bekeek de kranten. Ook die waren veranderd onder het bewind van Rudolf Trots. “Weer grote successen van onze Premier” “De dingen worden goed verkocht en Nederland wordt steeds rijker” “Perk en paal aan dakloze luiheid!”.
Ik ga die troep niet eens lezen, dacht Ulrike, die al geen kranten meer las sinds ze haar onbetaalbare woning had verlaten.
Uit de moskee vlakbij schalde de oproep tot het gebed.
“Dat Trots dat nog niet verboden heeft. Dat hoort toch niet in de Nederlandse cultuur?” Ulrike grinnikte.
“Trump maakte casino’s van de moskees. Hij zei dat hij er trots op was, want zo werd veel meer mensen een plezier gedaan. Wie wilde nu niet een gokje wagen? Wie liet een kans op onmetelijke rijkdom nou lopen? Gokken was beter dan bidden voor een Allah die niet eens christelijk was. Trouwens, zo christelijk was hij helemaal niet. De katholieke priesters noemde hij die nichten in jurken die hem alleen maar in een pot honing hebben gehangen ofzo, die moeten hun bek houden. En dat gedoe van die Evangelisten met hun eeuwige bijbel die ze ook nog in je hotelkamer neerleggen, dat moest ook maar eens afgelopen zijn. Wat had je nou aan die letters? Als je een beetje snugger was, kon je alles zelf wel bedenken met je gezonde verstand. Hij zei ik heb de bijbel nog nooit gelezen en dat ga ik niet doen ook Het is allemaal geschiedenis maar ouwe geschiedenis en daar heb ik geen tijd voor.”
“Het is trouwens best stil op straat,” merkte Ulrike op. “Vroeger was het hier altijd druk, net of iedereen binnen blijft. Misschien is het allemaal nog erger dan ik dacht, durven ze de straat niet meer op. Of misschien hebben ze twee of drie banen, om die verdomde dingen te kunnen betalen.”
“Wie zal het zeggen? Bij ons begonnen ze te stelen om al die zorgkosten te kunnen betalen. De premies, waarvoor ze niks terugkregen, waren torenhoog geworden en mensen bleven maar proberen om het te redden, hoewel het heel duidelijk was, dat dat niet ging lukken. Ach meid, ik kan je zoveel vertellen over die ellendeling en de chaos die hij heeft veroorzaakt, ik kan er boeken mee vullen, wat zeg ik, complete bibliotheken! Het was gewoon een grote horrorshow!”

mijn hart klopt op mijn keel ik ren ik ren maar ik lig op bed of nee het is geen bed het is een koude plank in een koude kelder buiten zoemt het of is het in mijn hoofd flitsen ik zie flitsen in mijn ogen en in mijn hoofd seinen lijkt het soms rood soms is het bloed gisteren lag er een dode op straat een verhongerde graatmager niemand keek naar hem om iedereen liep zomaar voorbij zover is het nu gekomen ik koop geen dingen ik kan dat niet betalen ik ben allang alles kwijt ik hou me schuil voor de dood maar de dood zal mij vinden hier liggend of morgen misschien op straat ooit vind de dood mee of nee niet ooit binnenkort want dit is niet te harden ik had een goed leven met een baan een huis een vriendin alles erop en eraan ik dacht dat het altijd zo zou blijven maar zo bleef het niet duizenden verscheurende bekken verschenen ineens uit het niets rauwe kreten uit de kelen nauwelijks te verstaan ze brulden en ze brulden dat wij het ze allemaal hadden aangedaan en dat ze het terug kwamen halen en ik wist niet wat het was wat we ze hadden afgenomen en ik wist niet wie zij waren ik dacht dat iedereen wij was maar dat was niet zo de brullende stemmen de van haat vertrokken gezichten de verwrongen handen die ze zo om mijn nek hadden kunnen leggen om me te wurgen en misschien is het geeneens een geluk dat ze dat niet hebben gedaan want daarna kwam de hel.

 

IX
Rudolf Trots zat in zijn kolossale kantoor en staarde naar de tijgerkop aan de muur tegenover hem. Die had hij geschoten toen hij op Safari was met zijn klas van de Trump-academy. Wat was dat mooi geweest: mannen uit allerlei delen van de wereld die zich konden gedragen als echte mannen. Allemaal blank natuurlijk, het heersende type, het type dat geboren was om te heersen, wat al die watjes er ook van mochten zeggen.
De tijger was vastgehouden door twee van die roetmoppen en hij had hem, van drie meter afstand, zo tussen zijn ogen geschoten. Meteen dood. Wie doodde er tegenwoordig nog een tijger? Niemand! Want de mannen waren ontmand, die gingen met hun pantoffels in de huiskamer zitten luisteren naar het gezeur van hun vrouw en soms gingen ze zelfs iets totaal idioots doen, zoals hun overhemd strijken.
Gelukkig namen ze de macht weer terug. Overal in de wereld gebeurde dat. In Duitsland zat die blonde man, een godheid om te zien en zowaar hij hier zat, als hij een vrouw was geweest, had hij met hem willen trouwen. Hutler heette hij, toevallig, of misschien had hij zijn naam gemaakt uit bewondering voor die andere, die de boel ook eens flink had opgeschud in Europa. Het was triest, maar na verloop van tijd moest de boel worden opgeschud. Dan moesten mannen als hij orde op zaken stellen, hard, maar ook met mannelijke tederheid.
Weer dacht hij terug aan zijn tijd op de Trump-academy. Wat had hij genoten. De omgang met gelijkgestemden was zo stimulerend! Je kon gewoon alles zeggen wat je wilde, zonder meteen op je vingers te worden getikt. Als witte kerels onder elkaar, die wat in de melk te brokkelen hadden, begrepen ze elkaar.
Het woord Academy had hem aanvankelijk afgeschrikt: dat leek toch wat op universiteit en leren en daar hield hij niet van. Hij was een man van de praktijk, zoals alle echte mannen. Intuïtie, daar draaide het om. Je hoefde geen boeken te lezen om te weten wat je te doen stond en wat er allemaal mis was in de samenleving. Die hoofddoeken, dat gejammer van die moslims, die verrotte koppensnellers, de verwijfdheid van zich mannen noemende wezens die zich maar lieten commanderen door de wijven, de wijven die het verdomden zich een beetje leuk op te tutten zodat je als man wat had om naar te kijken en die een veel te grote bek hadden. Dichttimmeren die bekken! Eten koken en er ‘s avonds, als je man terugkomt van zijn werk, leuk bij lopen. De moslims de grens over, terug naar moslimland, waar dat ook mocht zijn. Gewoon zandhappen in die woestijnen!
Maar wat waren al die lui in Nederland toch koppig. Donald Trump had, toen hij de academy had bezocht, gezegd dat je je inkomsten veilig moest stellen zodra je de macht had overgenomen. De belastingen moest je verlagen, want die moest je aan allerlei dingen uitgeven die niet nuttig waren, want die brachten niks op. Wat moest je met scholen, waterwerken, wegen, en, god zal me liefhebben, met ouderenzorg! Dus je moest er iets op vinden, creatief zijn, dan kon je je kostje wel kopen.
In zijn eindscriptie, die hij kon dicteren aan een van de bevallige secretaresses die rondliepen, had hij zijn idee van het verkoop van dingen naar voren gebracht en Donald himself had opgemerkt dat dat een geweldig idee was. Lage productiekosten en hoge winsten gegarandeerd! Rudolf Trots had de maatregel vrijwel onmiddellijk ingesteld.
Maar nu dan toch die terugval in de verkoop. Wat bezielde die mensen? Dachten ze nu echt dat hij ze zomaar hun plicht liet ontlopen? Steeds vaker zag hij haveloze groepjes op straat. Allemaal lui die te bedonderd waren om te werken en maar wat op straat ging rondhangen. Nou, hij zou er wat op vinden. Iedereen erbij betrekken, erbij houden, zoals die mietjes het vroeger noemden. Als het niet goedschiks ging, dan maar kwaadschiks. Het leven was pijn, niet voor Rudolf Trots, maar voor de anderen wel, en dat donderde niet. Zolang ze hem maar ter wille waren.
Er werd op de deur geklopt.
“Binnen!” riep Rudolf Trots luid. Nog iets dat hij had geleerd op de Trump-academy: je stem door muren heen laten bulderen, daar had het volk, dat verdomde klootjesvolk, respect voor.
Geert Wilders verscheen. In zijn linkerhand had hij een papier. Hij liep langzaam naar het bureau van Rudolf Trots.
“Geef hier, dat papier. Ik hoop niet dat je er een hele roman van hebt gemaakt, want daar heb ik geen tijd voor!”
Rudolf Trots rukte het papier uit Wilders’ handen en keek naar de grafiek van de verkoop van de dingen. Het lijntje begon links, daalde eerst, maar ging op het einde iets omhoog.
“Dat betekent toch dat het de goede kant uitgaat?” vroeg hij.
Wilders knikte. Het leek wel of die vent bloosde, maar dat zou toch niet waar zijn? Wilders was een slapjanus, maar wel van het goede soort. Een goede knecht en in de grond toch wel een echte kerel.
“Nou, dat is dan mooi. Daar heb ik nou mijn ministers voor, om mij gerust te stellen. Maar ik zie wel dat het lijntje nog niet zo hoog komt als in het begin. Dus je hebt nog wat te doen, die verkoop moet omhoog. Straks zit ik hier op een houtje te bijten en daar heb ik geen zin in. Dat heb ik ook niet verdiend. Ik ben goed voor mijn mensen en die moeten goed zijn voor mij. Begrepen?”
Wilders knikte en schraapte zijn keel.
“Ik heb nog een verzoek,” zei hij.
“Vertel op. Ik hou niet van gebedel, maar wie weet, heb jij een goed idee. De wonderen zijn de wereld nog niet uit.”
“In Drakensteijn woont nog altijd die oude feeks van een koningin-moeder, Beatrix. Ik vind dat het tijd wordt dat kasteel aan het volk terug te geven. Wij kunnen het goed gebruiken voor onze heidagen, waarop we ons bezinnen op de toekomst en eens flink aan sport doen enzo.”
Rudolf Trots dacht na. Het koningshuis had hij in tact gelaten, want de mensen hielden er niet van als daaraan getornd werd. Zo erg niet dat ze weleens in opstand zouden kunnen komen als hij dat koningshuis de laan uitschopte. Voor de vorm ging hij elke week op bezoek bij de koning, die dikke trol. Altijd bekeek Willem-Alexander hem met minachting, alsof hij iets was dat hij onder zijn schoen had gevonden ofzo. Die zou hij nog weleens terugpakken. Daar was dit nog niet het goede moment voor. Maar die ouwe, die kon eigenlijk net zo goed in een huis in dat dorp gaan wonen. Ze was alleen, aan twee kamers had ze wel genoeg. Die kon ze dan ook mooi zelf schoonhouden, waren al die lakeien meteen niet meer nodig. Scheelde toch een slok op de borrel. Aan de andere kant zou haar zoon het hem kwalijk kunnen nemen, want die vent was nogal gek op zijn moeder.
“Misschien kunnen we het doen, maar we moeten het vertrouwelijk houden,” zei hij. “Is er niet een koetshuis op dat terrein? Dan gaat ze daar maar zitten. We moeten er wel voor zorgen dat ze niet naar buiten komt en dat ze geen contact opneemt met haar kinderen. Daar verzinnen we wel iets op. Een bericht sturen dat ze zit te mediteren en te bidden en dat ze niet gestoord wil worden. Daar is ze toch zo gek op?”
“Dat was meer haar moeder. Zij zelf is meer van de kunst. Denkt dat ze heel wat is omdat ze een beetje leuk kan kleien’” zei Wilders. “En zoals ze mij heeft behandeld in de tijd dat ik fractievoorzitter was en die regering moest vormen, dat is buiten alle perken. Ze had totaal geen respect voor me. Die ijspegel liet me gewoon staan en bood me geen kopje thee aan. Dus laat haar nu maar eens voelen hoe het is om de mindere te zijn.”
“De mindere, Wilders? Laat jij je koeioneren door een wijf? Natuurlijk ben jij niet de mindere van zo iemand. Jij bent een kerel! Eis je plek godverdomme eens op man!”
Geert Wilders knikte.
“Maar ik kan het dus regelen?”
“Regel jij het maar, maar ik wil er geen gedonder mee. En dat lijntje aan de rechterkant moet verder omhoog, binnen de kortste keren.”
“Goed, bedankt, Trots!” riep Wilders en opgetogen verdween hij uit de kamer.
Wat was het toch een flapdrol, die vent. Moest je hem nou toch eens zien met dat stro op zijn kop. En dan die puisten van de zenuwen. Hoe had die slapjanus ooit gedacht dit land te gaan leiden? Het was maar goed dat het daar nooit van was gekomen, want dan was er helemaal niets veranderd in dit land, dan hadden die communisten het nog altijd voor het zeggen.
Rudolf Trots drukte op de rode knop op zijn bureau. Even later kwam Ingrid van Plaggenhut de kamer binnen. Wat zag dat mokkel er toch goed uit: die pronte tieten uit dat bloesje, dat korte rokje waar haar benen zo goed onder vandaan kwamen…Hij had een goede neus voor het aantrekken van zijn personeel, een uitstekende zelfs. Jammer dat hij niet kon vragen of ze op zijn schoot kwam zitten. Dat zou zijn autoriteit aantasten. Zo’n stuk vroeg natuurlijk om een beurt, maar als het in zijn nadeel was, moest hij het niet doen. Nee, zijn verstand zat niet in zijn ballen, daar had hij altijd voor gezorgd. Zoveel goede mannen gingen daaraan ten onder, het was je reinste zonde.
“Ik wil dat jij ervoor zorgt dat die Wilders wordt geschaduwd,” zei hij. “Regel maar wat, mijn zegen heb je. Elke dag wil ik een verslag van wat ze op hem vinden.”
Ingrid van Plaggenhut sloeg haar benen over elkaar en keek Rudolf Trots glimlachend aan.
“Maar natuurlijk, meneer Trots, morgen ontvangt u de eerste samenvatting. Anders nog iets van uw dienst?”
“Nee, je kunt gaan.”
Toen ze opstond, had hij een nog beter beeld van haar boezem.

X
Toen Hillary en Ulrike terugkwamen van hun missie in de Schilderswijk, zat de groep al bij elkaar in het zaaltje in het Haagse gemeentehuis. Ze dronken de thee die Felicia aan het inschenken was.
“Goed gedaan, groep,” zei Theo. Niemand reageerde.
“En?” vroeg Ingrid van Plaggenhut. “Hebben jullie vorderingen gemaakt? Zijn er meer mensen klaar voor de omwenteling?”
Ulrike schudde het hoofd.
“Helemaal niet. De Schilderswijk was leeggelopen en de paar die we hebben gesproken zijn handeltjes begonnen, net als Trots. Zij leven van oplichterij en diefstal.”
Ingrid van Plaggenhut zweeg en keek peinzend naar haar keurig gelakte nagels.
“Rudolf Trots zit stevig in het zadel,” zei ze. “Hij heeft geen ziel, die man. Het kost me grote moeite om zijn kamer binnen te gaan en dan te glimlachen, zelfs als hij naar mijn tieten aan het loeren is. Hij is een beest. Of nee, dat kan ik niet zeggen, dat zou beesten tekort doen. Maar hij lijkt een mutant: een nieuw soort die volledig narcistisch is. Wij kennen de wegen van de evolutie niet, maar het zou best eens kunnen dat het dit soort de grootste overlevingskans heeft. Dat de mensheid transformeert tot een troep zelfzuchtige, koele, narcistische wezens.”
“Niet zo fatalistisch, Ingrid,” sprak Maria. “Wij zijn er ook nog en we zijn misschien zelfs niet in de minderheid. We moeten blijven strijden en blijven geloven dat het niet waar is wat jij zegt. Ook al kan ik me voorstellen dat je dat zegt. Dus, om maar meteen vaart te maken, wat is Rudolf Trots van plan? Wat zijn zijn voornaamste doelen op dit moment?”
“Hij houdt zich vooral bezig met de verkoop van de dingen, dat die verder omhoog moet. Hij wil strengere maatregelen tegen mensen die niet genoeg dingen kopen, ook al doen ze dat niet omdat ze geen geld hebben. Ik ben er nog niet achter wat die strengere maatregelen inhouden. Gaan ze iedereen oppakken? Of schieten ze ze meteen dood? Je kan alles verwachten, hij zit nergens mee.”
Het was enige tijd stil. Van buiten loeide het geluid van het verkeer, waar de four wheel drives ronkend optrokken en wegspurten. Aan de verkeersregels was niets veranderd, maar mensen konden ongestraft 300 kilometer per uur rijden en als er eens een enkele voetganger of fietser werd gedood, was dat hun eigen schuld. Hadden ze maar beter moeten uitkijken. Een luide knal deed iedereen opschrikken.
“Een ongeluk,” mompelde Theo. De anderen knikten.
Ulrike sprong op. Ze had het licht gezien. Nu dacht Ulrike wel vaker het licht te hebben gezien en dan bleek al snel dat daar geen sprake van was, maar nu had ze het:
“We gaan een pamflet schrijven!” zei ze. “Een pamflet waarop precies staat welk gevaar ons wacht met Rudolf Trots, waarin we precies zijn ware bedoelingen uitleggen!”
“Een gevaar dat ons wacht?” zei Felicia. “Dat gevaar is er al lang en ik ben er zeker van dat andere mensen voordat het allemaal begon pamfletten heeft geschreven. Maar het helpt niks, mensen lezen niet.”
“De macht van de pen is uiteindelijk altijd de overwinnaar!” riep Ulrike uit en ze stak een vuist in de lucht.
“Kan best een idee zijn,” merkte Ingrid van Plaggenhut bedachtzaam op. “Rudolf Trots is niet zo’n lezer, eigenlijk vraag ik me af of hij kan lezen, maar je weet maar nooit of je anderen op die manier kunt beïnvloeden. Ik geef dat best wel een kans. Ik zou zeggen, probeer maar wat, Ulrike, dan ga ik ondertussen kijken of er in dit gebouw nog een kopieerapparaat werkt.

Niet veel later zat Ulrike in het voormalige kantoor van de burgemeester. Het bureau was weliswaar wat afgebladderd, maar het was wel van echt eikenhout. De pc die er op stond, was al jaren uit de mode. Niemand had meer een pc tegenwoordig, iedereen had de kleinere apparaten zoals tablets. Niemand schreef nog: je kon tegen je apparaat praten en dan schreef dat voor je. Of het praatte terug, want lezen konden de meeste mensen ook niet meer. Hoe anders was dat geweest in haar jeugd, toen ze hele middagen had besteed aan lezen en ook aan schrijven. Ergens onderweg was ze het plezier erin kwijtgeraakt. Misschien omdat ze nooit iemand trof die hetzelfde boek had gelezen, zodat het leek alsof je in een heel grote ruimte alleen was met de auteur, de enige toehoorder. Misschien omdat nooit iemand las wat ze schreef, al die zinnen, moeizaam bijeengesprokkeld, voor niets de eeuwige cyberspace in.

Mijn pen ligt in mijn handen niemand weet dat ik hier ben in deze bovenkamer van het verleden toen mensen nog schreven nog praatten toen mensen nog niet moordden niet zoveel althans het is hier fris de verwarming werkt al zo lang niet meer en buiten is de toestand wanhopig steeds meer haveloze groepen trekken voorbij op zoek naar ik weet niet wat allemaal hebben ze het opgegeven ze sloffen naar de dood niets lijkt ze te kunnen stoppen die ondoden die hun rug naar de werkelijkheid hebben gekeerd en die nu door diezelfde werkelijkheid verpletterd zijn ze halen nog net adem kunnen zich nog net voeden met die ene kruimel die overbleef maar het licht is al uit hun ogen het leven is uit hun handen geslagen of hebben zij dat er zelf uitgeslagen toen ze het maar lieten begaan toen duidelijk was dat het fout zou gaan toen het geweld allang niet meer alleen verbaal was toen de luide stemmen alles overwoekerden geschreeuw en gescheld haatdragend schelden de hele dag door op straat en op televisie en overal waar je maar kwam straks zal ik me bij hen voegen ook op mijn versleten voeten door de stad dwalen omdat ik me niet wil neerleggen bij het onvermijdelijke de moed heb ik allang opgegeven ik kan het tij niet keren ik kan alleen met de stroom meegaan zoals ik altijd al met de stroom meeging dus ik ben ook schuldig ik heb niet gevochten toen dat nog wat uitmaakte, toen het er nog toe deed, ik heb niet geschreeuwd toen ze beetje bij beetje meer terrein wonnen terwijl ik ze pootje had moeten haken ze weg had moeten slaan bleef ik met nauwelijks hoorbare stem praten en toen luisterden ze allang niet meer ze hebben nooit geluisterd en nooit gedacht altijd hebben ze het gelijk aan hun kant gehad ook al begrepen ze niet eens wat dat gelijk dan was en nu moet ik met mijn laatste ademstoot terwijl ik eigenlijk al op wil geven terwijl ik eigenlijk al te moe ben om mijn hoofd te heffen moet ik nog een keer mijn pen op het papier zetten en de woorden maken en die in de juiste volgorde zetten zodat de mensen kunnen lezen wat er eigenlijk gebeurt en hoe ver dit al uit de hand is gelopen en dat er eigenlijk geen weg terug is maar dat we die toch moeten vinden.

Ulrike zette de punt op het papier en drukte de punt aan de linkerkant. Iets zwaars in haar borst belemmerde haar te ademen en haar handen trilden. Zou zij het kunnen? Zou wat zij zou schrijven enig verschil maken in een wereld waar argumenten niet meer werden gehoord? In gedachten haalde ze haar schouders op. Ze begon:
“Lieve landgenoten en bezoekers, misschien denken jullie dat ons leven van deze dag normaal is. Dat het normaal is om verplicht te zijn dingen te kopen waarvan we niet weten wat het zijn en dat het normaal is, ons verdiende loon, dat we dakloos worden omdat we de dingen niet kunnen betalen. Laat ik dit zeggen: het is niet normaal. We spekken alleen Rudolf Trots en we plaatsen onszelf buiten de samenleving, juist omdat we aan de eisen proberen te voldoen.
We kunnen dit een halt toeroepen. We kunnen ermee stoppen, ons rechtmatige deel opeisen en weer leven zoals we vroeger leefden. We hoeven geen rijkdom, we hoeven geen weelde. Maar we willen wel een dak boven ons hoofd, voedsel en onze geliefden dicht bij ons, rustig werk, waarmee we een eerlijk salaris verdienen. We willen niet meer worden behandeld als koopmachines die moeten worden afgedankt als ze niks meer kopen. Dus Rudolf Trots moet weg, om mee te beginnen. De macht is aan het volk, hoe onwaar dat op dit moment misschien mag lijken. De weg naar de vrijheid is moeilijk en de vrijheid zelf is moeilijk te dragen. Geef de hoop echter niet op! Weiger om te beginnen de dingen te kopen!”
Ze las haar tekst over. Ze twijfelde. Zou dit overkomen? Zouden de mensen zijn die zich aangesproken voelden? Ze wist het niet. Het was altijd al moeilijk geweest om mensen te overtuigen of ze zelfs maar te laten begrijpen wat je zei. Lezen konden de mensen al heel lang niet meer. Maar toch moest ze het proberen. Ze legde een stapeltje vergeeld A4-papier in de printer en drukte haar pamflet af.

“Wel erg veel woorden,” zei Theo, nadat hij het stuk had gelezen. “Kun je niet gewoon Weg met Trots opschrijven? Dat is toch duidelijk genoeg?”
“Dat is niet zo,” zei Maria. “Dan weten ze echt niet wat je bedoelt. En in het pamflet staat al het eerste actiepunt. Stoppen met de dingen kopen. Als mensen dat gaan doen, komt er beweging. Welke beweging weten we niet, maar we kunnen niet langer afwachten, we moeten wat doen.”
Ingrid van Plaggenhut knikte. Ze nam het papier aan en verdween naar de kopieermachine in de kelder, de enige die nog werkte.
‘s Avonds, toen het donker was, verspreidden ze de papieren. Ulrike voelde zich vreemd opgewekt, alsof er iets van haar schouders was gevallen, alsof ze was begonnen aan een nieuw tijdperk.
Diezelfde avond nog reisde de groep terug naar Utrecht. Het midden van het land was een goede uitvalsbasis, had Ingrid van Plaggenhut gezegd. Zij zou de kustlijn wel in de gaten houden.
Ze zochten hun onderkomen in dezelfde kelder als voorheen. Felicia begon met het inrichten van de kelder. Op straat had ze een paar oude stoelen gevonden en met behulp van Theo had ze die naar de kelder gesleept. Ze decoreerde de muren met foto’s uit oude kranten, waarbij ze zorgvuldig vermeed een foto te kiezen waarop Rudolf Trots stond afgebeeld.

De eerste dagen gebeurde er niets. Net als altijd stonden er rijen bij de winkels met de dingen en sloften de mensen na het werk moedeloos door de straten, soms met een ding in hun armen. Ik had gelijk, dacht Ulrike, ze lezen niet, ze hebben het papier niet gelezen.
Maar ze had ongelijk: na een paar dagen begonnen de winkelstraten leger te worden en minder mensen liepen met gebogen hoofden.
Ulrike ging elke ochtend vroeg op pad. Om voedsel te zoeken, maar ook om te kijken wat het effect van haar pamflet was. Deze ochtend was ze samen met Felicia in de wijk Wittevrouwen, vroeger een prachtige yuppenwijk, met allemaal rijke, gelukkige mensen die kapitalen over hadden voor vervallen huizen. Ter hoogte van het lang geleden gesloten benzinepompstation tegenover het Griftpark kwam een groep vrouwen hen tegemoet. Ze praatten, stootten elkaar aan en lachten. Toen ze dichterbij kwamen, zag Ulrike dat een van hen het pamflet in haar hand had en steeds wees naar de tekst.
“Mag ik vragen,” sprak ze tot de vrouw. “Wat is dat voor bericht? Is er een nieuw decreet uitgevaardigd door de heer Trots?”
De vrouw, jong en stevig, keek haar aan. Even was er iets hards, iets afwijzends in haar blik, maar toen zei ze:
“Iemand roept ons op om geen dingen meer te kopen. Onze hele straat heeft deze week geen dingen meer gekocht! We houden allemaal geld over en er gebeurt niks. Er is nog geen politie aan de deur geweest, we worden niet opgesloten in een kamp ofzo. Het lijkt wel of ze niet weten wat ze ertegen moeten doen!”
Ulrike moest zich beheersen om niet in juichen uit te barsten.
“De hele straat, zegt u?” vroeg Felicia. “Dat is geweldig. Dus je hoeft de dingen niet te kopen! Er gebeurt gewoon niks!”
“Nou,” vervolgde de vrouw. “Er staat hier ook in Weg met Rudolf Trots en ik kan me niet voorstellen dat ze dat over hun kant laten gaan. Degene die dit heeft geschreven, zit waarschijnlijk al vast.”
“Dank u dames,” zei Ulrike. “Wij gaan er in mee, wij kopen die rotzooi ook niet meer en wat betreft die Rudolf Trots: ik heb altijd al gevonden dat hij weg moest. Wat zeg ik? Ik vond dat hij er nooit moest zijn.”
De vrouw bestudeerde het pamflet, alsof ze dat al niet honderd keer had gelezen.
“Ik moet bekennen dat ik op hem heb gestemd. Hij leek weer hoop te geven, hoop dat het beter met ons ging, dat we weer wat gingen verdienen, dat hij al die mensen die hier niet thuishoren eruit zou gooien, dat onze kinderen het beter zouden krijgen.”
“Zo slecht was het toch niet?” Ulrike moest haar best doen om het mens niet uit te schelden. Het lukte omdat ze zich had voorgenomen om open te staan voor de angsten en weerzin van de Trotsstemmers.
“Niet als je bij de elite hoort, zoals jij kennelijk. Maar anders wel: in onze straat kwamen ook van die lui wonen, je weet wel, moslims. Je maakt mij niet wijs dat ze niet allemaal terrorist zijn, en als ze het zelf niet zijn, hebben ze er wel een in de familie. Ja, nu houden ze zich gedeisd natuurlijk, omdat ze ook wel snappen dat Rudolf Trots ze niet laat wegkomen met hun geheul met de vijand. Wij zaten er midden tussen. Steeds meer zag je er, ze namen gewoon de hele boel over!”
Het zou een lange, moeilijke weg worden. Rudolf Trots had ze met een vinger kunnen lijmen als hij niet zo stom was geweest. Dat was nog een geluk bij een ongeluk.
“Nou, dames, we moeten verder, we hebben nog een lange dag voor de boeg. Gegroet!” Bijna wilde Ulrike haar hoed afnemen, maar op tijd besefte ze dat ze die helemaal niet droeg, dat ze die nooit had gedragen.

Al snel bereikte het bericht dat er nauwelijks nog Dingen werden verkocht Rudolf Trots. Geert Wilders was nog dagenlang binnengekomen met een grafiek die een stijgende lijn liet zien, maar dat mocht niet baten. Er kwam geen geld meer binnen en dat had Wilders niet weten te verhullen.
Rudolf Trots ijsbeerde met zijn armen op zijn rug door zijn kantoor. Godverdomme, dacht hij, daar ga ik dan. Miljarden heb ik op mijn bankrekeningen staan en daar hadden zo nog miljarden bij gekund, als die lul de behanger uit het Binnenhof maar niet over zijn kant had laten lopen. Wat een grote oetlul is dat toch.
Toen hij zijn certificaat van de Trump-academy had gekregen, had Trump zelf gezegd dat ze konden bellen in geval van nood. Maar zou hij zich dat nog herinneren? Het was al zo lang geleden dat hij hem had gesproken en sindsdien was hij aardig druk geweest als president. Amerika was in diepe schulden geraakt, zo diep dat geen land het nog wat wilde lenen. Iedereen wist dat het geld nooit zou terug komen. Dat was onmogelijk. Verdere bezuinigingen konden niet meer. Alle overheidsdiensten waren gesloten, ook de nationale parken en de musea. Niemand wilde er nog naar toe. Rudolf Trots had het van horen zeggen, maar het scheen dat er daar nog meer daklozen waren dan hier, dat zelfs iedereen dakloos was, want al het werk was weg, er werd niets meer verdiend. Wie kon, vluchtte. Veel mensen uit California en New-Mexico waren naar Mexico gevlucht. De muur hadden ze gewoon gesloopt. De mensen aan de Oost-Kust probeerden naar Engeland te gaan, maar daar werden ze niet toegelaten. Straatarme Amerikanen in Engeland, dat net zoveel moeite had gedaan om de EU uit te komen. De mensen uit Florida gingen naar Cuba, zwemmend desnoods, want zover was het niet.
Het zag er niet mooi uit daar. Rudolf Trots bedacht dat zelfs de sterkste man kon worden geveld door tegenslag. Die Amerikanen werkten gewoon niet meer mee. Ze hadden het verdomd om voor lagere lonen te gaan werken, terwijl ze donders goed wisten dat dat goed was voor de economie. Het werk aan de wegen en bruggen was halverwege stilgelegd omdat de werknemers in staking gingen nadat ze maandenlang hun loon niet hadden gekregen.
Rudolf Trots aarzelde. Hij zou Trump vast storen in zijn drukte. Aan de andere kant kon die hem misschien redden. Ze waren niet voor niets van dezelfde wereldorde al werd dat nooit benoemd.
Hij toetste het nummer en een paar tellen later nam Donald Trump zelf op.
“Ah, Rudolf! Jij hebt het gemaakt in Nederland, jongen! Het is je gelukt om het klootjesvolk aan je te binden en ze voor je te laten werken. Laat ze maar zweten, het is voor een goed doel, jouw portemonnee!” Trump liet een daverende lach horen.
“Ik heb een probleempje, Donald,” begon Rudolf Trots en hij vertelde van de kopersstaking.
“Ze hebben tegenwoordig geen respect meer voor het gezag! Ik zou zeggen: opsluiten. Allemaal! Of het land uitzetten! Ik heb korte metten gemaakt met iedereen die tegen begon te sputteren. Al die demonstranten die mij gingen zitten vertellen dat ik slecht was en dat ik me terug moest trekken! Na mijn inauguratie heb ik meteen een samenscholingsverbod ingevoerd. Meer dan twee mensen bij elkaar? Oppakken en afvoeren. Kwamen ze bij me zeiken dat er geen gevangenissen genoeg waren. Nou, dan zet je ze toch in een van die verlaten kantoren of fabrieken? Alles moet je ze voorkauwen, creatief denken is er niet bij bij mijn medewerkers. Maar het kwartje viel en het werd een stuk rustiger op straat. Toen haalde ik, zoals ik had beloofd, het werk terug naar Amerika. Allerlei fabrieken heb ik laten bouwen en alles werd weer gemaakt in Amerika! Speelgoed, auto’s, IPads, noem maar op. Het was natuurlijk niet mogelijk om tien dollar per uur te gaan betalen! Tien dollar per uur! Hoe dachten ze dat ik op zo’n manier winst kon maken? Dus het minimumloon schafte ik af en het was prima als een werkgever vijftig cent of zo betaalde. Per dag. Gingen ze de straat op omdat ze hun eten niet konden betalen. Ja, Jezus, denk ik dan, leren jullie het dan nooit om voor jezelf te zorgen? Gewoon slim zijn, dan word je vanzelf rijk, net als ik. Op dit moment gaat het allemaal niet zo goed, maar we gaan dit land geweldig maken, zo geweldig dat je ervan moet kotsen met allemaal gelukkige mensen met normale gezinnen. Normale, blanke gezinnen waar de kinderen niet opgroeien voor galg en rad. Daar ga ik voor zorgen. Ik heb altijd voor dit land gezorgd, want ik hou van dit land!”
“Ik hou ook van mijn land,” zei Rudolf Trots. “Niemand anders dan ik heeft dit land verdiend. Maar de man van de straat verziekt de boel gewoon. Ze doen niet genoeg hun best en nu verdommen ze het ook nog om de dingen te kopen!”
“Ze hebben niks te verdommen. Sluit ze op. Wie niet horen wil, moet maar voelen! Maar ik moet ophangen, want Ivanka komt zo langs met de kinderen. Daar kan ik op mijn oude dag zo van genieten! Ik laat haar de boel binnenkort overnemen, trouwens, want ik heb genoeg gedaan voor deze wereld!”
Trump verbrak de verbinding.
Rudolf Trots keek naar zijn smartphone alsof hij de stem weer terug zou kunnen kijken, en stopte toen zijn smartphone in zijn binnenzak. Echt gesterkt voelde hij zich niet na zijn gesprek met Trump. Nog steeds wist hij niet wat hij moest doen. Ze allemaal oppakken, ja. Dat was heel duur, een paar honderd per persoon per dag kostte zoiets, want je moest voorkomen dat ze de kuierlatten namen. Hij zou ze op een eiland moeten zetten. Alle boten weg, zodat ze niet weg konden. En gewoon een paar boten langs dat eiland laten varen, patrouilleboten. Dat zou een stuk minder kosten dan gevangenen. Hij sprong op. Dat was de oplossing! Het gesprek met Trump was toch heel nuttig geweest. Die man was altijd inspirerend, maar hij was zo geniaal dat je dat niet meteen door had.
Hij schelde en even later kwam Ingrid van Plaggenhut binnen. Wat zag ze er verrukkelijk uit in dat lederen pakje waar al haar vormen zo mooi uitkwamen.
“Zorg dat Texel wordt ontruimd, regel bij de marine een paar patrouilleboten die daar gaan varen en bel het leger om al die weigerachtige daklozen te laten oppakken.
“Uw wens is mijn bevel,” zei Ingrid, terwijl ze de opdrachten noteerde.
In haar kamer trok ze snel haar spijkerbroek en T-shirt aan en maakte ze contact met Mala.
“De beer is los,” zei ze. “Iedereen wordt gedeporteerd naar Texel. Ik denk dat we nu met hardere maatregelen moeten komen. De zachte aanpak werkt niet.”
Mala knikte.
“Doe maar,” zei ze. “Mijn zegen heb je. Zorg ervoor dat er zo weinig mogelijk doden vallen. Je neemt het over, en Rudolf Trots veroordeel je maar. Ach, wat bazel ik toch, je weet wat je te doen staat.”
Ingrid knikte, hoewel ze de verbinding al had verbroken. Geen zachte aanpak, maar een staatsgreep. Dat het zover moest komen. Ze schraapte haar keel en belde generaal Ceasar. De arme man heette nu eenmaal zo, daar kon hij niets aan doen. Hij was geenszins van plan om de Rubicon over te steken en Rome in te nemen, maar hij had wel een enorme hekel aan Rudolf Trots.
“Het is zover. Jullie moeten hem gevangen gaan nemen. Hij moet het overleven, want Mala wil hem hebben,” vertelde Ingrid hem.
“Mooi. Ik hoop dat ik mijn manschappen zover krijg, want die zijn behoorlijk apathisch.”
“Vertel ze dat ze geen dingen meer hoeven te kopen en dat er over een jaar of zo verkiezingen komen.”
“Met dat eerste zullen ze blij zijn, dat laatste interesseert ze niet. Sommige zijn op de hand van Rudolf Trots, dus ik zal nogal wat overtuigingskracht nodig hebben.”
“Het moet slagen, Caesar. Mislukken mag niet.”
“Weet ik, kleintje. Ik doe mijn best. Kijk maar uit het raam, morgen.”

Vechten tegen de bierkaai zo voelt het wat wij doen ik zie ze sloffen over de straat lang duurt het niet meer of ze vallen dood neer nooit gedacht dat het zover zou komen met ons het gebeurde in een oogwenk het land bestaat niet meer iedereen is opgehouden zich er nog langer mee te bemoeien en ik geef het ook bijna op ik heb geen adem meer ik breng de kracht niet meer op want alles gaat weg alles door de afvoerput voor mijn ogen zie ik dit land instorten zag ik het instorten het is al gebeurd Ingrid zegt dat er nog een uitweg is maar ik geloof niet dat dat zo is trots zal zich verzetten zij die in dat zadel zitten laten zich niet omver schoppen wat doe ik hier eigenlijk nog mijn leven is voorbij het was mooi en het was nog mooier geweest als het niet zo was geëindigd maar ja wat doe je eraan ik kan er niet zomaar uitstappen dat zou niet eerlijk zijn tegenover de anderen niet dat die mij zouden missen maar het gaat om het idee dat hangt nog aan mij dat je niet mag opgeven ook niet als je al hebt verloren Felicia ziet zo’n opstand wel zitten die zegt baat het niet dan schaadt het niet en als we niets doen gebeurt er sowieso niets ja gemakkelijk praten haar land is al eerder naar de sodemieter gegaan en Hillary dan die wil geeneens terug niet zolang die proleet daar zit zegt ze ik wurg hem met mijn eigen handen had ik in het eerste debat al moeten doen ik had gewonnen godverdomme maar het electoral college was te laf om toe te geven en in te grijpen lafheid daar gaat de wereld aan ten onder dus voor een keer laten we ze hier bij de ballen grijpen weg met trots en daarna gaan jullie met mij mee naar new york om die trumptower omver te schoppen en dat walgelijk stuk vreten uit de white house te halen we kunnen het we kunnen alles weer opbouwen if they go low we go high dat moet je maar bedenken een heel ander perspectief eerst nederland daarna amerika het lijkt wel of ik gek geworden ben ik verkocht hedgedinges enzo en nu moet ik twee revoluties organiseren ik wou dat ik niet meer hoefde echt waar ik heb altijd al last van faalangst gehad maar nu is het erger dan ooit

XI
Vermoedelijk was er niemand op straat, omdat ze allemaal aan het werk waren. Anders kon Ulrike het niet verklaren. Doodstil lagen de straten in de koele regen. Geen geluid was er, alsof iedereen was opgelost in het water. De etalages waren leeg en zagen eruit alsof ze nooit gevuld waren geweest.
Ze had getwijfeld toen Ingrid van Plaggenhut gisteren de revolutie had afgekondigd. Hoe kon dat? En als het allemaal zo gemakkelijk was, waarom had ze het dan niet veel eerder gedaan? Wees niet alles in de richting van een gigantische samenzwering, wees dit alles er niet op dat het helemaal mis aan het gaan was?
Ze liep over de Oudegracht en dacht aan vroeger, toen het hier gezellig was met winkelende mensen op straat. Ze stokte. Ze had niet gezien dat het voor veel mensen helemaal niet zo gezellig was. Dat je er niet kon lopen met een hoofddoek op omdat je dan werd uitgescholden of belaagd omdat zo'n grote, uit de kluiten gewassen kaalkop de hoofddoek van je kop wilde trekken. Dat er anders naar je gekeken werd als je zwart was, alsof je een alien was, of iemand waar mensen voor moesten uitkijken.
Ze schaamde zich dat ze dat niet had gezien en dat ze nooit iets had gedaan om de verschrikking van Rudolf Trots te voorkomen. Zelfs niet toen Donald Trump president werd, zelfs toen had ze gedacht dat het in Nederland allemaal minder erg was, minder radicaal. Ze had zichzelf in slaap gesust, haar comfort niet willen opgeven, want het is niet gemakkelijk je omgeven te weten door hyena's. Ze had niet over haar machteloosheid heen willen kijken, die zelfs niet willen ervaren. Ze had haar leven willen leiden. 's Avonds een kop thee na een dag gedane nutteloze arbeid. Ze kon zichzelf wel voor de kop slaan, maar dat had allemaal geen zin. Niemand was daarmee gebaat.
En wat ze riepen, toen Rudolf Trots net aan de macht was: dat het toch geen wonder was, want een deel van de bevolking werd genegeerd. Die kregen het slechter en slechter, en hun kinderen zouden het niet beter krijgen maar nog slechter. Die woonden in straten die jarenlang hetzelfde waren gebleven en toen kwamen er ineens buitenlanders wonen en die buitenlanders droegen ook in de zomer een blouse met lange mouwen. Schandalig! En het waren allemaal terroristen. Kijk uit, in die moskeeën zetten ze alleen maar aan tot haat, tot het dragen van bomgordels in alle publieke gebouwen. Al die jongens wilden niets liever dan zichzelf opblazen of anders hun kop er wel afhakken.
Nooit hadden ze het zelf gedaan, die vergeten minderheid. Anderen deden het hun aan. Wat van buiten kwam, wat schreef en las, de politiek. Ze lazen nooit verder over wat de dingen werkelijk te betekenen hadden, maar praatten elkaar na. Op televisie keken ze naar Boer zoekt vrouw, alsjeblieft niets moeilijkers, zelfs het journaal in zijn originele vorm was te moeilijk voor ze. Alles was al aan ze aangepast. Als er ergens rekening mee werd gehouden, was het wel de vergeten minderheid. De godganse dag sport op televisie, de Telegraaf gratis bij je cursus houtbewerking, een luisterend oor van de elite die zich altijd en eeuwig maar schuldig voelen. Argumenten hoefden ze niet te gebruiken. Wie ten ze in ging kon een klap voor zijn bek krijgen. Tegenstand was vijandschap.
Een stelletje zielige, pathetische sukkels, dat waren het. Net of het kinderen waren, die je hun speeltje had afgenomen om dat aan anderen te geven. Wat een onzin. Ze hadden toch internet? Daar kon je toch ook iets anders op vinden dan porno of voetbal? Daar kon je toch alle informatie krijgen die je maar wenste? Waarom kwam het dan niet in die botte koppen op om eens verder te kijken dan hun neus lang was?
Omdat het ze teveel moeite was, omdat het zoveel gemakkelijker is om te zeggen dat zij het hebben gedaan, die anderen, die hier met al hun bezittingen in een plastic tasje binnen kwamen omdat het thuis niet meer te harden was, door oorlog, door honger. Mensen die nog liever in een wankel bootje stapten en het risico namen om te verzuipen dan dat ze thuis op de dood gingen zitten wachten. Die kregen de schuld, dat ze de gewone man alles afpakten, dat ze voorgetrokken werden, dat alles ten koste ging van die gewone man, die kennelijk een eerste recht had op alles zonder daar ooit een poot voor te hoeven uitsteken.
Als ze aan dat alles dacht werd ze woedend: het was aan de laksheid en de kinderlijke verongelijktheid van de gewone man te danken geweest dat alles helemaal fout was gegaan.

Ondertussen was het nog steeds stil en was er van een opstand weinig te bekennen. Mensen leken als muizen in hun huizen te zijn terug gekropen. Zo was het lastig haar boodschap over te brengen, maar wat donderde het ook. Niemand had redding verdiend, laat ze allemaal maar naar de kloten gaan.
Eindelijk, bij de Twijnstraat, zag ze iemand lopen. Een gebogen gestalte in donkere kleding gehuld. Een dief in de nacht, dat kwam er bij haar op. Ze versnelde haar pas. Toen ze dichterbij kwam, zag ze dat de gestalte een oude vrouw was. Ze droeg een zwarte cape van waaruit wat grijze lokken staken. Haar gezicht was zo gerimpeld, dat het leek op een appel die jarenlang op de droogzolder had gelegen.
“Mevrouw,” begon Ulrike. “Wat denkt u van de toestand.”
De vrouw keek haar met bleek-blauwe ogen aan.
“Iedereen is weg,” zei ze. “Allemaal en ik weet niet waar ze heen zijn.”
“Nee, ik ook niet, maar er gaan dingen veranderen. Het wordt weer beter.” Terwijl ze dat zei, wist Ulrike hoe onzinnig dat was. Wist zij veel welke kant het uit ging! Voor hetzelfde geld was er helemaal geen sprake van een revolutie, had Rudolf Trots iedereen laten doodschieten zonder dat ze het gemerkt had zoals ze zoveel niet had gemerkt.
“Kun jij ze terugbrengen, lieve kind?” vroeg de vrouw. “Ik wil ze terug, dat ze bij me komen om de tafel zitten en vertellen wat ze die dag gedaan hebben. Zoals het vroeger was. Maar ik weet niet waar ze naar toe zijn, waarom ze zijn weggegaan.”
Het oudje was duidelijk dement. Van de beïnvloeding van het volk zou op deze manier niet veel terechtkomen. Ulrike baalde. Ze had graag wat om handen, hoe troosteloos de toestand ook mocht zijn. Ze kon de oude vrouw zo niet aan haar lot overlaten. Ze nam haar bij de arm en zei:
“Kom mee. Dan zullen we ze zoeken, want ik ben ze ook kwijt.”
Gearmd liepen ze verder, over de Westerkade naar de Jutfaseweg. Het water golfde donker door de Vaartsche Rijn en Ulrike dacht aan die middag dat ze daar het lijk van een wanhopige huisvrouw had zien drijven. Op haar buik, met haar zomerjurk gebold boven het water. Ze was gebiologeerd geweest en had een tijd staan te kijken, voordat het in haar opgekomen was naar de snackbar te lopen om iemand te laten bellen.
Ook op de Jutfaseweg was het stil. Geen ziel te bekennen. De lichten in de huizen waren niet aan. De straatlantaarns gelukkig wel, zodat ze konden zien waar ze liepen. Over de Oranjebrug liepen ze, naar het Smaragdplein. Vroeger hadden hier vaak groepjes jongens gestaan, maar die waren er nu niet meer. Het samenscholingsverbod was onverbiddelijk. Zelfs als je je visite uitzwaaide en per ongeluk met zijn drieën op de stoep stond, kon je gearresteerd worden.
Was dat dan de bedoeling geweest van de verongelijkte minderheid? Ulrike kon zich het niet voorstellen. Achteraf zouden ze vast zeggen dat ze het niet geweten hadden. Daar bleken ze altijd en overal goed in te zijn.
Bij de begraafplaats Tolsteeg waren wat mensen.
“Kijk, daar zijn ze,” zei de oude vrouw. “Ze zien er anders uit, maar ze zijn het. Ik heb ze gezocht en ik heb ze gevonden.” Met haar krakende botten lukte het haar om haar pas te versnellen.

Toen ze bij de groep, die bij de ingang van de begraafplaats stond, waren aangekomen, zag Ulrike dat het een stuk of tien mensen waren.
“Dus jullie hebben ze ook overgeslagen,” zei een grote man.
“Overgeslagen? Waarmee dan? Wat is er gebeurd?” Ik heb weer eens wat gemist, dacht Ulrike, voor mijn ogen voltrekt zich een ramp en ik zie het niet.
“Naar Texel. Ze hebben iedereen naar Texel gebracht, heel Utrecht. Met grote vrachtwagens, en treinen, heel stil ging het, niemand protesteerde. Soldaten helemaal in het wit gekleed en met een masker voor. Heel eng. Ik stond er gewoon en ik bleef staan. Maar ze lieten mij staan. Alsof ze me niet zagen.”
“Nou,” zei Ulrike. “Die had ik niet zien aankomen. Ik liep over de Oudegracht en het was zo vreemd stil. Uit betrouwbare bron had ik vernomen dat er vandaag iets heel anders zou gebeuren. Wat kan ik helaas niet zeggen, maar ik geloof niet dat dat andere is gebeurd.”
“Hou je geheim maar voor je, als je zonodig moet. In ieder geval is er iets helemaal niet in de haak. Volgens mij komt het doordat we gestopt zijn met de dingen te kopen,” zei een vrouw van een jaar of vijftig. “Het is tenminste opvallend dat het nu gebeurt. Ik dacht al dit pikt de regering niet.”
“Rudolf Trots wilde zijn inkomsten niet kwijt, daar kan ik wel inkomen, maar ik had niet gedacht dat zijn wraak zo snel zou komen.”
Ulrike voelde haar hart in haar borst kloppen. Wat had dit allemaal te betekenen? Zou de groep nog in de kelder zijn of waren die ook allemaal meegenomen? Waar was Ingrid? Was die wel te vertrouwen of had die dit allemaal op haar geweten? Dit waren tijden waarin je niet kon vertrouwen op wie dan ook. Misschien waren die lui in de kelder allemaal op de hand van Rudolf Trots. Een soort geheime dienst, under cover. Ulrike voelde de aandrang om weg te rennen en zich te verstoppen.
“Niet zo rillen, kleintje,” zei de oude vrouw, die nog altijd naast haar stond. “We hebben de familie weer gevonden en als we nou naar binnen gaan, zullen we lekker een kopje thee drinken. Thee helpt overal tegen. De familie is weer bij elkaar, dat is het belangrijkste.”

XII
Scenario I:
Trump zweet in zijn bed, hoewel het november is en New York koud is. Dat zong Leonard Cohen al, of was dat een andere. Het idee dat hij over slechts enkele weken in het witte huis zit, benauwt hem. Dit was niet de bedoeling! De campagne was heerlijk, lekker schelden op de democraten en vooral op die trut van een Hillary Clinton. Maar nu loopt alles uit de hand. Natuurlijk, hij houdt van winnen en niets anders dan winnen. Maar dan is het achterover zitten geblazen, met een glas in de hand, bij de open haard tussen het bladgoud. Buiten, waar hij niet vaak komt, is het rumoerig. Mensen denken dat hij een racist, een neonazi is. Maar dat is niet waar! Hij wil die arme zwarten, die in de binnensteden verkommeren juist helpen! Voor alles en nog wat wordt hij uitgemaakt. Niemand vertrouwt hem, zo lijkt het. Hij moet zien te voorkomen dat hij echt in dat Witte Huis moet zitten! 4 jaar! Dat is veel te lang voor een project. Hij dacht dat hij de klussen binnen een week wel klaar zou hebben, maar nu blijkt dat je vast zit aan allerlei contracten en overeenkomsten. Zo kun je geen zaken doen. Dat lukt gewoon niet. Zaken moet je vlot afhandelen en niet te lang gaan zitten beppen. Er is nog een uitweg: het Electoral Office kan toch voor Hillary kiezen. Het is wel een rotwijf, maar, dat moet hij toegeven, zij is beter bestand tegen die ellendige baan dan hij is. Wat wil je. Ze is een jaar jonger! Ze is getrouwd met iemand die president is geweest!

Trump moest het zichzelf wel toegeven, maar hij was in paniek. Negen weken nog, en hij had geen moment meer over waarop hij zichzelf eens lekker kon laten gaan. Voorbij was het bezoek aan bordelen, voorbij de rustige avonden waarop hij zijn geld zat te tellen in zijn gouden kamer. Hoe had hij zo stom kunnen zijn. Waarom hadden die kuttenkoppen allemaal op hem gestemd. Ze zouden toch niet echt denken dat hij voor banen kon zorgen? En wat te denken van die muur bij Mexico? Ze zagen hem daar al aankomen! Het idee alleen al was meer dan bespottelijk. Ze hadden hem letterlijk geloofd toen hij zei dat hij Amerika weer terug zou geven. Over wat voor soort Amerika hadden ze het in Godsnaam? Wilden ze echt terug naar de jaren 50? Lage lonen, autootje voor de deur, je uit de naad werken en dan doodgaan op je zestigste? Evengoed zat hij er maar mee. Hij werd geacht de wereld te leiden vanaf 20 januari 2017. Hij borg zijn hoofd in zijn handen en kreunde. Het was meer dan verschrikkelijk wat hij over zich had afgeroepen met zijn grote bek. Zijn moeder had het altijd al gezegd: jij komt nog eens echt in vette problemen met dat gepraat van je! En nu zou je het hebben. Maar dat Electoral Office, dat kon nog een uitweg bieden. Op internet zocht hij de lijst met de kiesmannen op, waarvan er opvallend veel een kiesvrouw waren, waar haalden ze het vandaan, en hij begon ze te mailen. Lieve mensen, de verkiezing is niet eerlijk gelopen, want Hillary heeft gewonnen. Doe je plicht en laat de popular vote tellen. Dat is eerlijk en dat voorkomt verdere chaos. Hij verzond ze allemaal tegelijk en voelde zich iets beter. Als het Electoral College zijn advies zou opvolgen kon hij ontkennen dat het bericht van hem kwam. Het ging nou ook weer te ver als iedereen zou denken dat hij het niet aan zou kunnen. Hij had altijd alles gekund. Maar Jezus, het land, dat was geen bedrijf. Dat had die Obama hem wel duidelijk gemaakt in de drie kwartier dat hij die had gesproken. Twee keer drie kwartier, want Barack had er even tussenuit gemoeten om te bellen. En Melania was ook somber geweest nadat ze met Michelle had gesproken. Weet je dat ik niet meer mag gaan shoppen, had ze gezegd. Overal en altijd moet de beveiliging mee, ik kan niet meer een dagje New York doen en als ik naar mijn familie ga, moet ik dat twee weken van tevoren aankondigen zodat ze voldoende mensen kunnen regelen. Als je nog eens wat hebt, Donald, overleg dan even met mij. Nee, Melania wilde dit ook niet. Zij zou blij zijn als ze weer vrij zou zijn, als ze niet in dat lelijke witte huis zou hoeven wonen waar ze voor alles en iedereen te kijk zat. Hij hield zijn email in de gaten, maar het bleef verdacht stil. Misschien wisten ze niet wat ze moesten doen. Misschien moesten ze eerst overleggen, want het was wel een beetje apart wat hij had gevraagd. Hij wist trouwens pas net een week dat er zo'n college was! Die hele staatsinrichting, dat had Obama nog gezegd, moest hij uit zijn hoofd leren. Alles moest hij weten, wie wat kon beslissen, wie waar over ging, wanneer deze verkiezingen werden gehouden, wanneer die. Je hoofd liep er bij om. En dat na je zeventigste, als je eigenlijk wat rustiger aan wilde doen. Hij had zich voorgesteld dat hij lekker zou gaan twitteren als Hillary president was, want natuurlijk zou ze vreselijke maatregelen nemen. Dat mens hield helemaal niet van Amerika, dat rotwijf wilde Amerika in de uitverkoop doen. Maar ja, ze moest het toch maar doen. Als hij maar niet hoefde. Ze zou wel blij zijn, wat ze was tuk op die baan. Dat zat hem wel een beetje dwars, dat ze haar zin kreeg. Maar dat moest hij maar op de koop toe nemen. Alles voor zijn welverdiende rust, alles om zichzelf weer te vinden.

Scenario II
Toen op 19 december 2016 aan het einde van de dag bekend werd, dat het Electoral College Hillary Clinton had gekozen, zat Trump in zijn gouden bad. Het warme water kabbelde om hem heen en hij liet zijn badeendje steeds een beetje verder zwemmen. De laatste weken had hij het druk gehad: overleg, voor televisie steeds maar weer uitleggen wat hij bedoelde en dan ook nog al die dikke dossiers doornemen. Hij had aan Obama gevraagd of een secretaresse die dossiers niet kon lezen en hem, de President, alleen de hoofdzaken doorgeven. De vent had hem recht in zijn gezicht uitgelachen. Dit is geen vastgoedbedrijf, Donald.
Ja, dat had hij inmiddels wel door: alles duurde en duurde maar en je zat als President aan miljoenen regels vast. Er was geen bal aan. Maar hij zou doorzetten. De eerste weken flink aanpakken en iedereen aan het werk zetten en de klus was geklaard.
Melania stormde de badkamer binnen.
“Donald! Ze hebben Hillary gekozen! Het gaat niet door!”
“Hoe bedoel je, Hillary gekozen, ik ben gekozen. Op 8 november! Niemand die daar nog wat aan kan veranderen.”
“Het schijnt dus van wel. Een of ander College heeft het voor het zeggen. En die hebben gezegd dat ze in het landsbelang voor Hillary hebben gekozen. Het is het nieuws van de dag!”
Trump hees zich het bad uit en trok zijn zijden badjes aan. Even ving hij een blik van zichzelf op: een ouwe, dikke vent, ging er door hem heen. Maar zo mocht hij niet denken. Hij mocht dan een ouwe, dikke vent zijn maar dan wel een die het voor het zeggen had. In de hele wereld. Met iedereen zou hij om tafel zitten en goede deals sluiten. Goed voor Amerika, goed voor hem. En nu gingen ze hem wijsmaken dat het allemaal niet doorging? Kom nou! Dat zou hij niet pikken. Onzin was het. Het volk, het echte, Amerikaanse volk, had voor hem gekozen.

Maar het was echt waar. Op televisie was het breaking news en de telefoon bleef maar overgaan. Hij nam niet op. Zeg maar dat ik een blokje om ben, zei hij tegen Melania. Hij geloofde niet wat hij zag: juichende mensen op straat, poppen die op hem leken werden in brand gezet, ze droegen spandoeken met Free at last! Erop! Wat een onzin. Hij zou voor zoveel vrijheid zorgen dat ze er ziek van werden. Vrijheid hier, vrijheid daar. Misselijk zouden ze worden! En nu deden ze of hij een dictator was die al dertig jaar aan de macht was. Stelletje communisten! Als hij dit misverstand had opgelost en hij eindelijk in functie was, zou hij korte metten met die oproerkraaiers maken. Zo werd Amerika niet groot, beslist niet!
“Obama wil je spreken, Donald!” riep Melania.
“Geen zin. Ik ben met de hond aan het wandelen, zeg dat maar.”
“Hij zegt het is dringend!”
“Wat een zenuwpees is het ook. Weet je wat het is, Melania? Die rooien hebben geen kloten! Of ze nou blank of zwart zijn, maakt niet uit, maar kloten hebben ze niet!”
Op televisie ging het maar door en door en door. Gek werd hij ervan. Hij moest hier iets tegen doen. Zijn advocaten moesten de deal voor hem terughalen. Hij had gewonnen en nu had hij plotseling weer verloren. Dan kenden ze Donald Trump nog niet! Niemand wist beter dan hij hoe je een zaak moest winnen!

Later die dag zat hij in de televisiestudio in New York. Hij moest een persconferentie geven waarin hij zijn reactie op de beslissing van het Electoral Office duidelijk moest maken. Legde hij zich erbij neer, had zo’n hijgerige journalist hem gevraagd. Hij had niet eens geantwoord. Wat een vraag. Natuurlijk legde hij zich er niet bij neer. Hij haalde terug wat ze van hem af probeerden te pakken.
Hij had er zo’n zin in! Prachtige kerels had hij bij elkaar. Zo van niet lullen, maar poetsen. Kerels die van aanpakken wisten en niets moesten hebben van dat nichterige gezeur over racisme dit en vrouwenhaat dat. Het was allemaal heel simpel. Vrouwen moesten hun plaats weer leren kennen. ‘s Avonds een beetje leuk opgetut een biertje inschenken voor hun hardwerkende man en overdag de boel aan kant maken. Voor de rest mocht het prinsesje gaan en staan waar ze wilde: naar de tennisclub, naar liefdadigheidsbijeenkomsten. Noem het en ze kreeg het. Hoezo was dat vrouwenonderdrukking? Het was een prinsessenbestaan, maar daar waren sommige van die vrouwen, manwijven waren het, onaantrekkelijke manwijven, niet tevreden mee. Neem die Hillary Clinton nou. Een beetje president willen worden, terwijl ze nota bene oma was!
Hij ging achter de microfoon staan en lette op het lichtje. Als het rood werd, moest hij praten, zo was het.
“Amerikanen, wat ons nu wordt aangedaan, is meer dan schunnig. Linkse ambtenaren, die nog nooit wat fatsoenlijks hebben uitgevoerd, willen de boel overnemen. Op ondemocratische wijze. Het Electoral College heeft nog nooit anders gestemd dan de kiezers! En nu ineens wel. Jullie weten wat dat betekent: hier is sprake van fraude en oplichting. Als ik de FBI was, zou ik die emailserver nog maar eens goed nakijken, want dit is allemaal voorgekookt. Reken maar dat ze hier al heel lang mee bezig zijn. Maar ze krijgen hun zin niet en zodra ik president ben, gaan ze de bak in! Laat ze maar vast hun gestreepte pyjama en hun tandenborstel inpakken, want het is bijna met ze gedaan!”
Een journalist stak zijn hand op.
“Maar Hillary Clinton had de popular vote. Vind u niet dat er wat rechtvaardigs zit in haar verkiezing?”
Daar ging je weer. Zo’n rooie rat die alles door de vingers zag, zolang het maar van links kwam.
“Het is onwettelijk, en dat ga ik aantonen! Heel jammer, want dat kost extra tijd en ik kan mijn tijd wel beter gebruiken!”

Het vragen ging nog een tijdje door. Steeds kwamen ze op hetzelfde neer: of het toch niet een klein beetje redelijk was, of hij zich de verontrusting kon voorstellen nu hij neonazi’s had benoemd in zijn kabinet, of hij echt een muur bij Mexico zou bouwen. Hij werd het spuugzat. Na 20 januari zou hij in een wet laten opnemen, dat journalisten hun werk voor publicatie moesten laten goedkeuren. Hij zou een soort persbureau oprichten, met flinke kerels erin. Dat gespuis schreef maar wat er in hun kop opkwam, zonder het landsbelang en het belang van de president in de gaten te houden. Dat zou ze leren!
Aan het einde van de dag was Hillary Clinton nog steeds de president-elect, want de rechter had via een spoedprocedure uitgesproken dat alles geheel volgens de wet was en dat aldus zou geschieden. Er was geen weg terug.
Trump zakte vermoeid in zijn gemakkelijke stoel. Nooit, nooit was hem iets uit handen geslagen op zo’n vuige, geniepige manier. En nu, aan het einde van zijn leven, gebeurde dit.

XIII
Scenario 3:
Trump, the Donald, was nu drie maanden president. Hij ging als een speer. Uit Oost-Europa had hij een stel bouwvakkers gehaald om de muur bij Mexico te bouwen. Die kerels konden werken: 10 uur per dag en geen Mexicaan die er nog door kon. Pijnlijk was wel geweest dat ze de president, met wie hij een afspraak had over de betaling van de muur, ook niet hadden doorgelaten. Ze hadden hem gewoon teruggestuurd, en toen hij protesteerde hadden ze hem geslagen. Goede zaak, in de meeste gevallen, maar nu kwam dat een beetje belazerd uit.
Midden in Arizona, in Indianenland, had hij een interneringskamp laten bouwen voor Moslims. Iedere moslim die het land in kwam en ook veel die er al jaren woonden, werden daar opgesloten. Dat was gezond verstand, en geen racisme, zoals die linkse lui beweerden. Ze waren gewoon de vijfde colonne, de inhoud van het paard van Troje, want dat de moslims het op Amerika hadden voorzien, was al sinds 2001 duidelijk. Waarom hadden ze anders aangevallen? Die torens naar beneden gevlogen? Niet om een punt te maken, zoals zoveel mensen beweerden, maar gewoon, zoals dat altijd ging, om het land over te nemen.
Hij deed gewoon hartstikke goed werk: voortvarend, omdat hij samenwerkte met een stelletje echte kerels, die wisten wat ze te doen stond. Niet lullen maar poetsen. Er werd veel geprotesteerd in dit land. Hij kon geen maatregel nemen of ze stonden weer met zijn allen buiten de schreeuwen. Stelletje watjes. Hij stuurde er steevast de ordepolitie op af en hij had al heel wat van die lui opgesloten, maar helaas, het was niet genoeg. Wat wilden die mensen nu? Amerika naar de kloten helpen? Dat verwijfde gedoe over vrouwvriendelijkheid, anti-racisme en zelfs, godbetert, sekseneutraal wc's voortzetten?
Het ging in deze wereld maar om een ding: om de pegels en iedereen die iets anders beweerde, loog dat hij barstte. Al dat andere gedoe was overbodig. Die republikeinen konden anders ook aardig zeiken: de een na de ander begon over de abortuswet. Nou, hij was echt niet van plan daar wat aan te doen. Als een vent een mokkel met jong stopte, moest hij daar op een fatsoenlijke manier vanaf zien te komen. Zo zat dat. En het was prima dat de verzekering daarvoor betaalde want al die wijven waren al duur genoeg.
Dus ja, al die oliebaronnen en fanatieke christenen, begonnen er iedere keer over. En ook over dat hij het homohuwelijk nog niet had afgeschaft. Want dat was tegen de wil van God, die het huwelijk bedoeld had voor man en vrouw, zo stond het in de bijbel en anders niet. Rot toch op! Onder zijn beste vrienden waren homo's en zolang ze maar van hem afbleven, vond hij het best. Eerlijk gezegd, hij had dat nooit iemand verteld, vond hij sommige van die mannen heel aantrekkelijk. Niet dat hij ooit een man zou aanraken, maar hij kon zich er best wel iets bij voorstellen.
Daarom was hij erg verbaasd, toen een bode hem een brief bracht, waarin hem werd meegedeeld dat er een impeachment procedure tegen hem was gestart. Hij had het moeten opzoeken, of liever gezegd dat had hij zijn secretaresse Liliane laten doen, maar toen het hem duidelijk werd dat ze hem af wilden zetten, was hij razend geworden. Wat dachten ze wel! Hij was de president, de leider van de hele wereld. Die kon je niet afzetten. Jammer genoeg kon hij ze niet allemaal tegen de muur zetten, want dat zou teveel gedonder geven, maar anders had hij dat zeker gedaan.
Hij riep Melania erbij, die tegenwoordig rechten studeerde. Maf, natuurlijk, want wat moest die vrouw met een studie, maar goed, het meisje moest wat om handen hebben.
"Kunnen ze mij impeachen, Melania? Kunnen ze dat The Donald aandoen?"
"Ja, Donny, dat kan. Als ze kunnen aantonen, dat jij een gevaar bent voor het land of dat je het imago van het land bezoedelt, kunnen ze je afzetten. Dat heb ik vorige week gehad in de studie."
"Maar ik ben geen gevaar voor het land! Ik doe alleen maar goed! Ik maak enorm veel beloftes waar. Niemand heeft ooit zoveel beloftes waargemaakt!"
"Donny, andere instituties kunnen daarover een andere mening hebben. Maar wat maak je je druk. We hebben die baan toch niet nodig? En ik word het toch een beetje zat, de first lady uithangen. Ik kan geen poot verzetten of die beveiligers zitten op mijn huid en trouwens, als ik ergens ben, wil iedereen met me op de foto. Ik wil in het Supreme Court, Donny!"
Nou, dat zou nog lastig worden. Zo gemakkelijk kwam je daar niet bij en misschien zou het zelfs hem te ver gaan om zijn eigen vrouw in het Supreme Court te zetten. De schat had geen gevoel voor realiteit. Dat kreeg je als al die wijven elkaar wijsmaakten dat je alles kon bereiken wat je wilde, ook al was je dan een vrouw.
Hij zou zich verzetten. Oh, wat zou hij zich verzetten. Hij zou zich zo verzetten dat de honden er geen brood van lustten. Misschien moest hij al die republikeinen uit de Senaat en uit het Congress in het interneringskamp zetten, want behalve de moslims waren ook zij een soort vijfde colonne. Hoogverraad was het, anders niet.
"Ik zou de advocaat maar weer eens bellen, Donny," zei Melania, die even opkeek uit haar boek over Romeins 
Recht. "Het zou kunnen dat je die nodig hebt de komende tijd. Als je die baan wilt houden dan. Ik persoonlijk zou er niet voor voelen. Stank voor dank krijg je. In de Supreme Court is het anders, dan ga je echt over alles!"
Hij toetste het nummer in van zijn advocaat en besprak met hem zijn kansen. Het zag er somber voor hem uit. Het scheen dat hij allerlei dingen, zoals dat van die muur en het interneringskamp, aan de senaat en het Congres had moeten voorleggen. Zoiets verzin je toch niet als je de baas bent? Wat een idiote regelingen hadden die Founding Fathers bedacht!

XIV
Scenario 4:
Trump keek uit het raam, naar de straten van New York. De straten waren leeg en overal lag vuil en afval. De zon scheen, maar er waaide een nare wind uit het Oosten, en papier en blik dwarrelde door de straten. Het was geen gezicht.
Hij sloeg met zijn vuist op tafel. Waren ze nou helemaal bedonderd, die arbeiders! Ze verdomden het gewoon om te werken. Dat hij de lonen had teruggeschroefd, was om het begrotingstekort niet uit de hand te laten lopen. Dat mocht beslist niet boven de 1000 miljard komen en die grens was bijna bereikt. Winst moest er in dit land worden gemaakt, en dat kon alleen als de productiekosten omlaag gingen, net als de belastingen.
Maar, zo had hij gehoord, voor vijftig cent per uur wilde niemand werken. In de vuilnisbakken zoeken bij de dure restaurants bracht meer op, zo had iemand eens op Facebook geschreven. Al die negativiteit, al die zelfzuchtigheid! Werken deed je ook voor het vaderland, waar in ieder geval de straten schoon moesten blijven.
De ondernemers, die niet exporteerden, hadden het moeilijk. Ze verkochten niet veel meer, want de mensen verdomden het gewoon. Van die vijftig cent, die nog best kon oplopen tot vijf dollar per dag, kon je best sparen als je een beetje uitkeek. Maar nee hoor, alles ging meteen op aan eten als ze al wat verdienden, wat de meesten niet meer deden.
Goede ondernemers, zoals hij, moesten worden ontzien. Het was toch van de gekke dat geniaal ondernemerschap afgestraft werd door de Belastingen. Obama had iedereen financieel uitgekleed. Jaloezie was dat, en on-Amerikaans, maar ja, de man was in Kenia geboren en bovendien was hij moslim, dus wat wilde je ook.
Hij, The Donald, had orde op zaken gesteld. Met grote vaart had hij zoveel verbeteringen ingevoerd, meer verbeteringen dan iemand ooit had gezien. Hij kreeg alleen niet de lof en de waardering die hij verdiende. Zo ging dat vaak met grote geesten zoals hij. Stank voor dank: je redde een land van de ondergang en ze keken je met de nek aan.
Nou, al ging het hele land uit vuilnisbakken vreten, hij zette gewoon door. Want dat had zijn vader hem geleerd. Nooit opgeven, jongen, altijd doorgaan. Alleen dan heb je succes. Het was alleen jammer dat Melania hem verlaten had. Zodra ze haar rechtenstudie had afgerond, was ze een eigen praktijk begonnen in Los Angelos. Het ergste was nog dat ze voor de armen werkte. Die zette ze op tegen hun werkgevers die volgens hen te weinig betaalden, tegen banken, die de huizen verkochten omdat de hypotheken niet werden betaald en zelfs tegen de overheid omdat die mensen ten onrechte vast zou zetten.
Niks ten onrechte. Allemaal landverraders waren het, met hun grote bekken en giftige pennen. Hij zou er nog een paar gevangenissen bij laten bouwen en nog veel meer mensen opsluiten. Gewoon om te laten zien dat er met deze president niet te sollen viel.
Hillary Clinton was naar Nederland gevlucht. Daar was gelukkig zijn oud-student Rudolf Trots aan de macht, dus die zou wel raad met haar weten. Waarschijnlijk zat ze al in een Nederlandse gevangenis met haar gelieg en bedrieg. Ze zou er nog wel achterkomen dat ze de verkeerde kant had gekozen. Het mens was trouwens toch al van de verkeerde kant, want ze gebruikte geen make-up meer. Met haar ouwe kop kwam ze zonder schmink voor de televisie. Als ze de kans kreeg dan. In Nederland zou ze wel leren, hoe de wereld echt in elkaar zat.
Hij belde naar Bannon. Bannon, riep hij, sluit ook iedereen op die tijdens die campagne van destijds zo vreselijk tegen mij tekeer is gegaan.

Utrecht weer.

Na de thee, die ze in stilte had gedronken, ging Ulrike naar buiten. Nog steeds had ze geen idee wat er was gebeurd. De een zei dat iedereen naar Texel was gedeporteerd, de ander dat iedereen zich had verstopt om te ontkomen aan vervolging. Het was duidelijk dat dat het plan was geweest. Plotseling hadden de zwartgeklede soldaten van Rudolf Trots over straat gelopen en her en der hadden ze mensen opgepakt.
"Het kan nooit dat ze iedereen hebben gegrepen. Logistiek is dat onmogelijk," had Henk, de man met de baard, gezegd. 
Ulrike wist dat nog zo net niet. Wat was er nu niet mogelijk in deze donkere dagen. Maar, terwijl ze de warme thee naar binnen had laten sijpelen, beving haar een gevoel van onrust. Ze moest terug naar de kelder aan de Oudegracht om te zien of de mensen van haar groep er nog waren.
Weer liep ze over de Twijnstraat en de Oudegracht en nog steeds was het doodstil. Ze kwam niemand tegen, niemand keek uit het raam, niemand liep in de winkels. Op de werf aan het begin van de Oudegracht scharrelden een paar ratten. Die kregen nu de kans. Een huivering ging er door haar heen, maar toen ze nog eens keek, zag ze hoe schattig die beestjes eigenlijk waren. Die trillende snuitjes, de intelligente oogjes en dan die lange staart die vast handig zou zijn bij het vinden van de weg.
Eindelijk was ze bij de kelder. Ze opende de deur. Binnen, in het donker, waren een paar mensen. Ze onderscheidde Hillary Clinton en Felicia. Achter in de kelder, waar vroeger een dansvloer was geweest, zag ze wat vage schaduwen, alsof daar geesten zweefden.
“Goedendag,” begon ze, formeler dan haar bedoeling was geweest. Waren deze mensen niet haar vrienden, de enige familie die ze nog had?
Hillary knikte haar toe. Haar hoofd bewoog traag, alsof het te zwaar was om te dragen. Felicia zei helemaal niets, maar bleef voor zich uit staren..
“Er is geen mens meer op straat,” begon Ulrike. “Ik kwam een paar mensen tegen bij de begraafplaats in Hoograven, maar niemand wist echt wat er was gebeurd.”
“Wij ook niet,” zei Hillary. “Ik weet wel dat de zwarte soldaten door de straten liepen en ik heb ook gezien dat mensen de bus in werden gejaagd, maar wat er is gebeurd met de rest, geen idee.”
“Het lijkt of iedereen is opgelost,” zei Felicia. “Wel, laten we afwachten tot we zien wat er is gebeurd. Het zal zo’n vaart niet lopen.”
“Het is al zo’n vaart gelopen.” Ulrike merkte dat ze schreeuwde. Dat wilde ze niet. Bij de bank was ze de zelfbeheersing zelf geweest. Al ging een klant nog zo tekeer omdat hij al zijn geld was kwijtgeraakt, altijd wist zij de juiste toon te vinden om hem gerust te stellen.
“We moeten er wel zien achter te komen. Wat heeft Ingrid gedaan, was zij wel te vertrouwen? Dat kunnen we nu wel betwijfelen, want ze lijkt ineens van de aardbodem verdwenen.”
Maria verscheen uit de schaduw.
“Gewoon met de stroom meegaan. Anders kunnen we niet doen op dit moment. We weten niet genoeg om actie te ondernemen en we moeten niets ondoordachts doen. Dan maken we het erger.”

Ondertussen, in de werkkamer van Rudolf Trots, broeide het in de leiding van Nederland. Geert Wilders zat met gebogen hoofd op de lage stoel voor het bureau. Rudolf Trots ijsbeerde heen en weer, zoals hij altijd deed. Zijn grove, behaarde handen lagen op zijn rug.
Net een aap, dacht Geert Wilders en inwendig gniffelde hij. Nooit zou hij zoiets hardop zeggen. Niet sinds hij veroordeeld was door dat gedoe over minder Marokkanen. Mensen begrepen zo snel iets niet goed.
De rossige verschijning, met die behaarde handen die ongetwijfeld ook haren op zijn rug had, boezemde hem angst in. Nog altijd deed het hem pijn dat deze man zo ruw de macht, die voor hem was bedoeld, had overgenomen. Had hij niet jarenlang de peilingen geleid? Was hij niet steeds als beste politicus uit de bus gekomen? En, hoe je het ook bekeek, het kwam allemaal door de Islam. Als de Islam op 11 september 2001 niet de Twintowers was ingevlogen, was Bush niet verplicht geweest tot die inval in Irak en hadden al die moslims niet zo’n grote mond gekregen over de bemoeienis van het Westen. Die hoofddoekjes, die waren de schuld van alle ellende.
In Amerika scheen niet alles even goed te verlopen, dat had hij wel door. Trump probeerde er luchtig over te doen, maar als 10 miljoen mensen het land uit vluchten, is dat toch geen goed teken. Vertrouwen moest je de mensen geven. Dat je die hoofddoeken van de koppen zou rukken. Altijd waren het de vrouwen die voor ellende zorgden. Het is dat je ze nodig had, anders zou je ze moeten afschaffen.
“Ondertussen heb jij er een gore rotzooi van gemaakt, Wilders!” bulderde Rudolf Trots. “De lijntjes omhoog tekenen terwijl de verkopen al tijden dalen en nooit meer omhoog gingen, hoe durf je! Ik zou je persoonlijk aan de hoogste boom moeten opknopen, zowaar ik hier sta. Maar, hoe onwaarschijnlijk het ook moge klinken, ik heb je nodig.”

 

de straten zijn zo leeg en zo koud iedereen is weg waar zijn ze naar toe de wereld zoals ik die kende is er niet meer ik heb een leeg hart en een leeg hoofd niemand kan me nog zien verdwijnen dood ik wil dood want dit is geen leven nooit geweten maar leven zonder de anderen is geen leven ik heb gevoeld zo lang al van te voren de bladeren vallen en vallen en blijven vallen alsof er niets is gebeurd is dit dan het niets maar de huizen staan er nog onze sporen die zullen verdwijnen over duizenden jaren zal niemand nog iets van ons zien dat is onmogelijk alles zal zijn overwoekerd door planten dieren zullen hier rondscharrelen dieren die we hier nu niet zien de wolven de ratten en wie weet welke nog meer oh ik weet wel we hebben onze ondergang verdiend en ik stond erbij en ik keek er naar heb ik niet meegedaan aan het najagen van geld en producten genoot ik niet van mijn rijkdom maakte ik me niet druk over mijn volgende salarisverhoging en ondertussen de armen van deze wereld zij lagen te verrotten in de zon wij keken niet naar ze om maar stalen ook nog het weinige dat ze wel bezaten mensen in rubberen boten kwamen over de zee naar ons toe om hulp maar we sloten ze op het waren de anderen het schreeuwen begon al zo vroeg al in de jaren negentig de schreeuwende meerderheid die zich dronken naar voetbalwedstrijden sleepten die het verdomde om te lezen en te leren altijd hadden de anderen het gedaan ik wist het waren niet de anderen het waren wijzelf die zover zijn gegaan die nooit hebben gegeven om de anderen die de kinderen en de ouderen en de mannen en de vrouwen lieten verdrinken terwijl we zelf huilden omdat er geen groei was we hadden zoveel geld dat we niet meer wisten wat we ermee moesten doen dus gingen twee keer drie keer per jaar op vakantie het kon niet op en het raakte niet op zo ging het al die jaren en de schreeuwende meerderheid die was bang dat de anderen kwamen halen wat ze toe kwam wat wij hadden gestolen al die eeuwen ze gingen onze kop er af slaan sommige daan de meeste niet de meeste glimlachten maar hun ogen lachten niet want ze hebben het gevoeld en toen kwam de macht aan de schreeuwende minderheid bijna sluipenderwijs maar als we onze ogen open hadden gehouden hadden we het kunnen zien aankomen ze hadden de weg gevonden en de taal de taal die van de schrijvende minderheid was en die ze versimpelden tot enkelvoudige zinnen waarin niets werd gezegd en alles werd gesuggereerd en iedereen geloofde het de meeste dan en nu zijn de straten leeg op de zwartgeklede soldaten na die schuimen de straten af om de woorden te stillen want wat waar is mag niet gezegd de illusie is nu zo groot dat er geen ruimte meer is voor iets anders mijn keel is dicht geknepen mijn handen trillen en ik kan niets vatten ik ben een ondode ik hoor hier niet meer thuis misschien heb ik de wereld nooit gezien zoals die was misschien heb ik de ogen gesloten omdat dat gemakkelijker was als je niets ziet hoef je niets te doen als ze jou niet slaan hoef je niet terug te slaan de anderen ja die overkomt dat maar die zijn ver weg ver van mijn bed in al die landen die al tijden werden gebombardeerd door drones want ze kwamen iets halen of brengen en ik liet ze ik ging niet op de startbaan liggen om ze tegen te houden ik rende niet gillend over het vliegdekschip ik maakte soms geld over niet teveel net genoeg om mijn geweten te sussen ze zeggen we hebben het aan onszelf te danken dat de wereld is verdwenen hadden we maar moeten luisteren en luisteren en geloven maar ik had minachting voor degenen die nooit begrepen die nooit lazen die alleen maar schreeuwden ik was bang voor ze de grote kaalkoppen met brede schouders en die blik in hun ogen wat bedoelden ze ik wilde dat niet weten ik had ze opgegeven ze hoorden niet bij mij ze moesten niet bestaan ik ontkende ze zoals ze in drommen door de stad liepen op zaterdagmiddag.

Ulrike verliet de groep. De schaduwen die af en aan tevoorschijn kwamen, grepen haar bij de strot. De voortdurende aanwezigheid van mensen benauwde haar. Je kon veel hebben aan andere mensen, zeker in tijden van nood, maar het offer was te groot. Ze zou dit niet volhouden.
In haar eentje was het uitkijken geblazen. Er waren zoveel mensen op drift en iedereen was in nood. Je wist niet wat ze zouden doen. In The Road gingen mensen andere mensen vangen en opeten. Dat zou hier ook best kunnen gebeuren. Ach, ze wist wel dat ze van nature achterdochtig was, maar ze voorvoelde dat dit helemaal niet mee zou vallen.
Op het Centraal Station in Utrecht was het stil, net als overal. In vroeger tijden was het hier, op dit knooppunt van de dag, altijd druk geweest,  overal. Maar nu niet. Ze keek op een bord, naar de vertrektijden. De trein naar Den Haag stond gewoon aangekondigd, alsof er niets aan de hand was.
Ook het perron was leeg, maar de trein kwam wel op tijd. Hij stopte, er kwam geen conducteur tevoorschijn, maar de deuren gingen open. Met een gevoel alsof ze iets onherstelbaars deed waar ze later spijt van zou krijgen, stapte ze in. De trein vertrok om 11.06 uur, precies op tijd.
Net als anders gleed de trein door de kleinere steden en de weilanden. Er werd niets omgeroepen en ook op de perrons van de kleinere steden waren geen mensen. 
Ulrike ging er op vertrouwen dat ze echt in Den Haag zou aankomen, dat ze niet voor eeuwig in een trein zat opgesloten die nergens naar toe ging. 
En inderdaad, de trein stopte gewoon in Den Haag. De deuren gingen open, weer was er geen conducteur te zien. Ze verliet het station en liep naar het Binnenhof. Daar zag ze, eindelijk, een paar mensen lopen. Er waren er dus toch een stuk of wat over, wat er dan ook was gebeurd. Dat viel mee. Ze overwoog iemand aan te klampen maar waarschijnlijk was iedereen net zo overstuur en ontdaan als zijzelf. Niemand zou haar verder kunnen helpen. 
Bij de torenflat waar het penthouse van Rudolf Trots was, stopte ze. Ze keek omhoog. Het licht brandde in de werkkamer van Trots. Misschien was hij er. Het zou onzinnig zijn om hem te spreken, maar alles was onzinnig op dit moment. Misschien zou ze Ingrid zien en kon die verklaren wat er aan de hand was, waarom de beloofde omwenteling nog steeds niet was gebeurd.
Ze ging naar binnen. In de hal was geen beveiliger. Merkwaardig, want Rudolf Trots werd altijd goed beveiligd. Zijn leven was niet zeker, zei hij soms. Veel mensen hadden het op hem gemunt en als hij niet zo intelligent was geweest, zou hij allang zijn vermoord.
Helaas had niemand dat kennelijk aangedurfd. De dood van Trots, zeker als het moord zou zijn, zou echter niets oplossen. Er zou zo weer een andere malloot klaar staan om de macht te grijpen.
De lift bracht haar naar de bovenste verdieping. In het kantoor zat er niemand achter de receptie, dus ze kon zo doorlopen naar de kamer van Rudolf Trots. Vreemd. Maar alles was vreemd dus dit kon er ook nog wel bij. Bij de deur bleef ze even stilstaan. Zou ze het aandurven? Hem persoonlijk ter verantwoording roepen? Hem eens vragen wat hem eigenlijk bezielde? Hij stond niet bepaald bekend om zijn buigzaamheid. Misschien zou hij haar laten arresteren. Maar ze had niets te verliezen, zo hield ze zich voor. 

Rudolf Trots hing in zijn gigantische bureaustoel. Hij was eigenlijk niet zo groot, zag Ulrike nu. Een oudere, wat dikke man, kalend. Voor hij gekozen werd, voor zijn campagne zou zij hem op straat voorbij zijn gelopen. Zo gewoon was hij, om te zien tenminste. Misschien was dat juist zijn kracht, dat was niet ondenkbaar. Het volk, waar zij kennelijk niet toe behoorde, had wel vaker te kennen gegeven dat ze de elite zat waren en iemand als Rudolf Trots, grof in de mond, grof in daden, sprak hun taal. Wat een vreemd fenomeen was dit toch: een grote schoft gaat wat staan te schreeuwen en mensen vinden hem geweldig. Zouden ze hem nog zo geweldig vinden als ze hem zo zouden zien, achterover gezakt, een bezweet gezicht, de mouwen van zijn overhemd opgerold?
“Wie ben jij, godverdomme, toch niet zo’n lapzwans van het Binnenhof? Want in dat geval lazer ik je eruit. Niemand weet beter hoe hij van mensen af moet komen dan ik. Ik ben er zat kwijtgeraakt. Ik heb dit land mooi opgeschoond.”
“Dat kun je wel zeggen, ja, er is geen mens meer op straat. Wat is er aan de hand?”
“Dat vertel ik vanavond, in mijn tien minuten ‘Trots spreekt’. Als ik nu wat vertel, loop jij zo naar een krant. Ik ken jullie.”
“Ik ben geen journalist en bij mijn weten heeft u de kranten opgeheven.”
“Omdat het aanstichters van onrust waren, ja! Er is een heel goede krant, Trots-nieuws, daar staat alles in wat de mensen weten moeten. Al dat andere is ophitserij en dat is nu afgelopen.”
Ulrike ging in de lage stoel zitten. Vanuit deze hoek leek Trots wat groter, maar toch zag hij er veel minder imposant uit dan op televisie. De twee bronzen leeuwenkoppen op Trots’ bureau staarden haar aan.
De deur ging open. Ingrid kwam binnen met een dienblad. Ze was bijna onherkenbaar in haar minirok en de laag uitgesneden blouse waar tweederde van haar borsten in de open lucht hun vrijheid vierden. Toen ze Ingrid zag, liet ze bijna het dienblad op de grond vallen.
“Ulrike! Wat doe jij hier?”
Rudolf Trots keek van de een naar de andere.
“Vriendinnetje van jou, Ingrid? Heel ander type. Ik vind jou een stuk leuker. Het spijt mij, Ulrike, maar ik hou van vrouwen die moeite doen om er een beetje leuk uit te zien. Dat kan ik van jou niet zien, jij hebt maar wat aangeschoten vanochtend.”
“Meneer Trots, Ulrike was vroeger mijn lerares.”
“Ah, en je hebt bijles nodig, Ingrid? Die kan ik je heel goed geven. Ik weet alles en ik kan alles. Hoe komt het trouwens dat deze dame niet is tegengehouden beneden? Heb jij haar binnengelaten.”
“Dat kom ik net vertellen,” zei Ingrid. “De beveiligers zijn er niet meer, allemaal verdwenen. Dat is sinds gisteren al zo. Ik wilde niks vertellen, omdat dat u ongerust zou maken. Ik heb ondertussen goed opgelet dat er geen moordenaars enzo binnen kwamen, maar dat is niet gebeurd. Het bleef stil.”
Rudolf Trots sprong overeind.
“De hele dag geen beveiliging? Maar dat kan toch niet! Ik leef godzijdank nog, en dat is een wonder. Jij weet heel goed hoe die rooien mij haten en dat ze mij de schuld geven van alles dat misgaat. Elk moment kan ik vermoord worden. De rooien hebben mij mijn handel al afgepakt. Nou, ik heb ze laten oppakken! Allemaal! Iedereen zit op Texel.”
Ingrid zette de kopjes op tafel.
“Texel, meneer Trots? Dan zal het vast druk zijn daar. Ik wilde er binnenkort nog eens zo’n weekendje naar toe, maar ik zal nog maar even wachten tot het wat minder druk is daar.”
“Jij wacht zeker want ik kan niet zonder secretaresse. Hoe moet ik het land besturen zonder secretaresse? Voorlopig geen vakantie voor jou, want we verkeren in een crisissituatie. Ik ben mijn beveiligers kwijt en in het Binnenhof neemt niemand meer op, zelfs Geert Wilders niet.”
“Die zitten vast allemaal op Texel. Ik weet niet of de zwartgeklede soldaten voldoende instructies hebben meegekregen, maar het zou kunnen dat ze iedereen hebben opgepakt. Dat is natuurlijk ook een stuk gemakkelijker, als je het goed nagaat.”
“Kan niet! De zwartgekleden zijn mijn elite-eenheid!”
“Tja, nou ik weet het ook niet, ik doe maar gewoon de administratie. En ik ga maar snel verder met mijn werk. Kom je even mee naar mijn kamer, Ulrike, dan kunnen we even bijkletsen terwijl ik mijn boterham eet.”

XV

In de kamer van Ingrid was alles keurig opgeruimd. Geen paperclip lag er scheef, geen vel papier lag op het bureau en de laptop was netjes ingepakt.
Ulrike keek toe hoe Ingrid haar korte rok en blouse verwisselde voor jeans en een trui. Ze haalde een hand door haar haar en zei:
“Zo, nu ben ik er weer.”
Ulrike merkte dat ze naar Ingrid staarde, dat ze haar niet uit het oog wilde verliezen omdat ze half en half een mes in de rug verwachtte. Figuurlijk vooral, maar ook een letterlijk mes was niet uit te sluiten.
“We hebben je dagenlang niet gezien,” zei ze. “En van de beloofde omwenteling is niets terecht gekomen. Waar ben jij mee bezig, Ingrid? Ik krijg sterk de indruk dat je in feite echt de rechterhand van Rudolf Trots bent.”
“Rudolf Trots is geen probleem meer.” Ingrid legde haar armen over elkaar. Even leek ze op een buurvrouw die een praatje maakte over het weer.
“Hij zit er anders nog.”
“Zeker, maar hij heeft niets in te brengen, alleen weet hij dit niet.”
“Ga weg! Zo achterlijk is hij toch niet?”
“Zo achterlijk is hij wel! Maar ik zal het je uitleggen. Sorry dat ik niet naar jullie ben toegekomen, maar het ging allemaal zo snel.” Ingrid stak een sigaret op en inhaleerde voordat ze begon:
“Ergens in het Midden-Oosten is een organisatie, een internationale organisatie. Die werkt, diep in het geheim, aan het herstellen van de wereldorde. Dat klinkt heel eng en toen ik pas met ze in contact kwam, vertrouwde ik ze niet. Het woord wereldorde alleen al, waar hebben we dat vaker gehoord, dacht ik. Maar gaandeweg begon ik te begrijpen wat ze bedoelden. Ze waren de interventies van het Westen in het Midden-Oosten zat en zo zijn ze begonnen: om te voorkomen dat de US nog langer drones gingen gooien of landen bombarderen en zo een chaos veroorzaakte om die dan achter te laten. Kijk wat er gebeurde in Libië, bijna in Egypte, zie wat ze deden in Syria. Dus eerst was de organisatie gericht op het gebied van het Midden-Oosten. Dat was al heel moeilijk, want zoals je wel weet, is daar niet echt sprake van een eenheid. Gaandeweg kwamen ze erachter dat mensen als Trump en Trots een grote bedreiging vormden voor hun veiligheid. Eerst dachten ze dat die zich zouden beperken tot hun eigen land, nationalistisch als ze zijn, maar dat bleek niet zo te zijn. Het gevaar dat ze oorlogen zouden beginnen uit imperialistische motieven en ook om hun tekortkomingen in hun eigen land te maskeren was levensgroot. Dus zochten ze contact met mensen. Dat ze bij mij terechtkwamen, had te maken met sommige dingen in mijn verleden waar ik op dit moment liever over zwijg. In ieder geval vroegen ze mij de plannen van Rudolf Trots door te spelen en te kijken naar de kansen om hem weg te krijgen. Dat was best moeilijk, want hij leek veel aanhang te hebben. Zelfs de mensen die waren beroofd van alles wat ze bezaten vonden dat hij goed werk deed, dat links veel te lang haar gang had kunnen gaan. Maar er kwamen scheurtjes. Dat was onvermijdelijk. En die gaven mij de kans om verder te wroeten. Ik kwam in contact met een generaal van het leger hier en na veel over en weer gepraat had ik hem ervan overtuigd dat hij het leger zover moest krijgen, dat ze Rudolf Trots gingen afzetten.
Dus een paar dagen geleden was het zover: Rudolf Trots zou worden afgezet en gevangen genomen. Het leger, of het grootste deel ervan, stond achter de generaal. Alleen de Trots-eenheid niet, de zwartgekleden.
Op de ochtend dat het leger de macht zou overnemen, had de Trotseenheid de opdracht gekregen alle opstandelingen op te pakken en te interneren op Texel.
We kwamen ze op straat tegen en hier en daar braken gevechten uit. Maar de leden van de Trotseenheid legden hun wapens neer, trokken een gewoon uniform aan, en gingen de mensen niet oppakken, maar begeleiden naar het Noorden van het land. Natuurlijk was er niet genoeg ruimte op Texel. Dat was een idioot idee, maar zoiets kun je verwachten van Rudolf Trots. Idiote, onuitvoerbare ideeën verzinnen en dan kwaad worden als blijkt dat het niet werkt. Maar goed, zo kwam het dus dat het plotseling zo stil werd op straat. Iedereen was weg.
Nu is het tijd om de alternatieve samenleving op te zetten. We laten Rudolf Trots nog even in de waan dat hij het land leidt, want zo blijft hij even rustig. Nog een paar weken en hij krijgt niemand meer achter zich, dan mag hij het weten.
Wat jij nu moet doen, is naar het Noorden gaan. Den Helder is een goede uitgangspositie, misschien kun je even op Texel gaan kijken. Misschien is het nogal chaotisch op dit moment, maar ik ben er zeker van dat we zullen slagen.”

Ulrike zat in de trein naar Den Helder. Net als eerder op de dag, in de trein van Utrecht naar Den Haag, was er verder niemand. Pas bij Alkmaar, ver boven Amsterdam, zag ze mensen op de perrons en buiten, op de wegen. In het anders zo rustige Noord-Holland was het nu behoorlijk druk. Het leek wel hoogseizoen.
De herfst liet zich ondertussen gelden. Er was een storm opgestoken en het regende hard. Weer om binnen te blijven, bij de kachel. Ulrike hoopte dat de tijd waarin dat kon, binnenkort zou komen. Ik ga nooit meer bij een bank werken, dacht ze, nooit ga ik meer meewerken aan het maken van winst op het verkopen van lucht. Ik heb het helemaal gehad en bovendien is dat graaien de oorzaak van alle ellende.
Wat ze dan moest doen, wist ze niet. Ze kon eigenlijk niet zo heel veel, bedacht ze. In deze sombere stemming bereikte ze Den Helder. Op het perron liepen veel mensen rond, diep weggedoken in jassen of dekens. Bij de uitgang stonden kramen waar soep werd geserveerd en Ulrike merkte dat ze honger had.
Ze nam een beker soep en lepelde die naar binnen. De wereld is veranderd in een grote daklozenopvang, dacht ze, en ik ben er een van. Hoewel de mensen, de meeste dan, niets meer hadden, zagen de meeste er niet wanhopig uit. Dit waren geen mensen die zo arm waren dat ze geen uitweg meer zagen en die het hadden opgegeven.
“Wat nu?” vroeg ze aan een vrouw, die op een bankje koffie zat te drinken.
De vrouw, gehuld in een oud vest met gaten, keek haar aan en glimlachte.
“Nu moeten we zien wat er komt,” zei ze. “De verlossing is nabij. Overal hier in het Noorden zijn discussies over hoe we verder moeten. Ik voor mij ben voor gelijke kansen voor iedereen en een frisse start voor iedereen. Maar er zijn er die daar anders over denken.” Ze nam nog een slok koffie en knipoogde.

Ook op Texel leek het midden zomer, vakantietijd, ondanks de storm die hard en snel over het eiland raasde. Ulrike kreeg bijna zin om haar jas uit te trekken, zo sterk was de suggestie van warm weer.
Mensen liepen keuvelend over de wegen alsof ze alle tijd van de wereld hadden. En misschien was dat ook zo. Misschien hadden ze de tijd weer terug genomen, die ze eerst hadden weggegeven. De hoge welvaart had zo zijn tol geeist. Uren werden er in werk gestoken, dat nergens toe leidde. Het belangrijkste doel in het leven was nog meer geld, om nog meer te kopen wat je helemaal niet nodig had. Stroeve banen in werk, waarvan de zin niet uit te leggen was, bedompte kantoren, die leken op dierentuinen waar de alfadieren onderling vochten om de hoogste plek, computerschermen vol woorden die helemaal niets zeiden. En dan, een paar keer per jaar, losgelaten worden, met de massa’s mee naar Griekenland, Afrika, Zuid-Amerika. Twee weken de instructies van een reisgids volgen, foto’s maken om familie en collega’s mee te vervelen. In de herfst een nieuwe auto kopen, niet omdat de oude het niet meer deed, maar omdat zo’n nieuwe je een kick gaf, je viel op de gadgets, je oude ouders opbergen in een verpleeghuis, want je wilde die niet in de buurt, de kinderen op voetbal doen en dan langs de kant gaan schreeuwen dat ze de bal moesten nemen, dat ze op het doel af moesten, op televisie met verdoofde hersenen kijken naar Boer zoekt vrouw of naar programma’s over koken, niets lezen, behalve de Telegraaf op zaterdag, want dan stond er iets in over de sterren, je nooit afvragen wat de zin van je bestaan was behalve als het over je salarisstrook ging, de buren alleen nog met een hoofdknik groeten, elke zondag naar de stad gaan om iets te kopen, wat dan ook, want alleen kopen gaf je nog het gevoel dat je leefde, je niet verdiepen in moeilijke dingen zoals de politiek, want ze wilden je allemaal kaalplukken, stelletje graaiers dat ze waren, alles is van ons omdat altijd alles al van ons was en die anderen die moeten wegblijven.
Ulrike bleef somber terwijl ze dit allemaal bedacht. Was het misschien beter als de mensheid in een klap uitstierf door een epidemie of zo? Ze brachten de andere dieren in gevaar, de hele planeet ging eraan. De menselijke soort was een ernstige ecologische verstoring, anders kon je het niet noemen.
Maar ze besefte wel, dat ze met deze gedachten niet zo heel ver kwam. Ze zou moeten doorgaan of de hand aan zichzelf staan. Dat laatste wilde ze niet en toen ze daar zo stond, op het terrein met stacaravans waar ze een paar nachten zou verblijven, wist ze dat er niets anders op zat dan mee doen.
Zo kwam het dat ze, nadat ze zich in haar caravan had geïnstalleerd, naar de Zaal van het Vermaak ging. Ze vreesde het ergste, dat er een bingo zou worden gehouden of iets wat nog erger was, linedance of zo. Maar haar vrees was onterecht.
In de Zaal van het Vermaak zaten mensen rustig bijeen. De sfeer was gemoedelijk en ontspannen en iedereen groette iedereen. Ze zag een lege stoel aan een tafel en vroeg:
“Kan ik erbij komen zitten?”
Ze had verwacht die vluchtige blik van afkeuring en walging te zien die ze zo vaak had gezien als ze andere mensen aan keek, maar die bleef achterwege.
“Kom erbij, meid,” zei een vrouw van een jaar of veertig. “Plaats zat hier.”
“Wat gaat er eigenlijk gebeuren?” vroeg Ulrike toen ze eenmaal zat.
“We gaan een uurtje praten over de toekomst,” zei de vrouw. “Dat doen we hier iedere avond. Het is hier geweldig! Ooit moeten we weer terug naar de stad, dat snap ik ook wel, maar eigenlijk is dat jammer. Ik had nooit iets met politiek maar je hebt er eigenlijk altijd mee te maken. Wist ik veel!”
Ulrike knikte. Ineens werd het heel stil en alle ogen waren gericht op het podium waarop een vrouw verscheen. Ze droeg een lange, blauwe jurk. Mijn God, het is Jomanda, dacht Ulrike. Maar het was Jomanda niet. Er was geen sprake van ingezegend water.
“Goedenavond, mensen,” zei de vrouw op het podium. “Ik ben Mala.”

 

XVI
De mensen waren het gewoon niet waard om gered te worden. Altijd hadden ze hem, Donald J. Trump, tegengewerkt. Toen hij nog President-elect was, werd hij gedwongen door zijn zogenaamde adviseurs een deal te sluiten in de zaak die een paar rancuneuze studenten tegen hem hadden aangespannen. Die beweerden met droge ogen dat zijn universiteit, dat voortreffelijke instituut waarin ze werd geleerd hoe je vastgoed kocht en verkocht, niet genoeg bood wat lesstof betreft. Wat een leugen, een verschrikkelijke leugen, die in de wereld was gebracht door zwarte, homoseksuele communisten. Dagelijks hadden de studenten een film over zijn leven te zien gekregen, elke dag weer. Als dat geen opleiding was van de degelijkste soort, wist hij, Trump, The Donald, het ook niet meer. En maar zeuren dat ze tekort gedaan werden. Het hele land was veranderd in een natie vol zeikerds die op alle slakken zout legden.
Op Broadway hadden ze het bestaan om zijn vice-president, Pence, een lesje te lezen! Hoe durfden ze! Die man was goud waard geweest voordat hij was gevlucht naar Canada. Die wist hoe een echte Amerikaan zich hoorde te gedragen. Een echte Amerikaan was een echte man, altijd op jacht, altijd zoeken naar verbetering, niet een verwijfd type dat over gevoelens zat te zeiken en ging bibberen bij elk ruw woord. Maar die acteur in het theater had daar geen oog voor gehad. Een meerdere op die manier te kakken zetten, hoe durfden ze.
Maar dat was allemaal verleden tijd. Amerika was nog niet leeggelopen, in New York was het nog druk en de straten van Manhattan waren vol met drukke mensen die aan het werk waren. Het vuil werd nog opgehaald, door mensen die weliswaar werden overbetaald maar die tenminste hun plicht kenden. Die het niet in hun hoofd haalden om asiel te vragen in Mexico.
Trump trok zijn jas aan en ging de straat op. De wind brulde door de lege straten en er was nog meer afval dan de vorige dag. Hij kwam niemand tegen. De deuren van de meeste winkels stonden open. Hij ging een juwelierszaak binnen. Misschien kon hij wat moois kopen voor Melania en naar haar toe vliegen met Hairforce one. Ze moest bij hem terugkomen. Hij zou haar vergeven dat ze was gaan studeren en dat ze hem had verlaten. Dat was een bevlieging geweest. Niemand verliet hem. Nog nooit was er iemand minder verlaten dan hij. Dat was altijd zo geweest en dat was nu nog steeds zo.
In de winkel was geen winkelbediende. Vreemd. Als hij wilde, kon hij zo alles pakken wat hij nodig had. Even overwoog hij om zijn tas vol te laden met juwelen, maar zoiets zou zich tegen hem keren als de toestand weer genormaliseerd was. Hij twijfelde er niet aan dat dat zou gebeuren. Desnoods zou hij al die mensen door het leger laten terughalen van de westkust. Ze zaten natuurlijk te luieren in de Californische zon of ze handelden in drugs in Mexico. Dat moest afgelopen zijn. Hij wilde een Manhattan met gevulde kantoren en met veel politie op straat. Hij wilde dat de mensen zijn toren kwamen bewonderen, toeristen vanuit de hele wereld hadden daar staan te kijken vlak na zijn verkiezing.
Misschien was het strategisch handig om eerst Melania terug te halen. Als ze wilde, kon ze in Manhattan advocaat worden. Voor mannen die wilden scheiden en die misschien heel veel alimentatie moesten gaan betalen. Dan zou ze zich eens echt nuttig maken.
Nu hij wist, wat hem te doen stond, voelde hij zich iets beter. Hij liep terug naar zijn apartementencomplex om zijn auto op te halen.

Mala was eindelijk klaar met haar toespraak. Ulrike was een beetje misselijk geworden, want de hele lezing had ze het over liefde gehad. Hoe liefde alles zou helen, dat er zoveel liefde was in iedereen dat er gemakkelijk vergiffenis kon worden geschonken, zelfs aan mensen als Rudolf Trots, dat zij nu al van iedereen hier hield, terwijl ze nog niemand kende.
Ulrike had gehoopt dat Mala zou vertellen hoe ze de maatschappij weer moesten opbouwen, die door Rudolf Trots was vernietigd, maar daar was geen sprake van. Als je maar van iedereen hield, kwam vanzelf alles goed.
Ulrike betwijfelde dat. Een dosis haat was soms heel nuttig, zeker als het om dictators ging die hun narcistische trekken zelfs nog wisten uit te vergroten. En bovendien, wat was liefde eigenlijk? Was dat dan meer dan de ontroering die je ten deel viel omdat een ander iets had dat jou aansprak of omdat een ander jou zag staan? Het leek er niet op.
Mala daalde als een godin het podium af en begon mensen te omhelzen. Ulrike stond op en maakte dat ze weg kwam. Straks was zij aan de beurt en ze moest er niet aan denken.
Ze verliet het terrein en liep naar de zee. De wind ging behoorlijk te keer en in het donker ontwaarde ze de witte schuimkoppen van de golven. Het zou prachtig zijn om over die golven te varen, of er in te lopen en je gewoon mee te laten drijven..
Hou op, vermaande ze zich zelf, steeds die zelfmoordgedachten...Als ze het niet deed, moest ze er niet aan denken. Zo was dat. Alleen had ze geen idee hoe ze moest beginnen. Iedereen had de kolder in zijn kop. Als heel Nederland elkaar ging zitten liefhebben, kwam er van de opbouw niets terecht. Op een gegeven moment moest er toch weer eens wat handel gedreven worden, bijvoorbeeld omdat het land voedsel nodig had. En andere producten, daar konden ze op den duur toch ook niet buiten.
Ze liep naar De Koog in de hoop dat daar een kroeg open was. Misschien kwam ze tot rust in gedimpt licht, geroezemoes op de achtergrond en een oude jenever voor haar neus.
De straten van De Koog waren zoals alle straten in Nederlandse dorpen. Keien, dan een trottoir en wat winkels. Die waren allemaal gesloten. De restaurants en de kroegen waar ze langs kwamen, waren ook dicht. Op een na, aan het einde van de hoofdstraat.
Binnen zaten wat mensen om tafeltjes. Die keken op toen zij naar een tafeltje liep dat nog vrij was. Bij de ober bestelde ze een oude jenever. 
De mensen praatten heel zacht, alsof ze bang waren dat iemand kon horen wat ze zeiden. Ulrike probeerde wat op te vangen, want zo gaat dat. Al luister je nooit naar wat iemand zegt, omdat je bijvoorbeeld al duizend keer gehoord hebt wat die ander zegt, of omdat je het allang in de krant gelezen hebt, zodra mensen fluisteren, wil je weten wat ze zeggen.
Ulrike was in dat opzicht niet anders. 
"Eerst orde op zaken en dan verkiezingen," hoorde ze vanaf het tafeltje aan haar rechterkant.
"Maar de mensen moeten vertrouwen hebben in het herstel van de economie en de democratie en de veiligheid!"
Het geroezemoes werd zachter. Het lukte niet meer om er wijs uit te worden.


Toen Ulrike haar glas leeg had, liet ze zich nog eens bijschenken. Nu ze van binnen warmer werd, verdween haar somberheid een beetje. Nog steeds wist ze niet wat ze moest beginnen, maar in ieder geval voelde dat niet meer zo erg.

altijd dolend door het leven er is geen uitweg wat ik kan verzinnen kan ik niet vertellen ze gaan hun gang lopen links en rechts langs me heen en ik loop nergens heen ik heb geen richting mijn benen dragen me nog mijn adem is er nog maar ik wie ben ik dat heb ik nooit geweten wat moet ik met die mensen die zoveel van elkaar houden liefde ik hou van je wat moet ik met het geroezemoes naast me voor zoveel jaren dat ze mij gewoon met rust lieten me me mijn gang lieten gaan geven ze nu extra zware jaren terug waarin ik me niet meer kan terugtrekken waarin ik gewoon moet mee doen waarin ik nooit meer alleen kan zijn en de dromen kan dromen waarin alles goed is en mooi ik zag de mensen wel langs de straten trekken wanhopig en klauwend om zich heen om toch het nodige nog binnen te halen ik heb dat gezien ik zie nu de glimlachen op de gezichten en de gloeiende ogen ik zie het vlees weer terugkeren op de botten en ik zie ze de verkeerde kant uitlopen want wat moeten we in een wereld met zoveel liefde dat er geen plaats meer is voor de zo nodige strijd de woede die hebben we nodig niet de verwoestende woede maar de woede die aanzet tot actie meer actie verbetering die hebben ze weggedaan ze dachten dat daarin het gevaar school en nu is iedereen kind en lacht en stopt bloemen in het haar en tegen guur weer zijn ze niet bestand want is het dan zo dat iedereen houdt van elke andere de natuur doet dat niet die gaat haar gang die heeft genoeg van ons moeder aarde rilt van wat er op haar huid zit ze zal dat af willen schudden en als dat niet helpt zal ze het af willen branden of zich schuren tegen ander ruimtepuin wat afdoende is zoveel miljard is zoveel te veel ik zou hier niet moeten zijn net zo min als de meeste mensen er niet zouden moeten zijn we moeten weg de ogen sluiten en ruimte laten voor de paar die overblijven of moeten we blijven niet opstappen afwachten wachten tot ze ons wegstuurt, afschudt, afbrandt als smerige wratten de zon zal altijd weer opgaan zeggen ze maar dat is niet waar ooit zal ook de zon zich van ons afkeren ons aan ons lot overlaten ooit gebeurt dat we zijn niets dan rondvliegend puin na een enorme explosie of wij niet maar het gestolde gesteente waarop wij leven het is niet belangrijk de doden en de gewonen de branden en de droogte in de kosmische eeuwigheid is dat niet belangrijk nauwelijks iets dat kan worden waargenomen we zijn als de kleinste vlo of de kleinste bacterie ondertussen weet ik niet wat ik moet doen ik moet me verder voortslepen een richting uitgaan waarin ik in ieder geval heel tijdelijk in kan geloven maar wie wijst me die richting ik heb die altijd kunnen vinden maar nu niet nu de wereld simpel is geworden of simpel is gedacht de grote stemmen de harde stemmen zijn gestild voor even want dat duurt nooit heel lang binnenkort zullen de zachte stemmen weer worden gesmoord in het bevelende geschreeuw van de gelijkhebbers die altijd en overal de kop opsteken het maakt niet uit wat we doen of zeggen niets maakt dat uit ze gaan gewoon hun gang het einde is steevast de vernietiging maar zelfs dat vooruitzicht doet de stemmen niet verstillen zelfs dat niet hoe kan ik dan de anderen overtuigen hoe kan ik dan aansluiten bij een stroom die niet dwalende is ja we moeten terug naar de steden en daar de draad weer oppakken maar waar vinden we die en is dat dezelfde draad voor iedereen wie zegt mij dat de strottenbijters mij niet vinden wie zegt mij dat ik niet zal creperen omdat ik zal worden vergeten omdat ik niet nuttig ben niet jong genoeg om nuttig te zijn ik lig op mijn rug in mijn caravan en ik staar naar boven daar is het wit spierwit maar mijn ogen tekenen van binnenuit kleuren rode en roze schichten en gele vlekken geen woorden worden daar geschreven alleen kleuren die vervloeien in elkaar en in hun onherkenbare vormen zijn er nog meer verregenen dat moet wel zo uniek ben ik niet zijn er nog meer die de woorden niet op tijd wisten te vinden dat moet mij ik geloof niet in god maar toch god sta mij bij voor deze ene keer

Ulrike herinnerde zich alleen nog het geschreeuw dat uit duizenden kelen tegelijkertijd opsteeg. Daarna werd het zwart voor haar ogen en een ogenblik later, zo leek het althans, werd ze wakker op het strand. De zee kabbelde rustig zoals op een mooie lentedag. Ze kabbelde en liet haar kleine golven rollen alsof er niets was gebeurd.
Maar in de verte, links van haar in de richting van IJmuiden zag Ulrike rook en zelfs vlammen die zich wild de lucht in likten.
Er was iets vreselijk mis, dat was duidelijk. Ulrike stond op en liep het strand af, in de richting van het stacaravanterrein. Op de plaats, waar dat had moeten zijn, was niets anders dan zwartgeblakerde aarde waar hier en daar stukjes metaal omhoog kwamen. Mensen zag ze niet. De hele liefdevolle gemeenschap leek te zijn verdwenen en ook uit de omringende parken kwam geen geluid.
Buiten het park was nog enigszins te volgen waar de weg was geweest. Ze liep die af in Zuidelijke richting, naar de haven. Het was lang lopen en een tijdlang kwam ze niemand tegen. Toen, een paar kilometer ten Zuiden van Den Burg, zag ze een groepje mensen. Hun kleren hing in rafels langs hun lichaam en ze sloften meer dan dat ze liepen. Ulrike versnelde haar pas.
“Mag ik vragen, wat is er gebeurd?” vroeg ze, toen ze het groepje had bereikt. “Ik werd wakker op het strand en ineens was er niemand meer en alles is weg.”
De oudste vrouw van het groepje keek haar aan. Haar ogen stonden dof, alsof die ogen haar wilden beschermen tegen nog meer verschrikkingen.
“Iedereen is ook weg,” zei ze. “Ze zijn gewoon opgelost. Er was een knal, een fel licht en bijna iedereen verdween. Een nucleair wapen, denk ik. Alleen wie zou er nu ons plat willen bombarderen. Rudolf Trots toch niet? Hij zal toch niet zo ver gaan om zijn eigen volk uit te weg te ruimen?” Haar blik was bijna smekend geworden.
“Laten we er vanuit gaan, dat dat niet is gebeurd,” zei Ulrike, al achtte ze het best mogelijk dat Rudolf Trots de bom had laten gooien. “Laten we naar het Zuiden gaan, naar de steden, kijken wat daarvan over is.”
De vrouw haalde haar schouders op.
“Wat maakt het ook uit. Zolang we nog leven, zijn we nog niet dood. Kom dan maar mee met ons, want dit is geen wereld meer waarin je alleen kunt zijn.”
Dat was jammer. Ulrike had alleen maar willen weten wat er was gebeurd en verder had ze geen plannen. Ze had het idee dat ze gewoon verder zou lopen, naar de haven en vandaaruit op de een of andere manier weer naar het vasteland zou kunnen.
De vrouw had echter gelijk. Je wist niet wat je moest verwachten als je niet precies wist wat er was gebeurd. Dus ze voegde zich bij het groepje. Zwijgend liepen ze naar de haven.

Daar was de situatie niet veel beter. Het havengebouw was verdwenen en de veerboten ook. Nu, in november, was het te gevaarlijk om over het wad naar de kant te gaan. Zwemmend redde je het niet en wadlopen was hier uitgesloten.
Daar zaten ze dan: geen boot en geen idee waar ze die vandaan zouden moeten halen.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

 

Dan hadden ze maar niet moeten weglopen van hem, dan had er maar een piloot beschikbaar moeten zijn die hem naar Melania kon brengen, dan hadden ze hem rustig zijn ding moeten laten doen en niet gaan zeiken over beloften die hij niet kon waarmaken en protesteren bij elk tweetje dat hij de wereld in stuurde.
Dan hadden ze hem maar niet alleen moeten laten in een uitgestorven New York, waar niks meer te beleven was. Dan was hij nooit op het idee gekomen om naar het Pentogon te gaan en daar de rode knop in te drukken. Europa moest eraan en Rusland en nu hij toch bezig was het hele Midden-Oosten ook maar. Ze hadden het allemaal aan zichzelf te danken.
Nadat het erop zat, reed hij terug naar New York. Hij zou zo graag zien wat het effect van zijn daad was, hoe een wereld die was verdwenen eruit zou zien. Maar de televisieverbinding was al dagen weg en zijn smartphone werkte niet meer, evenmin als internet. Als je het effect niet zag van je werk, was het moeilijk om gemotiveerd te blijven.

XVII

In de haven van Texel hadden zich enkele overlevenden verzameld. Mensen in haveloze kleding, met een holle blik in de ogen. Alsof ze niet konden geloven wat er was gebeurd en dat konden ze ook niet, want ze wisten niet wat er was. Niemand kon dat weten. Immers, alle communicatiekanalen waren uitgevallen. De wereld kon verdwenen zijn op Texel na of Texel kon het enige getroffen gebied zijn. Er was geen manier om daar achter te komen.
Dit is wel een soort van crisis, dacht Ulrike en merkwaardig genoeg daalde er een diepe rust in haar. Crisis betekent ook dat je opnieuw kunt beginnen. Alles was blanco, de wereld was nieuw.
Als alles vanaf Den Helder niet op de oude voet voortging tenminste. Dat was nog maar afwachten. Nee, niet afwachten, dat was wat ze moest uitvinden.
Maar zonder boot was het moeilijk om aan de overkant te komen. Ulrike zuchtte: waarom moest alles altijd zo moeilijk zijn, wat was dit voor een wereld, wat was dat voor een god die zoiets had bedacht.
Eigen initiatief, dacht ze, daar komt het nu op aan. Eigenlijk ben ik de eerste mens, een soort Eva en ik heb dan misschien niet van een verboden appel gegeten en ik ben door geen slang verleid, maar ik ben wel de eerste. Voor dit moment dan.
Ze keek rond, naar het puin dat haar omringde, de as, de verbrokkelde gedeelten van gebouwen, de stalen draden die uit gehavend beton staken. Ergens daarin moest zich de oplossing bevinden. Ze wilde naar de overkant, en ze zou aan de overkant terechtkomen.
Met haar handen en voeten groef ze in de as en het puin.
“Wat doe je?” vroeg een vrouw van onbepaalde leeftijd die naast haar was komen staan.
Ulrike keek op. Ze dacht dat de anderen zo platgeslagen waren, dat ze nergens toe zouden komen en, hier op de kade, zouden sterven. Ook een optie natuurlijk, maar dat kon altijd nog.
Deze vrouw leek ook te zijn bijgekomen.
“Ik zoek iets dat me naar de overkant kan brengen. Een vlot of een brede plank, maakt niet uit, als het maar werkt.”
“Verderop staat een klein gebouwtje. Daar is alleen een van de muren versplinterd, de rest staat er nog. Dat gebouw was van de reddingsmaatschappij en misschien dat daar nog wat nuttigs ligt.”

In het gebouw was alles van de planken gevallen. Dat was lastig zoeken. Zo gaan die dingen: als je gered moet worden, is er niets in de buurt dat je kan helpen. Ulrike onderdrukte deze negatieve gedachte. In zelfhulpboeken had ze gelezen dat je positief moest denken, dan kon je ook positieve acties ondernemen. De schrijvers van de zelfhulpboeken hadden waarschijnlijk nooit een ramp als deze meegemaakt, dus Ulrike vroeg zich af of positief denken in dit geval zou helpen. Het was te proberen. Ik slaag in alles want ik ben geweldig, vertelde ze zichzelf en ze had het gevoel dat ze een bedrieger was.
Er verstreken uren waarin de vrouwen zwijgend door het puin en de rommel groeven. Toen ze de moed bijna had opgegeven, zag Ulrike een stuk oranje plastic tussen de as liggen. Ze liep er naar toe en groef als een bezetene. Gemakkelijk was het niet, maar uiteindelijk kwam er een rubberen boot tevoorschijn, net wat ze zochten.

De vrouwen sleepten de boot naar het water. Er zaten scheuren in het rubber, maar met een beetje geluk zouden ze de overkant kunnen halen.
“Moeten we een paar van die mensen meenemen?” vroeg de vrouw, die zich nog altijd niet had voorgesteld, maar in een Apocalyps reageren mensen nu eenmaal anders. De normale beleefdheidsvormen zijn niet meer van toepassing en iedereen pakt wat ze pakken kan. Niet mooi, maar wel heel natuurlijk.
“Laat ze maar staan,” zei Ulrike dus. “Moet je zien hoe ze uit hun ogen kijken. Die starende blik. We kunnen ze opgeven, want dat wordt niks meer met die mensen.”
“Jij bent hard….”
“Niet hard, maar realistisch. Met hen erbij hebben we minder kans de overkant te halen en we weten niet wat we daar aantreffen. Als het kan, laten we ze later ophalen. Als het niet kan, pech gehad.”
Ze stapten in de boot en roeiden naar Den Helder. Het roeien was zwaar met die golven en door de scheuren in het rubber maakte de boot water. Ze moesten dus opschieten, want anders zou de boot zinken voor ze de overkant hadden bereikt. Roeiend als gekken dreven ze zo’n beetje naar waar eens de haven was geweest. Net op tijd, de boot stond op het punt te zinken, kwamen ze aan land.
Wat ze daar zagen, stemde niet optimistisch. Niets stond er overeind, overal waren branden, overal was rook.
“Als we nu maar konden achterhalen wat er is gebeurd,” zei de vrouw.
“Dat kunnen we niet,” zei Ulrike.”Er is niemand om ons dat te vertellen en er is zo te zien geen apparaat meer over waarmee we contact kunnen maken met andere overlevenden.”
Ulrike was ervan overtuigd dat er andere overlevenden waren. Niet veel, maar wel een paar. Ze was vastbesloten die te vinden, hoewel de slagingskans klein leek. Wat als ze geen drinkwater zouden vinden? Hoelang kon een mens het uithouden zonder eten? Drie dagen? Vijf dagen? Misschien niet eens zo lang. Daar kwam nog bij dat ze best eens zouden kunnen vallen door stralingsziekten. Dat kon snel gaan, dat kon langzaam gaan. Maar, vertelde Ulrike zichzelf, ze had in ieder geval een doel in het leven, hoe kort dat misschien nog mocht zijn.

Omdat onkruid nu eenmaal niet vergaat, zoals het gezegde luidt, had Rudolf Trots de interventie van Trump wel overleefd. Zijn penthouse was weliswaar vijftien verdiepingen naar beneden gezakt, maar het was nog in tact.
Hij keek verdwaasd uit het raam: hij had nu uitzicht op de begane grond. Veel was er zo te zien niet over van Den Haag. Overal lag puin en zwartgeblakerde dingen, die hij niet kon duiden. Zou zijn elite-eenheid misschien wat te heftig tekeer zijn gegaan? Die jongens namen hun plicht serieus, maar in hun enthousiasme konden ze te ver gaan.
Hij drukte op de bel en wachtte. Ingrid verscheen niet. Trots onderdrukte een licht gevoel van paniek en liep naar de secretariaatskamer.
Alles was er keurig opgeruimd, alsof er al tijden niemand was geweest. Er was zelfs niets omgevallen door de explosie of wat het dan ook geweest mocht zijn. De computer stond uit. Dat was jammer. Nooit was dat voorgekomen, maar ineens had Trots willen zien waar Ingrid zich mee bezighield.
Hij ging terug naar zijn kamer en schonk een whisky in. Was zijn moeder er nog maar. Zij had hem kunnen troosten nu hij helemaal alleen was, nu iedereen hem had verlaten. Zij was de enige die hem begreep en hij kon het weten, want hij had zoveel vrouwen gehad.
Hij peinsde. Zou dit een moment zijn om Donald Trump te bellen? Zou hij het erg vinden dat hij hem alweer zou storen? Donald was erg gesteld op mannelijke moed, op het in staat zijn alleen problemen op te lossen. Maar dat was verdomd moeilijk als je niemand meer had die je kon opdragen de dingen voor je te doen.
Aarzelend nam hij zijn smartphone. Geen bereik. Dan maar een mailtje. Het nadeel daarvan was dat het lang kon duren voordat Trump zou antwoorden, want hij hield niet zo van lezen. Maar het kon niet anders. Hij startte zijn laptop en kreeg de melding ‘No internet connection’. Vreemd. Hij keek om zich heen. Eerder was het hem niet opgevallen, maar de lampen brandden niet. Nergens. Dat was behoorlijk verontrustend. Niets deed het meer en er was niemand in de buurt die hij een uitbrander kon geven. Wacht even, dacht hij, Trump heeft me een satelliettelefoon gegeven voor het geval er dingen mis zouden gaan. Nooit gedacht dat ik die nodig zou hebben, maar wie had deze chaos ooit kunnen voorzien.
Hij ging nog eens naar de secretariaatskamer en opende de kast met kantoorartikelen. In een doos zat de satelliettelefoon.
Terug op zijn kamer las hij de gebruiksaanwijzing. Knap ingewikkeld, met al die codes die hij moest indrukken.
Nadat hij een half uur bezig was geweest met het intoetsen van de codes ging er ergens een telefoon over. Na een keer of twinting kwam Trump aan de lijn.
“Wat moet je, Trots, ik hoop dat het een noodgeval is, want ik heb het te druk om gestoord te worden. Jullie zijn stuk voor stuk geweldig opgeleid, zo geweldig dat niemand er aan kan tippen, dus jullie kunnen zelfstandig problemen oplossen.”
Trots schraapte zijn keel.
“Meneer Trump, het probleem is, dat er niets en niemand meer is hier. Ik kan aan niemand vragen wat er is gebeurd. Mijn vijftiende verdieping zit ineens op de begane grond en buiten ligt alles plat. Er zijn branden en er liggen verkoolde lijken op straat.”
Het was even stil.
“Kan het zijn dat ISIS bezig is geweest?” vroeg Donald Trump. “Dat schijnt vaker voor te komen. Als dat zo is, moet je harde maatregelen nemen. Pak alle moslims op en ondervraag ze. Als ze niks zeggen, gebruik je gewoon onorthodoxe methoden.”
“Dat zeg ik net, er is niemand meer. Ik kan niemand oppakken. Mijn elite-eenheid is er ook niet meer. Sinds ik die een paar dagen geleden op missie heb gestuurd, heb ik niets meer van ze gehoord. Verdwenen. In rook opgegaan.”
Weer was het stil, deze keer nog iets langer dan de vorige keer.
“Dat is erg lastig allemaal, Trots, maar niet onoverkomelijk. Maak je land weer groot, zoals ik je dat geleerd heb op mijn universiteit. Ik heb het druk met regeren hier. Amerika is een groot land, hoor. Zo groot, een groter land bestaat er niet en ik ga er een geweldig land van maken, een heel geweldig land. Dat ga ik doen!”


Trump verbrak de verbinding. Trots wist niks anders te doen dan wezenloos voor zich uit te staren.

Hij had te snel op die rode knop gedrukt en nu was West-Europe verdwenen. Of in ieder geval een deel ervan. Dat was niet de bedoeling geweest. Hij had ze alleen willen laten schrikken. De Europeanen en die arrogante stadslui aan de westkust.
Dat het zo uit de hand was gelopen, was de schuld van Melania. Wat was die vrouw toch veranderd. Eerst wilde ze niets liever dan de mooiste van de wereld te zijn, en op de voorpagina van de Vogue te staan. Nu was ze natuurlijk een beetje over de datum en hij moest binnenkort eens gaan denken aan vervanging, maar het ging erom dat de perfecte vrouw was veranderd in een feministische communist, die mensen aan de westkust dingen wijs zat te maken die ze helemaal niet moesten weten! Hoe was het zo gekomen? Natuurlijk zat Hillary Clinton erachter. Melania had naar de verkiezingsdebatten gekeken, en achteraf had ze weleens laten vallen dat ze bewondering had voor Hillary. Dat ze, met zo'n huwelijk met een man die almaar vreemd ging, toch bijna het hoogste had bereikt. Hillary had ook nog eens, open en bloot op televisie, gezegd dat vrouwen en meisjes alles konden worden wat ze wilden, zelfs president.
Dat was Melania naar de kop gestegen. Ze nam geen genoegen meer met glimlachend in een mooie jurk aan zijn zijde te staan. Hij had het niet goed moeten vinden dat ze was gaan studeren. Dat had haar maar rare ideeën in haar hoofd gegeven. Maar nu was het te laat. Hij kon haar niet terughalen, want niemand wilde hem brengen. Hij was als het ware opgesloten in New York, waar niets meer te beleven viel. Niemand die nog naar hem opkeek, niemand aan wie hij kon zeggen wat hij moest doen. Hij stond er alleen voor en nu was Europa ook nog weg.
De satelliettelefoon ging weer over. Als het weer die Trots was met zijn gezeik zou hij die vent door de telefoondraad heen trekken en hem wurgen!
"Dag meneer Trump," klonk echter de stem van Barack Obama. Dat was wel de laatste die hij wilde horen, die arrogante zwarte die dacht dat hij beter was dan hij, met zijn fatsoen en zijn beleefdheid. Gegruwd had hij bij de eerste ontmoeting die ze gehad hadden vlak na de verkiezing. Ook al omdat hij niet veel wist te zeggen. Die vent stortte allerlei onmogelijke dingen over hem heen, zoals wat hij allemaal moest doen en regelen als hij president was. Daar had hij toch zijn mensen doen! The Donald keek naar de grote lijnen, niet naar de details!
"Barack...'" antwoordde hij. "Lang niets van je gehoord. Hoe gaat het aan de westkust?"
"Ik zit in Canada, maar het gaat goed. Met mij persoonlijk tenminste. Met de wereld is het wat minder gesteld op het ogenblik. Ik hoor dat Europa plat ligt. In ieder geval het Westen ervan. Het is nog niet duidelijk wat er precies aan de hand is."
"Dat is jammer, want ik had prachtige deals kunnen sluiten met Europa. Dat ze dan zo in elkaar storten, die landen. Het was te verwachten natuurlijk, want het waren allemaal communisten en die brengen nu eenmaal alles en iedereen om zeep. Maar toch, het is jammer."
"Het schijnt dat jij aan de rode knop hebt gezeten, Donald. Daar heeft de Canadese veiligheidsdienst aanwijzingen voor. Als dat zo is, heb jij een van de grootste rampen van de wereldgeschiedenis op je geweten."
"Mijn geweten is schoon. Ik neem de maatregelen die moeten genomen worden. Ik ben niet afwachtend ingesteld, Barack, dat weet je. Bij mij is het: actie, en wel meteen. Ik laat niets jarenlang etteren tot het zwartvuur optreedt en daarna de dode plekken weggesneden moeten worden."
“Jij hebt miljoenen doden op je geweten, hufter. Ik stuur vanavond een drone op je af. Denk maar niet dat we je niet weten te vinden. Osama bin Laden kregen we ook te pakken, dus je weet het: je dagen zijn geteld!”
Obama had de verbinding verbroken. Trump pakte snel de noodtas die hij altijd in zijn tas had en liep de trappen af naar zijn schuilkelder. Natuurlijk had hij die, net als alle andere verstandige Amerikanen. Alles was er: eten, drinken, een tv die het natuurlijk niet deed en wat een man nog meer nodig kon hebben. Hij installeerde zich op de behaaglijke stoel die daar zat en sloot de deur met de afstandsbediening. Je wist maar nooit als het die Obama menens was. Misschien stuurde hij seals op hem af.

XVIII
Den Helder was Den Helder niet meer. De hele stad was veranderd in een puinhoop. Hier en daar staken enkele verbrande takken omhoog en naar de klompen rokend vlees wilde Ulrike maar liever niet kijken. Ze kon wel bedenken welke ramp er had plaatsgevonden, maar waarom dat was gebeurd en door wie, daarvan had ze geen idee. Ze vroeg zich af wat ze moest doen. Naar het Zuiden lopen, leek het meest voor de hand te liggen, maar wat zou ze daar aantreffen? Ze had geen idee. De wereld lag misschien helemaal in puin maar het kon net zo goed zijn dat alleen Noord-Holland was getroffen. Er was geen manier om daar achter te komen.
Ze zuchtte en wandelde in Zuidelijke richting. Lopen was moeilijk nu er geen weg meer was. Ze moest langs stukken puin lopen en over beton en metaal heen klimmen. Waarom doe ik dit, dacht ze, waarom ga ik er niet gewoon bij liggen, dat zou het enige zinvolle zijn, want de wereld is er niet meer.
Toen ze zo een uur of twee had gelopen en gestrompeld, kwam ze een supermarkt tegen die niet geheel was verwoest. Dat zou haar misschien een paar dagen kunnen redden. Tussen de verspreide artikelen trof ze flessen mineraalwater aan en crackers. Ze zocht wat smeerkaas uit en wat fruit. Veel kon ze niet meenemen. Ze nam een winkelkar en stopte daar water in en allerlei andere eetbare dingen die ze aantrof, zoals brood, kaas en koekjes.
Ze ging op weg met de kar. Die was lastig door het puin te trekken, maar het was van belang dat ze niets zou verliezen. Het voedsel moest haar zo lang mogelijk op de been houden. Tot ze iemand tegenkwam, tot ze erachter kon komen wat er was gebeurd en wat er nog over was van de wereld.
Vreemd, dacht ze, hoe een mens, of elk dier waarschijnlijk, alles doet om in leven te blijven, hoe onaantrekkelijk dat ook is, ook al is het leven een lijdensweg geworden. Maar ze had geen zin in verdere introspectie. Iets in haar vertelde haar dat ze moest doorlopen en dat deed ze dan ook.
Uren en uren liep ze zo, tot ze bij weer een hoop puin aan kwam. Ze kon niet bepalen welke plaats dit was, want er was niets waaraan ze dat zou kunnen herkennen.
Maar tussen het puin zag ze een man zitten. Hij was van het type dat ze vroeger uit de weg zou zijn gegaan: kaal, tatoeages, en hij zou ongetwijfeld breedgeschouderd zijn als hij niet zo mager was geweest. Maar in een wereld zonder mensen kun je niet kritisch zijn op wie je tegenkomt. Je hebt het maar te doen met wat zich aandient. Dat geldt eigenlijk altijd en overal, maar in deze tijden, waarin alles plat lag en Ulrike niet wist wat er voor of achter haar was, gold dat des te meer.
Ze liep dus op de man toe. In zijn hand hield hij een bloederige lap, die hij af en toe bekeek. Naast hem stond een plastic tas. Ulrike kon niet zien wat er in zat.
"Dag meneer," begon ze. "Weet u waar we hier ergens zijn?"
De man keek haar aan, met iets misprijzends in zijn blik.
"Schagen of zo. Ik weet het ook niet precies. Niemand in de buurt die me dat kan vertellen. Een puinzooi is het, een godverdomde klerepuinzooi!"
"Het is erg, ja. Ik heb geen idee wat er is gebeurd. U wel?"
"Alles wat ik weet, is dat alles naar de klote is. Geen huis staat er nog overeind en iedereen is dood. Nou ja, jij niet, natuurlijk. Die elite, die weten zich altijd te redden. Verdomd als het niet waar is. Er zijn er zeker nog een stuk of wat meer zoals jij."
Ulrike had geen idee waar de man het over had. Na haar zwerversbestaan kon ze toch nauwelijks tot de elite gerekend worden. Toen ze nog bij de bank werkte misschien, al viel ook dat nog te betwijfelen. Want nooit had ze ook maar een greintje invloed gehad.
"Weinig," zei ze daarom maar. "Een stuk of wat mensen op Texel, en een vrouw die met mij is mee gereisd is linksaf geslagen, naar de afsluitdijk. Want ze had familie in Friesland, zei ze."
"Jullie hebben alles verpest!" schreeuwde de man. "Rudolf Trots kreeg gewoon de kans niet om er iets van te maken, want jullie werkten alles tegen. En hij is wel democratisch gekozen, hoor! Door vijftien miljoen Nederlanders is hij gekozen. En dan gaan jullie het zo'n man, die geweldige plannen had voor dit land, dwars zitten omdat hij goede zakelijke instincten heeft. Het is walgelijk! En ze moesten jullie aan de hoogste boom opknopen!" 
De man spuugde in haar richting. Ulrike deed een stap achteruit. Het beste kon ze maken dat ze weg kwam, maar wie wist, hoe lang het nog zou duren voordat ze weer iemand tegenkwam. En de wereld, zelfs Noord-Holland, is groot in je eentje.
"Ik heb een andere zienswijze," begon ze.
"Een andere zienswijze, een andere zienswijze. Ik word kotsziek van die zienswijzen van jullie. De ene zienswijze naar de handen, maar gewoon met je poten in de grond staan, ho maar. Jullie weten gewoon niet wat de hardwerkende Nederlander nodig heeft! Wel van alles en nog wat het land in laten, maar voor je eigen mensen zorgen, ho maar!"
"U zou zich wat moeten ontspannen." Ulrike besefte hoe belachelijk dat klonk, gegeven de situatie. Maar ja, er zijn momenten waarop je wat moet zeggen, het maakt niet uit wat. En dit was zo'n moment. Dat de man haar glazig aanstaarde, kon ze zich best voorstellen. Dat was op dit moment een voordeel, want het was niet gemakkelijk om hem aan te horen.
"Kijk," ging ze verder. "We zitten in hetzelfde schuitje: er is iets gebeurd en weinig mensen hebben het overleefd. En als we niet samenwerken, overleven wij het ook niet. Want het is niet gemakkelijk om dit allemaal aan te zien." Ze gebaarde om zich heen. "Er is een kans dat ergens, misschien verder naar het zuiden, misschien in andere landen, nog wel wat overeind staat, dat het leven daar gewoon verder gaat. Dan moeten we zien dat we daar terecht komen."
"Zal wel," zei de man. En ergens door die hardheid heen zag ze het kleine jongetje, dat hij vroeger geweest moest zijn, doorschemeren.
Trump vond het niet prettig in zijn schuilkelder. Die was weliswaar van alle gemakken voorzien, gemakkelijke stoelen, een kingsize bed met boxspring, een koelkast met vers etenswaar en een goedgevulde drankkast, maar het voelde eenzaam, zo opsloten. Hij had eigenlijk niet gedacht dat hij de kelder ooit nodig zou hebben, want zo'n kernoorlog, die zou nooit gebeuren. Een echt hoge pet had hij niet op van zijn voorgangers, maar ze waren ook weer niet zo stom dat ze een kernoorlog zouden uitlokken.
En dan begon die Obama met drones te dreigen. Hij had de vent nooit vertrouwd. Een gladjanus was het, met zijn gelikte, sportieve uiterlijk. Altijd zo hoog van de toren blazen, bij die gestudeerde zwarten was dat nog erger dan bij de blanken. Bij het eerste bezoek, vlak na zijn verkiezing, had hij heus wel gemerkt dat die Obama op hem neerkeek. Dat had hij duidelijk genoeg gemaakt in zijn speeches die Hillary Clinton aan het presidentschap moesten brengen. Nooit zou hij vergeten dat Obama had gezegd dat hij, Donald J. Trump, het neusje van de zalm, ongeschikt was voor het ambt. En dat terwijl er nooit een betere president was geweest dan hij! Dat had hij duidelijk genoeg laten zien. Zijn bedrijven hadden geweldige winsten gemaakt en dat was goed voor Amerika. Verder had hij moslims en andere potentiële terroristen laten interneren. Nog nooit was Amerika zo veilig geweest. De maffia-jongens veroorzaakten weleens problemen. Door die rare bescherming die ze aanboden aan ondernemers in Vegas en op Manhattan. Daar waren de mensen niet van gediend. Ze waren heetgebakerd, die jongens. Daar moest je geen nee tegen zeggen, en als je dat dan toch deed, zoals sommigen deden, moest je niet gek opkijken als je een kogel door je kop kreeg. Als iedereen nou maar zijn gezonde verstand gebruikt had, dan was het nooit zo uit de hand lopen met die honderd doden midden op straat in Vegas. 
Daar kon hij als president niets aan doen. De mensen moesten wel een beetje meewerken. En dat de Ku Klux Klan weer groot was geworden, was logisch. Jarenlang hadden allerlei minderheden hier hun gang kunnen gaan, zich de koning voelen. Dan was het logisch dat ervaren mannen, die altijd een goed leven hadden geleid, die lui op hun plaats wilden zetten. Hij was het er niet zo mee eens, dat ze mensen in bomen ophingen, en vooral niet dat ze de lijken lieten hangen zodat de kinderen ze de volgende ochtend zagen, maar hij had er begrip voor. Nooit was er een president geweest met meer begrip dan hij.
Intussen zat hij hier in zijn eentje. Melania was onbereikbaar en van Yvanka had hij al tijden niets gehoord. Zijn oogappel had zich van hem afgekeerd, zo leek het. Ze was het er niet mee eens dat hij de kranten had overgenomen. Ze bleef maar doorzeuren over persvrijheid, dat dat het hoogste goed van een democratie was. Nou, die vrijheid, daar konden ze niet mee omgaan. Ze bleven maar leugens over hun eigen president verspreiden, zoals dat hij grote zakelijke belangen in India had en de Highschool niet afgemaakt had. Zoiets kon je niet tolereren als je een land wilde regeren. Dat ging gewoon niet. Dat van die belangen was waar, maar dat hoefde niet breed uitgemeten te worden in de pers. Dat ging niemand wat aan. Ze wisten dat hij een zakenman was, toen ze hem aannamen als President, dus moesten ze nu niet komen zeuren. Hij had de boel wel over moeten nemen, zodat die kranten een beetje leuke dingen publiceerden. Dat mocht best eens gaan over een wat moeilijker onderwerp, zoals over de verkiezingen in Rusland, waar niet alles scheen te gaan zoals het hoorde, maar je moest de mensen vooral vermaken. Anders werden ze onrustig. Anders konden ze hun werk niet goed doen.
Banen waren er gekomen. Natuurlijk begonnen de vakbonden over de lage lonen, ze hadden gewoon geen idee van productiekosten. Hard werken was geen straf, dat mensen drie of vier banen moesten hebben, hoorde er gewoon bij. Hard werken, en je land dienen, daar ging het om.
En hij moest ISIS wel platbombarderen. Daar waren burgerslachtoffers bij gevallen, dat kon niet anders. Van Syrië was toch al niet veel over, dus zoveel had hij daar toch ook niet kapot gemaakt.
Nu had hij Europa een lesje geleerd. Hij hoopte tenminste dat alleen Europa was getroffen en niet ook nog Rusland of het Midden-Oosten. Europa was te arrogant. Waar haalden die lui het vandaan om hem te bekritiseren. Hij had gedacht dat hij daar de goede mensen in het zadel had geholpen, zoals Rudolf Trots en Marine le Pen, maar die hadden er helemaal niets van gebakken. Slapjanussen waren het, die begonnen te jammeren als het eens tegen zat. Je kon je zo in mensen vergissen, dat was maar weer gebleken met Rudolf Trots.

IXX
Rudolf Trots keek uit het raam, naar de puinhopen waar eens het binnenhof was geweest. Het was een hoop rotzooi, dat was een feit, maar toch miste hij die ouwe troep. Hij staarde mijmerend, denkend aan de tijd dat hij daar nog had rondgelopen en hoe hij onverwacht was gekozen. Zijn partij dan. Dat stelletje nitwits dat hij om zich heen had verzameld. Toen had hij ook al geweten, dat die niks zouden klaarspelen, maar hij was de grootste partij dus hij moest een kabinet vormen. Geert Wilders zat al jaren in de kamer, dus het lag voor de hand dat hij die zou benoemen tot een ministerschap. Dat was er tenminste een die wist waar het over ging, had hij gedacht. Nou, dat had hij verkeerd gedacht. Wilders gedroeg zich als jongste bediende in een magazijn voor timmerwerken, zo onzelfstandig was hij. Alles moest hem worden voorgekauwd. Hij dacht dat marktwerking iets was met kraampjes op zaterdag in de binnensteden en kwam met een voorstel dat de kraamprijzen moest verlagen, want dat zou de marktwerking stimuleren. Rudolf Trots dacht dat hij een 1-april-grap maakte, maar het was halverwege september dat hij met dit voorstel kwam. Hij zat er nog bij te glunderen ook.
Dus had hij hem maar bij de hand gehouden. Als loopjongen was hij soms wel handig, al moest je dan nog steeds uitkijken dat hij niks stoms deed. Sommige mensen konden gewoon niet beter.
De rest van het kabinet was zo mogelijk nog stommer. Meestal kwamen ze niet opdagen op het wekelijkse kabinetsberaad, want ze vonden dat ze na vier dagen werken een lang weekend hadden verdiend. Aanvankelijk ergerde hij zich hieraan, maar na verloop van tijd vond hij het best. Hij hield het beraad simpelweg in zijn eentje en er was niemand die hem er op aansprak.
Er kwam vier ruiters langs op enorme paarden, die briesend door het puin liepen. De ruiters hadden lange, wapperende haren en keken stuurs voor zich uit. Rudolf Trots wreef zijn ogen uit en keek naar hoeveel whisky er nog in de fles zat. Misschien was hij te ver gegaan tijdens de lunch. Maar nee, de paarden en de ruiters waren er echt. De eerste levende wezens die hij in dagen had gezien. Hij stak zijn hoofd door het raam en keek ze na. Ze reden in zuidelijke richting, traag en bedaard, alsof ze precies wisten wat ze gingen doen en waar ze naar toe moesten.
Toen ze uit het zicht verdwenen waren, ging hij weer zitten. Er viel niet veel meer te regeren nu er geen bevolking meer was. Daar moest hij wat aan doen.

-------
Ulrike had schoon genoeg van de man die nu al de hele dag naast haar liep. Hij ging maar door met schelden op alles wat er volgens hem mis was:
"En dan nog wat: ze dwingen ons gewoon te denken zoals zij vinden dat het hoort, die goedmensen. Goed woord, dat goedmensen. Die zijn helemaal niet goed, die verraden hun eigen soort. Als je ook maar iets zegt van zo'n buitenlander ben je meteen een racist, terwijl het gewoon realistisch is. Marokkanen zitten toch zeker vaak in de gevangenis? Zo'n land wil het volk niet, zo'n land is tegen de ware volksaard. Gewoon, gezellig met zijn allen een biertje drinken op de stoep in de zomer, op zaterdag samen met de buurman onder de auto liggen, je gewoon kunnen vertonen in bikini op het strand, dat zijn Hollandse waarden. En ik zal maar niet beginnen over zwarte Piet want dat is helemaal schandalig! Een oeroude traditie willen ze van ons afpakken. Alsof zij het hier ineens voor het zeggen hebben. Nou, dat gaat niet gebeuren. Daar zal Rudolf Trots een stokje voor steken!"
Zijn stem was luid, alsof hij een rumoerige menigte probeerde te overschreeuwen. 
"Het ziet er niet naar uit dat er nog veel van Holland over is, oud of nieuw'," merkte Ulrike op. Ze gebaarde om zich heen. 
"Dat komt omdat onze maatschappij al zo vervuild was, Rudolf Trots heeft dat niet kunnen redden, en daar kan hij helemaal niets aan doen. Het gezwel heeft veel te lang doorwoekerd. We hadden het land veel eerder moeten terugnemen."
Ulrike zuchtte. Ze moest tegen deze man blijven ingaan, maar veel zin had dat natuurlijk niet. Hij luisterde niet. Zelfs als Rudolf Trots hem hoogstpersoonlijk zou komen doodschieten, zou hij nog in hem geloven.
Vanuit de verte naderden vier ruiters op grote paarden. Lange haren van de ruiters wapperden in de wind.
"Mensen!" verzuchtte Ulrike en ze greep haar gezelschap bij de mouw.
"Als dat maar goed volk is," zei de man. "Dat weet je maar nooit en de politie is nergens te bekennen!"
Het tweetal wachtte af. Goed of kwaad, ontkomen konden ze nu toch niet en een voordeel was, dat er eindelijk iets gebeurde. Zo strompelen door puinhopen en verbrande bossen gaat op den duur ook vervelen.
Het duurde even, maar eindelijk waren de ruiters dichterbij. Ulrike herkende Maria, Felicia, Hillary en Ingrid.
"Meiden!" riep ze enthousiast.
De man naast haar vloekte.
"Zie je wel? Fout volk. Ik was er al bang voor."
Maar voor Ulrike was deze ontmoeting het beste dat haar op dit ogenblik kon overkomen. Bekende mensen. Weliswaar had ze die een paar dagen geleden verlaten omdat ze er gek van werd, maar zulke dingen worden anders als de wereld ineen is gestort. Ulrike rende op de ruiters af en omhelsde de benen van Hillary. Ze stond er zelf van te kijken, want meestal was ze niet zo uitbundig.
“Wie is deze heer?” vroeg Felicia.
“Oh, dat is de hardwerkende Nederlander. Degene die zo verwaarloosd is de laatste tijd.”
“Oh juist,” zei Maria. “Die heb je overal tegenwoordig. De hardwerkende Nederlander moet dan maar met ons teruglopen, want we kunnen hem niet achterlaten. Dat zou al te wreed zijn.”
De ruiters stapten af en namen hun paarden bij de teugels.
Aarzelend kwam de hardwerkende Nederlander dichterbij.
“Mooi beestje,” zei hij. Het was niet duidelijk welk paard hij precies bedoelde.
“Kom maar mee, Henk,” zei Ulrike. “Ik noem je Henk, want dat past het beste bij je. Dat deze dame hier Ingrid heet, is toeval. Ik bedoel ik denk daarom niet dat jullie automatisch bij elkaar horen.”
“Ik heb dat mens nog nooit gezien! Hoezo zou ik bij haar horen? Denk je soms dat ik me met iedereen inlaat? Ik zou nooit vreemd gaan, en Truus zou dat trouwens niet goed vinden.”
“Henk en Truus, ook een mooie combinatie. Waar is Truus nu?”
“Thuis, hoop ik. Ik hoop dat mijn huis er nog is. En Truus.”
Onderweg vertelde Ingrid wat er was gebeurd.
“Ik zat in mijn kantoor, dat kantoor waar ik de secretaresse van Rudolf Trots uit hang, toen er ineens een enorme knal was. Even later, of was het nou net daarvoor, schoten felle lichtflitsen door de stad. Het kantoor zakte naar beneden. Wat eerst de vijftiende verdieping was is nu begane grond. Ik heb mijn contacten in het buitenland benaderd en die konden vertellen dat er sprake was van een atoomaanval vanuit de Verenigde Staten. Donald Trump heeft met de rode knopjes zitten spelen. Dat moest een keer gebeuren, maar altijd hoop je dat dat niet zo is.
Half Nederland ligt plat. Ten Zuiden van Den Haag en ten Oosten van Utrecht staat alles er nog, maar er drijft wel een radioactieve wolk over het land en over heel Europa. Het is afwachten wat dat voor gevolgen heeft.
De wegen in het Westen van het land zijn onbegaanbaar. Het was wel duidelijk dat er hier en daar overlevenden moesten zijn, dus zijn wij met zijn vieren te paard gaan zoeken om die mensen naar het Zuiden te sturen. Er zijn er een stuk of wat onderweg. Het laatste wat we hebben gehoord, is dat Trump in zijn schuilkelder in New York zit, en dat Obama hem bedreigt met een drone.”
Het was lastig lopen over al dat puin, maar nu ze onder de mensen was, was het beter te verdragen. Er was nog leven in de wereld, zelfs in Nederland. Ze moesten naar het Zuiden trekken. Wat ze daar moest, wist Ulrike niet, maar in ieder geval wist ze waar haar vandaag te doen stond.
“Allemaal gelogen,” zei Henk. “President Trump zou echt geen atoomwapen op Europa gooien. Het is de linkse pers die hem zwart wil maken. Overal krijgt hij de schuld van. Je reinste demonisering!”
“Erg snel van begrip ben je niet, he, Henk?” merkte Felicia op. “Kijk toch om je heen, man, je ziet toch wat er is gebeurd?”
“Dat hebben de terroristen gedaan. ISIS, of IS, of hoe die lui zich noemen. Een bomaanslag. En nu geven ze Trump de schuld. Een van de weinige die het voor de gewone mensen opneemt.”
“Oh, Henk, wat ben jij toch ondoordringbaar. Ik hou ermee op om je te proberen te overtuigen. Dat lukt nu niet en dat lukt nooit niet. Loop nou maar mee naar Hoek van Holland of Vlissingen of zoiets, dan kun je daar een nieuwe afdeling van de PVV opzetten.”
Henk bleef stokstil staan.
“Is Geert Wilders getroffen?” Zijn gezicht werd krijtwit.
“Geen idee,” zei Ingrid. “Ik heb, behalve Rudolf Trots, niemand meer gezien in het kantoor, maar misschien was hij ergens anders. Hem vinden was niet echt mijn eerste prioriteit.”

Maar Geert Wilders had de aanval overleefd. Zo ongeveer op hetzelfde tijdstip dat de ruiters op pad waren gegaan naar het Zuiden, krabbelde hij uit stukken verpulverd puin. Zijn haar was nog witter dan anders, zag hij in het spiegeltje dat gelukkig nog ongebroken in zijn borstzak zat. Het stond hem goed. Hij veegde het gruis van zijn gezicht. Eigenlijk zou hij binnenkort weer eens naar de zonnenbank moeten. Blond met een gebruind gezicht, dat was het mooiste. Dan kon hij voor de dag komen.
Er was een terroristische aanslag geweest en deze keer hadden ze aardig huisgehouden. Niets stond er nog overeind. Misschien was Rudolf Trots dood, misschien kon hij zijn rechtmatige plaats weer innemen!
Hij probeerde op te staan, maar hij schreeuwde het uit van de pijnscheut die door zijn rechterbeen ging. Hij probeerde het nog eens, maar het lukte hem niet om overeind te komen. Ook dat nog. En natuurlijk was er niemand in de buurt die hem kon helpen.
Maar, alsof alle goden met hem waren en misschien was dat ook wel zo, daar verscheen zijn moeder. Ze liep met haar scooter aan de hand, zo goed en zo kwaad als het ging door het puin heen.
“Dag mijn jongen!” riep ze uit. “Zodra ik van het ongeluk hoorde, ben ik op de brommer gestapt om naar je toe te gaan! Mijn jongen, heb ik tegen de buurvrouw geroepen, misschien is hij gewond! Want dat je was omgekomen, geloofde ik niet, mijn knulletje! Jij hebt een grootse taak in het leven en die heb je nog niet klaar! Om je wat op te vrolijken, heb ik een vlaai meegenomen. Met abrikozen, daar ben je zo gek op!”
Ze overhandigde hem de grote doos. Ineens merkte Geert Wilders hoeveel trek hij had. Hij opende de doos, nam een stuk vlaai die hij in zijn mond propte.
“Jongen, toch, je werkt te hard. Geen tijd om te koken, natuurlijk. En je vrouw zorgt niet goed voor je. Ik dacht al, zo iemand uit het buitenland, die weet niet wat mijn Geertje nodig heeft. Maar mama is hier, hoor. Kom, geef me eens een kus!”
Ze spreidde haar armen om haar zoon in ontvangst te nemen. Geert Wilders dacht even niet aan zijn been en probeerde weer op te staan. Weer schreeuwde hij het uit.
“Doet je been zeer? Dat staat er helemaal schuin bij, daar is iets niet goed mee. Jij moet naar de dokter!” Zijn moeder knielde bij hem neer en wreef over zijn been. “Kom gauw mee. We gaan naar onze oude dokter in Venlo. Die is toch zo goed! Die heeft je zo weer op de been!”
“Ik kan niet opstaan, moeder. Volgens mij is mijn been gebroken. Dat been staat voorlopig niet meer. Komt verdomd slecht uit. Net nu ik eindelijk premier kan worden!”
“Niet zo kleinzerig, jongen. In onze familie heeft nog nooit iemand wat gebroken en dat zal niet gebeuren ook. Kiezen op elkaar en mee naar de dokter. Jij mag op de brommer rijden. Dan zijn we zo in Venlo!”
Het lukte Geert Wilders om naar de brommer te kruipen. De pijn was bijna onverdraaglijk, maar hij deed zijn best niets te laten merken. Hij klom op de scooter en startte die. Zijn moeder pakte de doos met overgebleven vlaai en ging achterop zitten.
“Nou, rijden maar! Het is hier helemaal niet gezellig. Het wordt tijd dat ze eens gaan opruimen. Na zo’n ongeluk zou je verwachten dat ze daar haast mee maken, want alles ligt in de weg. Maar ach, in Holland zijn ze niet zo proper als wij in Limburg. Zet maar vaart, jongen. Ik geloof niet dat er vandaag veel politie op de weg is.”

 

XX
Maar Rudolf Trots was verre van dood. En hij had geen moeder uit Venlo of een andere plaats ergens in de provincie die hem kon komen halen. Nog altijd zat hij in zijn kantoor. Hij staarde wezenloos voor zich uit. Actie was geboden, maar hij kon niet bedenken welke. De Marokkanen hadden het land kennelijk verlaten, want zo te zien was er helemaal niemand meer, maar zo had hij het niet bedoeld. Hij wilde het oude Nederland terug, waarin mannen als hij op zaterdag gingen vissen en op zondag naar voetbal gingen, een Nederland waar iedereen blank was.
Nu leek heel Nederland inderdaad blank, maar daar had hij niets aan als hij de enige Nederlander was die over was. En die vier ruiters dan? Hij wist niet wie dat waren geweest of waar ze naar toe gingen en als hij er aan dacht bekroop hem een gevoel van onbehagen. Ze hadden niet naar zijn kantoor of hem omgekeken, alsof hij niet bestond. Terwijl hij toch de belangrijkste man van Nederland was. Ook dat had niet veel betekenis meer, bedacht hij.
Nog eens liep hij naar de kamer van Ingrid. Misschien was ze terug. Dan kon hij haar een opdracht geven. Dat ze iedereen moest opzoeken ofzo, dat hij via haar even kon laten weten dat alles in orde was en dat degene die verantwoordelijk was voor deze ramp gestraft zou worden. Geen steen in de wereld zou hij overeind laten staan om die terroristen te vinden. Trump zou hem helpen, dat wist hij zeker. Tijdens de bijeenkomst aan het einde van zijn opleiding aan de Trump-academy hadden zijn medestudenten en Trump zelf gezworen dat ze elkaar bij zouden staan. Maar nog steeds was Ingrid nergens te bekennen.
Nu was dit zo'n situatie, waarin kameraden elkaar nodig hadden. Trump moest hem helpen evenals zijn medestudenten van destijds. Hij nam de satelliettelefoon en belde het nummer van Trump. Lang ging het toestel over, maar er werd niet opgenomen. Vreemd. Je zou denken dat Trump dat toestel in zijn achterzak had. Hij moest toch weten dat dat nummer alleen bij noodsituaties werd gebeld. Rudolf Trots verbrak de verbinding en schoof de telefoon aan de kant.
Hij pakte zijn jas en stond een ogenblik besluiteloos in de deuropening van zijn kamer. Een wandeling maken zou hem goed doen en wellicht kwam hij iemand tegen. De vier ruiters waren er geweest, het was mogelijk dat er nog meer overlevenden waren. Die zou hij dan vorderen. Die zouden worden verplicht hem te helpen. Nu hij een plan had, voelde hij zich enigszins lichter.

Intussen zat Donald Trump nog altijd in zijn schuilkelder. Zo langzamerhand werd hij een beetje nerveus. Het was dagen geleden sinds hij iemand had gezien en hij vreesde dat hij zijn stem niet meer kon gebruiken.
"Make America great again!" riep hij in het niets. Een beetje schor was hij wel, maar zijn stem was er nog. Gelukkig. Als hij straks werd bevrijd, zou hij een klinkende toespraak moeten houden. Hoe de pers hem zo had dwars gezeten, dat iedereen de Oostkust had verlaten. Hoe de vluchtelingen en de moslims zo huishielden in New York dat het geen leven meer was, waardoor mensen waren gevlucht naar de Westkust. Hoe Obama, ex-president nota bene, die niets meer te vertellen had, hem dwars had gezeten door met drones te dreigen. Hoe hij gedwongen was op de rode knop te drukken om de terroristische dreiging vanuit het buitenland tegen te gaan. 
Het was een wonder dat hij nog president wilde zijn bij zoveel tegenwerking. Als alles weer normaal was, zou hij eens flink de bezem door die linkse elite halen. Die deugden niet. Die deden er alles aan om hem te laten struikelen. Weer werd hij woedend. Wat was het jammer dat hij geen publiek had, want hij had graag een woordje willen spreken. 
Hij liep naar de drankkast en nam er een fles Gin uit. Normaal gesproken was hij een matige drinker, alleen op zon- en feestdagen, maar hij maakte een uitzondering. Het viel tenslotte niet mee om in je eentje je ellende te zitten verbijten en tegelijkertijd je strategie te bepalen voor de toekomst. Niet veel mensen zouden hem dat nadoen. Hij was geweldig in het bezweren van crises, en ook geweldig in het besturen van een land dat aan de rand van de afgrond stond. Natuurlijk gaven ze hem de schuld van de grote werkloosheid en de hongerdoden op het platteland. Mensen leggen altijd alle problemen buiten zichzelf. Daar zou hij nooit aan wennen, maar soms was het handig om zijn verontwaardiging in toom te houden.
Ondertussen begon hij zich een beetje zorgen te maken: wat als niemand hem zou komen bevrijden? Wat als New York voorgoed was verlaten? Wat als Obama echt een drone op de stad had gegooid en zijn kelder onder het puin was begraven? In die gevallen zag het er niet zo heel goed voor hem uit. Hij kon het hier gemakkelijk een jaar of drie uitzingen, maar dat zouden geen leuke jaren zijn. En zijn dood zou evenmin erg gemakkelijk zijn.
Aan de US westkust leken de jaren zeventig herleefd te zijn. Het weer was aangenaam: zonnig, niet heel heet maar aangenaam. Veel mensen die het barre novemberweer van de Oostkust waren gewend, konden hun geluk niet op. Ze liepen lekker buiten over de boulevards van Hollywood en Venice Beach. Sommigen droegen zelfs een Hawaii-shirt. Niets was te gek in deze wilde dagen.
Natuurlijk misten veel mensen hun eigen huis en hun eigen omgeving. Hun werk misten ze niet zo erg. Een paar weken zonder kantoor was eigenlijk mooi meegenomen. En ze hadden een goed excuus: het was geen leven meer in het Oosten, met die Trump en zijn eeuwige getreiter.
Op een terras aan de drukke Hollywood boulevard zaten twee vrouwen te genieten van een Sorbet. Midden op het kleine tafeltje lag een IPad.
"Begrijp jij nou hoe het zit met dat wifi, Trees? Ik kan hier iedereen krijgen, maar van thuis uit niet."
"Dat komt omdat daar niemand meer is, Greet. Daar schijnt een samenhang te zijn. Dat er niemand meer is en dat je geen contact krijgt."
"Maar als ze niet daar zijn, zijn ze toch hier? Ik wil dit eens grondig laten onderzoeken."
"Als we weer aan het werk zijn, Greet. Dat is vroeg genoeg. Nu even niet aan onderzoeken denken en genieten zo lang het kan. We hebben genoeg geleden."
"Die Trump had ook wel wat grappigs, zoals hij altijd onmiddellijk introk wat hij had gezegd als het verkeerd viel. Ik wou dat ik dat kon, Trees. Dan zou ik me uit heel wat ellende kunnen redden. Weet je wat het is, in zo'n adviserende functie word je niet meer serieus genomen. Ik heb al tijdenlang geen gaatje meer geboord of een kies getrokken. Niet dat ik vergeten ben hoe het moet, maar ze geloven je gewoon niet, dat je dat nog kunt bedoel ik."
"Ach, je moet niet zo gefrustreerd zijn. Niemand weet toch dat je geen praktiserend tandarts bent? Dat Hawaii-shirt staat je trouwens leuk. Daar kun je in Boston niet mee lopen."


Zwijgend aten de vrouwen verder. Zo ging dat: zodra mensen genoten van het goede leven, vergaten ze de zwarte bladzijden uit hun geschiedenis. En dat gold voor alle mensen. Want leefden dezelfde mensen, die zich nu beklaagden over het gebrek aan vrijheid, niet in een land waar Indianen waren vermoord, zwarten waren gelyncht en zogenaamde communisten waren opgehangen? Jawel, en dat wisten ze best, maar daar stonden ze niet bij stil als ze zo'n heerlijke sorbet in het milde zonnetje naar binnen lepelden.

Na een paar dagen waren de ruiters en hun twee passagiers bij Utrecht aangekomen. Ulrike en Henk hadden op de paarden van Maria en Hillary gezeten. Het waren sterke paarden, die de last met gemak konden dragen, zelfs in deze bittere en moeilijke tijden.
Utrecht was aan de westkant gehavend. Zo was er van de Vinex-wijk Leidsche Rijn niet veel meer over en het Amsterdam-Rijnkanaal was bezaaid met rommel: puin, karton en meubelpakketten van de Ikea. Enkele mensen waren aan het vissen naar tafels, stoelen en boekenkasten. Het is nu eenmaal een feit dat sommige mensen hun prioriteiten vreemd kiezen. In deze tijd zou je verwachten dat mensen zich eerst en vooral druk zouden maken over de radioactieve straling, voedsel en onderdak, maar nee, ze konden de meubels gratis uit het kanaal vissen, dus die kans lieten ze niet voorbij gaan.
De paarden hielden halt ter hoogte van het stadion Galgewaard. Dat zag er ongeschonden uit. Veel mensen waren er niet, maar toch, een paar mensen, een stuk of tien, scharrelden wat rond.
"Het is handiger als jullie allemaal naar Den Haag ofzo gaan," zei Ingrid tegen een vrouw die daar rondstruinde. "Alle overlevenden moeten bij elkaar komen want we moeten kijken hoe we dit verder gaan oppakken. Nederland is op dit moment stuurloos."
De vrouw, gekleed in een legging met tijgerprintvel en een namaak bontjasje, vertrok haar gezicht in een grijns.
"Den Haag, me hoelah! Daar zitten al die uitvreters die ons dit hebben aangedaan. Ik zeg niks van Ruudje hoor, want die heeft zijn best gedaan. Maar hij werd zwaar tegengewerkt door die zakkenvullers. Anders had hij de terroristen wel tegengehouden. Dit reken ik ze zwaar aan."
Ingrid stond met haar mond vol tanden, wat van de vrouw niet gezegd kon worden, want zij miste er nogal wat en wat er nog in haar mond stond, kon ook beter getrokken worden, zo zwart en geel waren ze.
"Tja," begon ze toen ze hersteld was. "Jullie moeten het zelf weten, natuurlijk, want we leven in een vrij land. Maar ik verwacht niet dat er veel hulp komt aan deze kant van het land. Dus jullie raken hier in moeilijkheden."
"Bemoei je er niet mee, kakwijf! Altijd die bemoeizucht met het leven van de gewone mensen. Kotsziek word ik ervan. Ik heb er helemaal genoeg van! Voor mij geen regels meer, of ze moeten van ons Ruudje komen!"


"Hier is niet tegenin te praten," zei Ulrike. "Ze luisteren niet en ze begrijpen niks, zelfs niet nu de wereld onder hun voeten vandaan is getrokken."

In Canada zaten Michelle en Barack Obama voor hun blokhut in het bos.
“Zie je die beer daar?” vroeg Michelle. “Het is een hele grote. Moeten we ons zorgen maken?”
Barack Obama keek op van zijn krant.
“Ik denk het niet. Ze ziet er niet uit alsof ze honger heeft. Waar we ons wel zorgen over moeten maken is het bestuur over de US. We moeten een keer weer terug, en het land moet weer worden opgebouwd.”
Michelle keek hem peinzend aan.
“Daar hoef jij je toch niet mee te bemoeien? Jij bent godzijdank de president niet meer.”
“Dat wil nog niet zeggen dat ik me er zomaar bij neer moet leggen dat alles wat wij kenden verwoest is.”
“Je gaat me niet vertellen dat je voor een derde termijn opteert! Echt, Barack, ik wil dat niet meer. Je gaat er aan kapot! Ze laten niets van je heel! Ze blijven je tegenwerken! En zo langzamerhand wil ik wel eens iets anders zijn dan First Lady. Ik wil gewoon werk gaan doen!”
“Nou, dat gewone werk komt er niet als niemand iets doet. Trump zit in die schuilkelder en daar laten we hem voorlopig zitten, kan hij niks meer aanrichten. En ik ga geen derde termijn aan. Dat kan niet eens. Hoewel, de hele constitutie staat op zijn kop sinds Trump. Maar daar gaat het niet om. Jij wordt president. Een soort interim-president tot de volgende verkiezingen. En bij die verkiezingen kun je je kandidaat stellen.”
“Ik? Ben je nou helemaal gek geworden? En jij dan? Wat komt er dan nog terecht van je studie filosofie als jij koekjes moet gaan bakken en de vrouwen van staatshoofden moet ontvangen? En denk je nou echt dat ik er zin in heb om achttien uur per dag te werken en de hele wereld rond te reizen?”
“Amerika heeft je nodig. Jij bent de enige die het vertrouwen heeft van de meerderheid.”
“En dan heb ik het maar te doen? Het vaderland wacht? Oh, mijn God, ik moet er echt niet aan denken. Ik word ook een dagje ouder, hoor!”
“Hillary was negenenzestig, toen ze zich kandidaat stelde. Jij bent nog altijd jonger. Je moet Michelle. Het gaat om de toekomst van miljoenen.”
Michelle stond op en trok haar jas dichter om zich heen, want het was knap koud daar in Canada.
“Ik ga die beer aaien,” zei ze en ze liep naar het grote dier, dat er best koddig uit zag zo met die dikke vacht.

XXI
Was het populisme dan verdrongen met de opsluiting van Trump in zijn schuilkelder en de verlating van Rudolf Trots? Was alle gevaar van de wereld geweken? Nee, nog niet. In Alaska broedde Sarah Palin op wraak en eerherstel. Het mocht lang geleden zijn, de campagne van 2008, maar nooit zou ze vergeten hoe ze was vernederd, hoe ze keer op keer belachelijk was gemaakt en hoe de presidentskandidaat, McCain, een zucht van opluchting had geslaakt omdat hij niet gewonnen had. En dat alles alleen omdat ze dachten dat ze dom was.
Nou, als er iemand niet dom was, was zij het wel. Weliswaar kon ze op school niet goed meekomen, maar inmiddels was ze erachter dat dat normaal was bij hoogbegaafde kinderen. Als zij vertelde, dat ze uitkeek op Rusland en daarom heel goed in staat was internationale contacten te onderhouden, was dat superslim. Het gaf geen pas om haar daarom uit te lachen. Als je mensen in de ogen keek, kon je er gewoon beter mee overweg, dat was gewoon zo. Dat maakte ze dagelijks mee in Alaska, waar ze iedereen weleens in de ogen keek.
Ze was ervan overtuigd dat ze Putin klein had gekregen, gewoon door hem aan te kijken over de zeestraat. Hij zou vast weleens gaan jagen in Siberië want hij was een stoere man. Eigenlijk zo gek niet, als hij de Amerikaanse belangen maar niet in de weg zat. 
En dat zij gezegd had dat de koningin van Engeland de baas was, stoelde op feiten. Natuurlijk wist ze dat Engeland een parlement had, maar dat had niets in te brengen. In een land met een koningin was die de baas. Dat wist elke kleuter!
Maar niet die gore journalisten van de New York Times en TheNation! Die bleven zich maar bescheuren om haar zogenaamde domheid.
Deze keer zouden ze daar niet mee weg komen. Het was haar ter ore gekomen dat zowat de hele Oostkust was verlaten, inclusief Washington en New York. Ze kon de macht eenvoudig overnemen. Haar broers en zwagers zouden haar bewaken en zonodig vechten. In ieder geval: zij zou binnenkort in het Witte Huis zitten. Dat zou wel wennen zijn in die hitte daar, maar Amerika had haar nodig.
Trump had haar ook al op het laatste moment een functie door de neus geboord en dat terwijl ze op hem had gestemd en ze in Alaska langs de deuren was gegaan om de mensen te vertellen dat ze op hem moesten stemmen. Stank voor dank. Inmiddels had ze door hoe die man in elkaar zat. Gouden bergen beloven en korte metten maken met alles wat niet in Amerika hoorde zoals Moslims, homo's en ander gespuis, maar als het op daden aan kwam, gaf hij niet thuis. Hij dacht alleen aan zichzelf, terwijl zij altijd en overal aan Amerika dacht. Het grote Amerika dat eens over de hele wereld zou heersen, waar het gezin weer de hoeksteen van de samenleving was en waar iedereen blank was. Dat had God zo bedoeld, dat stond zo in de Bijbel. Zij waren als het ware een volk Israels en gingen die ook niet Kanaän opschonen voordat ze er gingen wonen? Nou dan, als goed christen zou ze haar plicht doen en afmaken wat Trump had beloofd maar nooit goed had uitgevoerd.
Zo mijmerend keek ze naar de overkant van de Zeestraat, waar Putin zich nog altijd niet had laten zien. Een beetje samenwerking zou ze wel kunnen gebruiken op dit moment. Hij zat misschien in Moskou en ze had gehoord dat dat best ver weg was, dat je niet gemakkelijk van Moskou naar Siberië reed.
Dan maar eerst schoon schip maken in Washington. Ze riep Jared en Jake, dat ze de auto moesten voorrijden. Snel pakte ze in wat ze nodig zou hebben: mantelpakjes, een kalashikov, een jagerstenue want ze wist niet of de winkels open waren in Washington en haar smartphone. Jake zat achter het stuur en zij nam op de achterbank plaats.
"Op naar Washington, jongen!"


Jake startte de motor en op weg waren ze.

Na uren wandelen, of meer strompelen eigenlijk, kwam Rudolf Trots eindelijk iemand tegen. Een jonge vrouw graaide wat door het her en der verspreide huisraad. Wat ze daar hoopte te vinden, was onduidelijk, want veel was er niet meer heel.
"Jongedame!" zei Rudolf Trots met luide stem, zoals een leider betaamt, want die moet je tenslotte altijd overal bovenuit horen. "Ik vorder u! Of beter gezegd: uw werkkracht! Onder mijn leiding zal dit land er bovenop komen zoals het er nooit bovenop is gekomen! Komt u direct mee naar mijn kantoor, dan zal ik u instructies geven!"
De vrouw, die in gebogen houding had gestaan, richtte zich op. Ze ondersteunde haar rug met haar rechterhand. Haar gezicht zat onder het gruis en de bloedvlekken.
"Mijn god, kind! Je ziet er niet uit. Zo ben je echt niet presentabel. Ga eerst naar huis om iets fatsoenlijks aan te trekken en neem een goede douche. Dat mensen zich zo op straat begeven, daar kan ik met mijn hoofd gewoon niet bij!"
Haar ogen gloeiden als kolen en ze werd vuurrood. Dat was zelfs door het vuil op haar gezicht te zien.
"Lazer toch op, gek! Het is al niet normaal dat jij premier geworden bent, gore nitwit! En dat loopt hier maar rond zonder een schrammetje terwijl de rest van het land dood of gewond is of allebei. Alles heb je naar de klote geholpen, kloothommel die je bent! Zak! Ik weet niet waar ik het eten vandaan moet halen, ik weet niet waar ik vannacht moet slapen en ik ben iedereen kwijt. Iedereen! Familie, vrienden, collega's. En jij loopt hier gewoon rond met je volgevreten pens!"
Ze liep op hem toe en gaf hem een klap recht in zijn gezicht. Hij was te verbouwereerd om te reageren. Nog nooit had iemand hem geslagen, zelfs zijn vader niet toen hij diens portemonnee had gestolen. En nu, gaf zo'n juffie hem een klap recht in zijn gezicht. Het was ongehoord. Hij zou haar gevangen laten zetten of naar een opvoedingskamp sturen. Opvoedingskampen moest hij maar snel oprichten, want het was niet normaal meer wat er in dit land gebeurde. Hand over hand nam het gebrek aan discipline toe. Hij zou dienstplicht instellen, voor iedereen van achttien jaar oud en die dienstplicht moest minstens vijf jaar duren.
Maar dat was allemaal van later zorg, als alles op orde was en hij zijn regering kon voortzetten. Nu moest hij dingen laten regelen. Dat iedereen terugging naar de plek waar hij vandaan kwam,  dat iedereen zijn werk weer oppakte en harder zou werken dan ooit te voren. Hij zou, vanwege de noodsituatie, de zesdaagse werkweek invoeren, met twaalf uur werken per dag. De salarissen konden niet hoog zijn, juist genoeg om van te leven, meer niet. Dat was hard, maar dat moest zo in een wederopbouw. Verder moest hij maar niet nog meer Marokkanen en andere moslims het land uitzetten. Later wel natuurlijk, als alles weer op de rails was, maar nu had hij ze nodig voor het puinruimen. Precies het goede werk voor die zandeter.
"Ik beveel je nu mee te gaan!" sprak hij de vrouw toe.
"Steek maar in je reet, jij bent uitgespeeld, droplul!" antwoordde de vrouw en ze ging verder met zoeken in het puin.
Op dat moment verschenen de vier ruiters weer, nu met twee passagiers.
De enige man van het gezelschap sprong van het paard waar hij achterop zat.
"Meneer Trots! Wat een eer u te ontmoeten! Mag ik uw handtekening?"
Rudolf Trots wilde al naar zijn pen grijpen, maar bedacht toen dat hij de man beter kon gebruiken.
"Komt u met mij mee. Ik benoem u tot eerste secretaris. Ik heb u nodig voor de heropbouw van ons prachtige vaderland."
De ruiters stapten af en liepen naar Rudolf Trots.
“Trots!” riep Ingrid. “Het is over en uit voor jou. Hou je gedeisd. Ga maar op de grond liggen met je armen op je rug.”
“Op de grond? Zijn armen op de rug?” vroeg Ulrike. “Doe niet zo maf, Ingrid. Dat doet hij niet natuurlijk.”
“Weet ik veel!” bracht Ingrid er tegenin. “Dat zie je vaak op televisie. De verdachte moet zo snel mogelijk onschadelijk gemaakt worden, want anders kan hij nog van alles uitrichten.”
“Maar dit is een heel speciale situatie,” zei Felicia. “Een staatsgreep. Dat is toch net anders. Dat kun je niet oplossen over, zeg maar, een kopje thee.”
Rudolf Trots stond met open mond naar de vrouwen te staren. Henk was erbij gaan zitten.
“Het is wel de Minister-President, hoor,” zei hij. “Die kun je niet zo behandelen. Jullie mogen blij zijn met zo’n leider. Alleen hij kan ons door deze crisis leiden.”
“Oh, Henk, hou toch je kop!” bracht Maria uit. “De hele weg, vanaf Alkmaar of hoe die plaats ook geheten heeft, zit je te mekkeren over Trots dit en Trots dat! De wereld is veranderd, leef er maar mee. Maar wij moeten nu inderdaad Trots in hechtenis nemen. Kordaat liep ze op Rudolf Trots af en met haar sjaal bond ze zijn handen vast. Op zijn rug natuurlijk, anders had het weinig zin. Als hij bij zinnen zou komen, zou hij die handen meteen gebruiken.
“What the fuck!” bracht Rudolf Trots uit. “Dit is hoogverraad! Daarvoor krijgen jullie de kogel, want met al dat terrorisme is er sprake van een oorlogssituatie.”
“Kop dicht, Ruudje,” zei Ulrike. “Bij de bank had ik vaak te maken met kereltjes zoals jij. Arrogant, hoogmoed, eigenwaan en totaal geen inzicht in de eigen beperkingen. Ik ben het spuugzat en tot we de situatie in kaart hebben gebracht en een beter beeld hebben van alles wat er gaande is, ben ik de leiding. Dat hebben we onderweg zo besloten. Bij de bank had ik een coördinerende functie, dus vandaar. Hup, meiden, naar het cachot met die vent.”

Avonden lang had Barack Obama op Michelle ingepraat. Zij was de enige die president kon worden in het verwoeste Amerika van Donald Trump. De natie riep haar en of ze nou wilde of niet, ze had daar gehoor aan te geven.
Uiteindelijk, moe van het aanhoren van steeds dezelfde argumenten, zei ze:
"Goed dan, Barack, ik zal het doen. Veel zin heb ik er niet in, want het is slopend, die baan en ik had me een ander leven voorgesteld na jouw presidentschap. Maar ja, wie niet. Zelfs de grootste tegenstanders van Trump hadden niet gedacht dat hij er zo'n grote puinhoop van zou maken. Dus misschien moet ik niet zeuren en gewoon maar gaan doen, wat er van mij wordt verwacht."
De Obama's reden direct naar het vliegveld. Geen vliegmaatschappij wilde nog op Amerika vliegen, want het was daar te onbetrouwbaar. Er was al eens een passagiersvliegtuig uit de lucht geschoten door een libertaire militie die dacht dat het om ambtenaren ging die kwamen besturen in hun gebied. Verder wist je in het Amerika van Trump niet hoeveel landingsrechten je zou moeten betalen. Die kon soms zomaar vertienvoudigen, het lag er maar aan wat Trump tekort kwam in zijn portemonnee.
Michelle liep op een vrouw af die er in haar blauwe uniform met pet wel uitzag als iemand die ergens de baas over was.
"Alstublieft, mevrouw," zei ze. "We moeten met spoed naar Washington. Het is helemaal uit de hand gelopen, maar nu Trump ons niet meer in de weg kan lopen, moeten we zo snel mogelijk gaan repareren."
De vrouw keek haar somber aan.
"Ik ben een fan van u, mevrouw Obama, maar hoe kunnen we er zeker van zijn dat er geen milities in de weg lopen daar? De vierhonderd doden van die vergissing zijn we nog niet vergeten. Het luchtruim boven Amerika is gevaarlijk en ik heb nog niet bevestigd gekregen dat het gevaar is geweken."
"Maar ik moet er juist naar toe om ervoor te zorgen dat al die misstanden verdwijnen. Iemand moet het doen. Ik weet natuurlijk niet precies wat er nog rondkruipt in de wouden van Amerika, maar als we ze hun gang laten gaan, wordt het alleen maar erger. Dus alstublieft, maak een vliegtuig in orde en breng ons naar Washington."
De vrouw leek na te denken. Ze zweeg althans even. Michelle dacht dat dit een goed teken kon zijn. Zolang ze nadacht, kon ze tenminste niet nog een keer nee zeggen.
"En vergeet niet dat ik president ben geweest," zei Barack. "Het is van groot belang dat wij daar geraken. Zit ons nu voor een keer niet in de weg."
De vrouw liep een paar meter van hen vandaan en ging bellen met iemand. Het gesprek duurde even. Michelle kon niet verstaan wat ze zei, maar aan haar armgebaren kon ze zien dat het om een heftig gesprek ging.
Eindelijk kwam de vrouw terug.
"Nu, goed dan. Ik hoop dat we er geen spijt van krijgen, maar een wat kleiner toestel zal jullie naar Washington brengen. Hopelijk gaat alles goed. Ook in de toekomst. Er zijn veel Amerikanen hier in Canada komen wonen en dat is allemaal wel best, maar het is ook moeilijk te behappen voor ons land. Sorry dat ik het zeg. Het gaat om de aantallen die met bosjes tegelijk de grens overkomen. We kunnen die arme mensen nog maar moeilijk op een goede manier helpen en ik denk dat ze zelfs ook het liefst naar huis zouden willen."
Even later vlogen Barack en Michelle naar Washington. Er waren geen andere passagiers en ook de crew liet zich niet zien. Gelukkig was er wel een kan koffie, zodat ze tenminste iets binnen kregen.
"Nou, daar gaan we dan," zei Michelle toen ze er bijna waren. "Op hoop van zegen dan maar.”

 

XXII
De Obama's hadden de fiets genomen naar het Witte Huis. Gelukkig hadden er een paar van die sportfietsen gestaan bij de uitgang van het vliegveld. Het was daar merkwaardig stil geweest en ze konden van geluk spreken dat ze hun bagage niet in het bagageruim hadden gestopt, anders hadden ze nu zonder kleren gezeten. 
"Ik krijg hier spierpijn van," zei Michelle. "Dat iemand voor zijn plezier op zo'n ding gaat zitten, ik kan er met mijn hoofd niet bij."
"Gaat wel weer over," suste Barack. "Er is ergere pijn dan spierpijn en dat is de pijn als je aan moet zien dat iemand het land naar de verdommenis helpt. En je dan moet gaan puinruimen."
Ze parkeerden de fietsen voor het hek en liepen ongehinderd het terrein op. Beveiliging was nergens te bekennen. Hun hele wereld leek verlaten.
"Beetje creepy, zo stil," zei Michelle. "Daar moet snel iets aan veranderen. Ik kreeg genoeg van al die mensen om me heen, maar als het er zo weinig zijn, of helemaal niemand, dan is dat toch wat anders."
Ze liepen over het pad naar de ingang van hun voormalige dienstwoning. Plotseling hoorde ze het geronk van een motor. Nog net op tijd konden ze opzij springen, anders waren ze overreden door de humvee, die hen rakelings passeerde.
Op de achterkant van de auto waren enkele dode herten gebonden. De dode koppen van de dieren deinsden mee met het gehobbel van de auto.
"Wat is dat?" fluisterde Barack. Michelle haalde haar schouders op. Niet dat ze niet geïnteresseerd was, maar ze had geen idee wat die auto deed op de oprijlaan van het Witte Huis.
Bij de ingang stapte Sarah Palin uit. Haar broer en zwager volgden en begonnen meteen de herten van de auto te binden.
"Dat wordt een fantastische barbecue vanavond, Sarah!" zei Jake. "Als de mensen eenmaal hier zijn om je toe te juichen, kunnen we ze geweldig onthalen op een echt Amerikaanse manier."
"Zeker," stemde Sarah Palin in. "We zullen ze meteen laten zien hoe een echte Amerikaan leeft. Zelfvoorzienend, creatief en dicht bij de natuur. Wij echte Amerikanen hebben geen inmenging van de overheid nodig!"
Barack en Michelle waren bij de ingang aangekomen.
"Krijg nou wat'," fluisterde Michelle. "Zie jij wat ik zie? Het is dat warhoofd uit Alaska."
Op hetzelfde moment had Sarah Palin de Obama's ook gezien.
"Wel, wel, mijn eerste volk, hoewel ik niet meteen aan jullie had gedacht. Jullie zijn welkom, hoor, maar ik zeg maar vast dat jullie soort voortaan wel je plaats moet weten. Jullie zijn geen echte Amerikanen natuurlijk. Nuttig kunnen jullie daarom nog wel zijn. Dat wil ik niet ontkennen. Dus zolang jullie keurig oppassend zijn, elke zondag naar de kerk gaan en mooi werk uitzoeken, zal ik jullie er niet uit zetten."
"Waar heb je het over, mens," bitste Michelle. "Wat doe jij hier? Ga toch weg met die gebutste pooierbak van je. We hebben geen tijd om gestoord te worden. We hebben veel werk te doen. Ga terug naar Alaska, kijken of je nog Russen ziet ofzo. Ga maar zwaaien naar Putin!"
Michelle wilde doorlopen, maar werd staande gehouden door Jake.
"Dame, jij gaat toch niet naar binnen hier zonder dat wij je toestemming hebben gegeven? Er gelden hier strenge regels. Van het terrein af en snel een beetje."
Michelle gaf hem een knietje en hij zeeg gillend ineen. Sarah Palin stoof op Michelle af, maar die duwde haar gewoon opzij.
"Kom, Barack. Aan het werk," zei ze toen ze binnen waren. "Eerst maar eens wat medewerkers zien te krijgen. Bel jij naar California? Daar zullen de meesten wel zijn. Ik hoop dat ze niet al te erg aan het vakantie vieren zijn."

 

Het viel niet mee om een heel land te besturen, vooral niet als dat hele land plat lag. De helft was in rook opgegaan en de andere helft was volkomen apathisch geworden door de schok.
Ulrike had een verkenner naar Gelderland en Overijssel gestuurd, om daar poolshoogte te nemen. Want, hoewel ze inmiddels wisten dat de Bom daar geen schade had aangericht, vernamen ze niets uit dat gebied. De verkenner bleef dagenlang weg. Ulrike haalde zich van alles in het hoofd: misschien was zij vermoord omdat ze bang waren dat iemand uit het Westen besmet was met de meest vreselijke ziekten. Misschien had de verkenner, Alie, het zo naar haar zin in Zwolle of Apeldoorn dat ze niet meer terug wilde. Niet iedereen is tot elke prijs bereid haar plicht te doen, zeker niet als dat moet in een omgeving die nu niet bepaald opwekkend was.
Ulrike snapte dat wel. Bij de bank, die was gevestigd op een kantoorterrein met allemaal lelijke gebouwen waarin overal mensen achter een computer zaten, was het nog gezelliger geweest. Ze had haar intrek genomen in de kamer van Rudolf Trots. Dat kon ze doen omdat hij was opgesloten in een politiecel van een wijkpolitiebureau dat nog overeind stond. Wat ze met hem zou doen, was van later zorg. Voorlopig zat hij daar goed.
Het was een protserig kantoor en het uitzicht op de puinhopen van wat eens de statige gebouwen van het Binnenhof waren geweest, was niet echt stimulerend. Ze had Ingrid gevraagd of die de macht zou willen overnemen, tenslotte leek zij ervaring te hebben met revoluties en omverwerping van de macht. Maar Ingrid had geweigerd. Ik ben goed in het doen van Staatsgrepen, had ze gezegd, maar dat regeren is te langdradig voor mij. Ik houd van actie.
Ulrike had totaal geen ervaring met besturen. Ze had zelfs nooit deel uitgemaakt van het bestuur van de schaakclub, waar ze al jaren lid van was. Verder had ze geen politieke ambities. Niet dat de politiek haar niet interesseerde, ze las veel kranten in de tijd toen alles nog min of meer normaal was geweest, maar ze zag er voor zichzelf geen rol in weggelegd. Ze had een enorme hekel aan vergaderingen en daar ontkwam je niet aan.
Hillary Clinton kwam het kantoor binnen.
"Je ziet er een beetje overweldigd uit, Ulrike. Je moet er aan denken dat je optimisme en spanning moet uitstralen. Dat heb ik geleerd van de mediadeskundigen tijdens de campagne. Ook al is het nog zo zwaar wat er boven je hoofd hangt, de mensen moeten geloven dat je er de hand niet voor omdraait."
"Misschien zou jij mij een beetje kunnen helpen, Hillary. Jij bent tenslotte minister geweest en dat was ook niet altijd gemakkelijk. Neem nou jouw acties in het Midden-Oosten..."
"Daar heb ik het liever niet over. Dat zou ik nu heel anders doen. Ik zou me er minder mee bemoeien. Maar ik was toen zo in de ban van de Missie van de USA om overal democratie te brengen, dat ik een blinde vlek had. En nu heb ik het er dus toch over. Zo gaan die dingen. Maar ik bedoel te zeggen: we moeten nu doen aan crisisbeheer. En wat hebben de mensen die hier nog rondlopen nodig? Voedsel en onderdak. Daar moeten we voor gaan zorgen."
Net op dat moment kwam eindelijk Alie binnen. Ze zag er afgepeigerd uit en ook bezorgd.
"Ze zeggen daar zoek het zelf maar uit," zei ze. "Wij gaan op onszelf verder, want de Randstad brengt ons niks dan ellende. Jullie zijn toch zo slim met zijn allen? Nou, ga dan zelf maar bedenken hoe je aan eten komt! En de een na de ander zei dat. Ze hebben zich onafhankelijk verklaard. Ik weet niet of dat geldig is, maar in ieder geval: dat is hoe het er voor staat."
"Mijn God," bracht Ulrike uit. "Dat is wel erg klote. We kunnen er niets tegen doen, ook nog. Wat zouden we moeten beginnen? Een oorlog starten? Ik heb geen militairen tot mijn beschikking. Die zijn ook allemaal dood." Ze borg het hoofd in haar handen. Hier kwam ze nooit meer uit. Dit ging helemaal de verkeerde kant op.

 

Op hetzelfde moment, waarop Ulrike met de handen in het haar zat en echt niet meer wist wat ze moest doen, zat Michelle in het Oval Office. Ze was misschien net zo wanhopig. De Oostkust lag weliswaar niet plat, zoals het westen van Nederland, maar zonder bevolking en zonder medewerkers was het lastig aan de heropbouw van de staat te beginnen. 
Sarah Palin had haar tenten opgezet op het gazon. Ik ben een natuurmens, had ze gezegd, en geloof me, de mensen zullen dat waarderen. Trouwens, in de Bijbel leefde ook iedereen in tenten. Dat is wat God behaagt, de eenvoud, het samenleven met de natuur. Hij wil niet dat wij in luxe huizen leven, dat is hem een gruwel. Een tent is goed genoeg. Maar in Bijbelse tijden waren er geen huizen, had Michelle tegen haar ingebracht. De mensen hadden toen niet veel keuze. Ze wist wel dat het geen zin had om wat dan ook tegen Sarah Palin te zeggen, want het mens kon niet luisteren. Ze begreep alleen haar eigen warhoofd.
Een walm van verbrand vlees drong het Oval Office binnen. Michelle sloot het raam, dat ze het opengezet om even lekker te luchten. Sarah, Jared en Jake waren de dode herten aan het roosteren. Drie herten op het vuur: was dat niet wat veel voor drie mensen? 
Het eerst moesten er wat mensen terug komen. Michelle dacht aan haar medewerker Theodora, een oudere vrouw die lang in het Witte Huis had gewerkt en heel wat had doorgemaakt. Ze had Nixon en kleine Bush overleefd door zich zoveel mogelijk afzijdig te houden en alleen te doen wat haar werd opgedragen, maar ze kon erg zelfstandig werken. Een echt organisatietalent.
Op de satelliettelefoon toetste ze het nummer in van de gouverneur van California. Ze kreeg de secretaresse, die haar vertelde dat de gouverneur onbereikbaar was, omdat hij meedeed aan het strandvolleybaltoernooi op Venice Beach. Ook dat nog. Het land stortte in elkaar en in California was iedereen vakantie aan het vieren alsof er niets aan de hand was. Michelle drong aan.
"Alsjeblieft, mevrouw, u begrijpt toch wel dat het heel belangrijk is? Ik ben de President! De gouverneur moet worden opgespoord, hoe dan ook."
"Dat kan ik niet doen. Hij heeft ons bevolen hem niet te storen. Hij speelt tegen een ploeg van een Indiaans Casino en hij kan het niet maken om te verliezen."
"Sommige dingen gaan voor alles, mevrouw en dit is zoiets wat voor alles gaat! Ga de gouverneur waarschuwen of ik laat u oppakken wegens verraad!"
Michelle had geen flauw idee of dat wel kon en of er iets illegaals was aan de houding van de vrouw, maar in ieder geval had haar dreigement effect.
"Goed dan, ik doe mijn best, maar ik beloof niets," zei het mens en zonder te groeten verbrak ze de verbinding.
Vijf minuten later belde de gouverneur. Michele gaf hem opdracht Theodora op te sporen en ervoor te zorgen dat die zo spoedig mogelijk naar Washington kwam. Hij beloofde dat hij zijn best zou doen.
"Doe beter dan je best. Zorg ervoor dat ze hier komt, vandaag nog! En stuur me nog een bataljon ambtenaren en militairen. Ik moet nu beginnen!"
Enigszins tevreden met zichzelf leunde ze achterover. Over een uur of zes zou het er hier beter uit zien. De mensen zouden terugkomen en dan kon ze beginnen met regeren. Ze keek uit het raam, waar het drietal uit Alaska zat te kluiven aan grote stukken vlees. Sarah Palin had gezegd dat ze het er niet bij zou laten zitten. Ik ken het volk, had ze gezegd, en ik weet wat ze nodig hebben. De wet en politie, anders niets. Reken er maar op dat jouw staatsgreep je duur zal komen te staan! 
Michelle dacht dat Sarah Palin niet zo heel veel kon uitrichten, maar helemaal gerust was ze er niet op.

 

Donald Trump maakte nog maar eens een kalkoen-sandwich. Hij zat nu zo lang alleen in zijn kelder, dat het hem niet eens kon schelen als hij meteen zou worden gearresteerd als hij er uit zou komen. Toch was er iets dat hem tegenhield. Misschien had die drone van Obama heel Manhattan verwoest en dan zou het buiten niet echt aangenaam meer zijn. Misschien was de bevolking teruggekomen en zouden ze het hem kwalijk nemen dat hij een atoombom op Europa had laten gooien. Je wist dat niet. Hij kon natuurlijk zeggen dat hij dat nooit had gedaan, maar dat het de schuld was van iemand anders, maar deze keer trapten ze daar niet in. Er was niemand anders geweest. En dat hij op de rode knop had gedrukt, stond op de bewakingscamera. Die film had hij moeten wissen, maar helaas wist hij niet hoe dat moest. Er waren altijd anderen geweest die die technische dingen voor hem deden. Zelfs zijn tweets stuurde hij destijds niet zelf. Hij riep gewoon wat door het kantoor van zijn medewerkers en dan stuurden zij het. 
Dat hij niet zo technisch was aangelegd, of misschien was het niet zijn gebrek aan aanleg maar lag het eerder aan een gebrek aan oefening, bleek hem nu slecht uit te komen. Hij probeerde de deur te openen, maar dat ging niet. Naast de deur hing een kastje met toetsen dat hem niet eerder was opgevallen. Daar zou vast iets als een code moeten worden ingevoerd en die wist hij niet. Hoe zou hij zoiets moeten onthouden? Daar had hij zijn mensen voor, om dingen te onthouden. Hij was er voor de nieuwe dingen en om mensen opdrachten te geven. 
Dat deed niets af aan het feit dat hij zat opgesloten in zijn eigen schuilkelder. Twee jaar zou hij kunnen overleven, langer niet. Maar wilde hij nog twee jaar zo leven? Helemaal in zijn eentje? Niemand die hem vertelde hoe geweldig hij was? Oh, als er maar iemand was, slechts een ander persoon. Zijn dochter Yvanka bijvoorbeeld. Zij zou hem oppeppen en hem door de jaren slepen die hij hier moest doorbrengen. Het was zelfs waarschijnlijk dat zij een manier kon bedenken om wel die kelder uit te komen.
Zo zat hij te mijmeren, toen hij gerommel aan de deur hoorde. Hij sprong op. Misschien was het de vijand die probeerde binnen te komen, maar in ieder geval was het een levend wezen. Het gerommel hield aan. Kennelijk was het nogal moeilijk met die code. Of misschien waren het er meer, die je dan steeds moest opzoeken in je codeboekje en dat je dan steeds per ongeluk de verkeerde zou kiezen.
Eindelijk sprong de deur open en Barack Obama kwam binnen.
"Zo, droplul. Jij hebt je straf voorlopig uitgezeten. Voor het ongeautoriseerd bombarderen krijg je de doodstraf, wat mij betreft. Het is alleen zo lastig dat jij onschendbaar bent, want officieel was je nog president toen je op dat rode knopje ging zitten drukken."
Hoewel Obama tot zijn vijanden gerekend kon worden, kon Trump zijn blijdschap niet verbergen. Liever had hij gehad dat Yvanka hem had gered, maar het belangrijkste was dat hij eruit zou komen en dat zijn eenzame opsluiting tot een einde kwam.
"Barack! Hoe gaat het? Wij konden toch best met elkaar opschieten, al hadden we dan meningsverschillen? In ieder geval ben ik blij dat ik je zie."
"Dat is niet wederzijds, Donald. We hadden jou moeten tegenhouden toen het nog kon. Ik had verwacht dat je er een puinhoop van zou maken, maar ik had niet kunnen bedenken dat het zo erg zou worden. Het is gewoonweg onbeschrijfelijk. Michelle is de president, want het volk mag iemand benoemen als de zittende president in hoge mate incompetent blijkt te zijn. Jij bent dus president af. En vanaf nu gaan we je wel aanpakken, reken daar maar op. Nou, eruit man. Die toren van jou is bij deze gevorderd als tegemoetkoming voor je belastingschulden!"
Trump wist niets uit te brengen en dat was zeldzaam, zo zeldzaam dat hij er zelf door werd verbijsterd.

 

Cheng stond op het enorme Chinese schip dat de kusten van Afrika en Europa aandeed, op zoek naar nieuwe afzetmarkten. Waarom per schip, waarom niet gewoon via de telecommunicatie, had hij zich afgevraagd. Zijn meerdere had hem uitgelegd dat dit een kwestie van traditie was. Je mocht niet terugkeren op een eenmaal ingeslagen pad want dat was zwak. Eeuwen geleden waren Chinezen ook al eens op zoek gegaan langs dezelfde kusten. Toen had het niets opgeleverd. Er was niets te halen, want Afrika en Europa waren woeste gebieden waar de mensen rondsprongen in dierenvellen en waren gespeend van elke vorm van beschaving en ontwikkeling. Maar de tijden waren veranderd, dus vond de regering dat het tijd was weer eens een kijkje te gaan nemen.
Nu deden ze Scheveningen aan. Ze hadden natuurlijk via de satelliet gezien dat een deel van Nederland was verwoest en het was niet moeilijk geweest er achter te komen, dat het een atoombom was geweest van  Amerikaanse herkomst. Omdat Chinezen niet zoveel moeite hebben met het optellen van 1 en 1 als de Europeanen, wisten ze ook dat Trump hier in zijn eentje verantwoordelijk voor was. We hadden hem moeten stoppen voordat het te laat was, had een minister gezegd.
Cheng kon daar alleen maar mee instemmen. Maar niet alleen in Amerika waren ze compleet gek geworden toen ze iemand President hadden gemaakt die nauwelijks kon lezen en schrijven, in Nederland waren ze ook van het lotje getikt. Hij had er een aardig fortuin aan overgehouden met het verkopen van steeds dezelfde dingen, dat was waar, maar hij had het wel te doen met de gewone mensen in dit land.
"Kijk," zei hij tegen de matroos die naast hem stond. "Die lelijke pier is niet in elkaar gestort. Dat is nou jammer."
De matroos, die jarenlang in Nederland had gewoond, zei:
"Toch heb ik hier vele aangename uurtjes doorgebracht. Het was best leuk, bungeejumpen vanaf de pier en dan dat reuzenrad! Ik heb hier goede jaren gehad, tot die Rudolf Trots aan de macht kwam natuurlijk. Daarna was het niets meer."
Bij de pier legde het schip aan en Cheng opende het luik met de gevangenen. 
"Eruit en aan het werk," voegde hij ze toe. Zo handig eigenlijk, dat er zoveel misdadigers beschikbaar waren, zeker in tijden van nood, als je ze aan het werk kon zetten. Als het werk in Nederland klaar was, zou hij hun organen verkopen in Afrika. Daar kon je goed zaken doen met dit soort dingen. De voordelen van je tijd zien, daar ging het om in het leven, dan maakte je het.
De gevangenen liepen in een keurige rij het schip af, waar ze in bussen stapten die hen naar verschillende plaatsen in Nederland zou brengen.
Cheng ging naar het binnenhof.

Toen hij het kantoor van Ulrike binnenstapte, zat die koffie te drinken met Hillary. Ze waren aan het discussiëren over de sociale verzekeringen: Hillary beweerde dat mensen niet teveel moesten worden geholpen want dat was funest voor hun creativiteit, Ulrike was het daar niet mee eens. Het zou nog een tijd duren voordat alles weer draaide, dus ze moesten iets doen voor de mensen die niet aan de bak konden komen.
"Hallo, mevrouw Ulrike," zei Cheng. Hij vertelde dat hij al vaker zaken had gedaan in Nederland en dat hij nu bezig was met een soort van ontwikkelingswerk. Een paar duizend van zijn landgenoten waren aan het puinruimen en als ze daarmee klaar waren, zouden ze gaan bouwen. Zo'n beetje in de stijl van alles wat was vernietigd. Cheng vertelde er niet bij dat het om gevangenen ging, want hij wist dat Nederlanders teerhartig konden zijn. 
"Dat is mooi," zei Ulrike. "U komt als geroepen, meneer Cheng, want eerlijk gezegd wist ik niet hoe ik het moest aanpakken."
"Het wordt aangepakt, neemt u dat van mij aan."
"En wat verlangt u daarvoor terug?" vroeg Hillary, die met haar ervaring als Minister van Buitenlandse zaken heel goed wist, dat je niets voor niets kreeg in deze wereld.

 

In een paar dagen tijd was de hele Oostkust weer bevolkt. Iedereen was teruggekomen uit California, Venezuela, Canada, Cuba of waar ze ook naar toegevlucht waren. Iedereen was aan het werk gegaan, zoals dat hoorde in een goed draaiende samenleving. Veel mensen hadden wel wat moeite met de overgang naar het reguliere leven. Het was crisis geweest, dat was waar. Sinds de burgeroorlog was er niet meer een crisis van deze omvang geweest. Maar een crisis is niet alleen ellendig. Er ontstaat ook saamhorigheid en een gevoel dat je echt leeft, dat je deel uit maakt van de geschiedenis. En dat gevoel is niet zo vanzelfsprekend als je vijf dagen per week naar kantoor gaat en daar allerlei werkjes doet op je pc. Dan kan het idee dat je totaal overbodig bent op deze wereld, ja, zelfs in deze kosmos, wel eens de overhand krijgen. Maar de mensen schikten zich, want dat doen mensen nu eenmaal altijd. Voor alles willen ze de regelmaat en de alledaagsheid, hoe avontuurlijk zij zichzelf ook mogen beschouwen.
Voor Michelle Obama was het zeker aanpoten. Er moest zoveel worden geregeld, zowel nationaal als internationaal. Het voltallige supreme court was naar huis gestuurd, omdat ze elk belachelijk en schadelijk idee van Trump hadden geaccordeerd en nu stond ze voor de taak nieuwe rechters te benoemen. Dat was niet gemakkelijk, want er meldden zich weliswaar veel kandidaten, maar de meeste hadden niet genoeg bagage. Internationaal was er heel wat te repareren. Niet alleen de schade die Trump teweeg had gebracht, moest ongedaan worden gemaakt, maar alles wat zijn voorgangers hadden aangericht, moest worden hersteld.
Ze dacht dat het het beste zou zijn als de US zich zoveel mogelijk terugtrok uit landen waar zij niets te zoeken hadden. Dat zou nog heel wat werk vergen, want ze konden niet zomaar hun biezen pakken en de puinhoop die ze achterlieten achterlaten.
Deze dagen bracht ze voornamelijk door in het Oval Office. Ze werkte zich een slag in de rondte. Haar medewerkers ook en het kwam vaak voor dat er een binnenkwam om haar advies te vragen. Gelukkig kon ze ze meestal helpen.
Op het gazon zat nog steeds Sarah Palin met haar broer en haar zwager. Ze eiste het Witte Huis op, dan kon ze daar gedupeerden uit Alaska opvangen, zei ze. Maar het drietal zat voornamelijk te vreten en de drinken. 's Nachts gingen ze op jacht en elke ochtend sleepten ze kadavers het gazon op. Michelle had ze gemakkelijk kunnen laten weghalen, maar op de een of andere manier maakten ze haar scherper. Ze herinnerden haar steeds opnieuw aan de noodzaak nu alles goed te regelen, zodat er nooit meer zo'n nitwit als Trump aan de macht kon komen. Steeds als ze inzakte, als ze even dacht dat het niet zou lukken, keek ze naar buiten, waar Sarah Palin wat boven het vuur aan het roosteren was of dronken op haar rug lag.
Trump werkte in de tuin. Dat was het werk van Barack. Nu Trump al zijn schulden had moeten terugbetalen had hij geen enkele bezitting meer. Hij was bankroet. Barack had het met hem te doen gekregen, ondanks alles wat hij op zijn geweten had, dus had hij hem aangesteld als tuinman. Als hoofd van het huishouden kon hij dat doen zonder toestemming van de president. Michelle had eerst geprotesteerd. Ik zie hem steeds als ik uit het raam kijk, had ze gezegd, maar nu keek ze graag naar de hoogbejaarde man, die nu grijs was en kaal, die gebogen over de bloembedden het onkruid wiedde.
Op een avond, lang nadat de meeste medewerkers naar huis waren, legde ze haar pen neer. Barack zat te lezen in een stoel tegenover haar.
"Barack, we hebben het goed gedaan, jongen," sprak ze zacht. "Het zal lastig worden maar het gaat allemaal lukken." 
Barack glimlachte en knikte. Even zacht antwoordde hij:
"Zie je nou wel? Ik zei toch dat het kon?"

 

-
"Dat hebben die Chinezen mooi opgeknapt'" zei Ulrike terwijl ze naar het Binnenhof keek. Dat was weer in de oude glorie hersteld. Het was niet te zien dat er ooit wat aan had gemankeerd.
"Zeker," zei Hillary. "Het ziet er goed uit. En nu ik hier niet meer nodig ben, ga ik terug naar de States. Ik wil naar New York. Alles is daar weer min of meer normaal, godzijdank."
Ulrike knikte. 
"Jammer, maar ik kan begrijpen dat je naar huis wilt. Ik ga maar eens verkiezingen uitschrijven, want dit hou ik niet lang vol. Gek trouwens, om hier op de vijftiende verdieping te zitten. Ze hadden die toren in een ommezien hersteld, ik wist niet wat ik zag! In een nacht!"
"Je zit nog wel even aan die verplichte afname van Chinese producten vast. Maar de andere kant is dat ze ook beloofd hebben dat er veel organen hiernaartoe komen. Dat is prettig, dat is een probleem minder."
"Ach, alle producten waren toch al Chinees. Over die organen maak ik me meer zorgen, want waar halen ze die vandaan? Met mensenrechten nemen ze het niet zo nauw."
"Weet ik. Ik heb net nog met Michelle gebeld en die zei dat we ons niet zoveel meer moeten bemoeien met al dat gedoe in verre landen. We kunnen sancties opleggen, we kunnen koopstakingen organiseren, maar dat maakt het allemaal alleen maar erger. De mensen in die landen moeten zelf met verbetervoorstellen komen. Anders werkt het niet. Tja, als ik dat allemaal van tevoren geweten had..."
Hillary pinkte een traan weg.
"Nu word ik nog sentimenteel ook, op mijn oude dag," zei ze glimlachend. "Nou, ik ga maar eens pakken. Er vertrekt vanavond een vliegtuig rechtstreeks naar New York."
"Schiphol is mooier dan ooit," zei Ulrike. "Ik heb gehoord dat busladingen mensen uit het Oosten van het land komen kijken. Ook naar Amsterdam en Haarlem trouwens. Er is veel ellende aangericht, maar je krijgt er wel wat voor terug."
Hillary verliet de kamer. Ulrike bedacht dat het tijd werd dat ze ging bedenken wat ze zou doen met de rest van haar leven. Dat had ze veertig jaar geleden al moeten doen, maar het is nooit te laat. Ze kon niets bedenken, dan rustig thuis zitten met een boek. Geen andere geluiden om zich heen dan het spinnen van haar kat, 's avonds een eenvoudige doch voedzame maaltijd en af en toe eens naar een museum. Het leven van een gepensioneerde wilde ze en dat was zo raar niet, want inmiddels was ze zevenenzestig. De laatste maanden hadden aan haar gevreten, die telden voor wel tien jaar.  Ergens in haar achterhoofd had ze het idee dat ze zich nuttig moest maken, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk te doen. Maar daar moest ze niet aan denken: weer onderdeel uitmaken van een organisatie, waar zich ongetwijfeld onmiddellijk een akela zou opwerpen die haar het leven zuur zou maken. Nee, van haar was geen nut meer te verwachten en eigenlijk was dat prima. Waarom zou een mens nuttig moeten zijn, waarom kon een vrouw niet simpel zitten in de zon of bij de kachel zonder zich ook maar ergens mee te bemoeien? Ze voelde hoe een glimlach op haar gezicht verscheen en een diepe ontspanning daalde in haar neer. Zo diep, dat ze haar armen over haar bureau legde en in slaap viel.