LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

19 november 2018:
50226 woorden

Het Project

I

In de vergaderzaal was het warm en benauwd. De tien aanwezigen hadden hun hemdsmouwen opgestroopt. Tenminste, degenen die een overhemd droegen. Twee mannen hadden slechts een onderhemd aan, want met deze tropische temperaturen was alles geoorloofd. Tenminste, dat vonden zij. Ze droegen ook shorts, die gelukkig niet zichtbaar waren, want anders had de rest tegen de witte benen met zwarte haren aan moeten kijken.
Alsof het allemaal al niet erg genoeg was. De vergadering duurde en duurde maar. Op het whiteboard waren cirkels getrokken met daartussen lijntjes en af en toe wees de voorzitter daarnaar.
‘Er moet verandering komen,’ zei deze, niet voor de eerste keer. Zo langzamerhand leek ze op de weerman, die elke dag vertelde dat het nooit eerder was voorgekomen dat het zo heet was.
‘In mijn democratieproject voor onwetenden doen we ook veel aan verandering’, sprak Niek Degenhuis. Even vreesden de overigen dat hij zou gaan uitleggen wat die veranderingen allemaal inhielden. Ze kenden hem. Hij wist van geen ophouden. In zijn democratieconcept gold de stem van de meerderheid nadat die grondig gerevised was door het Bestuur. Noodzakelijk, volgens Degenhuis, anders zou je rotzooi krijgen. Zie toch hoe ver het hier tegenwoordig is gekomen. Je moet de mensen vertellen wat ze willen, zo is het en anders niet.
‘Maar wat willen ze dan,’ had Tecla Nuts ooit gewaagd te vragen. Daar had ze nog altijd spijt van. Die keer had de vergadering tot diep in de nacht geduurd en Niek Degenhuis was al die tijd aan het woord geweest.
‘Misschien moeten we het concept van inspraak herzien. Niet overboord gooien maar er anders tegenaan proberen te kijken. Een soort metavisie creëren, die de kakofonie van het individuele geluid corrigeert. Ondernemerschap, daar wat ons land op drijft, wordt teveel in de weg gestaan. Te veel lasten, te weinig lusten.’
‘Ze weten de kaaimaneilanden anders goed te vinden.’ Tecla draaide een volledig gemolde paperclip in haar handen.
De voorzitter keek verstoord en boog zich vervolgens weer het scherm van haar laptop.

Om eens te ervaren hoe het was buiten het Verzekerde Gebied hadden ze een vergaderzaal gehuurd boven een smoezelig café, in één van die oude straten waar de huizen niet meer om te bouwen waren voor appartementen. De huizen leunden er schots en scheef tegen elkaar aan en een verfje hier en daar zou ook niet overbodig geweest zijn.
Het was nu eenmaal zo dat de mensen buiten het Verzekerde Gebied slecht voor zichzelf zorgden. Ze leefden van dag tot dag. Soms wachtten ze bij de Poort op iemand uit VG die ze werk zou aanbieden, maar vaker liepen ze maar wat door de straten, hielden zich onledig met babbelen op straat of schoffelen in hun groentetuintje.
De voorzitter, die tevens de President van het Verzekerde Gebied was, had hoogstpersoonlijk zwaar te lijden onder de onwil van het gajes van buiten het VG. Haar bedrijf, een investeringsmaatschappij, kon zelfs nog moeilijk mensen vinden om het hoofdkantoor schoon te maken. Ga zelf maar op je knieën liggen met een koude dweil in je poten, had ze soms te horen gekregen, terwijl ze toch goede arbeidsvoorwaarden bood: het recht om drie keer een oproep te weigeren, tien uur op, tien uur af en niet vaker dan drie weken in de maand nachtdiensten. Van een minimumloon, zoals dat er vroeger was geweest, kon geen sprake zijn, want dat zou de concurrentiepositie verslechteren.

‘Het is hier rumoerig,’ zei René, één van de mannen die in zijn ondergoed was komen opdagen. ‘Het lijkt wel of die lui niets anders kunnen dan schreeuwen en lachen.’
‘Ze worden niet meer voldoende uitgedaagd. Ze hebben hun natje en hun droogje toch wel, met al dat ruilen van goederen en diensten. Het is verschrikkelijk. Ze onttrekken zich volledig aan de officiële economie.’
‘Precies,’ zei de voorzitter. ‘En dat moet dus veranderen. Wij, als verantwoordelijken, moeten er voor zorgen dat ze dat niet meer kunnen doen. We kunnen een voorbeeld nemen aan hoe het ging met de industrialisatie in Engeland destijds. Gewoon die stukjes grond tot eigendom van het VG verklaren, belasting heffen op ruilhandel en dan moeten ze wel bij de Poort gaan staan.’
‘Je kunt ze ook afschieten,’ opperde Tecla. Haar ogen stonden fel.
‘Het is ook in hun belang, Tecla! Denk je dat het prettig is om je leven zo in ledigheid door te brengen? Nee, dat is het niet. Voor hun niet en voor ons niet. En nu we het er toch over hebben, ik verwacht van jou dat je de volgende vergadering met een voorstel komt. Laten we er vaart achter zetten. We spreken nu al zo lang over deze ondoenlijke situatie.’

 

II
Tecla was niet met het gezelschap teruggegaan naar het Verzegeld Gebied. Meteen toen de vergadering was afgelopen, was er een limousine voor komen rijden en de overige vergaderaars hadden zich naar het voertuig gehaast. Voeling houden met de mensen van buiten was goed, maar je moest die dingen niet overdrijven. Van alles kon je overkomen daarbuiten. Mensen werden er beroofd, verkracht en vermoord. Het is gewoon een ander slag mensen, had Niek Degenhuis eens gezegd. Je moet ze in toom houden en mijn concept is daar prima geschikt voor.
Maar Tecla was niet zo bang om vermoord te worden. Het was warm weer en het was druk in het buitengebied. De mensen liepen er ontspannen bij. Helaas ook bijna naakt, daar kon Tecla niet goed aan wennen. Maar ze leek de enige te zijn die zich daaraan stoorde. Wie weet, zou het wennen als je er maar vaak genoeg mee werd geconfronteerd.
In het Verzegelde Gebied bewoonde ze een Penthouse, dat op de zestigste verdieping lag van een van de wooncomplexen voor bestuurders. In het complex was het altijd stil en ze zag er zelden iemand. Net of ze de enige bewoner was. Meestal vond ze dat prettig, maar soms benauwde het haar, leek het of de stilte een ingehouden stilte was van een woedend, onbenoembaar iets.
‘Weet je zeker dat je niet meegaat, Tecla?’ had de voorzitter bezorgd gevraagd. Tecla had alleen geknikt. De voorzitter bedoelde het goed, maar ze was overbezorgd, zeker als het haar trof. Dat kwam waarschijnlijk door haar leeftijd. Ze was zeker twintig jaar jonger dan de voorzitter.

Ze liep door de nauwe straten zonder een plan te hebben waar ze heen ging. Naarmate ze dichter bij het centrum kwam, werden de mensen steeds vrolijker en luidruchtiger. Alsof er een feest aan de gang was. Overal waren terrasjes, waar mensen bier zaten te drinken. In het Verzegeld Gebied waren die niet. Net zomin waren er restaurants waar je spontaan binnen kon lopen. Uiteraard kon iedereen eten in de eetzaal van de wooncomplexen, op vertoon van het woonnummer, maar je kreeg daar functionele maaltijden, die je snel diende weg te werken, want er was altijd wat nuttigers te doen dan eten.
Eens uit eten, gewoon zitten aan zo’n tafeltje en dan wat bestellen van een menu. Zonder je af te vragen wat het aantal calorieën was en of er voldoende vitaminen in de maaltijd zaten. Met een glaasje wijn erbij.
Ze streek neer op een terrasje. Zomaar, alsof dat heel normaal was, alsof ze geen hooggeplaatste bestuurder was met een overvolle agenda.
Nog nooit had ze bier gedronken, ze had geen idee of het zou smaken, maar als ze zo om zich heen keek, kon het je erg goed doen. Allemaal lachende gezichten alsof het leven één groot feest was.
‘Wat kan ik voor u doen?’
Tecla keek op naar de jonge vrouw die haar dat vroeg. Even wist ze niet wat ze bedoelde.
‘Doe mij ook maar zo’n biertje,’ zei ze en ze wees naar het glas op het tafeltje naast haar.
‘Komt voor elkaar.’ En weg was ze.
Het duurde niet lang voor de vrouw terug was. Ze had wel tien biertjes op haar dienblad, maar gelukkig gaf ze er slechts één aan Tecla.
Voorzichtig nam ze een slok. Lekker wel. Niet zo zoet als de fruitsappen, minder kruidig dan de thee die ze gewend was te drinken. Ze dronk haar glas leeg en bestelde ze nog een.
Ze werd wat licht in haar hoofd, niet onaangenaam, net alsof ze er niet helemaal bij was, alsof de wereld zich aan haar presenteerde, terwijl ze toekeek en er geen deel aan had.
Toen ze het derde bestelde, zei de vrouw:
‘Doe je een beetje rustig aan? Het is stevig bier en dat kan behoorlijk in je benen slaan als je zo snel drinkt.’
Tecla knikte. Ze overwoog of ze een opmerking moest maken over deze brutaliteit. Mensen uit het buitengebied werden niet geacht een dergelijke toon aan te slaan tegen mensen uit het VG. Binnen het Verzekerde Gebied zou ze haar zeker op haar plaats hebben gezet, maar hier was het om een of andere reden anders. Alsof ze op bezoek was en niet op een plek die gewoon onder haar bestuur viel.
De vrouw legde haar dienblad op tafel en ging naast haar zitten.
‘Je bent helemaal rood in je gezicht. Gaat het wel? Ik denk dat ik een glas water voor je ga halen, dat is beter voor je.’
Het moest toch niet erger worden! Stel je voor, een Buitengebieder ging bepalen wat zij wel of niet zou kunnen doen! Net of de Noordpool de Zuidpool was geworden en andersom. Bemoei je er niet mee en ga aan je werk, wilde ze zeggen.
‘Ik vind het erg lekker,’ zei ze in plaats daarvan.
De vrouw glimlachte.
‘Jij komt zeker van het VG, hè? We zien ze niet veel hier, maar af en toe druppelt er eens eentje langs. Jullie kunnen weinig hebben. Niet veel gewend zeker in die zelfgebreide kruidentuin daar. Wat doe jij voor werk?’
‘Ik ben bestuurder,’ zei Tecla.
‘Niet van een bus ofzo natuurlijk. Nee, dat doen wij van hier voor jullie. In de politiek? Zo eentje die de hele dag zit te vergaderen over hoe het allemaal verder moet?’
Tecla knikte. Ze voelde zich een meisje van zestien en dat had ze lang niet gehad.
‘Het is een zware en verantwoordelijke taak. Alles in goede banen leiden, terwijl er zoveel tegenstrijdige belangen zijn,’ verdedigde ze zich.
‘Zal best. Gelukkig merken we niet veel meer van jullie. Goed dat dat hek eromheen staat en dat wij daar niet echt hoeven te komen. Dat is wel anders geweest in vroegere tijden.’
Tecla wist niets te zeggen. Zouden al die mensen hier tegen de VG-ers aankijken alsof ze zeldzame diersoorten in een soort dierentuin waren? Dat zou de voorzitter moeten horen. Dat ze president was over alleen een park met bestuurders en eigenaars van grote bedrijven.
‘Nou meid, ik ga je glaasje water halen en daarna moet je maar eens op huis aan. Moeten jullie voor het donker binnen zijn? Of is het nog niet zo ver.’
Uit haar zak nam de vrouw een apparaat dat eruitzag als een aansteker met een doorzichtige koker erop. Tecla groef in haar geheugen: dat moest zo’n e-sigaret zijn, die al jarenlang verboden was.
‘Daar zit de zeer verslavende stof nicotine in,’ zei ze. Ze probeerde een vermanende toon aan te slaan, zoals ze geacht werd te doen als hooggeplaatste.
‘Nou en?’ De vrouw nam een flinke hijs en blies een dikke wolk uit.

Die avond bleef Tecla thuis, hoewel er een commissievergadering was. Ze voelde zich niet eens schuldig dat ze zich had ziekgemeld. Ze had een beetje hoofdpijn en ze overwoog te gaan mediteren. Maar ze was te onrustig.
In haar Penthouse voelde ze zich vreemd vandaag. Ze keek uit over de stad, ver over de muur heen. Overal waren lichten, vooral buiten het Verzekerde Gebied. Chaos zou het daar zijn. Mensen zouden zich wentelen in armoede en lijden onder de misdaad, als ze niet al zelf misdadigers waren. Drommen en drommen zouden er aan de Poort kloppen, elke dag weer. De bestuursvergaderingen hadden vaak een punt op de agenda over de ongecontroleerde toestroom van Buitengebieders. Mensen die kwamen schoonmaken of in het Medisch Centrum werkten en dan tot in de eeuwigheid bleven. Mensen die hun hele familie binnen de poort smokkelde. Een bedreiging voor de stabiliteit waren ze. En ook voor de hoogstaande cultuur van het Binnengebied.
Gek, ze had er nooit aan getwijfeld dat dat zo was. Wie wilde nu niet in zo’n veilig, schoon en gezond gebied leven. Zelfs tijdens haar uitstapjes naar het Buitengebied had de twijfel haar nooit besprongen, terwijl ze toch nooit getuige was geweest van mensen die in hun ellende over straat kropen, of van een snelle moord, met het mes gepleegd door mensen die hun driften niet konden beheersen.
Maar na deze middag, waarop ze zo aangenaam op dat terras had vertoefd, begon ze zich af te vragen of het allemaal zo erg was.
Omdat ze er niet uit kon komen, zette ze de televisie aan. Er was nieuws. De hele dag door was er nieuws, dat heb je natuurlijk gauw als je in een tijd vol rumoer en onrust leeft.
Op het journaal waren groepen mensen te zien die Molotovcocktails droegen en iets scandeerden.
‘Er zijn drie doden gevallen,’ sprak de nieuwslezer met een grafstem. ‘Het aantal doden door onlusten in het buitengebied is dit jaar al hoger dan het aantal van vorig jaar.’
De president kwam in beeld.
‘Ik overweeg het instellen van de noodmaatregel,’ zei ze. ‘Het is niet iets wat ik graag doe, maar zo kan het niet langer. Na het invallen van de duisternis zouden mensen binnen moeten blijven. Ik zou voor strenge handhaving zijn. Zeer strenge handhaving.’
‘Zou er geweld worden gebruikt?’ vroeg de reporter gretig.
‘Dat sluit ik niet uit.’ De mondhoeken van de president zakten omlaag en trokken haar lippen in een dunne streep.
Wat een griezel is het toch eigenlijk, sprak Tecla voor zich uit. Morgen zou ze weer aan de vergadertafel met haar zitten, als ze de hoedanigheid van voorzitter aannam. Ze zag er nu al tegenop.

 

De voorzitter zag er verwilderd uit, alsof ze zojuist een robbertje had gevochten in de wandelgangen.
‘Alvorens we aan de agenda kunnen beginnen, moeten we eerst iets ongehoords bespreken!’ sprak ze geagiteerd.
De aanwezigen knikten. Deze keer was iedereen volledig gekleed, zoals altijd als ze vergaderden in het Bestuurshuis zelf.
‘Tecla Nuts, onze Bestuurder Openbaar Vervoer en Mobiliteit, is vertrokken naar het Buitengebied! Dat heeft zij mij vanochtend middels een sms’je laten weten. Haar toon was verschrikkelijk! Ik kan bijna niet herhalen wat ze zei, maar ik doe het toch!’ Ze nam haar mobieltje en las voor:
‘Ik heb besloten echt te gaan leven. Ik heb genoeg van jullie gedrein en gezever. Het zit me al langer tot hier, alleen wist ik dat niet. Veel succes met het regeren over jezelf’.
Toen de voorzitter opkeek, stonden de tranen in haar ogen. De aanwezigen staarden haar met open mond aan.
‘Ik denk dat ze iets heeft opgelopen in het Buitengebied. Of dat ze is gedrogeerd. In mijn concepten heb ik daar dingen voor bedacht, die dat op kunnen heffen, bedoel ik.’ Niek Degenhuis liep naar het Whiteboard, dat vanzelfsprekend in aanwezig was in elke vergaderzaal in zowel het Verzekerde Gebied als het Buitengebied.
‘Alsjeblieft, Niek, nu even niet. Jouw concept is fantastisch natuurlijk en we zullen dat zeker implementeren als de tijd daar is, maar nu hebben we dringender zaken aan het hoofd.’
‘Zoals de noodmaatregel?’ vroeg Wim De Beste. ‘Die moet nu wel worden ingesteld, lijkt mij. Als iemand van ons is vergiftigd..’
‘Noodmaatregel? Daar heb ik het alleen over in mijn hoedanigheid van President. Nu ben ik voorzitter.’
‘Oh ja, neemt u mij niet kwalijk. Het zal door de schok zijn dat ik deze dingen door elkaar ga halen.’ Wim De Beste keek naar de vloer.
‘In ieder geval is het duidelijk dat er iets vreselijk mis is gegaan. Niemand verlaat het Verzekerde Gebied en zeker een Bestuurder niet.’
‘Nou, de buurvrouw van mijn zuster is anders ook verdwenen, een maand of wat geleden. Ze zeggen dat die ook naar het buitengebied is gegaan. Je weet die dingen niet zeker, natuurlijk, de mensen zeggen immers zoveel, maar ik bedoel maar, het komt misschien vaker voor. Misschien waart er een vreemd virus. Of ze hersenspoelen ons zonder dat we het weten!’ Diederik Schoonkind had snel gesproken, alsof het om iets ging, waarvan hij eigenlijk wilde dat het niet werd gehoord.
‘Zijn het incidenten of is er meer aan de hand, daar gaat het om,’ sprak de voorzitter, die de tranen uit haar ogen veegde. ‘We moeten daar zo snel mogelijk achter zien te komen. Laten we een commissie oprichten. De Commissie Infiltratie Buitengebied.’
‘Aan een commissie hebben we niet zoveel. Dat gaat te traag. Het schorriemorrie rammelt aan onze poort, zowel letterlijk als figuurlijk. Ik zeg actie, het is tijd voor actie. Ik wil met alle plezier een plan uitwerken.’
‘Dat zal best, Niek, maar ik ben voor een gedegen en geplande aanpak. We zullen nog een paar keer om de tafel moeten om het beeld helder te krijgen en onze doelstellingen te prioriteren. Ik wil vandaag nog de president consulteren.’ De voorzitter tikte met haar pen tegen haar koffiekopje en sprak:
‘En dan open ik nu de vergadering. Afwezig zonder kennisgeving: Tecla Nuts. Iemand aanmerkingen op de agenda? Nee? Dan is die bij deze vastgesteld.’

Tecla was ver het Buitengebied in gegaan in een auto, die ze die nacht had gestolen van de parkeerplaats bij het Wooncomplex. Het had haar niet verstandig geleken om een bestuurdersauto met chauffeur te laten komen, zoals ze normaal gesproken zou doen.
De poort was kilometers achter haar voor ze stopte bij een hotel. Ze geloofde niet dat de voorzitter, of de president, direct een eenheid politie achter haar aan zou sturen, want wat ze deed, was niet tegen de wet. Binnenkort zou het ongetwijfeld wel tegen de wet zijn, maar daar zouden nog vele vergaderingen aan vooraf gaan.
Aan de receptie van het hotel zat een oude man. Hij las een krant en rookte een sigaret. Tecla dacht dat ze daar beter niets van kon zeggen, hoewel het verboden was om te roken in een bedrijfsgebouw.
De man keek op.
‘Kan ik u helpen?’ vroeg hij. Hij tikte de as van zijn sigaret in de asbak die op zijn bureau stond.
‘Ik zoek een kamer.’
De man keek naar het bord met sleutels. Er hingen er heel wat. Hij nam er een uit en overhandigde haar die.
‘Hoeveel nachten?’
Tecla haalde haar schouders op.
‘Dat weet ik nog niet. Misschien twee, misschien tien.’
‘Maakt niet uit. Vul dit formulier hier maar in. Het is zes creditpoints per nacht.’
‘Creditpoints?’ Tecla had er nog niet aan gedacht dat ze zou moeten betalen. Maar dat was logisch, want zo ging het natuurlijk in het Buitengebied.
‘Spreek ik Chinees ofzo? Ja, creditpoints. Wat jij gaat terugdoen voor je overnachtingen. Oh, wacht even, jij bent zeker een VG-er. Tja, dan heb je zeker geen creditpoints. Maakt niet uit, maar als je langer blijft, zul je die nog wel moeten verzamelen. VG-ers hebben daar nogal moeite mee in het begin. Beviel het niet in de gouden kooi? Je zult hier vast niet op vakantie zijn. Daar hebben jullie je eigen luxe oorden voor. Nou, wat kun je zoal?’
‘Besturen,’ zei Tecla. ‘Ik ben Bestuurder Openbaar Vervoer en Mobiliteit. Of dat was ik tenminste.’
‘Daar kun je niet veel mee hier, maar je hebt misschien nog andere vaardigheden. Eerst maar slapen, en dan praten we morgen verder.’ Hij knikte haar vriendelijk toe en boog zich over zijn krant.

De kamer, nummer 117, had de omvang van de inloopgarderobe van haar penthouse en toch stonden er een bed, een stoel, een klein bureautje en een koelkast. Voorlopig was dat voldoende.
Tecla ging op het bed liggen met haar handen onder haar hoofd. Wat nu, dacht ze. Ik ben weg. Ik ben als het ware ambteloos, werkloos. Volgens iedereen in het VG strompel ik binnenkort hongerig over straat, op zoek naar voedsel, dat ik niet krijg want wie niet werkt die zal niet eten. Eerst maar eens creditpoints verzamelen, hoe je dat dan ook doet. De receptionist zou haar helpen.
De schepen achter je verbranden, daar had ze weleens over gelezen en ze bedacht dat dat precies was wat ze had gedaan. Alle banden doorgesneden. Vreemd, het was haar nooit opgevallen, maar in feite had ze geen banden met wie dan ook. Ze had van dag tot dag vergaderd, vaak drie dagdelen op een dag, ook op zaterdag en zondag. Ze zag mensen aan de vergadertafels, en in het fitnesscentrum of tijdens het hardlopen, maar er was niemand met wie ze iets bijzonders had. De mensen binnen het VG waren voorbijgangers, medevergaderaars, andere zwetende lichamen aan de martelwerktuigen van de sportlokalen. Ze kende er niet een. Was dat voor iedereen zo? Bestuurders hadden een volle agenda, misschien was het voor de CEO’s, de bankiers en de werknemers van de investeringsmaatschappijen anders. Ze moest zich toch eens verdiepen in de gewoonten en leefwijzen van de mensen binnen het VG.
Zo mijmerend overviel haar een weldadige warmte en viel ze in slaap.

III
De voorzitter, tevens de President, Megan Torenhoog, zat voor de verandering eens niet in een vergaderzaal, maar in de woonkamer van haar bungalow. Die was tweehonderd vierkante meter en dat vond ze prettig, want zo deed de kamer toch een beetje aan een vergaderzaal denken. Nooit zou ze het iemand bekennen, maar ze voelde zich soms wat verloren als ze niet aan het werk was. Ze hield ervan om voor te zitten en beslissingen te nemen. De stroom, de adrenaline hield haar gaande en gaf haar het gevoel dat ze een zinvol leven leidde.
Maar thuis was dat anders. Ze praatte niet, niemand die haar wat vroeg en er was geen enkel besluit te nemen. Tenminste, zo leek het. Op dit moment, deze stille zaterdagochtend in de hete zomer, waren er toch bepaalde zaken waar ze zich het hoofd over moest breken.
Zo was ze de vorige avond tot de ontdekking gekomen dat haar huishoudster al dagenlang niet was geweest. Er lag stof op de meubels en op de vloer en de afwas, koffiekopjes, was niet gedaan. Ze had de huishoudster geprobeerd te bellen, maar ze kreeg de melding dat het nummer niet in gebruik was. Zou haar iets zijn overkomen? Dat was natuurlijk mogelijk, want de huishoudster, Priscilla, woonde in het Buitengebied en daar kon je elk moment aan repen worden gesneden. Zo waren die mensen nu eenmaal, het zat in hun genen.
Iets vertelde haar dat dat niet aan de hand was met Priscilla. Dat was een flinke, stevige vrouw die goed uit haar woorden kon komen. Zonodig kon ze een effectieve klap uitdelen. Het lag eerder voor de hand dat Priscilla zelf had besloten om niet meer te komen. Dat hoorde je vaker, de laatste tijd. Megan Torenhoog kon dat eigenlijk niet geloven, want mensen wilden het Verzekerde Gebied in en niet eruit. Mensen hadden er alles voor over om erin te worden opgenomen, ook al was het als werknemer in de lager betaalde regionen.
Priscilla was de laatste tijd wel wat nukkig geweest. Ze had zich weleens laten ontvallen dat het belachelijk was, dat ze voor zo’n schijntje moest werken en dat ze haar tijd beter kon gebruiken. Maar wat haalde zo’n eenvoudige, laaggeschoolde vrouw zich toch in het hoofd. Waarmee zou zij zich onledig moeten houden als ze haar dagen niet zou kunnen vullen met poetsen en soppen. Zo had ze tenminste nog enig nut.
Megan begon te twijfelen. Zou het dan toch? Dat Priscilla had besloten om maar gewoon niet meer te komen? Zou ze haar loon kunnen missen? Het leven in het Buitengebied kostte toch ook geld, al was het maar om de belastingen te betalen. En was het geen eer, om te kunnen werken voor de President, die tegelijkertijd ook de Voorzitter was van tal van overleggen. Dat moest toch ook iets betekenen in het leven van eenvoudige mensen.
Voorlopig zat er niets anders op dan de troep in huis te accepteren. Maandag zou ze haar secretaris naar de poort sturen om een nieuwe huishoudster te zoeken. Die zou ze dan duidelijk maken dat een flexibel contract niet betekende dat je zomaar niet kon komen opdagen. Flexibiliteit was goed voor de arbeidsmobiliteit, maar het was nooit de bedoeling geweest dat werknemers zich allerlei vrijheden gingen veroorloven. Ze moest iets verzinnen dat dat onmogelijk zou worden, of in ieder geval heel onaantrekkelijk.
--------------------------------
Hoewel het zaterdagochtend was en er allerlei sportevenementen waren, zoals een kilometer zwemmen en een centrumloop, zat Hadassa Mibouri op kantoor. In de kantoortuin met flexplekken was het stil, want haar collega’s namen wel deel aan de activiteiten.
Er was niets dringends te doen. Dat was nooit het geval, want alles kon worden uitgesteld. Of afgesteld. Aanstaande maandag moest ze een rapport opleveren met cijfers die moesten aantonen dat de gemiddelde leeftijd in de buitengebieden was gestegen en dat de pensioengerechtigde leeftijd omhoog moest. Het management had de uitkomst van haar berekeningen al vastgesteld en het enige wat ze hoefde te doen, was de cijfers te leveren die de verhoging onvermijdelijk maakten. Het maakte niet uit wat die cijfers waren: ze kon ze willekeurig noteren en in nette tabellen en grafieken zetten, want het management keek er toch niet naar.
Ze was naar kantoor gekomen omdat ze hier rustiger zat dan thuis. De vorige avond waren er twee handhavers op bezoek gekomen. Geheel onverwacht, maar ze kwamen altijd onverwacht. Een routinebezoek, zo hadden ze gezegd.
Natuurlijk had ze ze binnengelaten. Niet dat dat verplicht was, maar er zou een aantekening in je dossier komen als je medewerking weigerde. Zo’n aantekening kon je een leven lang achtervolgen en zelfs scheen het voor te komen, dat je werd verbannen naar het Buitengebied. Hadassa kende niemand die dat was overkomen, maar soms werd over die dreiging gefluisterd: pas op, voor je het weet, zit je in het Buitengebied en dan is er geen weg meer terug.
De handhavers waren op hun gemak door het appartement gelopen, hier en daar hadden ze kastjes opengetrokken, ze hadden de hard disc van haar computer geïnspecteerd en op de tv-transformer gezien naar welke programma’s ze zoal keek.
‘U heeft niet veel op met entertainment?’ had de bleke lange gezegd. Hij had flaporen, waarmee hij op alleen de wind met gemak Engeland zou kunnen halen.
Hadassa had nee geschud. Haar keel zat dicht, ze kon amper praten.
‘Gisterenavond is Boer Zoekt Vrouw geweest, maar u heeft niet gekeken.’ De lange keek haar streng aan.
‘Ik had wat anders te doen.’
‘En wat was dat andere dan? U bent niet in het fitnesscentrum geweest en zelfs niet in de eetzaal. U was gewoon thuis. Ik zie hier dat u een zender vanuit het Buitengebied bekeken heeft. Een documentaire over de ontwikkeling van de democratie. Een heel tendentieus programma, waarin werd gesteld dat diezelfde democratie, die wij juist zo in ere houden en verdedigen, aan het verdwijnen is. Onzin natuurlijk, maar dat kun je verwachten van de gedepriveerde Buitengebieders. Waarom keek u daarnaar?’
‘Belangstelling. Ik wil graag weten wat er gaande is. Buiten ons eigen gebied.’
‘Vreemd,’ ging de lange verder, terwijl de korte dikke de bureauladen inspecteerde. ‘U werkt als wiskundige, u bent geen beleidsmaker of bestuurder, u doet wat u wordt opgedragen, u heeft niets te maken met het Buitengebied en toch wilt u weten wat daar gaande is. Ik adviseer u daar verre van te blijven. Er kan niets goeds uit komen en sommige dingen kun je maar beter niet weten. U zou eens vaker naar het fitnesscentrum kunnen gaan. Daar komt u veel te weinig. Bewegen is gezond, meer bewegen is nog gezonder. Morgen is de kilometer voor het zwemmen en de centrumloop. Heel goede activiteiten. Daar zou u aan mee kunnen doen. Verbinding zoeken met uw gelijken.’
Hij had zijn collega toegeknikt en ze verlieten haar appartement.

Die ochtend was Hadassa opgestaan na een slapeloze nacht. Stel je voor dat ze nog vaker zouden komen. Dat kon je wel verwachten als ze een aanmerking hadden gemaakt. Misschien zouden ze vandaag komen kijken om te controleren of ze thuis was gebleven, terwijl er zulke sportieve activiteiten waren georganiseerd. Ze had het niet uitgehouden.
Naar het centrum wilde ze ook niet, want daar zou het heel druk zijn. En ze zou zeker niet willen zwemmen of hardlopen. Ze hield het voor zich, maar ze had een gruwelijke hekel aan sport. Je lichaam zo forceren dat je ging zweten en hijgen, dat stond haar tegen.
Ze opende het bestand en ze verzon het rapport, dat ze maandag moest inleveren, bij elkaar. Het zag er prachtig uit, met kleurige grafieken en keurige tabellen, maar als je goed keek, zag je dat het helemaal nergens op sloeg. De bron van de cijfers was vaag. Er werd een stijging van de gemiddelde leeftijd weergegeven terwijl het overduidelijk was uit dezelfde cijfers die ook in het rapport stonden dat die dalende was. Maar het management zou het accepteren. En voortaan elke maand om een update vragen met nieuwe stijgingen.
------------

Het was wel duidelijk dat Tecla Nuts enige tijd in het hotel zou blijven wonen, want ze had geen idee waar ze naartoe zou kunnen.
De oude receptionist, Geert, kwam bij haar zitten toen ze aan het ontbijt zat: gebakken eieren met spek, toast, croissants, boter en jam. Allemaal dingen die je nooit zag in de eetzalen van het Verzekerd Gebied: daar kreeg je ’s morgens fruit, magere yoghurt en muesli. Ze stopte met eten hoewel dat moeilijk was, want het was verrukkelijk.
‘Ik heb bedacht wat je kunt doen om wat creditpoints te verdienen. Je bent toch bestuurder? Dan weet je vast ook wel wat van schrijven. Dat doen jullie soort mensen toch ook? Schrijven? Je kunt voor mij een mooie folder maken waarin je dit hotel aanprijst. Het is een degelijk, eenvoudig hotel in een mooie omgeving. Ga straks maar eens de omgeving verkennen. Je hebt hier alles: de resten van de oude stad, een prachtige rivier, zelfs een bos. Dat is eigenlijk een park, maar er staan veel bomen, dus we noemen het een bos. Gewoon, één bladzijde met een mooie tekst en je krijgt twaalf creditpoints. Dat is genoeg voor twee nachten. Wat zeg je ervan.’
Tecla schreef nooit, want ze hoefde alleen aanwezig te zijn bij de vergaderingen. Even aarzelde ze. Zou ze dit kunnen? Maar het was een nieuw leven. Ze moest het proberen.
‘Goed. Ik ga straks beginnen. Kan ik in uw kantoortje werken?’
‘Geen probleem. En als je klaar bent, zou je de kamers kunnen gaan schoonmaken. Dat is zwaar werk, maar ik zit vandaag zonder hulp. Zaterdag, hè, dan willen de mensen vaak wat anders. Dat levert je, voor alle twintig kamers, honderd creditpoints op, dus daar kun je mee vooruit voorlopig.’
Tecla had geen idee hoe dat moest, schoonmaken. Dat had ze nooit gedaan en ze had het zelfs nooit iemand zien doen. In het Verzekerd Gebied waren de schoonmakers onzichtbaar. Die kwamen als jij er niet was. Misschien kon ze het opzoeken op internet, als ze straks toch achter de computer moest zitten.

Diep weggeborgen in het Verzekerd Gebied stond een landhuis. Het was afgeschermd met grachten en er stonden bomen om die grachten. Niemand kon het huis zien liggen. Een ophaalbrug was de enige weg naar de poort en altijd stond daar bewaking. De mensen in het Verzekerde Gebied hielden zich niet bezig met de vraag wie of wat daar huisde. Je keek niet in de richting van het huis als je er langskwam, je zag niet wie er in de auto zat, die over de ophaalbrug reed.
De bewoner was een zeer dikke man van in de zeventig. Meestal was hij in het landhuis. Er waren geen redenen om dat te verlaten. Alles kon hij vanuit zijn eigen huis doen. Dat had er ook voor gezorgd dat hij zo dik was geworden: in het landhuis was geen fitnessruimte en aan wandelen in de grote tuin deed hij niet. Hij dronk veel zonder ooit zelfs maar aangeschoten te raken en hij at drie keer per dag een flinke maaltijd. Al jarenlang.
Ook op deze zaterdagochtend zat hij aan een maaltijd, de zogeheten brunch, die bestond uit zes gangen met voor elke gang een passende wijnsoort.
‘Kan ik u storen?’ De secretaris stond op de drempel van de eetzaal, met een IPad in zijn hand.
‘Dan moet het dringend zijn, als je denkt dat je me tijdens het eten kunt storen,’ sprak Cecil Benoordenhout zonder dat hij opkeek van zijn maaltijd.
‘Dat is het, dat is het zeker.’  De secretaris liep naar de stoel, een extra versterkte, waarop Cecil Benoordenhout zat en liet hem de foto zien die hij had opgehaald van Facebook.
‘Wat is dat, Danny? De poort van het gebied. Wat is daar zo bijzonder aan?’
‘Er staat niemand, meneer Benoordenhout. Helemaal niemand meldt zich vandaag voor de dagklussen. En het is al langer gaande. Dat ze zich niet komen melden. Net alsof ze geld genoeg hebben.’
Cecil Benoordenhout legde zijn vork neer en nam de IPad over.
‘Dat is al langer gaande, zeg je? Megan heeft daarover niet gesproken toen ik van de week met haar skypete. Ze zei dat ze alles onder controle had en dat ze ideeën had voor het terugdringen van de geldloze economie in het Buitengebied. Wat die plannen zijn, vertelde ze er niet bij, natuurlijk. Ach, het is een sukkel, die Megan. Ze doet wat haar wordt opgedragen en meer kan ze niet. Waarom vergeet ik dat altijd.’
‘Mevrouw Torenhoog schijnt gezegd te hebben dat ze zonodig geweld zal gebruiken om de mensen van het Buitengebied buiten te houden.’
‘Nou, dat lijkt niet nodig, hè, als ze niet komen opdagen. Maar als het waar is, wat dit bericht suggereert, als dat voetvolk zijn eigen boontjes wel dopt, dan hebben we een probleem. En dat probleem kunnen we niet aan Megan overlaten. We, en daarmee bedoel ik Ik, zullen stil, ongemerkt en toch voortvarend te werk moeten gaan. Schenk me een glas whisky, Danny. Ik moet gaan nadenken.’

IV
Het was inmiddels dinsdag en Tecla had dagenlang kamers geschrobd en bedden verschoond. Ze had veel creditpoints verdiend, wat goed was voor haar huisvesting. Ze had besloten voorlopig in het hotel te blijven wonen. Het beviel haar om steeds nieuwe mensen te zien arriveren en ook weer vertrekken. En ze was gesteld geraakt op Geert.
Ze zat net aan de lunch, gebakken aardappelen, sla en biefstuk, toen hij het restaurant binnenkwam. Hij ging aan haar tafeltje zitten en knikte haar glimlachend toe.
‘Zo, Tecla de Bestuurderes, hoe bevalt het echte werken?’
‘Ik ben gebroken. Overal spierpijn en mijn handen gaan kapot van dat sop. Het is zwaar werk, nooit aan gedacht hoe zwaar zoiets zou zijn. Maar toch geeft het een zekere voldoening.’
‘Dat is mooi. Je moet het niet te lang blijven doen, zo werkt het hier niet. Binnenkort moet je er eens op uit om te zien wat er nog meer te doen is. In de zorg zoeken ze steeds mensen. Daar is veel goed werk te doen.’
‘In het Medisch Centrum?’
Geert lachte.
‘Nee, niet in het Medisch Centrum. We hebben hier onze eigen ziekenhuizen en verzorgingshuizen. Niet gefinancierd door het Bestuur van het Verzekerd Gebied, dus ik denk dat ze er niet eens van af weten.’
‘Nu ik erover nadenk, laatst kwam wel aan de orde dat er zo weinig beroep werd gedaan op het Medisch Centrum vanuit het Buitengebied. Ze vroegen zich af hoe ze die stroom wat konden laten toenemen, want er stonden te veel bedden leeg. Zoiets tenminste.’
‘Wat moeten we daar? Beter word je er meestal niet en dan nog die eigen bijdrage die je moet betalen. Dat kunnen we beter zelf.’
Tecla fronste. Ze kon wat ze hier hoorde niet goed verwerken. Alles was zo anders dan ze altijd had aangenomen. Het Verzekerd Gebied bestuurde en zorgde voor alles en vanuit het Buitengebied kwamen de werknemers, die alleen uitvoerden.
‘Daar sta je van te kijken, hè? Toch bestaan al die dingen hier al jaren. De mensen moesten zoveel betalen aan van alles en nog wat, dat ze vonden dat ze het beter zelf konden doen.’
‘Maar zoiets zouden de bestuurders toch hebben gemerkt?’


‘Jij was toch bestuurder? Heb jij het gemerkt? Nee dus. Zo gaan die dingen nou eenmaal. Jullie houden voor waar wat er in jullie verslagen staat en verder kijken jullie niet. Best hoor. Zo kunnen de mensen tenminste gewoon hun gang gaan. Maar ik ben weleens bang dat het zo niet kan blijven.

Hadassa Mibouri wandelde langs de grachten bij het landhuis. Ze zorgde er nog steeds voor dat ze zo weinig mogelijk thuis was, want een woning waar de overheid zomaar kan binnenvallen is je thuis niet meer. Ze wist zich geen raad. Tot in lengte van dagen zou de rapporten kunnen leveren aan het management en als ze zich liet zien in het fitnesscentrum en in de eetzaal zouden ze haar met rust laten. Daar ging het allemaal om: doen wat iedereen deed.
Maar ze wilde dat niet meer. Waarom zou je nog leven als toch alles al vastlag, als je dagen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat waren gevuld met wat van bovenaf was bepaald?

Een grote colonne van zwarte limousines met verduisterde ruiten reed langs. De colonne werd begeleid door handhavers op motoren. Vreemd, zulke auto’s zag je hier nooit en zeker niet zo dicht bij het landhuis. Waarom niemand wist wie daar woonde, had Hadassa zich nooit afgevraagd. Het was gewoon iets als een natuurverschijnsel: iedereen wist dat je er geen vragen over moest stellen en dat je niet moest proberen om bij het landhuis te komen. Zo was het nu eenmaal, net zoals de dampkring er nu eenmaal was en de wisseling van de seizoenen.
De stoet reed over de ophaalbrug het terrein op, waar het landhuis was. Even later werd de ophaalbrug naar boven getrokken. Het was kennelijk niet de bedoeling dat er nog maar iemand dat terrein op zou komen.
Wie zouden dat zijn? Wat gebeurde daarbinnen? Hadassa’s hoofd was vol nieuwe vragen en het duizelde haar. Een vaag gevoel van onbehagen trok langzaam in haar op en een moment later wist ze dat ze moest achterhalen wat er gebeurde in dat landhuis. Er was iets mee en wat er mee was, was niet best.

 

Cecil Benoordenhout verwelkomde zijn gasten vanuit zijn stoel. Zijn gewicht en omvang maakte het moeilijk om te staan en te lopen. Hij deed dat soms, als er niemand in de buurt was, maar hij vermoedde dat hij er bewegend niet erg elegant uitzag.
Donald Trump was de eerste die ging zitten. Zoals meestal was zijn gezicht feloranje en droeg hij een rode stropdas. Dat vloekte. Al snel volgden Jair Bolsonaro, Viktor Orbán, Kim Jong Un en Jarosław Aleksander Kaczyński.
‘Wat een reis!’ begon Donald Trump. ‘Waarom kon je niet naar mij komen, Cecil? Amerika is het belangrijkste en het grootste land van de wereld. En dit is een moeras! Er stonden geen mensen op me te wachten toen ik landde, ik zag niemand met een MAGApetje en ik kon gewoon door de straten rijden. De mensen keken niet op of om.’
‘Ik kan niet reizen, Donald, dat weet je. Niemand weet dat ik besta. Op jullie na dan.’
‘Ik snap niet hoe je dat volhoudt. Ik krijg veel energie van de mensen die mij bewonderen. De pers negeert die mensen, maar ze staan me overal bij duizenden op te wachten.’
‘Op mij ook,’ zei Bolsonaro. ‘Ik ben het beste wat Brazilië is overkomen. Het allerbeste. De linksen heb ik bij bosjes afgeknald en wat er nog van over is, houdt zich wel koest. De mensen zijn maar wat blij met mij.’
Later, wel vijf minuten later, arriveerde Mark Rutte. Hij werkte tegenwoordig weer bij Unilever, op het hoofdkantoor in Londen. Daar werd hij geplaagd met zijn besluit van destijds om toch de dividendbelasting niet af te schaffen, maar dat kon hij wel hebben. Hij glimlachte van oor tot oor.
‘Goedemiddag heren. Er is crisis, begrijp ik, maar daar komen we samen wel uit. Dit land lijkt soms radicaal en dwars, maar dat is het niet. Met de juiste toon kunnen we ze allemaal in het gareel krijgen.’
‘Ik zou zeggen, afknallen die handel. Korte metten mee maken. Moet je eens zien hoe ze daarna meewerken.’
‘Dat is niet onze traditie,’ sprak Mark Rutte afgemeten.
‘Heren, het is geen tijd om onderling te gaan zitten kissebissen. Ons land is getroffen door een verschijnsel dat heel gemakkelijk zou kunnen overslaan naar andere landen als wij niet tijdig ingrijpen. Het lijkt er namelijk op dat die lui in het buitengebied volledig hun eigen gang gaan. Ze komen niet meer werken, ze laten zich niet meer zien bij het Medisch Centrum en, in tegenstelling tot wat het officiële nieuws zegt, ze staan niet te dringen om het Verzekerd Gebied binnen te komen. Er is al dagenlang niemand gesignaleerd bij de Poort.’
‘Zet kolencentrales in het Verzekerd Gebied,’ zei Trump. ‘Dan komen ze wel. De mensen willen kolen, dus die moet je brengen. Ze zullen je kussen, zo zullen ze van je houden. Ik heb alle kolenmijnen weer geopend en als je de lonen laag houdt, is dat heel rendabel.’
Kim Jong Un had er tot nog toe zwijgend bijgezeten. Hij werd niet zo vaak in het buitenland uitgenodigd, omdat hij nog altijd doorging voor een communist. Maar dankzij Trump, die van de jonge dictator hield als was hij een van zijn pas veroverde echtgenotes, mocht hij er nu toch bij zijn.
‘Ik zou zeggen,’ sprak hij bedachtzaam, ‘dat je die Megan Torenhoog aan de honden moet voeren. Publiekelijk. Zo leren ze dat ze zich niks in het hoofd moeten halen.’
Cecil Benoordenhout schudde het hoofd.
‘Dat zou niet werken, Kim. Die lui in het Buitengebied zouden het toejuichen als Megan publiekelijk werd terechtgesteld. Je moet niet vergeten dat ze denken dat zij de President is.’
‘Ingewikkelde constructie. Waarom leid jij het land niet zelf? Open en bloot?’
‘Omdat me dat niet zou geven wat ik wil.’


De deur ging open en de secretaris vertelde dat het diner klaarstond in de eetkamer. Dat liet Cecil Benoordenhout zich geen twee keer zeggen, net zomin als de andere mannen. Ze begaven zich zo goed als het ging naar de eetkamer.

Megan Torenhoog was ten einde raad en het liefste zou ze Cecil hebben gebeld om te vragen wat ze moest doen. Maar daar kon geen sprake van zijn. Cecil nam contact met haar op en zij niet met hem. Die ochtend had ze haar secretaris voor de tweede keer naar de poort gestuurd om een huishoudster uit te zoeken. Maar, net zomin als de vorige dag, had er iemand gestaan. Geen enkele dagloner had zich deze week gemeld. Voor haar persoonlijk was dat al een ramp, want haar huis was een grote rotzooi aan het worden, maar voor het Verzekerd Gebied als geheel was het helemaal rampzalig. De bouwprojecten lagen stil, in het Medisch Centrum waren geen ziekenverzorgenden, geen koks en geen schoonmakers. Artsen en verpleegkundigen moesten alles zelf doen. Nu was dat gemakkelijker dan het op het eerste gezicht leek, want er stonden veel bedden leeg. Toch was het zwaar en de situatie zou onhoudbaar worden, want hoewel de medische staf volgzaam was, was er toch hier en daar gemor. Zoiets zou best uit de hand kunnen lopen. De eetzalen zaten zonder koks en bewoners van wooncomplexen moesten zelf koken. Dat leidde tot veel onrust, want het is immers niet zo gemakkelijk om voor grote gezelschappen te koken. De voorraad was aan het slinken, omdat er nauwelijks nog vrachtwagens met voedsel en andere benodigdheden uit het Buitengebied kwamen.
De andere aanwezigen in de vergaderzaal waren net zo wanhopig.
‘We moeten ze dwingen,’ zei Niek Degenhuis, ‘Dat is de enige manier. Ik heb daar een blauwdruk voor: je heft een flinke belasting en iedereen die niet betaalt, zet je vast. Reken maar dat ze dan weer komen opdagen.’
Megan Torenhoog haalde haar schouders op.
‘En wie zou ze dan moeten arresteren? En waar halen we meer gevangeniscellen vandaan op zo’n korte termijn? Nee, dat is niet de manier.’
‘Vertel dan maar eens wat wel de manier is, Megan’, zei Niek Degenhuis vinnig.
‘Voorzitter, voor jou ben ik nog altijd Voorzitter, Niek! En ik heb geen pasklare oplossing. Voorlopig moeten we roeien met de riemen die we hebben. Handen uit de mouwen. Iedereen binnen het Verzekerd Gebied krijgt voorlopig verplichte maatschappelijke taken. En ze moeten zich daar goed bij voelen. Heb je daarover iets in je concepten, Niek?’
Niek moest, heel uitzonderlijk, het antwoord schuldig blijven.

Die avond sprak Megan Torenhoog het volk toe via de televisie.


‘We leven in moeilijke tijden en zoals het gaat in zulk soort tijden, zullen we op elkaar aangewezen zijn. We hebben een tekort aan werkenden. Natuurlijk rammelen de mensen uit het Buitengebied nog altijd aan onze Poort, maar toch zijn er vele, vele arbeidsplaatsen onbezet. Op iedereen wordt daarom een beroep gedaan om taken van de werkenden uit de Buitengebieden waar te nemen. Leden van de Commissie Maatschappelijke Taken zullen u zeer binnenkort benaderen en u een taak toewijzen. Als geen ander weet ik hoe moeilijk het is om naast een zware dagtaak op kantoor ’s avonds en ook ’s ochtends vroeg nog meer verplichtingen te hebben, maar we zullen door deze donkere dagen heen moeten. Een andere commissie is reeds bezig om de arbeidsplaatsen weer bezet te krijgen op de reguliere wijze.’

Megan Torenhoog had er misschien geen rekening mee gehouden, maar de uitzending werd ook in het Buitengebied gevolgd. Geert en Tecla keken samen naar het journaal, terwijl ze uitrustten van een uitputtende dag in het hotel.
‘Daar zul je het hebben,’ zei Geert. ‘Ze gaan dit niet pikken en we kunnen de nodige onaangenaamheden tegemoetzien, de komende tijd.’
‘Wat kunnen ze ons maken?’ vroeg Tecla.
‘Aha, je hebt het al over ons. Die ontwenning van het Verzekerd Gebied gaat snel. Nou, ze kunnen ons van alles maken en dat zullen ze doen ook. We komen aan hun positie, alleen door de dingen niet meer te doen en onze gang te gaan. Zet je maar schrap!’

Die avond lag Tecla vroeg in bed, maar ze kon de slaap niet vatten. Geerts woorden waren beklemmend. Was ze net uit het Verzekerd Gebied gevlucht en nu bleek dat ze er nog steeds niet echt af was. Ze kon al bijna niet meer geloven dat ze al die tijd had meegewerkt aan de bescherming van de mensen in het Verzekerde Gebied. Hoewel, meewerken was een groot woord geweest. Zitten op een vergaderstoel kon niet echt worden beschouwd als werken, zoveel was haar na een paar dagen ploeteren in het hotel wel duidelijk.
Ineens zat ze rechtop in bed. Ze keek met grote ogen naar de gesloten gordijnen. Wist zij niet heel veel van het Verzekerd Gebied? Kon zij er niet voor zorgen dat het Buitengebied de acties van het Verzekerd Gebied pareerde? Ja, dat zou haar missie moeten zijn. Ze zou dat morgenochtend meteen met Geert bespreken.

 

Na dagen rondwandelen was Hadassa eindelijk weer eens thuis. In haar appartement in ieder geval, het appartement dat na het bezoek van de handhavers als een vreemde en vijandige omgeving voelde. Het lukte haar niet te ontspannen. Ze zou willen lezen, maar ze kon zich niet concentreren. Stel je voor dat er vanavond entertainment op de televisie was en ze kwamen weer om haar te verwijten dat ze niet had gekeken.
Op televisie was deze keer een talentenshow. Amateur-zangers zongen een bekend lied en daarna ging een jury van deskundigen ze afbranden. Dat ze geen stijl hadden, er niet uitzagen, dat ze niet konden zingen. Het was verschrikkelijk. De talenten gingen allemaal huilend het podium af. Dat mensen naar zoiets willen kijken, dacht Hadassa. De talenten kwamen allemaal uit het Buitengebied, want in het Verzekerd Gebied had niemand tijd om te zingen. De jury bestond uit medewerkers van de grote kantoren. Die hadden helemaal niks met muziek, maar daar ging het niet om.
Hadassa liet de televisie aan. Ze dacht terug aan de stoet geblindeerde auto’s die ze die ochtend het terrein van het landhuis op had zien rijden. Wie waren dat toch?
Op haar IPad zocht ze naar Landhuis en Verzekerd Gebied. Er kwamen veel treffers bovendrijven, maar niet een leek er te maken te hebben met dit specifieke landhuis. Alsof het niet bestond. Ze zocht op ‘Megan Torenhoog’ zonder ook maar een idee te hebben wat die ermee te maken zou kunnen hebben. Een paar foto’s verschenen van de President in jongere jaren, toen ze in het parlement had gezeten. Er zat er een bij waar ze naast de toenmalige koningin Beatrix stond. Dat was lang geleden. De oude koningin was allang weer prinses. Of misschien niet, want de monarchie was afgeschaft. Niemand wist waar de koning was gebleven en eigenlijk kon niemand dat nog iets schelen. De prinses woonde ergens in het Buitengebied. Hadassa las dat haar was aangeboden in het Verzekerd Gebied te komen wonen, maar dat had ze geweigerd. Interessante vrouw, dacht Hadassa.
Ondertussen had ze nog steeds geen artikelen gevonden over het landhuis. Nergens was er iets over te vinden, terwijl het toch al eeuwen moest bestaan. In de tijd opgelost, zo leek het.
Hadassa wist wat haar te doen stond: ze moest naar die prinses Beatrix. Die was al flink op leeftijd, maar hopelijk mankeerde ze niets aan haar hoofd. Beatrix wist er misschien meer van.
Er werd aangebeld. Hadassa verstijfde. Daar had je ze weer. Misschien kwamen die handhavers steeds terug als ze je hadden betrapt op iets wat ze niet zinde.
‘Goedenavond, wij zijn van de Commissie Maatschappelijke Taken. U heeft ongetwijfeld gehoord van de moeilijkheden waarin ons land zich bevindt en de bijdrage die eenieder dient te leveren om het land staande te houden. Kunnen we even binnenkomen?’  De struise vrouw stapte naar binnen zonder een antwoord af te wachten.
Hadassa had inderdaad iets opgevangen van die Commissie, maar ze had zich er niet echt in verdiept. Een zucht van opluchting ontsnapte haar: het waren in ieder geval niet die handhavers.
De vrouw van de commissie haalde haar IPad tevoorschijn, tikte wat in en liet het scherm aan Hadassa zien.
‘Dat is een mooie taak,’ zei ze. ‘Huishoudster bij de President, die soms ook de voorzitter is. U kunt dat werk ’s avonds doen, zodat u uw taken bij de verzekeringsmaatschappij niet hoeft te verwaarlozen.’
‘Elke avond?’ vroeg Hadassa verbijsterd.
‘Ja, elke avond. De president heeft recht op een opgeruimd huis met die heel zware verantwoordelijkheid.’
‘Jezus christus! En hoe lang moet ik dat dan doen?’
‘Voor onbepaalde tijd. Tot alles weer is geregeld en de tekorten zijn weggewerkt. Het is een buitenkans. Zo kunt u laten zien wat u voor de samenleving over heeft en dat u pal staat voor dit land, wat er ook gebeurt.’

Mark Rutte had een prachtige kamer gekregen in het landhuis en hij was in zijn nopjes. Zo zat hij toch maar met de Groten der Aarde in hetzelfde huis! In zijn lange tijd als Premier had hij ook met presidenten en noem maar op om tafel gezeten, maar dit was toch anders. Nu zat hij dicht bij de echte macht, bij degenen die de wereld werkelijk bestuurden en hij was daar een van. Dat zou Rita Verdonk, die hem destijds zo gemeen had aangevallen, eens moeten zien, maar ja, die was op weg naar Pluto, dus daar zou hij nooit meer van horen.
Even dacht hij dat hij zijn moeder zou willen bellen, maar dat was uitgesloten. Zelfs zijn moeder mocht niet weten waar hij was en vooral niet met wie. Dat hij bivakkeerde met Kim Jong-Un was nog wel te verdedigen, maar nooit zou hij aan wie dan ook mogen laten merken dat er zo iemand als Cecil Benoordenhout bestond. De baas der bazen!
Hij haalde zijn nieuwe streepjespyjama uit het folie, trok zijn pak uit en stapte in zijn pyjama. De strepen waren donkerblauw, de pijpen van de broek kwamen half over zijn voeten. Een keurige pyjama, precies zoals bij iemand van zijn statuur paste.


In het grote bed, een boxspring van twee meter breed, overdacht hij zijn leven. Hij had het er helemaal niet slecht afgebracht. In zijn studietijd dacht iedereen dat hij docent geschiedenis zou worden, want voor de wetenschap had hij geen talent, en moest je hem nu eens zien: hij hoorde bij de top, de absolute top.

Cecil Benoordenhout dronk een glas cognac in zijn studeerkamer. Hij kon toch niet slapen: altijd had hij last van maagzuur en het was moeilijk een ontspannen houding te vinden met zijn enorme lichaam.
De raderen moesten weer gaan draaien, daarom had hij die hotemetoten bij elkaar geroepen. Ze waren allemaal gestoord en er zat niet veel verstand bij dat zooitje maar hij had ze nodig. Het was nog maar de vraag of ze zouden gaan doen wat hij wilde dat ze deden, want er drong niet veel door tot die botte koppen.
Donald Trump was nog de ergste. Wat was die man een enorme ezel. Maar ja, hij leidde wel een van de grootste landen van de wereld, dus Cecil had hem nodig. Hij zou vast wel gaan twitteren dat dit land ten gronde was gegaan door de leugenachtige pers en dat het land op zich werd geleid door een prima kerel. Als hij zijn naam maar niet noemde. Nog beter was het dat hij het helemaal niet over een kerel had. Nee, hij moest zeggen dat Megan Torenhoog het land prima leidde, al zou dat mens nog geen orde kunnen houden in een peuterspeelzaal. En dan wat GI’s sturen. Die deinsden nergens voor terug.
Die Orban moest daar in Hongarije vertellen dat het mis ging in dat lage land dat binnenkort zou worden overspoeld door de oceaan, en dat het nodig was dat Hongarije meehielp orde op zaken te stellen. Kom maar op, met dat Hongaarde kanonnenvlees. Wij maken er goulash van.
De stroom moest doorgaan, daar ging het om. De stroom van enorme winsten van de multinationals, die voor een belangrijk deel in Cecils zak vloeide. Niet alles, wel veel. Cecil had meer geld dan honderd generaties na hem ooit zouden kunnen uitgeven en hij had ontdekt dat alles te koop was. Hij had de wereld gekocht.
Tevreden zakte hij onderuit nadat hij nog wat cognac had bijgeschonken.

 

‘Wat is dat voor gedoe op straat?’ vroeg Tecla, die vandaag achter de receptie zat. Er was een jonge vrouw gekomen voor het schoonmaken van de kamers en dat kwam haar goed uit, want ze had overal spierpijn.
‘Ik ga even kijken,’ zei Geert.
Even later kwam hij terug.
‘Er staan mensen op straat te kijken naar een oude man in een blauw pak met een rode stropdas en een feloranje gezicht.’ Hij keek verbaasd, alsof hij zoiets nog nooit eerder had gezien.
‘Is het carnaval of zoiets? Of Halloween? Oh nee, dat heb je in de herfst.’
Tecla verliet de receptie en ging naar buiten. Ze herkende de man onmiddellijk: Trump! Ze wist niet dat hij een bezoek zou brengen aan dit land, terwijl zoiets toch meestal maanden van tevoren werd aangekondigd. Dat moest ook wel vanwege alle beveiligingsmaatregelen die nodig waren.
Trump liep lachend en zwaaiend door de menigte en zo te zien waren nergens bodyguards. Hij kon elk ogenblik vermoord worden, zou je toch denken. Maar hij scheen zich nergens druk om te maken.
De mensen op de stoepen keken naar hem als naar een vreemd verschijnsel dat je ergens wel herkent als iets dat je eerder hebt gezien, maar dat je niet helemaal kunt plaatsen.
‘I’m going to make America great again!’ riep Trump. ‘I’m going to drain the swamp and build that wall! America first, jobs for everyone!’
De stakker had niet eens door dat hij niet in zijn eigen land was. Hij leek zelfs niet te merken dat het gejuich uitbleef en dat niemand zo’n rood petje droeg.
Tecla ging naar binnen.
‘Dat is Trump,’ vertelde ze Geert. ‘En dat hij hier is, zonder dat we wisten dat hij zou komen, deugt niet.’
‘Trump? Die USA-president? Daar heb ik jaren geleden wel wat over gelezen. Ik dacht dat het Verzekerd Gebied het buitenland had afgeschaft.’
‘Nou, kennelijk niet. Niet sommige delen van het buitenland.’
Ze moest zien te achterhalen wat dit allemaal te betekenen had. Er zat niets anders op dan zich incognito in het Verzekerd Gebied te begeven.

 

Hadassa had enorm de pest in toen ze om zes uur ’s avonds het appartement van de President binnenkwam. Megan Torenhoog deed zelf open.
‘Gelukkig dat je bent gekomen,’ sprak ze blij. ‘Kom binnen, kind. Helaas is er veel werk te doen, want er is al dagenlang niemand geweest. Ik was zo goed voor Priscilla, maar zo zie je maar dat de mensen uit het Buitengebied nooit helemaal geïntegreerd zijn geraakt. Ze hebben eenvoudigweg niet hetzelfde plichtsbesef als wij. In die kast daar staat alles wat je nodig hebt. Als je weggaat, mag er nergens meer een stofje liggen. Ik word erg onrustig van rommel om me heen.’ De president wachtte Hadassa’s reactie niet af, maar liep naar haar bureau dat bij het raam aan de achterkant van het appartement stond.
Hadassa poetste en boende zo goed en zo kwaad als het ging. Ze kreeg overal pijn van het strekken en bukken en haar handen rimpelden van al dat water. De president zat te schrijven. Het leek alsof ze zich er niet meer bewust van was dat Hadassa rondliep in haar woning.
Na twee uur was de boel al behoorlijk aan de kant, al had die Priscilla het ongetwijfeld beter gedaan. Hadassa wilde tegen de president zeggen dat ze naar huis ging, toen diens IPad het geluid van een inkomend bericht gaf. De president gooide haar pen neer en tikte op het apparaat.
‘Cecil!’ riep ze uit. ‘Wat ben ik blij dat je contact opneemt. De situatie is onhoudbaar. Ik heb alles nog min of meer onder controle maar er moet echt wat gebeuren.’ Plotseling hield ze op met praten en keek ze Hadassa aan.
‘Momentje, Cecil,’ zei ze tegen de IPad. ‘Mevrouw Mibouri, u kunt gaan. Morgen verwacht ik u hier op hetzelfde tijdstip als vandaag.’ Ze maakte een wegwuivend gebaar.
Hoewel ze blij was, dat ze voor een dag was verlost van het schoonmaken, was Hadassa graag nog even blijven luisteren. Ergens voelde ze dat die Cecil iemand was, die hoog in de boom zat, hoger dan de president, hoewel dat volgens de staatsinrichting zoals ze die kende niet kon. Het beeld van de colonne dure auto’s bij het landhuis doemde op. Een en een is twee, dacht Hadassa en ze voelde zich euforisch. Ze had iets ontdekt dat ze nog niet helemaal kon doorzien, maar dat zou binnenkort wel komen.

Omdat ze onrustig was geworden van haar ontdekking besloot ze te lopen naar huis. Meestal was het ’s avonds stil op straat. Iedereen moest tenslotte werken de volgende dag en er was zoveel te doen in de wooncomplexen, dat het niet nodig was om er na het werk op uit te gaan. Je kon altijd naar het fitnesscentrum of naar een educatieve lezing, je kon altijd naar de speelzaal waar je kon sjoelen met flatgenoten of samen naar een entertainmentprogramma kijken.
Maar nu was het druk. Mensen liepen met gebogen hoofd in gebroken tred door de straten. Ze hadden allemaal een nogal zware maatschappelijke taak toebedeeld gekregen, waarschijnlijk. Hadassa voelde zich niet meer moe en haar spierpijn was ze vergeten. Ze zou de mensen willen toeroepen dat ze niet moesten wanhopen, dat zij, Hadassa Mibouri, een ontdekking had gedaan en dat ze binnenkort iets te weten zouden komen dat hen zou bevrijden van alles. Hadassa bleef staan. Wat dacht ze nu toch? Waren ze dan al die tijd onvrij geweest? In het Verzekerd Gebied waar alles zo prachtig geregeld was? Jazeker, wist ze nu, ze waren onvrij. Ze leefden aan een ketting zonder dat ze het door hadden. Ze lieten zich leven door de commissies, de bedrijven, de luxeappartementen met al hun voorzieningen. Ze waren niet meer dan zombies en het erge was dat ze daar nooit vraagtekens bij hadden gezet.

V.
Tecla had zich keurig aangekleed, dat wil zeggen, ze had het mantelpakje aangetrokken waarmee ze naar het Buitengebied was gekomen. Sinds die tijd had ze het niet meer gedragen, want het zat bepaald niet comfortabel.
‘Hoe zie ik eruit?’ vroeg ze aan Geert.
‘Geweldig. Een echte VG-er, iedereen ziet dat meteen. Denk je dat ze je nog herkennen daarbinnen?’
‘Dat zal toch wel? Ik ben pas een paar dagen weg. Natuurlijk weten ze nog wie ik ben.’
‘Nou, laten we maar gaan dan.’
In Geerts oude Peugeotbusje reden ze naar de poort, die als altijd zwaarbewaakt werd. Tecla stapte uit en liep naar de bewakers.
‘Ik ben Tecla Nuts, een inwoner van het Verzekerd Gebied,’ zei ze.
‘Dat kan iedereen wel zeggen. Wij hebben de instructie niemand binnen te laten.’
Tecla haalde haar identiteitsbewijs uit haar tasje en hield dat onder de neus van de bewaker.
‘Kan vervalst zijn. Van alles en nog wat wordt er uitgehaald om hierbinnen te komen.’
‘Nou, ik zie anders niet veel mensen. Sterker nog, in de paar minuten dat ik hier sta heb ik nog niemand gezien en ik heb gehoord dat dat al dagen zo is.’
‘Volgens de instructies staan hier drommen mensen voor de deur en ik hou me aan de instructies. Als u hier even wacht, zal ik het identiteitsbewijs gaan controleren.’
De man verdween in het kleine kantoortje, waar telefoon en pc waren. Hij had een lang gesprek waarbij hij nauwelijks aan het woord was. Degene aan de andere kant van de lijn kennelijk wel.
‘U kunt naar binnen, maar u moet direct naar de President. Of de voorzitter, dat ben ik even kwijt. In ieder geval, u moet naar Megan Torenhoog. Opschieten een beetje.’
Tecla bedacht dat ze de bewaker tot de orde zou moeten roepen: hij had het immers tegen een hogergeplaatste. Maar gezien de omstandigheden was dat misschien niet het handigste om te doen.
De voorzitter wachtte haar op in de hoogste bestuurskamer. Daar stond een groot, eikenhoutenbureau met een dure, leren bureaustoel en er was een comfortabel zitje. Je zou met gemak je hele leven hierdoor kunnen brengen.
‘Wel, wel, Tecla!’ sprak de voorzitter. ‘Het verloren schaap is teruggekeerd. Wat was er in jou gevaren toen je dat sms’je schreef? Welke demonen huisden er in jou? Vermoedelijk ben je vergiftigd. Ik zal je laten onderzoeken in het medisch centrum.’
‘Ik denk dat ik een midlife crisis had,’ zei Tecla. ‘Dat heb je weleens op mijn leeftijd. Ineens vliegt alles je aan en moet je er niet aan denken, dat alles zo doorgaat tot je diep in de tachtig bent. Maar ik ben uitgerust en ik heb er eens goed over nagedacht. Ik wil gewoon mijn taken weer oppakken.’
‘Midlife crises hebben wij hier niet. Het leven is hier goed. Iedereen doet iets zinvols en belangrijks en dat geldt zeker voor jou, als bestuurder. Nee, ik denk dat er iets vreemds aan de gang is vanuit het Buitengebied. Natuurlijk krijgen we dat onder controle maar er zijn meerdere zaken die niet meer in orde zijn.’
‘Zoals dat er niemand meer komt opdagen voor de dagklussen.’
‘Dat ook. Het moet wel een soort samenzwering zijn. Die mensen daar doen zich verschrikkelijk geweld aan nu ze geen geld meer verdienen. Hoe moeten ze nu de belasting betalen? Jij hebt ongetwijfeld al veel ellende gezien in het Buitengebied. Het moet daar een soort hel zijn, zo langzamerhand.’
Je moest eens weten, dacht Tecla, terwijl ze dacht aan hoe de bewoners van het Buitengebied tevreden hun leven leidden.
‘Nou inderdaad,’ zei ze. ‘Breek me de bek niet open!’
‘Nu, ik verwacht je vanavond in de commissievergadering. Als bestuurder krijg je geen maatschappelijke taak toegewezen, omdat je alle dagdelen al bezet bent. Maar omdat we niet weten of je echt helemaal in orde bent, hebben we je voorlopig geplaatst in een ander wooncomplex, waar je een appartement zult delen met iemand anders. Hadassa Mibouri heet ze. Een eenvoudige wiskundige bij het verzekeringsbedrijf, die op dit moment ook mijn huishoudster is. Zij kan een oogje op je houden.’
Godver, weg privacy, ik zat beter in die kleine hotelkamer, dacht Tecla. Maar ze glimlachte en zei:
‘Dank u wel voor uw begrip.’

 

‘Als ik heel Europa nou eens inneem, en formeel de leiding neem, dan kun jij op de achtergrond je zaakjes regelen in dit kleine gebiedje,’ zei Poetin.
Dat zinde Cecil Benoordenhout niet. Poetin moest wat troepen sturen om die lui in het Buitengebied angst aan te jagen, maar het was met die gluiperd wel zo dat hij je hele hand nam als je hem een vinger gaf.
‘Of je neemt heel Europa, behalve mijn land,’ stelde hij voor.
Poetin grijnsde en nam een slok van zijn vruchtensap.
‘Ik heb havens nodig aan de Noordzee,’ zei hij. ‘En natuurlijk wil ik daar zeggenschap over. Een deel van de Marinevloot wil ik in Rotterdam hebben. Jij wilt de controle houden over die losgeslagen bende hier. Daar kan ik je bij helpen, maar daar wil ik wel wat voor terug.’
‘Ik weet het niet, Vladimir. Iets zegt me dat ik de controle niet houd met zo’n constructie. We zouden toch een convenant kunnen sluiten? Jij je marinehaven bij Rotterdam, desnoods verklaren we dat tot Russisch grondgebied, ik mijn land en mijn inkomsten.’
‘Nou, laten we het dan zo doen, voorlopig. Ik zal mijn mensen zo’n overeenkomst laten opstellen. Het moet wel snel. Eind volgende maand wil ik kunnen beschikken over dat havengebied. Zeg, is Trump er nog? Daar moet ik ook nog even wat mee regelen.’
Cecil Benoordenhout knikte.
‘Ja, hij blijft een week. Hij heeft rust nodig, zegt hij. De pers in zijn land blijft hem maar zwart maken en daar kan hij niet goed meer tegen.’
‘Het is een idioot,’ zei Poetin. ‘Maar wel een nuttige idioot.’
De beide mannen schaterlachten zo hard, dat het buiten de gracht te horen zou zijn geweest, ware het niet dat er niemand in de buurt was. Iedereen werkte van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat en in de paar uur dat mensen vrij waren sliepen ze een diepe slaap.

 

Hadassa kwam thuis van het verzekeringskantoor. Ze had maar even tijd om zich te verkleden voordat ze zich moest melden in het appartement van de President, ook wel voorzitter. Even een moment voor mezelf, dacht ze.
Ze opende de deur en hoorde dat er iemand in haar woonkamer was. Zijn ze daar nou alweer? Die Fucking handhavers? Ik doe toch keurig mijn best? Ik heb gisterenavond zelfs naar een spelprogramma gekeken!
In haar woonkamer zat een vrouw die ze wel kende maar van wie ze niet kon zeggen wie dat ook weer was.
‘Goedemiddag. Ik ben Tecla Nuts, Bestuurder Openbaar Vervoer en Mobiliteit, en ik ben in jouw woning geplaatst.’
‘Zo,’ zei Hadassa, terwijl ze haar jas uittrok en die op een stoel gooide. ‘Is dat de nieuwste pesterij? Dat ze de regering bij ons in huis plaatsen?’ Ze schrok van wat ze uit haar mond had laten vallen. Als dat geen aantekening werd, wist ze het niet meer.
‘Niet zo venijnig. Ik wil dit ook niet. En veel last zul je niet van me hebben, want ik moet heel vaak vergaderen.’
‘Nou, ik ben hier tegenwoordig ook nauwelijks. Ik moet schoonmaken bij Torenhoog, tot het probleem dat de Buitengebieders niet meer komen werken is opgelost!’
Tecla knikte.
‘Ja, daar heb ik over gehoord. Vreemde toestand en ook niet vol te houden. Ik denk dat de VG-ers binnenkort toch ook gaan protesteren. Maar de president denkt dat ze het hart op de juiste plaats hebben en dat ze er alles voor over hebben om de samenleving voor verder onheil te behoeden.’
Hadassa ging zitten. Deze vrouw leek niet zo patriottisch, zeker niet voor een bestuurder.
‘Waarom ben jij hier dan geplaatst? Niet om mij in de gaten te houden? Ik heb misschien een aantekening gekregen omdat ik niet naar Boer Zoekt Vrouw heb gekeken.’
‘Het is andersom. Jij moet mij in de gaten houden. Ik ben namelijk een paar dagen in het Buitengebied geweest en de voorzitter denkt dat ik vergiftigd ben en dat ik misschien weer de kuierlatten neem.’
‘Nou, je doet maar. Ik hou je niet tegen. Ze zal wel willen dat ik elke dag verslag uitbreng. Jezus, het wordt steeds gekker hier.’
Tecla keek om zich heen.
‘Leuke woning heb je hier. Is dit een beetje een goed wooncomplex?’
‘Ach ja, zoals ze allemaal zijn. Een eetzaal, een entertainmentruimte, een fitnesszaal. Niks bijzonders, ook niet veel op aan te merken, behalve dan dat handhaving elk moment kan binnenvallen.’
Tecla knikte.
‘Dat moet vervelend zijn. En je hebt gelijk dat je pissig bent. De president denkt dat ze de boel zo bij elkaar houdt, maar volgens mij is dat niet zo. Ze is de grip aan het verliezen.’
‘Die indruk krijg ik toch ook. Trouwens, ik heb zo’n vermoeden dat zij niet de hoogste bestuurder is.’
‘Hoezo niet? Vertel!’
Hadassa vertelde over het bericht op de IPad van Megan Torenhoog en over de stoet limousines die ze bij het landhuis had gezien.
‘Je zou weleens gelijk kunnen hebben,’ zei Tecla toen ze was uitgepraat. ‘Megan Torenhoog is nou ook weer niet zo’n licht dat ze echt een heel land zou kunnen besturen. Ze zit zelf aan een draadje. We moeten uitzoeken wie die Cecil is. En, om het verhaal compleet te maken, ik ben teruggekomen om uit te zoeken wat ze zoal van plan zijn met het buitengebied. Alles loopt daar op rolletjes. De mensen komen niet meer werken omdat ze dat werk, en het geld, niet meer nodig hebben. Die komen echt niet terug, wat er ook gebeurt.’
‘Nou, dat weet ik zo net nog niet. Ze kunnen erg ver gaan om de mensen te dwingen. Dat van die Cecil en die dure auto’s bij het landhuis zit mij helemaal niet lekker.’
Even zaten de vrouwen zwijgend te denken. Toen keek Hadassa op haar horloge.
‘Oh, ik moet gaan. Ik kom te laat! Zul je haar horen!’
‘Tot straks dan. Ze zal vanavond niet thuis zijn, want ze zit in een commissievergadering. Als jij nou eens goed om je heen kijkt daar, of je meer te weten kunt komen, dan bespreken we morgen wat we gaan doen.’

 

Een week later kwam er nog steeds niemand opdagen bij de poort. De mensen binnen het VG raakten uitgeput en werden wanhopig. Nog steeds vervulden ze netjes al hun plichten, maar het zou niet lang duren voordat het gemor in een openlijk verzet veranderde. Nu al waren er mensen met Burn Out klachten en binnenshuis werd zachtjes geklaagd dat dit geen manier van doen was.
In het Buitengebied gingen de mensen zo hun gangetje: klusje hier, klusje daar en veel vrije tijd. Geert kreeg genoeg hulp voor zijn hotel en dat mocht ook wel, want er kwamen opvallend veel Russische en Amerikaanse toeristen langs. Vreemd, het land was sinds lange tijd niet meer zo aantrekkelijk voor toeristen.  Steeds waren het mensen, mannen en vrouwen, alleen, meestal waren ze ergens in de dertig en ze zaten goed in de kleren. Ze lieten zich weinig zien, behalve in de eetzaal, voor de drie maaltijden per dag. ’s Avonds gingen ze uit. Dat dacht Geert tenminste. Maar ergens hoopte hij dat Tecla snel zou terugkeren, want hij had het idee dat de komst van de vreemdelingen met het Verzekerd Gebied te maken had.

De volgende ochtend reden er militaire colonnes door de straat, op weg naar Rotterdam. Aan de buitenkant was niet te zien uit welk land de wagens kwamen en ook niet wat ze vervoerden, maar Geert wist dat dit een slecht teken was. Er was niets over gemeld in het nieuws. Op het nieuws werd de laatste dagen sowieso weinig gemeld over de toestand. Ze waren iets van plan daarbinnen, zoveel was zeker.

 

VI
De voorzitter opende de vergadering, zoals ze dagelijks vele malen deed. Ze zag er enigszins verwilderd uit: haar haren zaten door de war, ze had een koffievlek op haar wollen jasje en er zat een ladder in haar kous.
‘Gaat het, voorzitter?’ vroeg Niek Degenhuis. ‘U ziet er een beetje vermoeid uit.’
Megan Torenhoog glimlachte flauwtjes.
‘Het is erg druk, vanwege de crisis. Maar, ook in moeilijke tijden moeten we pal staan voor onze samenleving. Nu niet verzaken, daar komt het op aan.’
Ze schoof wat heen en weer op haar stoel en tikte op haar IPad.
‘Tja, hoe zal ik het zeggen. Wij hebben de Russen toegang verleend tot onze haven in Rotterdam. Het is een puur zakelijke transactie. Het heeft niets met de vergroting van de Russische invloedssfeer te maken. Natuurlijk niet. De heer Poetin heeft ons verzekerd dat hij ons verder met rust zal laten, dat alleen de Russische marine hier komt, om wat oefeningen te doen in warm water. Want, zoals we allemaal weten, is het koud in Rusland, je kunt er zelfs in de zomer schaatsen, en na al die eeuwen sneeuw en vorst zijn zij ook toe aan een beetje warmte. Verder is het zo dat er enkele troepen uit het Amerikaanse leger zullen worden gestationeerd in het Buitengebied. Zij zullen geen geweld gebruiken, maar we hopen dat hun aanwezigheid de Buitengebieders ertoe zal bewegen hun plichten op te nemen.’
Tecla, die voor het eerst weer aanwezig was op deze vergadering, voelde het bloed naar haar hoofd stijgen, de tranen in haar ogen springen en voordat ze wist wat ze deed sprong ze op.
‘Dat is godverdomme wel het toppunt, zeg! We laten ons gewoon bezetten door Rusland en Amerika tegelijk en jij, Megan, zegt dat er niks aan de hand is? Laat je toch nakijken, mens! Je bent niet goed wijs! Die lui hebben tientallen jaren zitten wachten op deze gelegenheid en jij laat ze gewoon hun gang gaan!’
De andere aanwezigen keken haar met open mond aan. Vergaderingen verliepen steevast en keurig volgens de agenda. Nooit viel er een onvertogen woord en elk agendapunt werd afgewerkt en genotuleerd. Hele kasten vol notulen zouden er in het Bestuursbureau hebben gestaan, ware het niet dat alles alleen digitaal werd bewaard.
De voorzitter was krijtwit en ook haar mond stond open.
‘Ik denk dat mevrouw Nuts nog niet helemaal de oude is,’ zei Wim de Boer, de Bestuurder Huisvesting en Verhuizing. ‘Ik denk dat ze even naar het medisch centrum moet.’
‘Over mijn lijk!’ riep Tecla uit. ‘Ik ga niet naar dat medisch centrum, met al die uitgeputte artsen. Mij mankeert niets. Megan is de kluts kwijt.’
Ondertussen had Niek Degenhuis het alarmnummer gebeld en een paar tellen later werd Tecla afgevoerd in een dwangbuis.
De vergadering ging zonder haar verder en gelukkig kon de voorzitter die zonder verdere incidenten laten verlopen. Over Tecla werd niet gesproken.

 

Trump was van Schiphol vertrokken met Airforce One, maar het toestel crashte bij Antwerpen. Er vielen, wonder boven wonder, geen doden. Zelfs Trump, die toch al op een leeftijd was dat elk ongelukje flinke schade kan aanrichten, had geen schrammetje.
Hij veegde het stof van zijn kleren, stond een paar tellen verdwaasd om zich heen te kijken en zwaaide toen naar de toegestroomde toeschouwers en hulpverleners.
‘Waar ben ik?’ vroeg hij aan zijn secretaresse.
‘In Antwerpen, meneer de President, dat ligt ten Zuiden van het land waar we net vandaan komen.’
Toen Trump het woord Zuiden hoorde, trok er een rood waas voor zijn ogen. Hij rende het vliegveld af en schreeuwde.
‘Dan gaat het nu gebeuren! Dan ga ik nu die muur bouwen! Met mijn eigen handen, zoals ik dat zo vaak heb gedaan in mijn lange, lange leven!’
Hij voegde daad bij woord. In België werd altijd wel wat gebouwd of herbouwd en daarom lagen er stenen genoeg langs de kant van de weg. Hij nam er willekeurig wat van een hoop en begon ze driftig op elkaar te leggen. Al snel kreeg hij het warm. Hij deed zijn jasje uit en gooide dat op de grond.
‘Meneer de President, ik denk dat u zich vergist,’ zei Pence, die natuurlijk met Trump was meegereisd. Je kon immers nooit weten of de oude man het zou begeven en dan zou hij president zijn en van Amerika één grote kerk maken.
‘Hoezo vergis ik me,’ brieste Trump. ‘Ik ga nu die muur bouwen. Ik laat me niet langer tegenhouden door die Democraten, die al die misdadigers ons land maar binnenlaten die ons komen vermoorden en bestelen!’
Onvermoeid ging hij door met stenen op elkaar stapelen en ook toen zijn provisorische muur in elkaar stortte, liet hij zich niet uit het veld slaan.
Al snel waren er cameraploegen uit de hele wereld aan het filmen en al snel zag een groot deel van de wereld hoe Trump De Muur bouwde in het Zuiden.

 

Gelukkig kon Hadassa het appartement van de President verlaten voordat die thuiskwam. In haar eentje kon ze een stuk ontspannener werken. Het stof en de kopjes liet ze liggen, want ze had dringender taken.
Ze begon met de laden van het bureau, die niet op slot zaten. Dat was op zich een beetje ontmoedigend, want dan zou er waarschijnlijk niet veel bijzonders in zitten. De eerste lade bevatte inderdaad de gebruikelijke dingetjes als nietmachines, paperclips, balpennen met opdruk en gele plakbriefjes. Alles was netjes naast elkaar gelegd, zodat de President nooit zou misgrijpen als ze eens een paperclip nodig had.
In de tweede lade zaten foto’s. Hadassa bekeek ze met aandacht. Het waren de gebruikelijke kiekjes van studiegenoten van lang geleden, vader en moeder op hun trouwdag, de President als kind met een hondje. Eén foto trok echter haar aandacht: de president stond samen met een gezette man tegen een hek. Op de achtergrond graasden drie koeien. Ze keken glimlachend in de lens. Zo te zien was de foto genomen op een zomerdag, lang geleden. Was dat haar man? Nu ze erover nadacht, besefte Hadassa dat ze nooit iets had gehoord over een eventuele echtgenoot van de President. Het kon zijn dat hij was overleden. Of misschien was hij haar broer. Nee, dat was onwaarschijnlijk. De man leek totaal niet op haar. Waar zij tenger en kwetsbaar was, was de man stevig, verankerd in de grond alsof hij die nooit zou verlaten. Ze keek op de achterkant: C. en ik bij Broek in Waterland, stond er. C.? Zou dat die Cecil zijn met wie ze laatst zo enthousiast zat te praten via haar IPad?
Hadassa stopte de foto in haar zak en legde de rest netjes weg. Het was te hopen dat de President niet elke dag naar die foto wilde kijken, want dan zou ze er gloeiend bij zijn.

Hadassa had verwacht dat Tecla thuis zou zijn, maar het appartement was stil en leeg. De vergadering zou wel uitgelopen zijn, dacht ze. Maar, net toen ze was gaan zitten met een kop thee, ging de telefoon.


‘Met mij,’ hoorde ze Tecla zeggen op een fluistertoon. ‘Ze hebben me naar het Medisch Centrum gebracht. Ik heb de telefoon van de dokter kunnen pikken, want die was in slaap gestort terwijl ze de wachtkamer aan het schoonmaken was. Luister: ze zijn gek geworden bij het bestuur, ze hebben de Russen en de Amerikanen binnengelaten, die ons nu aan het bezetten zijn. We moeten hiertegen optreden. Ik heb geen idee hoe, maar we kunnen dit niet over onze kant laten gaan. Allereerst moet ik hieruit. Ik zit op een gesloten afdeling, dus het is een beetje lastig. Kom morgenochtend naar het ziekenhuis om me op te halen.’

Cecil Benoordenhout keek naar de televisie waar nog steeds een live verslag aan de gang was van het bouwen van de muur door Trump.
‘De malloot,’ siste hij. ‘Als alles hier weer op orde is, moeten we daarvan af zien te komen. Voordat hij nog meer brokken maakt.’
Zijn secretaris bracht hem een fles cognac.
‘Dank je, Henry. Zeg eens, wat vind jij nou van die Trump?’
Henry dacht na, zodat het even duurde voor hij antwoord gaf.
‘Hij lijkt wel rechtdoorzee, een man die doet wat hij zegt...’ gokte hij.
‘Hou toch op, Henry! Zelfs jij moet toch zien dat het een idioot is! Moet je dat nou zien!’ Cecil Benoordenhout wees naar de televisie. ‘Staat die gek daar een muur te bouwen! Aan de verkeerde Zuidelijke grens. Hij is zo stom dat hij niet eens weet dat er andere landen zijn dan het zijne!’
‘Als u het zegt, meneer…’
Henry boog licht zijn hoofd en maakte zich uit de voeten.
Cecil Benoordenhout tikte het nummer van Megan Torenhoog en direct had hij verbinding met de President, die ook wel de voorzitter was en die steeds meer moeite had om beide rollen te onderscheiden.
‘Megan! Hoe namen ze het op? Dat onze Russische en Amerikaanse vrienden hier tijdelijk bivakkeren’
‘Dag Cecil, wat ben ik blij om je te spreken. Over het algemeen werd de hulp van onze geallieerden toegejuicht, alleen was er een klein incident met de Bestuurder Openbaar Vervoer en Mobiliteit. Zij sputterde tegen en gebruikte daarbij ondiplomatieke taal. Ik vermoed dat zij is vergiftigd vanuit het Buitengebied, iets waar we rekening mee moeten houden. Zij verblijft nu in het Medisch Centrum.’
‘Hmmm, dat zint me toch niet, dit verhaal. Als bestuurders nu ook al de kont in de krib gaan gooien, zijn er misschien andere maatregelen nodig. In ieder geval: morgen zal er een actie in het buitengebied plaatsvinden, die die armoedzaaiers weer in onze armen drijft. Ik hoop dat dat ook goed wordt opgepakt door die bestuurders van jou. Ik reken op je, Megan. Dat weet je.’
‘Dat weet ik. Ik doe alles voor je Cecil, alles.’
Cecil Benoordenhout verbrak de verbinding.
‘Dat is je geraden, sufkut,’ zei hij.

 

De arts, die was ingestort in de wachtkamer, kwam langzaam bij.
‘Waar ben ik?’ vroeg ze.
‘Bij een patiënt die je meteen moet ontslaan, want ik mankeer niks,’ zei Tecla.
De arts ging rechtop zitten.
‘Dat is waar ook. Die van de dwangbuis. Ben je een beetje gekalmeerd? Een acute psychose is niet zomaar iets. Dat moeten we heel serieus nemen.’
‘Ik heb geen psychose. Ik heb de pest in. Daar komt nog bij dat we op dit moment, hier en nu, worden bezet door de Amerikanen en de Russen, en dat met goedvinden van de President. Én de voorzitter.’
‘U bent in de war. Ik zie ook wat schizoïde trekjes. Misschien toch maar een opname op psychiatrie.’
‘Word toch eens wakker, mens. Vind jij het normaal dat je na een dag werken als arts ’s avonds moet gaan schoonmaken hier? Hoe denk je dat dit verder gaat? Dat de Buitengebieders terugkomen? Daar geloof ik niks van. Of ze moeten gedwongen worden.’
‘Ons bestuur zal ons door de crisis leiden. Ik heb daar het volste vertrouwen in. Nu moeten we de schouders eronder zetten, maar het komt allemaal goed.’ De arts klonk, ondanks zichzelf, een beetje aarzelend.
‘Wilt u alstublieft niet te moeilijk doen?’ vroeg ze. ‘Ik ben bekaf. Ik zou nog geen gebroken been kunnen diagnosticeren. Eerlijk gezegd heb ik geen idee of er iets met u aan de hand is. Want ik kan al dagen niet meer nadenken. Als u nu gewoon hier blijft, vannacht, dan kan ik gaan slapen en misschien dat ik er morgen meer over kan zeggen. ‘
‘Goed dan. Maar morgen wil ik weg. Mijn huisgenoot komt me halen.’
‘Eerst moet ik een goede diagnose stellen. De mensen die u brachten, verzekerden mij dat u helemaal door het lint was gegaan, en dat ze u zo niet kenden. Dat klinkt toch niet goed. Morgen zien we dus verder.’
Tecla haalde haar schouders op. Dat moest dan maar. Ze trok een salade uit de automaat en at er gretig van. Honger maakt rauwe bonen zoet. Met lichte weemoed dacht ze aan de maaltijden die ze in het hotel voorgezet had gekregen. Ze moest zo snel mogelijk weg uit het Verzekerd Gebied, want ze waren hier massaal hun verstand aan het verliezen.

VII
Cecil Benoordenhout was eindelijk alleen thuis. Op de secretaris na want wat zou hij zonder secretaris moeten beginnen. Hij zat aan de eettafel, zijn lievelingsplek. Er stonden enorme schalen op tafel met gebakken aardappelen, knoflooksaus, Madeira saus, wilde eend (goed doorbakken), biefstukken van een pond per stuk, sperziebonen, bloemkool met kaassaus, escargots, pudding met bessensaus, salade met zalm en brie, forel, gepocheerde aardappelen en vijf soorten brood. Al dat eten werkte hij naar binnen met gulzige slokken wijn.
Al het eten van de wereld, dacht hij. En hij at en at en at. Nooit zou hij genoeg hebben, altijd zou hij blijven dooreten, steeds opnieuw die lepel of vork naar zijn mond en slikken maar en nog een slok en nog een. Hier doe ik het allemaal voor, dacht hij tevreden.

 

De Amerikaanse troepen in het buitengebied liepen in uniform en gewapend rond. De mensen vonden het vreemd, maar, zoals een vriend van Geert zei, zolang ze niet schieten kan het geen kwaad. En ze schoten inderdaad niet. Ze liepen daar maar, de Kalasjnikov voor hun gericht, om zich heen kijkend.
‘Toch vind ik het vreemd,’ zei Geert tegen Dana, de vrouw die vandaag kwam schoonmaken. ‘Een buitenlands leger over de vloer. En ze lopen er toch een beetje agressief bij.’
‘Het zijn vriendelijke jongens, hoor,’ zei Dana, terwijl ze de receptiebalie poetste. ‘Gisteren zijn er twee op de koffie geweest bij mij. Ze liepen er zo verloren bij met die geweren. Het waren net kinderen van wie de moeder vergeten was ze binnen te roepen voor het eten. En dat kan ik niet over mijn hart verkrijgen, hè, om zulke stakkerds buiten de laten. Ze waren heel aardig. Eentje liet nog een foto van zijn verloofde zien. Dat doen ze daar nog in Amerika, verloven. Hij woonde in zo’n Amerikaans stadje en hij was nog nooit van huis geweest. Wees maar blij dat je niet naar een oorlog hoeft, zei ik nog tegen hem. Ze hebben genoten van mijn koffie, want zoals je weet, is er niemand die zulke heerlijke koffie zet als ik.’
‘Ik zou toch maar een beetje uitkijken,’ zei Geert. ‘Ze zijn iets van plan. Anders waren ze hier niet. En die Rus die op kamer 115 zit, vertrouw ik ook niet. Wat doet een Rus hier middenin de zomer, gekleed in een winterjas met bontmuts.’
Als je het over de Duvel hebt, trap je hem op zijn staart: de Russische gast kwam de trap af en liep naar de receptie.
‘Ik zou graag willen weten waar ik hier kan werken,’ sprak hij in vlekkeloos Nederlands. Zie je wel, dacht Geert, hij is bij de geheime dienst, de KGB of de opvolger daarvan.
‘Misschien kunt u in het Verzekerd Gebied werken,’ opperde hij.
De Rus schudde het hoofd.
‘Nee, ik heb gehoord dat de arbeidsomstandigheden hier beter zijn. Meer betaling, kortere werkdagen. Ik ben administrateur. Weet u misschien een bedrijf dat zo iemand zoekt?’
‘Boekhouders kunnen ze op veel plaatsen gebruiken. Ik zou zeggen, loop eens naar het centrum en vraag daar rond. U bent kennelijk van plan langer te blijven?’
De Rus knikte.
‘Het is hier aangenaam. Ik wil een nieuw leven beginnen. Onze president moedigt dat aan.’
Ja, dat zal best, dacht Geert verder, een voor een laat hij ze komen. Eerst bezetten ze de Krim, de Baltische Staten zullen ze ook met geweld nemen en hier komen ze zogenaamd werken en ze nemen dan de boel over.
De Rus verliet het hotel.
‘Het is een griezel,’ zei Geert tegen Dana. ‘Hij deugt niet. Ik voel het aan mijn water.’
‘Je moet niet zo negatief denken over de mensen, Geert. Misschien heeft hij een groot verdriet doorgemaakt, of hij lijdt aan een huidziekte waar de mensen in Rusland hem om uitlachen en wil hij nu ergens zijn, waar niemand hem kent. Als je een bontmuts draagt terwijl het tegen de dertig graden is, heb je iets achter de kiezen. Ik heb medelijden met die man.’


‘Die goedheid van je hart breekt je nog eens op, Dana.’ Geert liep hoofdschuddend weg.

De dokter was een beetje tot zichzelf gekomen. Nadat ze ’s nachts wakker was geworden in de wachtkamer van de besloten inrichting had ze het vuil laten liggen en was ze in een bed voor patiënten gaan slapen. Onverantwoord, tegen de regels, maar een mens is nu eenmaal een mens en het lichaam kan niet tot in het oneindige worden afgebeuld.
Ze voelde de pols van Tecla en keek op haar horloge.
‘Je pols is goed. Ik zal de bloeddruk nog even opnemen.’
‘Luister eens, dokter. Ik ben helemaal gezond en het enige wat ik nodig heb, is een ontslagbriefje.’
‘Ik moet een verantwoorde beslissing nemen. Afgelopen nacht vertelde je nogal vreemde dingen en hoewel de situatie inderdaad een beetje afwijkend is, heb ik toch het idee dat je beeld van de werkelijkheid is vervormd.’
‘Oh ja? Vind jij het dan normaal dat je hier nu vierentwintig uur per dag aan het werk bent? Dat er geen ondersteunend personeel meer komt opdagen? Dat ze op tv zeggen dat de Buitengebieders aan de poorten staan te rammelen maar dat er toch niemand meer op haar werk verschijnt?’
‘Dat zal een oorzaak hebben. Misschien zijn al die mensen die binnendringen niet geschikt voor het werk dat wij hier te bieden hebben. Ook eenvoudig werk dient zorgvuldig en gemotiveerd te worden uitgevoerd.’
Tecla zuchtte.
‘Geloof maar wat je geloven wilt, als je maar weet, dat ik zo ga vertrekken.’
‘De bloeddruk is ook goed, zij het wat aan de hoge kant, maar dat kan aan de stress van de opname liggen. Dat zie je wel vaker bij patiënten die onverwacht in het ziekenhuis belanden.’

Hadassa ging het Medisch Centrum binnen. In de hal waren mensen in witte jassen aan het schrobben of liepen ze rond met infusen, bedden en beddengoed. Niemand lette op haar, zodat ze zonder problemen kon doorlopen naar de gesloten afdeling.
Anders dan gebruikelijk was de toegang tot die afdeling niet afgesloten, waardoor het etiket ‘gesloten afdeling’ iets vaags kreeg. Want zeg nou zelf, hoe gesloten is een afdeling waar je zo op kan, zonder dat iemand ook maar vraagt wat je komt doen. Dat betekende eveneens dat iedereen er zomaar uit kon lopen. Hadassa rilde bij de gedachte aan volslagen krankzinnigen op straat, die wilt om zich heen sloegen en staken.
Ik moet me niet zo aanstellen, dacht ze. Tecla hebben ze hier ook naartoe gebracht en die is in de verste verte niet gek.
‘Hadassa! Daar ben je dan eindelijk!’ riep Tecla uit toen ze haar zag.
Hadassa knikte.
‘Willen ze je al loslaten? De deur stond gewoon open, je had gewoon kunnen vertrekken.’
‘Ik heb een ontslagbriefje van de dokter nodig. Anders gaan ze me zoeken. Nou, dokter, wat vind je ervan? Kan ik gaan?’
De arts keek peinzend voor zich uit.
‘Het is jammer dat mijn collega’s druk zijn met ander werk. Normaal gesproken zou ik het ontslag van iemand die in een crisissituatie is binnengebracht willen bespreken in het team, maar dat kan nu niet.’
‘Even een knoop doorhakken, dokter. Vergeet niet dat ik bestuurder ben. Ik kan niet al te lang worden gemist in deze roerige tijden.’
‘Dat is natuurlijk ook wel iets om rekening mee te houden. En het algemene belang gaat boven het individuele belang. Goed, u kunt gaan. Ik wil u wel op controle zien volgende week. En vermijd prikkels zoveel mogelijk, want die kunnen een psychose uitlokken.’ De arts krabbelde iets op een formulier en overhandigde dat Tecla.

Tecla en Hadassa liepen naar de poort, nadat ze wat spullen hadden opgehaald uit het appartement.
Een jonge wacht hield ze tegen.
‘Ik heb orders om te controleren wie het Verzekerd Gebied verlaat,’ zei hij. ‘Mag ik uw papieren?’
Tecla overhandigde haar identiteitsbewijs. De wacht bekeek het zorgvuldig en gaf het haar terug.
‘Wat is de reden van uw bezoek aan het buitengebied?’
‘Beleidszaken.’ Tecla wipte van haar ene op haar andere voet. Als hij nou maar niet het Bestuursgebouw zou gaan bellen. Dan zou hij haar tegenhouden en was ze genoodzaakt hem neer te slaan.
De wacht keek langer naar het identiteitsbewijs van Hadassa.
‘Merkwaardig,’ zei hij. ‘U werkt als uitvoerende. U heeft geen reden om het Verzekerd Gebied te verlaten. Mij is de opdracht gegeven alle uitvoerenden tegen te houden. Vanwege het risico dat ze hun Maatschappelijke Taken ontvluchten. Ze zeggen dat het risico klein is, want iedereen is zo vol plichtsbesef hier, maar reken maar dat ik er al heel wat heb moeten terugsturen. Ze gaan een dagje winkelen, zeggen ze dan. Ja, ja, net alsof er op dit moment iemand tijd heeft om te winkelen.’
Hadassa bloosde.
‘Mevrouw hier assisteert mij bij mijn beleidszaken,’ sprak Tecla afgemeten. ‘En die zijn dringend, dus ik raad u aan om haar te laten gaan!’
De wacht aarzelde. Tecla kon hem zien overwegen welke beslissing hem de meeste moeilijkheden zou geven. Uiteindelijk zei hij:
‘Het is een uitzonderlijke situatie, maar ik moet u maar vertrouwen. Succes met uw beleidszaken.’

Opgelucht liepen Tecla en Hadassa naar de taxistandplaats en lieten ze zich vervoeren naar het hotel van Geert.

 

Megan Torenhoog haalde de enveloppe met foto’s uit haar lade. Ze zocht door het stapeltje maar de foto met Cecil en haar, genomen in lang vervlogen tijden, was weg. Hoe was dat mogelijk? Ze wist zeker dat ze de foto de vorige keer, net als anders, in de enveloppe had terug gestopt. Ze keek er vaak naar en dan mijmerde ze over die prachtige zomer met Cecil. De zomer voordat hij voorgoed naar het landhuis was gegaan en ze hem nooit meer in persoon had gezien. Als hij haar nu maar eens zou uitnodigen bij hem thuis, dan zou ze misschien nog even dat gevoel van vroeger kunnen ervaren, toen de wereld aan haar voeten lag en aan die van Cecil. Toen ze hadden geweten dat ze een grootste rol zouden gaan spelen in de toekomst van het land. Het was vanzelfsprekend geweest dat zij de enigen zouden zijn die die taak aan zouden kunnen. Zij samen.
En zo was het gegaan, alleen had Megan toen niet voorzien dat Cecil zich zo verborgen zou gaan houden, dat zij hem nooit meer zou zien. Hij had vaak genoeg uitgelegd dat dat de enige manier was om gedaan te krijgen wat zij allebei wilden: een ordelijk land waar het geld stroomde in de richting dat het moest stromen. Hij had vast gelijk, maar wat zou het toch fijn zijn als het anders kon. Ze miste hem. Ze voelde zich eenzaam aan de top.
En nu was de foto er niet meer. Ze trok andere laden open en zocht erin, ze legde alles van haar bureau en zocht tussen papieren, onder vloeibladen en in haar tas. Maar de foto vond ze niet.
Was hij gestolen door die Hadassa? Maar waarom zou die dat doen? Niemand kende Cecil, niemand had wat aan een foto met twee jonge mensen van lang geleden.
Ze wist dat ze het niet moest doen, maar ze kon zich niet bedwingen. Ze belde Cecils nummer op haar IPad. Een paar tellen later was hij in beeld.
‘Verdomme, Megan! Je stoort me bij het eten! Je weet dat ik daar een hekel aan heb. En uitgerekend jij! Als we contact moeten hebben, bel ik jou en niet andersom! Nou, wat heb je op je lever? Loopt het uit de hand daar? Verlies je de controle? Dat verbaast me niks, muts die je er bent! Je bent altijd al zo stom als het achtereind van een varken geweest en je bent zo lelijk als de nacht. Ik had een ander moeten nemen in plaats van jou.’
‘Cecil! Zeg dat toch niet,’ zei Megan Torenhoog snikkend. ‘Je meent het niet, je hebt te veel gedronken. Morgen heb je er spijt van.’
‘Vergeet het maar, zak aardappelen die je bent. Ik heb nergens spijt van, ik heb nooit ergens spijt van gehad en ik zal nooit ergens spijt van krijgen. Je zorgt maar dat je de boel op orde krijgt daar, graftak!’
Hij verbrak de verbinding.
Megan barstte in snikken uit. Ze huilde urenlang en schreeuwde het af en toe uit van ellende.

VIII
De Amerikaanse troepen bleven maar door de straten wandelen, steeds hun wapen in de aanslag, maar verder deden ze niets. Het was een raar beeld, die mannen in camouflagepakken rondbanjerend alsof ze ergens in Afrika of het Midden-Oosten waren, terwijl de bewoners gewoon hun gangetje gingen.
Hadassa en Tecla waren sinds twee weken in het Buitengebied en, dat lag immers voor de hand, ze logeerden in het hotel van Geert. Voor hun creditpoints, en ook omdat ze het prettig vonden om iets terug te doen, werkten ze in het hotel. Tecla dacht erover om eens iets anders te proberen, maar ze kon niet iets bedenken waar ze goed in zou zijn. Ze had zich het nooit gerealiseerd, maar ze was in feite alleen bedreven in het aanzitten aan vergadertafels.
Op deze avond, na een lange dag van hard werk, zaten Geert, Hadassa en Tecla bij elkaar in de ontbijtzaal. Daar was het nu rustig en straks zouden ze de ontbijtbordjes vast klaarzetten. Nu keken ze naar het officiële nieuws van het Verzekerd Gebied.
De nieuwslezer vertelde dat het binnendringen van Buitengebieders nog altijd een probleem was en dat de toestand onhoudbaar aan het worden was. Het werd tijd voor drastischer maatregelen. De President overwoog om Buitengebieders voortaan te verbieden binnen het Verzekerd Gebied te overnachten. Iedereen die naar binnen ging, moest er voor de nacht viel weer uit.
‘Hoe dat zal moeten gaan met nachtdiensten, in bijvoorbeeld het ziekenhuis en in de schoonmaak van de kantoren is nog onbekend,’ las de nieuwslezer voor. ‘Wellicht dat de plicht om Maatschappelijke Taken uit te voeren permanent wordt gemaakt. Zo blijft iedereen zich betrokken voelen bij het wel en wee van de samenleving. Onderzoek wijst overigens uit dat zestien uur of langer werken per dag heilzaam is voor de gezondheid.’
‘Mijn God, ik moet er toch niet aan denken dat ik tot in de eeuwigheid dat appartement van de President, ook wel voorzitter genoemd had moeten schoonmaken na mijn stomvervelende werkdag op het verzekeringskantoor.’
‘Hoe zou het met haar zijn? Ze is al een tijdje niet op tv geweest. En ze houdt nogal van publiciteit.’
De buitendeur ging open en de Rus, nog altijd gekleed in winterjas en bontmuts, kwam binnen. Hij werkte tegenwoordig als administrateur voor een van de bouwbedrijven.
‘Goedenavond,’ zei hij. ‘Wat een prachtige dag is dit weer geweest. Dit land wordt steeds veiliger en stabieler. Vandaag zijn er vele marinemensen vanuit Rusland gearriveerd, dus van buiten heeft u binnenkort ook niets meer te duchten.’
‘Wat je maar prachtig noemt,’ zei Geert. ‘Die Amerikanen lijken onschuldig, al ziet het er niet uit, dat lopen met die wapens en van de Russen bij de haven hebben we nog geen last gehad, maar ik vertel het maar eerlijk, meneer de Russische Administrateur, ik heb het er niet op, buitenlandse legers in ons land.’
‘Zoals u het zegt, klinkt het als een bezetting. Maar dat is het niet. De Amerikanen en ook wij zijn hier om te helpen.’
‘Ja, ja, zo beginnen ze allemaal. Moet je bij mij niet mee aankomen, vriend.’
De Rus verdween naar zijn kamer.
‘Vreemde gast,’ zei Tecla.
‘Ik vertrouw hem niet. Dana heeft medelijden met hem, die neemt soms soep voor hem mee, bietensoep, want daar schijnen ze van te houden. Maar volgens mij deugt hij niet. Hij is hier om een bepaalde reden en ik zou weleens willen weten wat die reden is.’
Hadassa keek Tecla aan.
‘Dat gaan wij dan eens fijn uitzoeken. Morgen komen we weer op zijn kamer en wie weet wat we daar aantreffen.’
‘Je mag niet rommelen in de spullen van gasten!’ zei Geert.
‘Nood breekt wet. Als die vent morgen de deur uit is, gaan we een kijkje nemen.’ Tecla gaf een klap op tafel.

 

Megan Torenhoog had de commissie laten weten dat zij die avond niet op de vergadering zou verschijnen. Wegens een lichte ongesteldheid, die toch aandacht behoeft, zo had zij het verwoord. In een paar weken tijd was ze sterk vermagerd. Ze kon er niet toe komen om naar de eetzaal te gaan. Ze had simpelweg geen trek meer.
Presidentschap en voorzitterschap vielen haar steeds zwaarder. Dag in dag uit vergaderen kwam haar nu als onmogelijk voor. Nog maar kortgeleden had ze ervan genoten, omdat ze gevoeld had dat ze samenwerkte met Cecil, maar nu keek ze daar anders tegenaan. De schellen waren haar van de ogen gevallen.
Cecil had, vanaf het allereerste begin, tegen haar gelogen. Hij had nooit iets in haar gezien. Hij had haar slechts gebruikt als instrument en hij zou haar laten vallen zodra hij haar niet meer nodig had.
Dat had hij eigenlijk al gedaan. Die avond, twee weken geleden, toen hij haar zo ruw en wreed had toegesproken, had ze nog uren gehuild. Tegen de ochtend zag ze de naakte waarheid, die zich altijd schuil had gehouden achter haar grenzeloze bewondering voor Cecil. Die waarheid had alle levenslust uit haar geslagen. Ze had een totaal ander leven geleid dan ze altijd had gedacht. Een marionet was ze, en ze was zo blind geweest, dat ze dat nooit had gezien.
In haar broeide haat, die ontladen moest worden. Ze wist nog niet hoe, maar Cecil zou boeten voor wat hij haar had aangedaan. De dood was niet goed genoeg, hij moest lijden, net zo zwaar lijden als zij nu deed. De klap die zij zou uitdelen, zou verschrikkelijk zijn, zo verschrikkelijk dat hij spijt zou krijgen dat hij haar ooit had ontmoet.

 

De opperbevelhebber van het Amerikaanse leger, Donald Trump, was nog altijd een muur aan het bouwen bij Antwerpen. Veel cameraploegen waren weggegaan, want dag in dag uit deed hij hetzelfde: stenen op elkaar leggen en soms zag het er in de verte uit als een muurtje, maar steevast donderde het aan het einde van de dag in elkaar.
‘Ik ben een geweldige muur aan het bouwen!’ riep hij van tijd tot tijd uit. ‘Geen Mexicaanse terrorist komt er nog in! Ik doe wat ik heb beloofd in mijn Campagne! America First!’
Zijn familie maakte zich zorgen om hem. Allemaal wisten ze dat hij stronteigenwijs was en daarom lieten ze hem meestal zijn gang maar gaan, maar dit was te erg.
Ivanka en Melania, geen dikke vriendinnen, waren samen naar België gereisd om hem te bewegen op te houden.
‘Papa, denk toch aan je gezondheid,’ zei Ivanka. ‘Al dat tillen is niet goed voor je. Je bent er helemaal niet in geoefend!’
‘Hou je mond, Ivanka. Ik doe dit voor Amerika. Wat zegt de New York Times ervan? Hun kritiek is zeker verstomd, hè? Of schrijven ze fake news? Dat zal het zijn. In die krant zul je niet lezen tot welke grootse dingen ik in staat ben.’
Melania gebaarde naar Ivanka dat ze niet moest zeggen wat er zoal in de krant stond de laatste weken. De New York Times stond vol met artikelen over de krankzinnigheid van de president en er werd gesteld dat hij uit zijn functie moest worden gezet.
‘Nou, ze zijn wat timide de laatste tijd,’ zei Ivanka. ‘Maar nu moet je ophouden, Papa. Die muur moeten anderen maar bouwen, dat is niet aan de president.’
‘De Karavaan komt eraan, kindje. En die zal ons vermorzelen. Duizenden verkrachters en moordenaars Markheren naar ons prachtige land. ’s Nachts hoor ik het gestamp van hun laarzen!’
‘Donald, wees nou eens redelijk,’ zei Melania. ‘Je staat hier in België een muur te bouwen en hier in Europa is helemaal geen Karavaan. In Amerika trouwens ook niet, want die mensen hebben zich allemaal in Mexico gevestigd.’
‘Wat maakt mij het uit, welke county dit is. Langs de hele Zuidgrens komt de muur en die zal ik desnoods met mijn blote handen bouwen. Niemand fuckt met Donald Trump!’
Hij bouwde door. Melania wist dat er niks met hem te beginnen was als hij in zo’n stemming was. Voorlopig moest ze hem zijn gang laten gaan. Misschien blijft hij er wel in, dacht ze en een geluksgevoel stroomde door haar heen. Nee, dat mag ik niet denken, maar ze dacht het toch.

IX
Alweer was het een stralend mooie zomerdag in het Buitengebied. Voor wie niet beter wist, leek het alsof er niets aan de hand was. En voor de buitengebieders was dat ook zo: ze deden hun klusjes, zaten op terrasjes en keken televisie. Meer en meer werden de nieuwsuitzendingen vanuit het Verzekerd Gebied gezien als entertainmentprogramma’s. Telkens als de nieuwslezer begon over de drommen Buitengebieders die het Verzekerd Gebied binnendrongen, klonken er overal lachsalvo’s.
Deze woensdag was een dag als alle andere. Een dag van rustige mensen, die hun zaakjes op orde hebben en zich nergens druk over maken. Een dag voor een volk dat er gewoon was en er niet moeilijk over deed. Niemand had het over de nationale identiteit, niemand vroeg zich af waar het toch naar toe moest met deze wereld.
Toen Poetin door de straten kwam rijden, zijn bovenlijf ontbloot, zittend op een grote, zwarte hengst, keken de mensen even op, haalden hun schouders op en gingen door waar ze mee bezig waren. Poetin keek steeds chagrijniger. Hij was niet op een paard geklommen om vervolgens genegeerd te worden. Zijn oude lijf piepte en kraakte en hij maakte zich zorgen over de vetrolletjes bij zijn middel. Zouden die te zien zijn? Als er foto’s werden genomen, moest hij ervoor zorgen dat die werden gephotoshopt.

Hadassa, Tecla en Geert, die op het terras voor het hotel zaten, keken langer dan de andere mensen.
‘Daar heb je die gek,’ zei Geert. ‘Je zou toch denken dat hij aandacht genoeg krijgt in Rusland.’
Poetin glimlachte en het was te zien dat hij die glimlach moest forceren.
‘Proost, goede burgers!’ riep hij.
‘Krijg nou wat, hij kan praten.’ Tecla nam een slok bier. Heerlijk die drank. Het speet haar dat ze de geneugten van koel, stevig bier niet eerder had ontdekt.
Plotseling hoorden ze geraas vanuit het trappenhuis komen en een moment later stortte de Rus zich naar buiten, zoals altijd volledig gekleed om een extra strenge winter in Siberië te doorstaan. Hij liet zich op zijn knieën vallen, vlak voor het paard van Poetin, die het dier net op tijd kon laten stoppen.
‘Mijn leider!’ riep de Rus uit. ‘Wat een eer dat ik u ontmoet! U bent mijn eeuwige inspiratie, de reden van mijn bestaan! Alles, alles zal ik voor u doen!’
Poetin bekeek de man met minachting.
‘Sta op, gek,’ zei hij. ‘Je maakt jezelf en Rusland belachelijk. Wat doe je trouwens in die kleren? Trek toch een zomerbroek aan, desnoods met een overhemd erboven! Je moest je aanpassen aan de gewoonten van deze streek, had ik gezegd.’
De Rus keek verward naar zijn jas. Hij nam zijn bontmuts af.
‘Excuseer, oh grote leider. Ik wilde de band met het moederland voelen, vandaar mijn kleding.’
‘In Moskou lopen ze er anders niet zo bij op dit moment. Heb je gedaan wat ik je vroeg?’
‘Jazeker. Ik bekijk nauwlettend de boeken en ik moet zeggen dat het tegenvalt. Er zijn nauwelijks geldstromen. Misschien worden die buiten de boeken gehouden, maar als dat gebeurt, weten ze het erg goed te verbergen.’
‘Dan ga je naar het Verzekerd Gebied, man! Dan gebeurt het duidelijk niet hier. Moet ik alles voorkauwen?’
‘Excuseer. Ik heb gefaald.’ De Rus droop met gebogen hoofd af en Poetin reed zonder nog iets te zeggen verder, in de richting van de haven.
Geert stond op en volgde de Rus.
‘Dat is nou typisch zo’n moment dat iemand zich van kant maakt en dat kan ik niet hebben hier.’

Na een half uur verscheen de Rus weer op het terras, samen met Geert. Hij droeg nu shorts en een mouwloos shirt. Zijn benen waren lijkbleek evenals zijn armen, zijn baard had hij afgeschoren. Hij zag er nu nog ieliger uit dan eerst.
‘Meneer gaat ons verlaten,’ zei Geert.
Hadassa knikte.
‘Ja, hij gaat naar het Verzekerd Gebied. Ze zijn op geldstromen aan het jagen. Ik denk niet dat hij veel kans maakt die te vinden.’
‘Als hij maar weg is,’ zei Geert. ‘Nu valt hij wel mee om te zien, maar ik kreeg de zenuwen van die vent in die winterjas.’

 

Aan de overkant liepen enkele GI’s achter een groep mensen, die gezellig met elkaar aan het keuvelen waren.
‘Voortmaken!’ riep een van die jongens. ‘De poort is nog ver weg en voor het donker moeten jullie daar zijn.’
De groep besteedde geen aandacht aan de militairen. Ze leken zich op geen enkele manier bedreigd te voelen. Toen ze naar rechts afsloegen, riep een andere soldaat:
‘Nee! Dat is de verkeerde richting uit. De poort is de andere kant op!’ Nog steeds trokken de wandelaars zich niets aan van wat ze werd toegeschreeuwd.
De GI’s bleven staan en keken elkaar verbouwereerd aan.

 

Megan Torenhoog opende de vergadering en meldde de berichten van verhindering.
‘En dan wil ik nu vooraf iets melden dat niet op de agenda staat en dat ook niet genotuleerd mag worden,’ begon ze. ‘Zoals jullie weten, is er binnen het Verzekerd Gebied een landhuis dat op een soort eiland staat. Onlangs is mij gebleken dat daar criminelen huizen. Ja, u hoort het goed: criminelen, binnen ons verzekerd gebied. Ik dacht niet dat het mogelijk was, want we doen er alles aan om de toestroom van criminelen uit het Buitengebied tegen te houden. Kennelijk is er toch wat misgegaan. Dat kan heel goed te maken hebben met het verzuim van hun taken. Die buitengebieders saboteren onze samenleving en dat ze daar zelf het slachtoffer van zullen worden hebben ze niet door. Maar goed, daar ging het niet om. Ik had het over de criminelen in het landhuis. Vanaf nu wordt daar niemand meer binnengelaten en niemand meer uitgelaten. We hongeren ze uit, tot ze vanzelf naar buiten kruipen. Het luchtruim wordt ook afgesloten.’
‘Maar daar win je geen medewerking mee,’ sprak Niek Degenhuis. ‘Ik heb daar een concept voor geschreven. Je moet de mensen eerst voor je winnen zodat ze meewerken. Dan kun je hun criminele activiteiten stoppen.’
‘We hebben het over georganiseerde misdaad, Niek. Die kun je niet lokken met stroop, daar moet het mes in, een scherp, groot mes, dat al het leven er in een keer uitsnijdt, zodat ze kermen en smeken totdat ze stikken in hun eigen bloed!’
De aanwezigen keken elkaar verbaasd aan. Zo hadden ze de voorzitter nog nooit horen spreken.

 

Al drie weken werkte Halbe Zijlstra voor de Russen. Zijn betrekking bij Shell, die het hoofdkantoor in het Verzekerd Gebied had, had hij opgezegd. Hoewel, opgezegd was het goede woord niet: vlak nadat de President had aangekondigd dat iedereen zou worden opgeroepen voor een Maatschappelijke Taak was hij midden in de nacht het Verzekerd Gebied uitgelopen. Hem zou het niet gebeuren dat hij moest schoonmaken, eten koken of wachtdiensten moest lopen. In dit leven was er al teveel aan zijn neus voorbijgegaan. Nog altijd maakte hij zich kwaad over hoe hij gedwongen was geweest om af te treden als Minister van Buitenlandse Zaken. Helemaal aan de top was hij. Dat had hij toch maar mooi gedaan, terwijl hij met moeite de mavo had afgemaakt. De mooiere papieren kwamen vanzelf nadat hij Mark had leren kennen op een zomerkamp voor sportieve vrijgezellen. Wat was dat toch een inspirerende man. Een schande was het dat niet hij de President was, maar die slappe Megan Torenhoog.
In die nacht, terwijl de maan scheen over de verlaten straten in het Buitengebied, was hij naar de haven gelopen. Daar was altijd werk. Die uitzuigers die van een uitkering leefden vroeger hadden altijd gewoon kunnen werken, als ze maar wilden. Waar schepen komen, valt iets te sjouwen, schoon te maken of uit te laden. Met zijn ervaring op het hoogste niveau zou hij het in de haven vast snel tot reder schoppen, of tot kapitein.
Toen het de volgende dag licht werd, was er een en al bedrijvigheid in de haven. Halbe wist dat hij zijn kans nu moest nemen en stapte op een man in uniform af, die ongetwijfeld kapitein was van het grote cruiseschip, dat in de haven lag.
‘Goedemorgen, meneer de kapitein,’ begon hij. ‘Werk genoeg aan de winkel, zie ik. U heeft misschien nog iemand nodig in het kantoor. Een manager, zoals ik. Ik heb het genoegen mijn diensten aan te bieden.’
De man bekeek Halbe van top tot teen.
‘Ik ben van HRM en ik vaar deze keer mee naar het Caribisch gebied,’ zei hij. ‘Als ik jou zo eens bekijk, heb jij niet veel spieren. Een bonenstaak, zogezegd, geen echt scheepsmateriaal.’
‘Het lijkt mij dat je als manager geen spierkracht nodig hebt. Wel hersenkracht, en die heb ik. Dat heb ik uitermate goed bewezen tijdens mijn politieke carrière.’
‘Hersenen hebben wij genoeg aan boord, meer dan genoeg. Maar ik ben de beroerdste niet. Ik wil je een kans geven. Als jij nou eens haven Stewart wordt. Je begeleidt de gasten naar hun hotel. Je draagt hun koffer. Dat moet jij wel kunnen, want ze hebben allemaal een rolkoffer. Loon is vierhonderd creditpoints per maand.’
‘Dat kunt u niet menen!’ Halbe Zijlstra was verbijsterd. Hij zou moeten weglopen, maar hij had honger. En geld telde niet in het Buitengebied, daar had hij genoeg over gehoord. Hoe ze hier leefden, begreep hij niet, maar het scheen te werken. Tijdelijk natuurlijk, die uitvreters zouden vast weer snel terugkeren naar het Verzekerd Gebied, maar het was al niet te geloven dat het zo lang goed ging.
Nadat hij had nagedacht, en de geuren had opgesnoven van koffie en croissants vanuit café aan de kade, had hij gezegd:
‘Goed dan. Maar dan wil ik nu tien creditpoints als voorschot!’
De HRM-functionaris haalde zijn schouders op en gaf hem een ondertekend formulier, waarmee hij zijn creditpoints kon afhalen.
‘Je slaapt in de bezemkast van het hotel, want je moet er altijd zijn voor de gasten. Het is er ruim: plaats zat voor een eenpersoonsmatras. Je krijgt wat restjes van de keuken daar. Dat scheelt weer, als ze dat niet hoeven weg te gooien. En nu aan het werk.’

Het was een drukke baan. Dag in dag uit kwamen er gasten van boord en die verbleven langdurig in het hotel. Ze wilden van alles: de koffer naar de kamer, hun ontbijt met twee eitjes, twee bruine boterhammen en een kom kwark. Meteen graag. Zelfs ’s nachts wisten ze hem te vinden in zijn bezemkast. Ze ramden op de deur als ze naar een nachtclub wilden worden gebracht of ze niet konden slapen en een kom warme melk wilden.
Eerlijke arbeid, hield hij zichzelf voor, maar elke dag was hij bang dat hij iemand van vroeger zou treffen. Zijn moeder had hij al die weken niet durven te bellen. Die wist niet beter of hij zat nog hoog en droog in het hoofdkantoor van shell.

Hij was op deze stralende zomerdag bezig de zes koffers van een Amerikaan naar het hotel te slepen. Er zaten wieltjes onder, maar die waren versleten, zodat het nog een heel gesjouw was. En plotseling zag hij het: Poetin te paard, kin omhoog, blote borst, als een echte man, zoals je die niet meer zag tegenwoordig. Alle koffers liet hij vallen en hij spoedde zich naar de zwarte hengst.
‘President Poetin!’ riep hij. ‘Ik ben Halbe Zijlstra, de minister van buitenlandse zaken. U kent me nog wel, U heeft vast veel over mij gehoord. Ik heb u gesproken! Nu heb ik U gesproken!’
Poetin keek fronsend op hem neer met zijn spiedende KGB-ogen.
‘Ik heb je nooit gezien. Minister zegt u? Van dit land? Tja, daar heb ik me nooit zo mee beziggehouden.’
Een seconde lang voelde Halbe Zijlstra zich diep teleurgesteld. Maar toen riep hij uit, naar iedereen die het maar horen wilde:
‘Ik heb hem gesproken! Zie je nou wel? Ik heb Poetin wél gesproken!’

De president van het land, Megan Torenhoog, had alle inwoners van het Verzekerd Gebied opgeroepen om zich naar de gracht rondom het landhuis te begeven. Duizenden mensen hadden gehoor gegeven aan de oproep, want de meeste mensen waren nu eenmaal gezagsgetrouw: als de president je iets opdroeg, had je het maar te doen.
Zelf was ze er ook. Deze keer was ze niet gekleed in een mantelpakje met bijpassende pumps, maar in een camouflagepak met een rode militaire pet. Ze had zo voor een rebellenleider van een of ander Afrikaans land kunnen doorgaan.
Overal waren speakers opgehangen, zodat iedereen haar kon verstaan, want wat ze had te zeggen was van het grootste belang. Dat was natuurlijk altijd het geval, maar deze keer was het een zaak van leven op dood.
Zo begon ze tenminste.
‘Mensen!’ riep ze. ‘Jullie hebben gehoord wat ik gezegd heb tijdens mijn televisietoespraak van vannacht. Er mag daar...’ ze wees naar het landhuis, of naar de bomen dan waarachter het schuil ging, ‘niemand in of uit, helemaal niemand. Geen personeel, en mensen die eruitzien als personeel, geen rat, geen kat, geen muis. Niemand! Er schuilt daar een groot gevaar en dat gevaar gaan wij vermorzelen! Onze samenleving heeft vaker voor grote uitdagingen gestaan, maar deze zullen we met man en macht moeten aangaan!’
De mensen vormden een cordon om het eiland en in de buurt van de ophaalbrug was de blokkade tien mensenrijen dik.
Niemand, die op dat moment in of bij het landhuis was, liet zich zien. Muisstil bleef het daar.
De mensen werden geacht er te blijven staan. Korte pauzes, voor toiletbezoek en het eten van een broodje, waren toegestaan, maar verder moest iedereen alert blijven.
Ook de president bleef. Staande op het laadruim van een vrachtwagen tuurde met brandende ogen in de richting van de ophaalbrug. ‘Ik zal je krijgen, loeder!’ siste ze af en toe.

Cecil Benoordenhout had natuurlijk onmiddellijk door dat er iets gaande was. De hele omheining rondom het landhuis was voorzien van camera’s.
Hij keek naar de mensen, die op wacht stonden en naar Megan, die daar stond, met de microfoon in de hand.
‘Schenk me nog eens een cognac, Henry,’ zei hij. ‘Dit wordt erg vermakelijk. Ik ben benieuwd hoe lang ze het volhoudt. Is er voldoende voorraad?’
‘Zeker, meneer. Er is zeker voldoende voor twee weken.’
‘Mooi. Voor die tijd zijn ze allang allemaal vertrokken. Megan verbannen we naar een oord waar ze geen kwaad kan. Naar België ofzo. Kan ze misschien die idioot helpen met de bouw van die muur, want hij bakt er niet veel van.’

 

Tecla keek hoofdschuddend naar televisie waar een live verslag aan de gang was over de blokkade van het landhuis. De meeste mensen stonden er wat wezenloos bij daar, alsof ze niet goed wisten wat ze ervan moesten vinden. Die houden niemand tegen, dacht ze. Regelmatig werd de camera op de voorzitter die in deze hoedanigheid president was, gericht. Wat zag het mens eruit in dat camouflagepak. Zo had ze haar nooit gezien, al was ze dan al tijden opperbevelhebber van de strijdkrachten. Een loze functie, zo had het geleken, want er was nauwelijks een leger in dit land. Wat zou er toch zijn op dat eiland? Hadassa had het over ene Cecil gehad en ze had de foto laten zien van tientallen jaren geleden, waar de President en die Cecil samen op stonden. Wat was dat toch voor een figuur? En waarom was de President zo kwaad dat ze heel het Verzekerd Gebied had opgetrommeld? Ze moest er het hare van weten. Misschien kon er niemand het verzekerd gebied uit, er kon altijd iemand in.

Een uur later zette een taxi haar af bij de poort.
‘Ik ben bestuurder en ik heb dringende dingen te bespreken met de President,’ vertelde ze de wacht.
‘Je gaat je gang maar. Je bent de eerste sinds weken die hier naar binnen wil en ik kan je vertellen dat het zwaar is, de hele dag hier staan, terwijl er helemaal niets te doen is. Bestuurder zeg je? Roep dat mens dan eens tot de orde. Alles stort in elkaar. Ze koken niet meer in de eetzalen, ik word nauwelijks nog afgelost. Iedereen staat bij dat fucking landhuis, waar nooit of te nimmer iets gebeurt.’
‘Je mag je toon wel een beetje matigen. Je hebt het wel over de President.’ Tecla kon het niet laten. Ondanks alles had iedereen het respect te tonen dat de bestuurders verdienden.
‘Ga jij hier dan eens staan en kijk maar eens of je het volhoudt. Aan de gewone man wordt niet gedacht. Zo is het altijd geweest en zo zal het altijd blijven. Ik kan je dit vertellen: als de toestand niet snel verbetert, als ik niet vanavond nog een flink bord warm eten krijg, peer ik hem naar het Buitengebied. Dan zien ze maar hoe ze de boel bewaken daarbinnen.’
Tecla wandelde door de poort. Er stonden auto’s op de parkeerplaats van Investeringsmaatschappij ‘Dollars & More’. Ze stal een onopvallende Mercedes en reed naar het landhuis. Het was ijzig stil op straat, alsof iedereen was vertrokken of dood was.

 

X
Ook Mark Rutte stond bij de gracht van het landhuis. Hij had geprobeerd incognito te zijn: hij droeg een glimmend trainingspak, felgroen met rode biezen, en die ochtend had hij zich niet geschoren. Zijn grijns zat echter vastgeklonken in zijn gezicht. Er zou plastische chirurgie aan te pas moeten komen om die te laten verdwijnen.
Zo stond hij daar, glimlachend van oor tot oor, tussen de gewone mensen, het type dat hij vroeger al zo goed kende van Aerdenhout en Wassenaar. Een oude vrouw die naast hem had gestaan, ging zitten.
‘Ik hou dat staan niet vol,’ zei ze. ‘We zijn hier nu al sinds gisteren en we mogen niet weg. Ik zie geen kip daar. Ik vraag me af of het allemaal waar is, van die criminelen daar. We hebben er nog nooit iets van gemerkt.’
‘Ik denk dat onze president een beetje ontspannen reageert,’ zei Mark Rutte. ‘Doe toch normaal, denk ik weleens. In mijn tijd reageerden we niet op elk klein incident. Ik vind dat we de bewoners van het eiland met rust moeten laten.’
‘Laat de president dat maar niet horen. Die vindt dat we allemaal pal moeten staan, nu we worden bedreigd. Dit is geen tijd voor discussie, zei ze gisteren nog.’  De vrouw ging liggen. ‘Zo. Dat is lekker. Ik ben bekaf. Let jij maar even op, jongeman.’
Tussen de menigte drong Halbe Zijlstra door. Hij had een rood en bezweet gezicht en zijn ogen gloeiden.
‘Mark! Mark! Ik ben weer de minister van buitenlandse zaken! Dat ben ik al jaren, want ik heb Poetin wél gesproken!’
Mark Rutte keek op zijn vroegere collega neer.
‘Wat bazel je nou, Halbe. Heb je jezelf al niet genoeg voor schut gezet?’
Halbe Zijlstra trok aan Ruttes mouw.
‘Luister toch, Mark, die Kamerleden hadden het helemaal bij het verkeerde eind. Ik ben altijd minister van buitenlandse zaken gebleven. Want ik heb gisteren Poetin gesproken. Helemaal in het echt en er waren honderden getuigen. Desnoods roep ik die allemaal op.’
‘Je bent de weg kwijt, Halbe. Mijn regering bestaat allang niet meer. Het is een groot schandaal en heel slecht voor het land, maar geloof me, we gaan dit repareren. Achter de schermen wordt daaraan gewerkt. Ik kan daar nu nog geen uitspraken over doen, maar als alles eenmaal is opgelost, praten we verder.’
‘Kan ik niet vast een buitenlandse reis maken? Naar Rusland ofzo? Of naar Engeland? Daar moeten we de handelsbetrekkingen nog mee aanhalen. We kunnen mooie deals sluiten met heel de Angelsaksische wereld.’
‘Het is te vroeg. Ik neem contact met je op. Ga eerst uitrusten, want je bent te opgewonden. Zo mogen de mensen je niet zien. Het imago, Halbe, denk aan het Imago.
Halbe Zijlstra keek beteuterd, alsof hem een speeltje was afgenomen dat hij zojuist had gekregen. Hij draaide zich om en liep weg. Niemand hield hem tegen. En niemand volgde hem, terwijl dit er toch op had kunnen duiden, dat iedereen zondermeer zou kunnen weglopen. Geen haan die ernaar kraaide. Maar zoals het vaker gaat in tijden van crisis: mensen deden wat er van hen werd verlangd, zonder dat ze zich afvroegen of dat wel ergens goed voor was.

 

Brexit had de Britten geen goed gedaan. Het land was vervallen door diepe en bittere armoede, omdat ze bijna niks meer konden exporteren. De hele EU vroeg hoge invoerrechten. De webshops, die zoveel winst hadden gemaakt met handel met de EU waren allemaal failliet. Er waren voedseltekorten omdat er te weinig geld was voor import, bijna iedereen was werkloos. Regelmatig waren er rellen, want de mensen, waarvan de helft voor Brexit had gestemd, voelden zich bekocht. Ze waren misleid, vonden ze en daar konden ze niks aan doen. De regering moest ervoor zorgen dat het allemaal weer goed kwam.
Theresa May was nog altijd premier want niemand wilde zijn vingers branden aan zo’n positie. Boris Johnson had tegen een vrind gezegd: ik werp me wel op als we weer in de lift zitten. Laat die doos het maar opknappen.
Theresa May wist dat ze een gebaar moest maken. Het volk moest zien dat er iets werd gedaan aan hun problemen, want anders zou ze de boel niet in de hand kunnen houden. Daarom had ze, in het diepste geheim en met middelen van zeer dubieuze aard, een vloot gebouwd. Een vloot zoals vroeger, met grote zeilschepen. Had Brittannië de wereld niet veroverd op die manier in vroeger eeuwen? En zou dat niet gewoon nog een keer kunnen?
Ja, daar was ze zeker van! Het zou weer lukken. Brittannië liet zich niet kisten. Wat we niet hebben, gaan we halen, dat was toen zo geweest en dat was nu zo. Zo zou het altijd zijn.

Toen de Engelse vloot de Rotterdamse haven naderde, stond May vooraan, bij de boeg. Ze zwaaide met de Britse vlag en riep: ‘Voorwaarts, Brittannië! Wij zullen de golven beheersen, op de Noordzee en op de hele wereld!’
De bemanning stond al klaar, bewapend met zwaarden, messen en muskietgeweren. May had erop gestaan de wapens van toen te gebruiken. Alleen zo konden ze winnen, had ze gezegd.

Op kade E1010 was de Russische marine druk bezig met het gereed maken van de vloot, zodat ze zo nodig direct konden uitvaren. Poetin was er ook, nog altijd op zijn paard gezeten, maar omdat de zon zo fel brandde, had hij een wit overhemd aangetrokken. Hij had geen zin om nog eens zo’n nacht mee te maken als hij vier jaar geleden had beleefd, na een ritje op de Russische steppe. Wat een pijn had hij gehad! Alsof hij gemarteld werd door de KGB zelf, zo erg was het.
Hij zag de Britste zeilschepen naderen. Even dacht hij dat hij toch een zonnesteek had opgelopen, maar nee, het was echt: de museumstukken voeren wel degelijk op de Noordzee en ze kwamen wel degelijk de kant van de vloot uit.
‘Gereed maken, dat afweergeschut, maar pas vuren als ik het zeg!’ beval hij.
De marinemannen deden, zoals altijd, wat ze werd gevraagd. De Russen wachtten stil de komst van de Britse vloot af.

‘Nog niet vuren,’ zei Theresa May op haar beurt. ‘Misschien kunnen we het bewind overnemen zonder geweld te gebruiken. Alleen onze aanwezigheid zal genoeg zijn. Was er ooit een vastberadener volk! Bloed, zweet en tranen heb ik u te bieden, maar de betere dingen komen eraan.’

De vloot legde aan op een plek waar nog andere schepen van de Russische Marine waren gepland, maar die waren nog in aanbouw. De scheepsbouw in Rusland was ineens een bloeiende bedrijfstak geworden, nog een teken voor Poetin dat hij op de goede weg was.
Als eerste ging Theresa May van boord.
‘Vladimir!’ riep ze uit. ‘Dat ik jou hier nu moet treffen. Wij nemen het over, hoor. Vanavond zal ik een gouverneur aanstellen en het bestuur voor Europa formeren. Het is weer als vanouds. Jij hoeft hier niet te blijven. Niet dat ik je wegstuur, maar het zou prettig zijn als je niet in de weg zou lopen.’
Poetin was met stomheid geslagen. Dit gebied hoorde nu, vanaf de Noordzee tot aan de grens met Rusland, bij Rusland. Het Groot Rusland waarvan hij altijd had gedroomd was eindelijk een feit. Hij wist heel goed dat hij dat beter niet kon zeggen in internationaal gezelschap, want al die presidenten en ministers waren overgevoelig voor gebiedsuitbreiding.
Ik laat haar voor mij werken, dacht hij. Wat ben ik toch geweldig. Ik heb overal een oplossing voor.
‘Als jij nou eens die gouverneur doet, Theresa, dan doen wij de verdediging van de kust.’
‘Deal! Hand erop!’ Theresa May greep Poetins hand en kneep er krachtig in.

 

Tecla was de vorige dag ongemerkt bij het eiland van het landhuis beland. De menigte stond er nog altijd, maar de meeste mensen maakten een uitgebluste indruk. Megan Torenhoog stond nog altijd op de laadklep. Zij bleek onvermoeibaar. Ongelooflijk, dacht Tecla, dat had ik nooit achter haar gezocht, die vergadertijger toch. Zo zie je maar, je kende nooit iemand echt.
Het zou onmogelijk zijn om het eiland via de ophaalbrug te bereiken. Ze zou een tunnel moeten graven. Nu was ook Tecla niet gezegend met een technisch talent, dus ze had geen idee waar ze zou moeten beginnen. Het water van de gracht was behoorlijk diep en die tunnel moest niet net instorten als zij erdoor kroop. Ze zou natuurlijk ook kunnen zwemmen, maar het nadeel was dat iedereen dan zag wat ze deed. En hoewel de mensen niet overkwamen alsof ze erg daadkrachtig zouden optreden, wist je zulke dingen maar nooit. De mensen, vooral die van het Verzekerd Gebied, waren erg volgzaam.
Omdat ze niet wist wat ze anders moest doen, begon ze met haar blote handen te graven in een straat vlak achter het cordon. Daar kon ze niet gezien worden.

Na twee uur graven was ze nog niet erg opgeschoten. Iedereen zou allang dood zijn, voordat ze eindelijk die tunnel klaar had. Ze had hulp nodig. Maar van wie? Geert en Hadassa waren net zo onhandig als zij, daar had ze niets aan. Misschien moest ze het eens in de haven proberen.
Ze staakte haar noeste arbeid en reed met haar Mercedes het Verzekerd Gebied uit. De wacht stond er niet meer. Hij had gisteren zeker zijn warme hap niet gekregen.

 

Ook Trump werd moe van zijn arbeid. Hoewel hij al weken aan het bouwen was, was er nog steeds geen muur. Nog niet eens iets wat erop leek: er lagen wat stenen op elkaar en er lag een hoop stenen om mee te bouwen. Dat was alles.
Zijn perschef, Sarah Huckabee, vertelde steevast op de conferenties dat de president grote vorderingen maakte en dat hij een voorbeeld was voor alle Amerikanen die hun land liefhadden. Niemand geloofde haar en soms werd ze daar kwaad om. Dan schold ze een journalist uit of ze liet hem uit de zaal verwijderen. Ze had zo vaak gezegd hoe succesvol de president was in alles wat hij aanpakte, dat ze het zelf geloofde. Ze hoefde niet eens meer te liegen en dat ging haar steeds gemakkelijker af.

‘Ik kan niet meer,’ verzuchtte hij, toen de zon op het hoogst stond.
‘Kom dan mee naar huis,’ zei Melania, die die dag weer eens was komen kijken. De meeste tijd bracht ze door in Parijs, waar ze het geweldig naar haar zin had. Elke dag flaneerde ze over de Champs Elysees, waar ze mooie winkels hadden. Kisten vol kleding en juwelen waren al naar de Verenigde Staten geweest. Soms twijfelde ze eraan of ze er goed aan had gedaan om met Donald Trump te trouwen. Ze had vanaf de eerste dag een enorme hekel aan hem gehad: hij was onbeschoft, ruw en wreed. Er zat geen greintje beschaving in die man. De ruwste boer in haar geboortedorp had nog meer klasse dan dit Rijkeluiszoontje. Maar hij was rijk en als ze met hem trouwde, kon ze haar ouders naar de Verenigde Staten halen, waar ze het beter zouden hebben. Vooral omdat ze ze af en toe wat kon toestoppen. En hij is al oud, had ze bedacht, misschien valt hij op een redelijke leeftijd dood neer door een hartaanval, want hij is een opgewonden standje.
Hij bleek echter oersterk. En hoe hij ook fastfood at, met vette sauzen en al, hij bleef overeind. Jammer dat hij niet dronk. Ze had vaak genoeg geprobeerd om hem over te halen om toch eens een glaasje wodka te nemen, maar dat had hij geweigerd. Het was een opoffering, zeker nu hij maar bleef leven en ook nog eens president was geworden, maar zij, en haar familie, kreeg er veel voor terug.
‘Het is de pers die me tegenwerkt,’ sprak Trump. ‘Ze schrijven maar dat ik niet opschiet en dat mijn plan faalt, maar ik bouw en ik bouw en de muur is bijna klaar! Ik zal hem volgende maand officieel openen. Het zal rechtstreeks worden uitgezonden.’
‘Dat is goed, Donald. Kom nu maar mee. Als president moet je af en toe toch aanwezig zijn in het land.’
Donald Trump veegde het stof van zijn kleren en liet zich vervoeren naar Airforce One.

 

 
Cecil Benoordenhout keek naar de beelden van de bewakingscamera’s. De uitgebluste mensen stonden daar nu al dagen, terwijl hij had verwacht dat ze het geen middag zouden volhouden. Megan ging nog steeds tekeer. Hij had zich niet zo moeten laten gaan. Nog jaren had ze van nut kunnen zijn, als hij maar heel even zijn mond had gehouden. Maar ja, dan had ze hem niet moeten bellen. Tijdens het eten notabene.
Hij nam nog een slok van zijn cognac en stak een sigaar op.
‘Henry, wat eten we vanavond?’ riep hij.
‘Er is alleen nog rosbief, meneer. Groenten zijn er nog wel, maar het vlees is bijna op. En de cognac ook.’
‘Wát? Je zei laatst dat er nog voor weken voorraad was! Hoe moet dat nou? Als dit nog langer duurt, kan ik straks op droog beschuit gaan zitten knabbelen. Ik eis dat je die lui daar wegjaagt.’
‘Dat kan ik niet, meneer. Ze zijn met heel veel. Ze zullen niet naar me luisteren.’
‘Wees een man, Henry! Hup, naar buiten en zeg dat ze vertrekken.’
Henry stond in tweestrijd. Hij wilde echt niet oog in oog komen te staan met die menigte daarbuiten, maar een opdracht van de baas kon hij niet weigeren. Er zat dus niets anders op dan te gaan, ook al zag hij er nog zo tegenop.

De mensen aan de andere kant van de gracht zagen Henry verschijnen in de poort bij de ophaalbrug.
‘Daar heb je de eerste!’ riep Megan Torenhoog. ‘Grijp hem! Hij zal ons naar de rest leiden.’
Maar niemand maakte aanstalten om in beweging te komen. Mensen keken elkaar aan en naar anderen of die soms iets gingen doen, maar niemand bewoog.
‘Ik kan niet tegen zo’n maffiavent op,’ zei een jonge vrouw tegen de man die naast haar stond. ‘Daar ben ik niet voor opgeleid. Ik doe altijd cardio in de fitness, geen krachttraining. Voor je het weet, ben je dood als je zo’n type aanraakt.’
‘Ik mag dan een man zijn, ‘antwoordde haar buurman. ‘Maar ik zie het echt niet zitten om in mijn eentje die man te gaan halen. Zijn collega’s staan vast vlak achter hem om iedereen neer te knallen die in de buurt komt.’
Henry bekeek de menigte. Zijn angst nam wat af toen hij zag dat het allemaal keurig geklede kantoormensen waren. Enigszins verfomfaaid wel, na dagenlang op wacht staan zonder eten en drinken, maar toch nog altijd mensen die je er zo kon uitpikken, mensen die in het Verzekerde Gebied thuishoorden.
‘Jullie moeten weg,’ begon hij. Hij probeerde luid te spreken, maar dat ging hem slecht af. In het landhuis moest hij zo stil mogelijk zijn werk uitvoeren. Het ging niet om hem. Het ging om de baas.
‘Jullie moeten hier nu weg. Jullie versperren de doorgang.’
‘Pak hem!’ riep Megan Torenhoog nog een keer. ‘Hij is in zijn eentje! Actie, mensen, en dit is een bevel! Wie nu niet naar die vent toeloopt, krijgt een aantekening.’
Heel voorzichtig liepen twee mannen op Henry af. Die schrok zich wezenloos en maakte dat hij naar binnen kwam. De poort sloot hij achter zich af met vijf grendelsloten.

‘Het is niet gelukt, ze willen niet,’ zei hij tegen Cecil Benoordenhout.
‘Je bent toch ook een kwast, Henry. Ik kan niks aan je overlaten. Maar goed, we zullen moeten afwachten. En ik moet gaan bedenken wat we dan kunnen doen. Ga jij maar koken. Dat kun je tenminste wel goed.’

 

Tecla parkeerde de Mercedes op de kade en stapte uit. Hier zou ze toch wel wat stevige jongens kunnen vinden die haar konden helpen.
Onmiddellijk viel haar blik op de Engelsen, die waren gekleed in zeventiende-eeuwse kostuums. Theresa May droeg een soort piratenkostuum. Ze was met Poetin in gesprek, die van zijn paard was afgestapt.
Hier moest ze wat mensen kunnen vinden.
‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze toen ze de groep was genaderd. ‘Ik zoek een paar stevige kerels die mij kunnen helpen bij het graven van een tunnel. Die hoeft niet lang te zijn, maar wel diep, want hij loopt onder een gracht. In het Verzekerd Gebied hebben we een probleem met ordehandhaving, en dat probleem moet worden opgelost.’
Theresa May had het gehoord.
‘Zie je nou wel, Vladimir? Als je het vanaf het begin goed aanpakt, is de lokale bevolking blij met je hulp. Al dat gezeur over kolonialisme sinds de helft van de vorige eeuw..Dat heeft er alleen maar voor gezorgd dat eenvoudige volken zonder onze leiding kwam te zitten en moet je zien wat voor chaos dat geeft.’
Ze gebaarde naar drie van haar matrozen, mannen van tegen de twee meter lang en met spieren als dikke touwen. Op zich was dat verbazingwekkend in het licht van de Britse voedseltekorten, maar het is een feit dat schaarste niet eerlijk wordt verdeeld over de mensen. Nee, sommige zullen meer uit de korf weten te pikken dan anderen. En Theresa May mocht dan gek zijn, achterlijk was ze niet toen ze haar mensen had gerekruteerd voor haar vloot.
De matrozen, nog in hun ouderwetse kostuum, stapten in de Mercedes en Tecla zette koers naar het landhuis.

 

De kamers in het hotel van Geert waren allemaal dubbel bezet. Niemand kon nog een kamer alleen krijgen. Alle gasten moesten een tweede bewoner accepteren. Dat ging niet zonder morren, maar ze hadden geen keuze: onderdak en dan met meer op een kamer, of in de open lucht slapen.
De laatste tijd kwamen er steeds meer mensen uit het Verzekerd Gebied. Sommigen ontvluchtten hun maatschappelijke taak en anderen waren uit het cordon rondom het landhuis geslopen. Geert was druk met het onderwijzen in het vergaren van creditpoints, maar daar stond tegenover dat hij er ook veel binnenhaalde.
Onder de nieuwe bewoners was de laatste wacht, die na een lange nacht slapen zat uit te rusten op het terras.
‘Het is geen doen,’ vertelde hij aan een man, die CEO-interim bij een van de banken was geweest. ‘Ik stond daar maar, en ik stond daar maar. Er kwam niemand langs. Ja, op het laatst wilden er wel mensen uit, maar dat mocht dan weer niet. Ik kon het niet meer volgen. Toen ik daar dagenlang in mijn eentje stond, zonder warme hap, was het voor mij wel klaar. Ik ga niet meer terug. Eerst een beetje vakantie vieren en dan zie ik wel wat ik doe.’
‘Ik denk dat ik hier een bank ga beginnen,’ zei de ex CEO. ‘Een bank helemaal van mezelf. Dan moet eerst de geldeconomie weer een beetje op gang worden gebracht, want zoals ze het hier doen, is belachelijk, dat brengt natuurlijk niets in het laatje. Zo is er geen groei.’
‘Hou toch eens op met die windhandel, man,’ zei Geert, die in de deuropening had staan te luisteren. ‘Ga iets doen! We hoeven helemaal niet te groeien. Iedereen doet wat hij kan en krijgt wat hij nodig heeft. Zo moeilijk is dat niet. Kijk toch om je heen: je ziet toch hoe tevreden de mensen hier zijn.’
‘Ik zou dat eerder gelaten noemen. Eens kijken: als we de huizenprijzen nu eens flink omhoog doen en dat kan door een paar wijken af te breken, dan moeten ze de hele dag werken en dan willen ze ook wel sparen voor hun oude dag.’
Geert schudde het hoofd.
‘Ik begin te begrijpen waarom die Bolsjewieken van honderd jaar geleden herscholingsprogramma’s hadden. Jullie zijn onverbeterlijk.’
Hij liep naar binnen om het gastenboek bij te werken, want er was veel verloop in het hotel.

 

XI
Soms loopt het Nanoverhaal vast. Gelukkig gebeurt dat niet elk jaar, maar deze keer is het ook wel zo. Want wat zou er nu moeten gebeuren? Moet ik al die zombies, die maar bij die gracht blijven staan, laten verzuipen? Komt Cecil om van de honger? Krijgt Megan de wraak waar ze zo naar hunkert? En wat zullen de Engelsen doen, die na Brexit weer hun toontje mee willen zingen in de wereldeconomie. Dat ze er niks mee opschieten om Nederland te koloniseren, is wel duidelijk, want dat land staat voor een deel op instorten en voor het andere deel gaan ze gewoon hun gang, buiten de gebruikelijke en ingesleten geldeconomie om.
Met het hotel van Geert valt ook niet veel te beginnen. In die kamers slapen nu meerdere mensen, en een flink deel van hen is het Verzekerd Gebied ontvlucht, maar wat gaan die doen? En doet het er wat toe wat ze gaan doen? Mij interesseert dat niet zoveel. Evenmin wil ik gaan beschrijven hoe Tecla die tunnel gaat graven en wat ze zal doen, als het haar lukt om het landhuis binnen te dringen.
Tijd voor een flinke sprong in de tijd dus. Tijd, niet voor niets een veel gebruikt woord.

 

Het was het jaar 3000. Honderden jaren waren voorbijgegaan sinds de Apocalyps, die nog altijd werd onderwezen in de onderwijsinstituten, net zoals de Pestepidemie van de veertiende eeuw nog een boeiend onderwerp was.
In het jaar 2525 werd de wereldbevolking getroffen door de gevolgen van het broeikaseffect, nog zwaarder dan in de eeuwen daarvoor, want het was al even bezig natuurlijk. Het was niet verwonderlijk dat het mis ging, want ook al was al lang duidelijk, dat de aarde opwarmde, de juiste maatregelen werden niet genomen. Misschien konden de mensen daar niets aan doen. Dat ze vanaf de eenentwintigste eeuw steeds vaker werden getroffen door orkanen en overstromingen was wellicht nu eenmaal het natuurlijk verloop van de dingen.
Maar in 2525 was het erger geweest dan ooit en je zou kunnen stellen dat de wereld was vergaan. Vanuit het perspectief van de mensheid tenminste. Die stierven namelijk bij bosjes door bosbranden, overstromingen, orkanen, vulkaanuitbarstingen, honger en, als klap op de vuurpijl, een bijzonder dodelijke epidemie. Er was niets tegen te beginnen. Hele samenlevingen veranderden eerst in een anarchistische chaos, en vervolgens verdwenen ze. Aan het einde van 2525 werd nergens Oudejaarsavond gevierd. Er viel niets te vieren, want de mensheid was bijna compleet uitgeroeid.

Maar niet helemaal. De mens is een sterke soort en is rampen al vaker te boven gekomen. Een paar duizend mensen overleefden dus wel. Die woonden verspreid over de aarde en ze wisten niet van elkaars bestaan, want de communicatie was uitgevallen. Logisch, er waren geen mensen meer die internetverbindingen of televisiekanalen konden bemannen.
De handel was stilgevallen, want er viel niets meer te verhandelen. Producten werden niet meer gemaakt, landbouwgronden lagen te verpieteren en er was geen manier om ergens wat te bestellen.

Nederland was niet geheel overstroomd, maar de kustlijn was een behoorlijk stuk opgeschoven naar het Oosten, zo ongeveer tot aan de Utrechtse Heuvelrug. Van overbevolking was geen sprake meer. Misschien leefden er nog een paar honderd mensen, misschien nog minder. Onderzoekers van de dertigste eeuw konden het daarover niet eens worden.

Na de Apocalyps likte de mensheid haar wonden. Zo goed en zo kwaad als het ging, begonnen mensen her en der voedsel te verbouwen, probeerden ze de kinderen te onderwijzen en herbouwden steden in gebieden die minder waren getroffen dan andere plekken.
Zo tegen 3000 was er sprake van enige welvaart, zij het dan dat mensen nu wisten dat ze niet al te gretig gebruik moesten maken van wat de aarde hen bood.

Op een mooie dag zaten er twee mensen aan het strand. Omdat het warm was, waren ze niet gekleed, want dat was de gewoonte niet meer. In koudere perioden hulden mensen zich nog wel in stoffen die wat op katoen leken, maar die werden gemaakt van hennep en van de niet eetbare delen van tarwe. Maar niemand kwam op het idee om wat aan te trekken als het warm genoeg was. De evolutie gaat best snel, vooral na een crisis, en zo kwam het dat de mensen van 3000 meer haar op hun lichaam hadden dan hun voorouders van de eenentwintigste eeuw. Een soort vacht, zeg maar, al leken ze nog niet op hun nog vroegere voorouders, de mensapen.
‘Een onderzoek doen naar de verdwenen gebieden, dat is mijn droom,’ zei Maria 4. ‘Het moet mogelijk zijn om meer te weten te komen over de verzonken steden in het Westen.’
‘Ach,’ Maria 7 liet wat zand tussen haar vingers glijden. ‘Waarom zou je dat doen? Misschien hebben die gebieden nooit bestaan. Volgens mij is het allemaal folklore, een verhaal om ons ontstaan te verklaren.’
‘Het schijnt dat ze zelfs naar de ruimte gingen,’ Maria 4 keek dromerig voor zich uit. ‘En ze verplaatsten zich in snelle voertuigen, je kon overal naar toe.’
‘Waarom zou je overal naar toe willen? Hier is het niet anders dan elders. De zon komt op, de zon gaat weer onder. Je wordt geboren en dan ga je weer dood. Een eeuwige cirkel en die is overal hetzelfde.’
‘Jij bent zo simpel soms, Maria 7. Menselijkheid is toch ook nieuwsgierig zijn, naar wat er kan, naar wat er is geweest.’
‘Nieuwsgierigheid levert niks op. Je ding doen, de oogst binnenhalen als die rijp is, een kind krijgen als er een nodig is, eten als je trek hebt, dat is alles waar het om draait.’
‘Er moet meer zijn. Ik wil mijn vleugels uitspreiden. Ik denk dat ik op reis ga. Ik denk dat ik zelf de wereld ga ontdekken. Ik kan moeilijk naar de bodem van de zee zwemmen om de verzonken gebieden te vinden. Dus ik ga medestanders zoeken.’
‘Je bent gek, Maria 4. Jij bent altijd al een aparte geweest. Altijd maar vragen, waarom dit, waarom dat. Ik begrijp dat niet.’

 

Maar hoewel initiatief in de gemeenschap van Maria 4 niet werd aangemoedigd, liet ze zich niet van haar plan afhouden. ’s Avonds, bij de gemeenschappelijke maaltijd op het dorpsplein, kondigde ze aan dat ze zou vertrekken en dat ze niet wist wanneer ze terug zou keren. Of ze wel zou terugkeren.
De mensen keken haar verbaasd aan. Nog nooit was er iemand vertrokken uit het dorp. Niemand was ooit op zo’n idee gekomen.
‘Je wilt de wijde wereld in,’ constateerde Maria 1, de dorpsleider. ‘Van een voorbijganger heb ik ooit gehoord dat er meer mensen zijn die dat doen. Ze werden bevangen door dezelfde onrust en nieuwsgierigheid als jij en gingen op pad. Ik vind het vreemd, maar we zullen je niet tegenhouden. Wie weet is het ergens goed voor. Voor iets wat we nu nog niet kunnen weten.’
‘Dank je, Maria 1,’ zei Maria 4. Hoewel ze zich door niets zou laten weerhouden, was ze blij met de goedkeuring van de dorpsleider. ‘Ik vertrek morgen.’
‘Laten we dan wat voedsel voor je inpakken, want het kan even duren voordat je dat vindt.’

 

Toch was niet alles verdwenen in de verzonken gebieden, maar in deze tijd wisten de groepen mensen nu eenmaal niet van elkaars bestaan. Er was geen televisie en al helemaal geen internet. Op de plek, waar vroeger het Verzekerd Gebied was geweest, was nog altijd een klein eiland en daar woonden ongeveer honderdvijfentwintig mensen. Ze leken op elkaar, want inteelt is troef natuurlijk, met zo weinig mensen. Ze waren bleek en glibberig, kort en vierkant, ze hadden dikke lippen en grote oren. Een soort vachtje hadden ze niet ontwikkeld, ze waren helemaal kaal, ook hoofdhaar hadden ze niet. Omdat ze midden in zee leefden, hadden ze last van wind en kou, van waterkoude. Zo goed en zo kwaad als het ging, hadden ze hutten gebouwd van gedroogd zeewier en klei.
Nooit waren ze op het idee gekomen om iets te verbouwen. Elke dag gingen ze uit vissen en eigenlijk was er niet meer nodig, want het nagenoeg verdwijnen van de mensheid had de visstand weer behoorlijk op peil gebracht.
De kunst van het schrift hadden ze niet weten te behouden, deze nazaten van de geprivilegieerde klasse van het Verzekerd Gebied van weleer. Ze konden lezen noch schrijven en omdat ze niet eens wisten wat dat was, misten ze het niet. Ze hadden geen schrift nodig, want met zo weinig mensen kon alles mondeling worden afgehandeld.
Verhalen vertelden ze elkaar ’s avonds, bij een vuurtje. Hoe ze vuur moesten maken, hadden ze wel uitgevonden. Dat moest ook wel in zo’n kil gebied. Anders hadden ze het vast niet overleefd. De meeste verhalen, die vooral werden verteld door de ouderen, geloofden ze. Zo ook het verhaal over hun ontstaan: ooit, lang geleden, was er een groot zeemonster geweest, dat alle vis opvrat. Op een dag was dat monster misselijk geworden en was gaan braken en braken. Uit de nog levende voedselresten waren mensen ontstaan en het monster was aan zijn misselijkheid bezweken, zodat de vissen zich weer konden vermenigvuldigen en de mensen tot voedsel dienen.  Hoewel het niet zo’n prettig monster leek en het niet zo eerzaam was om te zijn ontstaan uit een plak kots werd het monster vereerd op de kortste dag van het jaar. Dan kwamen de eilandbewoners bijeen en zongen ze liederen, een monotone dreun die tot diep in de nacht doorging.
Maar, zoals het altijd gaat als ergens mensen zijn, was er in het jaar 3000 één bewoner die toch weleens wat meer wou zien van de wereld, die wilde weten wat er achter al die wateren was, want dat de wereld daar zomaar ophield, betwijfelde ze.

XII
Na deze korte uitstap naar de verre toekomst, waaruit maar weer gebleken is dat het er allemaal niet zoveel toe doet, omdat het hoe dan ook fout afloopt, richten we ons weer tot het heden, dat wil zeggen tot ergens de jaren twintig van de eenentwintigste eeuw.
Tecla was inmiddels aan het graven, samen met de stevige Britten. Het was een heel gedoe, want de aarde was vochtig, het grondwater stond hoog en de gracht was diep. Het eerste deel van de tunnel ging steil naar beneden. Er was te weinig ruimte om het iets mensvriendelijker te doen.
Op dit moment waren Tecla en haar Britten onder het midden van de gracht. Ik hoop maar dat het plafond het houdt, dacht Tecla. Want ze wist dat ze niet snel naar boven zou kunnen komen, mocht er zoiets gebeuren.
De Britten hadden mijnwerkerslampen, wat best koddig stond op hun Zeventiende-eeuwse kostuums. Die pofbroeken met strakke kousen eronder zaten niet erg lekker. Overalls of stevige werkbroeken waren handiger geweest. Maar ja, die waren niet te vinden in het Verzekerd Gebied. Toen de Buitengebieders nog kwamen werken daar hadden ze altijd hun eigen werkkleding meegenomen. Die werden daar vervaardigd. In het Verzekerd Gebied werd niets geproduceerd. Daar huisden alleen bedrijven die in wind handelden. Aandelen stegen in prijs of ze daalden weer, vage financiële producten vertegenwoordigden enige waarde, maar die waarde kon zo weer verdwenen zijn, want er stond niets tegenover dat nuttig was of verkocht zou worden. Hun goederen betrokken de VG-ers uit het Buitengebied en ze vroegen zich nooit af of die stroom door zou kunnen gaan, als al die bubbels zouden worden doorgeprikt. Ze dachten dat ze onkwetsbaar waren, want ze waren rijk en zoals het er nu naar uitzag, werden ze steeds rijker.
Dus daarom moesten de Britten doorgraven in hun onhandige kleding. Ze waren noeste werkers en ze schoten lekker op. Tecla wist dat het zou gaan lukken.
Maar wat doe ik daar als ik er eenmaal ben, dacht ze. Ik had vandaag een goede ingeving, maar die ben ik weer kwijt. Ja, ik moet weten wie die Cecil is en wat hij doet op dat hermetisch afgesloten eiland. Er deugt iets niet, en ik moet uitvinden wat er niet deugt.
Voorlopig moesten ze maar even doorgraven.

 

Cecil Benoordenhout wist niets van dit alles. Hij waande zich nog veilig in zijn landhuis, al begon hij zich wel zorgen te maken over de bevoorrading. Als die gek van een Megan de belegering vol wist te houden, zou dat een probleem worden. Aan Henry had hij niets. De man deed weliswaar nauwgezet zijn werk, maar als het eropaan kwam een vuist te maken, liet hij het afweten. Misschien moest hij hem dat maar niet kwalijk nemen. Alleen kwam het nu verdomd slecht uit. Als dit zo doorging, zou het er nog van komen dat hijzelf het eiland zou moeten verlaten, en dan was alles afgelopen. Maar Megan was een slappeling, ze zou het vast snel opgeven.

Megan Torenhoog werd aangevuurd door haar haat voor Cecil. Al nachten had ze niet geslapen en ze bleef maar staan op die laadklep. Normaal gesproken zou ze allang ingestort moeten zijn, maar dat was niet gebeurd. Ze voelde zich energieker en daadkrachtiger dan ooit.
‘Blijf alert!’ bleef ze roepen. ‘Die misdadigers zijn erop getraind om mensen te misleiden, voordat je het weet smokkelen ze zichzelf uit het cordon.’
De brave burgers van het Verzekerd Gebied, die het zo goed hadden en die nooit iets anders hadden gedaan dan op kantoren zitten en vergaderen, waren minder bevlogen dan Megan. Zeg maar, helemaal niet bevlogen. Ze hadden te leiden van het gebrek aan slaap en voedsel. Ze hielden het almaar staan en kijken naar de gracht en wat erachter zat niet vol. Steeds meer mensen slopen ertussenuit en vluchtten naar het Buitengebied. Megan Torenhoog had niets in de gaten en de burgers gingen haar niet wijzer maken dan ze was.
De kantoren bleven onbemand. Dat maakte helemaal niets uit, want echt werk werd daar toch niet gedaan. Het was alleen een raar gezicht dat de straten niet waren gevuld met mensen in dure pakken en mantelpakjes, dat de lichten uit waren, dat er geen beeld op de computerschermen was want die stonden ook uit.
De vervuiling sloeg wel toe. De maatschappelijke taken werden ook niet meer uitgevoerd en daar had het Verzekerd Gebied van te lijden. Stof dwarrelde overal, afval begon te rotten, etenswaren bedierven en er viel van alles uit, zoals de aircosystemen, want die werden niet meer onderhouden. Ratten en andere diersoorten hadden vrij spel: honderden renden ongestoord door de straten, de wooncomplexen en de kantoren. Het leek wel of ze een communicatiesysteem hadden waarmee ze hun soortgenoten uit andere gebieden konden oproepen, want elk uur nam hun aantal toe.

 

Donald Trump was weer thuis, in het Witte Huis. Hij lag op bed naar Fox News te kijken, terwijl hij drie Big Macs verslond. Na alle nieuws over hoe de pers hem onheus bejegende, over hoe links en communistisch de New York Times was, volgde er een item over het buitenland.
Vanuit een helikopter werd getoond hoe het landhuis, waar hij nog niet zo lang geleden een paar aangename dagen had doorgebracht, belegerd werd.
‘Een schande!’ riep hij met volle mond uit. ‘Melania! Kom eens kijken wat ze doen in dat rare land daar. Het is een grof schandaal. Een eerlijke, hardwerkende man wordt daar met de dood bedreigd. Daar moeten we iets aan doen.’
Melania reageerde niet, want ze zat in Trump Tower. In dat appartement voelde ze zich beter thuis dan in het Witte Huis, met al die hielenlikkers die daar rondliepen en die haar nooit met rust lieten. Ze hield van winkelen op 5th Avenue, de drukte op Manhattan en het uitzicht vanuit haar woonkamer. Daar kwam nog bij dat ze liever niet al te dicht in de buurt van haar echtgenoot was. Die maar niet doodging. Die gek die gedacht had dat hij president kon worden. Toen hij had verteld, dat hij zich kandidaat zou stellen, had ze zich niet meteen zorgen gemaakt. Zo gek zouden de Republikeinen toch niet zijn dat ze hem zouden kiezen? Maar dat gebeurde wel. Tijdens de verkiezingen had ze op Hillary Clinton gestemd en Donald had dat gezien. Wekenlang had hij nauwelijks tegen haar gesproken en als hij wel wat zei, waren het woorden als suffe stoephoer, smerige immigrant of uitvreter.
Dus Trump praatte tegen de muur. Medewerkers in het Witte Huis bleven ook zoveel mogelijk uit de buurt. Ze deden wat ze officieel moesten doen en waar bij andere presidenten de mensen zich verdrongen om in Oval Office te komen, moesten mensen nu bijna gedwongen worden om daarbinnen te gaan om de president in te lichten.
Het bleef dus stil, hoe hard Donald Trump ook riep.
‘Stelletje sukkels,’ mompelde hij. Het werd tijd dat hij zijn vriend Vladimir Poetin belde. Die zat daar toch al met zijn marine en hij zou die belegeraars wel een kopje kleiner maken en hun grote vriend Cecil Benoordenhout bevrijden.
‘Hoi Vladimir, met The Donald! Zeg, heb je gehoord wat voor een chaos het is bij Cecil? Hij wordt bedreigd door dat mens. Je moet er wat aan doen. Ik stuur wel wat GI’s, als jij nou eens een paar van die marine jongens die kant opstuurt…’
‘Geen sprake van, Donald. Ik heb andere plannen met mijn Marine. Laat dit land zijn eigen boontjes maar doppen. Wij nemen het toch wel in. De Britten zijn spontaan komen opdagen om dat voor mij op te knappen, dus ik hou mijn jongens lekker fris voor het grote werk.’
‘Dat valt me tegen. En Cecil dan? Die kan weleens het slachtoffer worden van die muiterij daar.’
‘Cecil interesseert me niet. Hij was nuttig, maar als hij zijn eigen mensen niet in toom weet te houden, is hij dat niet langer meer. Ik heb hem al opgegeven. Zou jij ook moeten doen. Dag, Donald!’ Poetin hing op zonder Trumps groet af te wachten.
Een tijdlang keek Donald Trump naar zijn mobieltje, alsof hij niet kon geloven wat hem zojuist was overkomen. Poetin, zijn beste vriend, iemand met wie hij zoveel gemeen had, liet hem gewoon stikken. Dat kon hij niet op zich laten zitten. Hij mailde Sarah Huckabee dat hij de volgende ochtend een persconferentie wilde geven.

 

Tecla kwam boven de grond op het eiland. Er stonden veel bomen en de overkant van de gracht kon ze niet zien. Ze liep naar het landhuis, dat er groot en stil bij lag. Gigantisch was het: er moesten daar zeker honderd kamers zijn en niet van die kleine kamertjes waar je je kont niet kon keren, nee, flinke kamers die heel goed als permanente woning zouden kunnen dienen.
Ze had verwacht dat er bewaking zou staan. Kerels van twee meter lang, in iets te strakke blauwe pakken, die voortdurend in de revers van hun jasje stonden te praten. Maar er was niemand bij de ingang. Vreemd. Als die Cecil zou goed verborgen moest worden gehouden, zou je denken dat ze daar dan ook hun best voor deden.
De ingang zat niet eens op slot. Ze kon zo naar binnen. Ook in de gigantische hal waar ze terechtkwam, was het stil. Alleen aan de properheid kon ze zien dat dit huis wel degelijk werd bewoond. Ze liep verder en kwam uit bij een deur, die toegang gaf tot een gigantische zaal. De balzaal zou dat wel zijn.
De haard brandde er, hoewel het bloedheet was en in het midden stond een grote eettafel, waaraan een man van enorme omvang zat. Hij moest zeker driehonderd kilo wegen en het was een wonder dat hij in staat was om te zitten. De tafel stond vol met gebraad, groenten, sauzen en salades en de man at en at.
Ze liep naar hem toe.
‘U moet Cecil zijn, een kennis van onze president,’ zei ze.
De man schrok op en liet zijn lamsbout uit zijn handen vallen.
‘Hoe komt u hier,’ bracht hij uit. ‘Niemand die ik niet heb uitgenodigd mag hier komen. En knap stom is het ook, want nu moet ik u laten doden.’
Tecla ging erbij zitten.
‘U vindt het niet erg als ik een bordje sla neem met een broodje erbij? Ik heb hard gewerkt de afgelopen uren en ik heb honger.’ Zonder zijn antwoord af te wachten, schepte ze iets van de salade op een bordje en sneed een stuk brood af.
‘De brutaliteit!’ riep Cecil uit. ‘Dat gaat hier maar gewoon zitten schransen alsof het niets is! Jij bent vast een van die muiters van buiten. En wat kom je doen?’
De salade was heerlijk. Als al dat eten zo lekker was, kon Tecla zich goed voorstellen dat deze man niet kon stoppen met eten.
‘Dat weet ik niet. Allereerst wilde ik weten wie u bent. Er is iets vreemds aan de hand, maar het fijne weet ik er niet van.’
‘Hoe bent u hier binnen geraakt? Het is onmogelijk om die gracht door te zwemmen. Er zitten krokodillen in. En piranha’s. U had aan stukken gescheurd moeten zijn.’
‘Ik heb een tunnel gegraven. Dat was even ploeteren, maar dankzij de hulp van een paar Britten is het gelukt.’
‘Een tunnel? Door dat moeras? Dat lijkt me onmogelijk.’
Cecil Benoordenhout veegde het vet van zijn kin en dacht na.
‘Maar als u hier binnen kunt komen, is het dus ook mogelijk om naar buiten te gaan. Ik kan Henry boodschappen laten doen,’ sprak hij verheugd.
‘Dat zou theoretisch mogelijk zijn, maar eerst het verhaal: wie bent u en wat doet u hier?’
‘Een brutaal nest, dat is wat jij bent. Zeker uit het buitengebied? Daar zijn ze allemaal hondsbrutaal. En stronteigenwijs. Geven we ze werk en dan komen ze niet.’
‘Aha. U heeft dus met het Bestuur te maken. En met Megan Torenhoog. Dat dacht ik al, maar ik wilde het graag bevestigd zien. Vertel op, of ik ga de tunnel dichtgooien. Van de andere kant, welteverstaan. Megan Torenhoog is u aan het uithongeren. Dat moet het zijn.’
‘Niet de tunnel dichtgooien! We zijn bijna door onze voorraden heen!’
Megan liet haar blik dwalen over de tafel.
‘Dat valt nog wel mee, zo te zien. Van wat hier op tafel staat, kunnen tien mensen meer dan een week eten. Kies maar. De tunnel dicht of je verhaal.’
‘Mag ik dan eerst mijn boutje opeten? Dat is van een geweldig soort lammeren, komen helemaal uit Australië, waar ze nog weten hoe je schapen moet fokken.’
Tecla knikte dat het in orde was. Cecil Benoordenhout kloof zijn lamsbout kaal.
‘Nu goed. Voor ik aan de volgende gang begin, zal ik je mijn verhaal vertellen. En dan stuur ik Henry naar de tunnel. En dan moet ik je doden. Of bij ons opnemen, daar ben ik nog niet uit. Jij hebt wel iets pittigs.’
Hij leunde achterover en begon:
‘Lang geleden, toen ik nog jong en slank was, was ik bevriend met Megan. Samen spraken we over hoe dit land ten onder ging aan socialisme en laksheid, aan inhaligheid van het schorremorrie en toenemende luiheid, aan zwakte en gebrek aan karakter. In vroeger eeuwen was dat zo anders geweest. Denk aan de VOC-tijd, toen wij heel Indië veroverden en daar prachtige handel dreven. Van zoveel ondernemingslust was nu geen sprake meer. Het land verkeerde in een crisis en niemand wilde dat inzien. Steeds meer winst werd er afgeroomd van succesvolle bedrijven, en zelfs het onderbrengen van kapitaal op eilanden hier ver vandaan loste dat niet op. De rijken, die hun vermogen door bloedbanden en eigen inzichten hadden verdiend, werden bedreigd. Alsof het onfatsoenlijk was om welgesteld te zijn, alsof het schorremorrie recht had op hetzelfde. Wij maakten ons zorgen. Veel mensen om onze zorgen mee te delen waren er niet. Wat moesten we doen? Het was duidelijk dat we de macht moesten overnemen, alleen zou dat niet lukken met een botte staatsgreep. De sukkels in dit land waren nogal gehecht aan dat belachelijke idee van democratie. Dus we maakten een plan: ik zou het bestuur op de achtergrond overnemen, terwijl Megan zich zou laten verkiezen tot premier. Zodra ze dat was, zou ze de monarchie afschaffen en president worden. En blijven. Misschien denk je dat dat moeilijk was, maar dat was het niet. Ik had toen al wel middelen, al was ik nog niet echt rijk. Het is verbazingwekkend hoeveel mensen bereid zijn om te doen voor geld. Dus het duurde een paar jaar voordat ons plan was uitgevoerd, maar toen stond het er ook. Ik wist dat ik een klasse nodig had die bevoorrecht was. Of zich in ieder geval zo zou voelen. Dus vandaar dat we het Verzekerd Gebied hebben opgebouwd, waar iedereen zijn natje en zijn droogje krijgt, waar iedereen de hele dag aan het werk was en ’s avonds ook nog was bezet door sport of dat soort dingen. En het Buitengebied zouden we gebruiken voor de productie, voor het onderbrengen van de arbeiders. Een tijdlang ging dat heel goed. De Buitengebieders kwamen netjes werken en gingen ’s avonds terug naar hun hutten in het Buitengebied. Ik had contacten met regeringsleiders van de hele wereld, die ons hielpen de stromen geld in de juiste richting te laten vloeien. Ik wist wel dat Megan nou niet het scherpste mes uit de lade was, maar ik dacht dat ik haar in de hand had. Het kwam me zelfs wel goed uit dat ze zo stom was, want zo zou ze altijd blijven doen wat ik haar vertelde. Maar het liep mis. De Buitengebieders bleven niet lang zo wanhopig en afhankelijk als in het begin. Ze gingen zelf huizen bouwen, ze gingen voor zichzelf dingen doen als horeca en scholen opzetten en, dat was het toppunt, ze schaften de geldeconomie af. Ik heb Megan meerdere malen gezegd dat ze daar een eind aan moest maken, als het niet goedschiks ging dan maar kwaadschiks. Maar ze bleef aarzelen en vergaderen. Steeds opnieuw vergaderen over hetzelfde en nooit kwam het tot flinke maatregelen die de misstanden voor eens en altijd zouden rechtzetten. Daar kwam nog bij dat die Buitengebieders helemaal niet meer kwamen opdagen! Dat vonden ze niet nodig en Megan, die oelewapper, stelde de verplichte maatschappelijke taken in. Ja, moet je vooral doen! Zo voelen mensen zich niet echt bevoorrecht natuurlijk, als ze na kantoortijd moesten gaan koken en schoonmaken. Ze zou alles verpesten, maar ik hield de kaarten voor mijn borst. Tot ze me even geleden erg irriteerde en ik dingen tegen haar heb gezegd, die ik niet meer kan terugnemen, maar die ik beter niet had kunnen zeggen.’
‘Het is ongelooflijk,’ zei Megan. ‘Een stiekeme graaimaatschappij! Het zou me niet moeten verbazen, maar dat doet het toch. Nou, ik denk niet dat je de boel nog kunt terugdraaien, Cecil. De geest is uit de fles en die stop je er niet zomaar in.’
‘Ik denk van wel en jij gaat me daarbij helpen.’ Cecil Benoordenhout nam een flink stuk rosbief en schepte daar een vette saus over.

 

In het Buitengebied was het nog altijd een rustige, zonnige zomer. Mensen zaten op terrasjes en flaneerden door de straten. De GI’s waren opgehouden met het achtervolgen van mensen en lieten hun wapens in hun legertenten.
‘Mij bevalt het hier wel,’ zei George. ‘Het is hier beter dan in Phoenix. Wat zou ik daar moeten doen als ik uit het leger ga. Ober worden. Of bij Wal-Mart werken. Hier kun je tenminste gewoon je gang gaan. Ik laat nu honden uit van mensen die overdag te ver weg zijn om dat te doen. Hartstikke leuk.’
Dwain knikte.
‘Het is hier geweldig. Veel beter dan in Irak of Afghanistan. Ik kan bijna niet geloven dat ik me naar dat soort gebieden heb laten sturen, waar je elk moment overhoopgeschoten kan worden.’
‘Maar we zeggen nog niks. Niet zolang ze de soldijen nog betalen. Dat is zo fijn nu: ik kan alles terugsturen naar huis.’ George knipoogde samenzweerderig.

In het hotel liep alles op rolletjes, ook al werd het steeds drukker. Geert had het pand naast het hotel gekregen en dat was nu ook ingericht als hotel. De mensen uit het Verzekerd Gebied moesten erg wennen aan het verdienen van Credit Points, want het bleek dat je die niet kon verdienen door te vergaderen op kantoren. Je moest brood bakken, zieken verzorgen, timmeren, monteren, al dat soort dingen. Omdat ze niet veel vaardigheden hadden aangeleerd, waren ze aangewezen op de eenvoudiger klussen, zoals de afwas doen in restaurants en beddengoed naar de wasserij brengen. Dat was zwaar werk.
‘Mijn rug is gebroken, ik ben totaal kapot.’ Hans Dingemans, in het Verzekerd Gebied executive foreign resets, had de hele dag post rondgebracht met een fietskar. Fietsen deed hij normaal gesproken alleen in het fitnesscentrum in het wooncomplex en dat was iets heel anders dan fietsen door de bloedhete straten.
‘Het went wel,’ zei Geert. ‘Nu doe je tenminste iets nuttigs, dat moet je maar voor ogen houden.’
Hans Dingemans dacht na. Had hij dan nooit iets nuttigs gedaan? Altijd was hij stipt half negen op kantoor, hij vergaderde de hele dag en tussendoor vond hij tijd om papieren te ondertekenen. Maar wat had er eigenlijk gestaan op al die papieren? En waar gingen die vergaderingen eigenlijk over? Meestal over hetzelfde. Iets met het vergroten van het marktaandeel, iets met de prijs van de aandelen van het concern. Altijd over hetzelfde. Had hij zijn leven vergooid? Een zwart waas van depressie trok door zijn hoofd.
‘Ik ben ik niksnut,’ zei hij somber. ‘Ik kan niks en het wordt nooit iets met mij. Ik verdien het niet dat ik leef.’
‘Kom, kom. Niet zo somber. Iedereen is een niksnut, want het heeft geen enkele zin dat we leven. Dus zolang je er desondanks toch bent, moet je het maar een beetje leuk maken. Ik ga een biertje voor je halen, daar knap je wel van op.’

 

De GI’s hadden naar huis geschreven dat ze nu op een prachtige plek waren en dat hun verloofden en ouders zich nergens zorgen over hoefden te maken. Ze zouden deze missie met gemak overleven en ze hadden het goed.
De families in de Mid-West waren daar blij om: jarenlang hadden ze in spanning gezeten. Hun zoon, man, verloofde of dochter, vrouw, vriendin kon elk moment sneuvelen en wat moesten ze dan. De fabrieken in die gebieden waren gesloten, mensen waren werkloos of ze hadden drie banen nodig om de eindjes nog een beetje aan elkaar te knopen. Die Trump had dan wel banen beloofd, en die kwamen er vast ook wel, maar niet in de kleine steden en dorpen in de Mid-West. De soldij van hun familie die in het leger was, was hard nodig.
En daar, aan de andere kant van de oceaan, had iedereen het goed. Je moest dingen met je handen kunnen en je hoefde niet elke dag tien uur te werken. Het duurde niet lang of mensen begonnen plannen te maken voor emigratie. Ze zouden naar hun jongens en meiden gaan en daar in het Paradijs leven. Dat was een stuk beter dan dat geploeter hier.
Omdat ze hun meubels en auto’s wilden meenemen, boekten ze plaatsen op zeeschepen, die anders voornamelijk vracht vervoerden. In het laadruim was het dus passen en meten, maar de reis zou niet heel lang duren, dus dat hadden ze er wel voor over.

Het eerste schip met Amerikaanse immigranten verscheen laat in de zomer voor de kust en alweer keek de Russische Marine de ogen uit.
Wat gebeurt er toch, zo vroegen ze zich af, wat komen al die burgers toch doen?

De Amerikanen werden liefdevol opgevangen, want na die zeereis waren ze er beroerd aan toe. Het valt niet mee om wekenlang te schommelen op volle zee als je dat niet bent gewend. Maar al na een dag waren ze voldoende hersteld om hun achtergebleven landgenoten te mailen dat ze ook moesten komen. Er was plaats genoeg en iedereen was welkom.

‘Mijn betovergrootouders waren ook immigranten,’ zei Hadassa tegen een van hen. ‘Mijn betovergrootvader kwam in zijn eentje. Hij moest werken bij de Hoogovens. Lange uren, zwaar werk, maar hij had tenminste werk. Twintig jaar later kwam zijn gezin over. Gemakkelijk is dat niet geweest. Ik hoop voor jullie dat ze niet weer Xenofoob worden hier, want daar hebben ze nog weleens een handje van. ‘
‘Ach,’ bracht Geert er tegenin. ‘Het Buitengebied is flexibel. Dat kan naar behoefte worden uitgebreid zodat er plaats is voor iedereen. Straks is de hele wereld een Buitengebied en dan kunnen we wonen waar we willen, zelfs weer in de Verenigde Staten.’

 

Zodra Cecil Benoordenhout kenbaar had gemaakt, dat hij wilde dat Tecla hem hielp bij het herstellen van de orde had ze het op een lopen gezet.
‘Erachteraan, Henry!’ had Cecil gebulderd.
En Henry had het op een lopen gezet.
‘Juffrouw Tecla!’ riep hij. ‘Wacht even op mij. Ik wil mee! Mee naar buiten!’
Zou het een truc zijn? Zou Cecils knecht een stuk slimmer zijn dan hij zich voordeed? Tecla bleef staan. Je moest uitgaan van het goede van de mens, ondanks de risico’s die daaraan kleefden.
‘Ik wil ook gewoon leven,’ zei Henry hijgend, toen hij bij Tecla was. ‘Ik ben een voetveeg in dat landhuis en dat wordt nooit beter. Toen ik net begon, dacht ik van wel. Ik dacht dat ik een soort butler zou worden, die het hele huishouden zou bestieren, maar dat gebeurde niet. Alles, alles moest ik in mijn eentje doen. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat was ik bezig. Meneer Benoordenhout slaapt nooit. Als hij geen besprekingen heeft met gasten, eet hij.’ Henry huilde. Tecla klopte hem op de schouder.
‘Kom, kom. Zo erg is het toch niet? We gaan het eiland af en dan breng ik jou naar het buitengebied. Cecil zal wel opkijken straks, als jij niet komt opdagen.’

En dat was zo. Het was uren later toen Cecil Benoordenhout besefte dat Henry weg was en dat hij nooit zou terugkomen. De verrader. Had hij niet alles wat zijn hartje begeerde? De ondankbaarheid van het schorremorrie, daar kwam nooit een einde aan.
Maar ondertussen werd het etenstijd en het zag er niet naar uit dat er gekookt zou worden. Cecil Benoordenhout probeerde Trump, Poetin en Kim Jong Un te bellen maar geen van hen nam op. Hij stond er alleen voor. En hij had honger. Er zat niets anders op: hij moest het eiland af en op zoek naar zo’n eetzaal.
Waggelend liep hij naar buiten. Slechts langzaam kwam hij vooruit. In de eerste plaats was hij niet gewend te lopen en in de tweede plaats valt het niet mee om driehonderd kilo mee te slepen. Maar hij had honger en dat dreef hem voort. Het was al meer dan een uur geleden dat hij iets had gegeten. Zo meteen viel hij nog flauw en dat allemaal omdat zijn mensen, voor wie hij zo goed had gezorgd, het lieten afweten.
Traag liep hij en het duister begon al te vallen. Eindelijk vond hij de ingang van de tunnel. Nog even, en hij zou aan de andere kant zijn. Hij liet zich zakken in de tunnel en begon naar beneden te kruipen. Het was stikdonker. Alleen vooruit gaan, dacht hij, dan kom ik er vanzelf.
Op het laagste punt van de tunnel, onder het middelpunt van de gracht kon hij niet voor- of achteruit. Hij zat vast. Hoe hij ook wroette, er was geen beweging in te krijgen.
‘Help!’ riep hij, terwijl hij maar al te goed wist dat niemand hem horen kon.

 

‘Het is genoeg geweest!’ riep Megan Torenhoog. ‘We gaan de boel bestormen. Met mijn blote handen zal ik die crimineel daar wurgen, nadat ik hem eerst door zijn eigen stront heb laten kruipen.’
De mensen die nog in het cordon stonden, keken elkaar vragend aan. Crimineel? Eentje maar? Ze begrepen er niets meer van, want ze hadden gedacht dat er een grote maffiafamilie in dat landhuis zat.
Megan Torenhoog ging voorop en de anderen volgden schoorvoetend. Als er maar niet geschoten zou worden. Je plicht doen is goed, maar er zijn grenzen. Doodgeschoten worden was zo’n grens. Alles moest zo snel mogelijk weer normaal worden. Ze moesten terug naar hun wooncomplexen en hun kantoren, zodat ze konden leven zoals ze altijd hadden geleefd: elke dag hetzelfde, maar nooit de angst dat iets verkeerd zou aflopen.
Megan bonkte tegen de poort achter de ophaalbrug.
‘Hij zit op slot!’ riep ze. ‘De smiecht heeft de deur op slot gedaan! Openrammen, mensen. We gaan naar binnen, wat het ons ook kost. Geen moeite zullen we ons besparen!’
Drie mannen namen een boomstam die ze in de gauwigheid hadden opgehaald en ramden tegen de poort. Dat was een degelijk ding, nog gebouwd in de tijd dat dingen voor de eeuwigheid werden gemaakt en niet om na een jaar of twee al in elkaar te storten. Uren duurde het en het geram was tot ver in de omgeving te horen. Eindelijk brak de poort. Megan Torenhoog rende naar binnen, rechtstreeks naar het landhuis.
‘Kom naar buiten, goorlap!’ riep ze. ‘Ik lust je rauw!’
De anderen volgden haar voorzichtig. Je wist maar nooit wat of wie er in dat huis zat. Als je de president zo hoorde, was daar maar één bewoner, maar zeker kon je daarvan niet zijn.
Megan Torenhoog kwam in de eetzaal, waar een tafel stond met lege borden en schalen. Er was niemand te zien.
‘Die klootzak is gevlucht! Kan ik dan niks aan jullie overlaten? Hij is gewoon de gracht overgezwommen natuurlijk en nu zit hij al lang en breed in het buitengebied. Of bij een van zijn vriendjes.’ Ze stampvoette van nijd.
‘Maar President, u vertelde dat hier criminelen huisden. Criminelen die ervoor gezorgd hebben dat we nu al tijden zonder werknemers zitten, die ervoor zorgen dat we Maatschappelijke Taken moeten doen.’
‘Dat heb ik nooit gezegd. Dat hebben jullie verkeerd begrepen.’
‘Oh jawel! Dat heeft u wel degelijk gezegd. En nu gaat het om één man. Wie is dat dan?’
‘Maakt niet uit. Jullie moeten hem gaan zoeken. Op naar het buitengebied en desnoods naar de VS of naar Noord-Korea of naar Rusland of waar hij ook zit. Ik wil hem levend, verstaan jullie? Ik wil hem persoonlijk onder handen nemen.’
Maar de mensen hadden er genoeg van. Ze waren bekaf van al die dagen zonder slaap. Honger hadden ze ook maar eten kwam later wel. Ze zochten een kamer in het gigantische landhuis en het duurde niet lang voordat iedereen sliep. Behalve Megan Torenhoog.
Die was verbijsterd gaan zitten op de stoel waar Cecil Benoordenhout altijd zat. Wat ze nooit had kunnen vermoeden, was gebeurd: haar mensen hadden haar verlaten. Ze luisterden niet meer. Ze lieten haar aan haar lot over. Eerst het verraad van Cecil, nu het verraad van heel het volk.

Intussen zat Cecil Benoordenhout nog altijd vast in de pikdonkere tunnel, want hij was vergeten een zaklamp mee te nemen. Het was geen doen, leven zonder iemand in de buurt die overal aan dacht. Zijn honger was groot en groeide. Voor zijn geestesoog zag hij zijn prachtig gedekte tafel, met lekkernijen waar hij tientallen jaren zo van had genoten. Moest hij dan zo sterven? Van de honger in de vieze klei? Zo had hij zich dat niet voorgesteld. Het was onrechtvaardig. Hij, die de stromen had gedirigeerd, die de juiste zakken had gevuld, die zo aan zijn einde kwam. Als er een hiernamaals bestond, zou hij daartegen protesteren. In de hemel zouden ze een flinke kluif aan hem hebben, want dit liet hij niet over zijn kant gaan. Hij zou de orde van daaruit herstellen en die God, wie dat ook mocht zijn, van zijn plaats stoten. Er was maar één God en dat was hij, Cecil Benoordenhout.
Hij duwde en wrikte nog wat, zonder dat hij resultaat verwachtte. Ondanks zijn toenemende honger voelde hij zich iets beter. Straks, over niet al te lange tijd, zou hij God zelf zijn en dan kon hij alles precies zo regelen als hij wilde.

XIII
Trump zat op zijn bed, in zijn badjas, in cheeseburger te eten. Hij keek naar CNN. Soms, als hij alleen was, deed hij dat. Laatst had hij Melania nog uitgescholden voor stom wijf toen hij haar had betrapt terwijl ze naar deze zender keek, zo’n hekel had hij aan dat Fake News. Nooit vertelden ze iets positiefs over hem, altijd legden ze de nadruk op dingen die hij misschien niet helemaal handig had aangepakt. Zoals dat hij was weggebleven bij het Amerikaanse kerkhof. Dat dat zo’n schande was. Kon hij er wat aan doen, dat Vladimir hem had willen spreken? Die kon hij toch niet laten zitten? En dan dat gezeur over de ontslagen in zijn regering en ambtenarenapparaat. Ja hallo! Hij was de baas en als mensen niet luisterden, dan moesten ze eruit. Dat was toch vanzelfsprekend? Iedere baas zou dat doen.
CNN had een item over de karavaan met vluchtelingen die op de Zuidgrens van de Verenigde Staten af kwam. Duizenden en duizenden moordenaars en verkrachters waren op weg naar dat prachtige Amerika. Daarom had hij die muur gebouwd en dat de New York Times nu weer beweerde dat dat een muur van niks was, die bovendien in België stond en niet bij Mexico, deed daar niets aan af. Ze raaskalden maar wat daar, alleen om hem te ondermijnen.
Nu lieten ze zien dat de karavaan naar het Oosten was afgebogen in de richting van de golf van Mexico om daar op een schip naar Europa te stappen. De sloebers zagen er monter en energiek uit. Ze hadden er duidelijk zin in. Dat was toch wel het toppunt! Dat CNN dergelijke leugens verspreidde was meer dan erg. Natuurlijk wilde al die misdadigers naar Amerika! Wat hadden ze nou in Europa te zoeken? Dat was op sterven na dood, want die gingen daar niet met hun tijd mee. Zoals de pers een kopje kleiner maken. In Hongarije en Polen begonnen ze het te leren, maar de rest? Die liet iedereen maar zeggen en schrijven wat ze wilden. CNN zou hij verbieden. Per decreet. Ze konden nog zo vaak zeggen dat dat niet kon, hij zou het toch doen. En dat die lui ineens niet naar de Verenigde Staten kwamen zou dan wel komen door de muur die hij had gebouwd. Zo moest Sandra Huckabee het maar brengen. Hij zou haar meteen bellen als hij zijn burger op had.
Direct daarna vertelde een reporter dat de grote bedrijven steeds moeilijker aan personeel konden komen. Hoe hoog de salarissen ook waren die ze boden, er kwam nauwelijks nog iemand op de vacatures af. Manhattan begon stil te worden op werkdagen. Het werkloosheidscijfers was nog steeds even hoog, maar mensen kwamen hun uitkering niet meer innen. Opvallend was wel het toenemend aantal kleine bedrijfjes, waar mensen in collectieven werkten.
Trump sprong op. Zijn kaasburger viel op de grond. Communisme! Je reinste communisme! Als daar Hillary Clinton en Barack Obama niet achter zaten! Hij zou er de FBI op zetten.

 

Na een uur of twaalf begonnen de VG-ers, die zich te ruste hadden gelegd in het landhuis, te ontwaken. Zo ook Joke de Bruin, voormalig Officemanager bij een van de grote banken. Ze voelde zich verkwikt. Urenlang had ze prachtige dromen gehad, die ze evenwel direct was vergeten. Het duurde even voor ze wist waar ze was, want de kamer, modern ingericht en uitgerust met een luxe bed, kwam haar niet bekend voor. Die was heel anders dan haar knusse hokje in het Wooncomplex voor Ondersteunend Personeel.
Oh ja, het landhuis. Waar criminelen moesten zitten, maar die er toch niet waren. Ze stond op en sloeg de kreukels uit haar kleren. Een douche zou wel fijn zijn. En schone kleren. Gelukkig had elke kamer in het landhuis een eigen badkamer. In de kast trof ze een spijkerbroek en een trui aan, tussen alle kostuums, jurken en ander onbruikbaar goed. Ze douchte lang en uitvoerig en ze voelde zich een ander mens toen ze naar beneden ging.
In de hal trof ze de President. Die zat op een traptrede met haar hoofd in haar handen. Naast haar stonden enkele lege flessen.
‘Mevrouw de President,’ zei Joke. ‘U zou wat moeten slapen. Het is een vermoeiende tijd geweest.’
‘Kan mij het allemaal verdommen,’ bracht Megan Torenhoog uit. Ze sprak met dubbele tong en Joke moest haar best doen om haar te verstaan. ‘Cecil is hem gepeerd. De klootzak. Bijna had ik hem. Bijna! Maar hij is ervandoor. Ik zal hem krijgen, hoor je? Ik stuur al mijn mensen achter hem aan. Ik achtervolg hem tot in de laatste uithoek van het universum.’
‘Wie is toch die Cecil? Was hij de maffiabaas ofzo?’  Joke begreep er niets van. Ze hadden de wacht gehouden voor een bende, die was ontsnapt. Zo dacht zij tenminste en waarom zou zij aan het woord van haar eigen president twijfelen?
‘Cecil is een inhaler, een misbruiker, een vieze, vetklomp. En het ergste is, dat ik altijd in hem heb geloofd. Dat we samen de wereld zouden leiden en om te beginnen dit land. We waren zo goed op weg. Alles ging zoals we dat hadden bedacht. En nu is alles kapot, weg, vernield.’
Megan Torenhoog barstte in tranen uit.
‘Ach kom, u zegt maar wat. Ik breng u naar bed. Na een paar uurtjes slaap ziet alles er heel anders uit.’
Megan Torenhoog liet zich huilend meevoeren.
Joke de Bruin had zin in een wandeling. Normaal gesproken zat ze de hele dag op kantoor. Wat ze daar dan deed, zou ze niet na kunnen vertellen, maar ze had het erg druk. Ze had veel geluk gehad dat zij in het Verzekerd Gebied kon werken en wonen. Mensen met haar opleiding, of liever het gebrek eraan, waren meestal veroordeeld tot een leven in het buitengebied. Ze werkte hard, meer dan de acht uur die ze verplicht was te werken. Uit dankbaarheid. Uit loyaliteit. Ook al wist ze eigenlijk niet waar haar baas zich mee bezighield. Dat deed er niet toe. Mensen zoals zij, met zoveel geluk, moesten geen vragen stellen. Daar kwamen maar problemen van.
De tuin, of het park, van het eiland was een beetje verwaarloosd. Zonde. Er zou veel gemaakt kunnen worden van zo’n mooie lap grond. Prachtige bloemenperken met een mooi geknipte haag eromheen bijvoorbeeld. En misschien een vijver met karpers. Maar het was lekker om even zo te lopen en niet binnen te zitten. Het was lang geleden dat ze dat had gedaan. Door de bomen was het hier niet zo bloedheet als in het Verzekerd Gebied. Heerlijk.
Zo liep ze een tijdje, rustig om zich heen kijkend, toen ze op een gat in de grond stuitte. Wat was dat nou? Levensgevaarlijk, zoiets, je kon er zo invallen als je niet uitkeek. Ze liep eromheen om te zien wat het was. Was de tuinman midden in zijn werkzaamheden gestoord en had hij het daarom zo gelaten?
Ze dacht gekerm te horen en ze keek om zich heen. Er was niemand te zien. Ze moest het zich verbeelden. Ze wilde verder lopen nadat ze zich in het hoofd had geprent dat ze melding moest maken van dit gat. En weer hoorde ze gekerm, luider ditmaal. Het kwam uit het gat. Er was daar iemand. Iemand in nood. Moest ze die laten zitten? Nee, zo was ze niet. Haar moeder had haar op het hart gedrukt dat ze goed moest doen, dat ze een helpende hand moest bieden waar dat kon en dat deed ze ook, want ze ging vaak koffie halen voor de anderen op kantoor.
Ze zou zich in het gat moeten laten zaken. Zonde van haar schone kleren, kon ze zich straks weer verkleden, maar er zat niets anders op. Voorzichtig ging ze naar beneden. Daar kroop ze in het donker vooruit. Weer dat gekerm, nu luider. Ze probeerde iets sneller te kruipen, want dit kon een zaak van leven op dood zijn.
Na een tijdje stuitte ze op een zachte, vochtige massa.
‘Help me,’ hoorde ze nu duidelijk.
Ze betastte de massa en ze wist ja, hier is een mens in nood, iemand die niet voor- of achteruit kan.
‘Ik ben bij u,’ zei ze. ‘Niet wanhopen, de redding is nabij.’ Ze duwde tegen het lichaam, maar er was geen beweging in te krijgen. Ze probeerde het nog een keer, alweer zonder resultaat.
‘Ik moet hulp halen,’ riep ze. ‘Ik kan het niet alleen. Blijf hier, ik ben zo terug.’
‘Nee! Laat me niet alleen! Ik zit hier al zo lang, ik weet niet hoe lang. Alles doet pijn en ik heb honger!’
‘Maar we kunnen hier toch niet samen blijven zitten? In het landhuis zijn meer mensen. Even flink zijn, ik haal er anderen bij.’
‘Nee! Niet doen! Als Megan mij vindt, ben ik dood!’
‘De president? Ach welnee, die doodt geen mensen. Zij is voor harmonie en vrede. Of, wacht eens, is uw naam misschien Cecil? Ze schijnt wel heel boos te zijn op een Cecil.’
‘Ja, dat ben ik, ja. Cecil Benoordenhout. En haal me hier nu uit, ik houd dit niet vol!’
‘Een beetje geduldig, alstublieft. Ik kan niet toveren. Wacht even, als u nu eens probeert u uit te rekken, dan hebben we wat meer speelruimte.’
Cecil Benoordenhout strekte zijn armen, daarna zijn benen, zodat hij languit in de tunnel lag.
‘Ik kan niet bewegen,’ zei hij.
‘Ik trek u eruit. Aan uw voeten. Flink zijn, kiezen op elkaar en een beetje meewerken.’
Joke begon aan Cecils voeten te sjorren en, centimeter voor centimeter, trok ze hem in de richting van de opening van de tunnel. Ze had al haar kracht nodig, maar ze maakten wel enige vordering. Toen kwam het gedeelte dat naar boven liep. Dat was een stuk lastiger. Hoe Joke ook trok, Cecil bleef op dezelfde plaats liggen. Dit was een onmogelijke opgave, nog moeilijker dan faxen sturen naar mensen zonder faxapparaat, omdat die dingen al tientallen jaren niet meer werden gebruikt. Ze zou anderen nodig hebben en het was beter om daar niet met deze Cecil over in discussie te gaan. Ze liet hem los en kroop de tunnel uit, terwijl ze niet probeerde te letten op zijn gevloek en gescheld.

XIV
Niek Degenhuis liep door de straten en lanen van het Verzekerd Gebied, dat nu geheel was uitgestorven. Zijn aktentas had hij onder de arm geklemd en in zijn rugzak droeg hij zijn laptop waarop al zijn concepten stonden. Hij had geen gehoor gegeven aan de oproep van de President om een cordon te vormen bij het landhuis. Hij was daar een beetje gek: praten kon hij, en concepten op whiteboards tekenen, maar sullig op wacht staan om criminelen te vangen, nee, daar moesten ze bij hem niet mee aankomen.
Nog even, en hij zou miljonair zijn. Dan zou hij dit gebied verlaten en het er lekker van nemen in het Caribisch gebied of op een leuk plekje in Afrika. Hij was te groot voor dit land. Mooi dat hij eraan had kunnen verdienen, maar hier leven wilde hij niet.
De kantoren en de straten lagen er verlaten bij. Er was al dagenlang niet vergaderd en dat betekende dat hij al dagenlang geen uren had kunnen schrijven. Duizenden euro’s kostte hem dat. Op zich was dat niet erg. De komende tijd zou hij wat extra uren noteren. Niemand die hem controleerde. Maar dat het zo lang duurde voor iedereen terugkwam van de kantoren verontrustte hem wel een beetje.
Hij kwam bij het Bestuursgebouw. Uit het open raam op de derde verdieping wapperde een gordijn. Dat moest de kamer van Megan Torenhoog zijn, die als enige een ruimte had, waar het raam kon worden geopend. Het was nog steeds warm, maar er woei een stevige bries. Er zat verandering van weer in de lucht. Het zou vast gaan regenen. Des te beter, dan duurden de vergaderingen langer.
De deur van het gebouw stond open, wagenwijd, alsof de mensen het in allerijl hadden ontvlucht. Misschien, dacht hij, is er nog iemand binnen. Een advies is zo gegeven en dat is toch weer een uur erbij. Als hij eenmaal binnen was, zou hij een privévliegtuig nemen. Zo’n middenmaatje, met een slaapkamer erin en een bar en ook nog wat ruimten om vrienden en kennissen mee te nemen. Ook al zat je op een paradijselijk eiland, je wilde er toch nog weleens uit.
Hij liep het hele gebouw door, maar er was niemand. Op de etage waar Megan Torenhoog haar kantoor had, was een van de deuren gesloten. Het was de werkruimte van Ap Muis, die altijd aan het werk was. Hij schreef de stukken voor Megan Torenhoog, pleegde telefoontjes en overlegde veel op de wandelgangen. Voor zover Hans Degenkamp wist, ging hij nooit naar zijn wooncomplex en deed hij zelfs niet aan sport. Werk was zijn lust en zijn leven.
Niek Degenhuis opende de deur en hoewel hij het niet had verwacht, zat Ap Muis voor zijn scherm. Hij zag er vervuild en verkreukeld uit. Al dagen moest hij hier zitten.
‘Dag Ap.’ Niek liep naar het bureau, dat was bezaaid met paperassen en vol gekliederde notitieblokken.
Ap Muis keek op, terwijl zijn handen over het toetsenbord bleven glijden.
‘Oh, Niek! Je komt zeker vragen waar het blijft? Nou, het duurt nog even voor het af is, want het is complexe materie, heel complex.’
‘Waar ben je mee bezig dan? Alle vergaderingen zijn afgelast, de laatste dagen.’
‘Dat maakt het des te dringender. De voorzitter wil dan waarschijnlijk in de eerstkomende meeting horen hoeveel mensen er in het Buitengebied wonen en welk percentage daarvan moet worden toebedeeld aan het Verzekerd Gebied.’
‘Oh, is ze dat van plan?’ Niek ging op een hoek van het bureau zitten.
‘Jazeker! Die lui daar moeten hun plicht doen en de voorzitter, ook wel de president, zal ze ertoe dwingen. Zo is ze wel. Zij kan de orde herstellen.’ Ap tikte nog steeds verder.
‘Maar het gekke is: hoe ik ook tel, ik kom steeds uit op een ander aantal. Het is echt kut dat het secretariaat er niet is. Waar blijven die meiden. Ik kan toch niet alles in mijn eentje?’
‘Laat mij je helpen,’ zei Niek. ‘Eens kijken, wat heb je? Hmmm, de volkstelling van drie jaar geleden. Dan moet je je afvragen neemt de bevolking af of neemt die juist toe. Gezien de aard van die mensen in het buitengebied, lui, weinig fantasie, altijd bezig met hun meest primaire driften, zou ik zeggen dat die toeneemt. Laten we uitgaan van drie procent. Dat lijkt me redelijk. Drie procent per jaar, want het is bij de konijnen af, daar en dan heb je je getal. Kan niet missen!’ Niek Degenhuis noteerde een declarabel uur in zijn hoofd. Alsof hij zoiets ooit zou vergeten.
Ap Muis maakte de berekening en bestudeerde zijn scherm.
‘Dit getal heb ik nog niet eerder gezien,’ zei hij. ‘Maar het moet wel goed zijn. Jij bent de expert, tenslotte. Dus ja, hier ga ik maar vanuit. Bedankt, Niek! Ik maak er een mooi verhaal bij en de voorzitter kan me elk moment voor de presentatie oproepen!’
‘Graag gedaan. En laat me weten of je mijn hulp vaker nodig hebt.’
Niek Degenhuis verliet het Bestuursgebouw. Dat tikte lekker aan. Misschien kon hij twee of drie uur schrijven, want per slot van rekening had het hem ook reistijd gekocht.
Hij ging nog wat kantoren binnen en overal zag het er even desolaat uit als in het Bestuursgebouw. Alsof er een straling was geweest die alle leven had verpulverd. In geen enkel ander kantoor zat nog iemand te werken. Helaas was er maar één Ap Muis. Nu, goed, dacht hij, ze zullen nu vast snel terug zijn. Nog een paar maanden, en dan ben ik binnen.

 

Theresa May had met haar gevolg een verlaten fabriek in het Buitengebied betrokken. Vroeger werden hier stoommachines gebouwd, maar toen die niet meer werden verkocht was het gebouw verlaten en nooit afgebroken.  Ze stond midden in de hal, tussen de roestige machines.
‘Mensen! Dit is een prachtige residentie. Voortaan is dit het regeringsgebouw. De gouverneur zal zich hier vestigen en vanuit hier zijn werk doen. Allereerst moeten we een belastingkantoor inrichten en dan gaan we ervoor zorgen dat alle producten die in dit gebied worden gemaakt via ons worden verkocht. Als die mensen geen hongerlijden, en wij ze beschermen tegen kwalijke invloeden van buitenaf, zullen ze maar wat blij zijn met ons. We zullen aan scholing en opvoeding te doen. Niet teveel natuurlijk. We richten hier geen tweede Oxford op. Dus: aan de slag! Haal die oude rommel weg en bouw een inrichting. Allereerst een kamer voor de gouverneur en die gouverneur ben ik. Tot nader orde, want zo’n functie is te statisch voor mij om dat lang vol te houden. We zullen in het moederland iemand zoeken die geschikt is.’
De Britten begonnen met het naar buiten slepen van het oude ijzer en het vegen van de vloer. Theresa May haalde haar gasbrander en haar fluitketel tevoorschijn en ging theezetten.

Enkele mensen die langsliepen keken verbaasd naar de activiteiten bij het zwaar verouderde gebouw. Ze hadden daar nooit eerder iemand gezien, want de fabriek was al gesloten voor ze geboren werden.
‘Het zijn die Britten in klederdracht,’ zei Mien Stomp, die vlakbij woonde. ‘Wat maken die zich druk, zeg, in de hitte.’
Lea Raadt, haar buurvrouw die een stukje met haar was meegelopen, knikte.
‘Typisch Engels. Altijd maar doorgaan of het nou zin heeft of niet. Je ziet hier wel veel exotische types, de laatste tijd.’
‘Ja, gezellig, hè? Ik heb gisterenavond gedanst met een Mexicaan die hier pas was en ik ben mijn Engels aan het verbeteren met behulp van een leraar uit New York. Zo zie je maar hoe goed we het hebben hier, heel de wereld komt naar ons toe.’
De vrouwen liepen verder.

 

Henry, de voormalige aspirant-butler van Cecil Benoordenhout, zat op een mat in het kersverse Yogacentrum. Tecla en hij waren de hele nacht bezig geweest met het verven van de muur in fris mintgroen. De matten waren ook groen, maar iets donkerder.
‘Heerlijk zitten ze,’ zei hij. ‘Ik voel de positieve energie al in me opkomen en ik weet nog niks van yoga.’
‘Heb je Yoga voor Dummies dan nog niet gelezen?’ vroeg Tecla verbaasd. Zelf had ze de nacht daarvoor elk woord gespeld, zodat ze nu een volleerd Yogameesteres was.
‘Nee, nog niet aan toegekomen.’
‘Dat moet je wel snel doen, Henry. De eerste klanten zullen vast vandaag al komen en dan moeten we voorbereid zijn.’
‘Kalm aan, hoor. Ik heb me jarenlang uit de naad gewerkt voor Cecil Benoordenhout. Weet je wat? Ik doe de thee wel voor de eerste groep. En vanavond werk ik dat boek door.
De deur ging open en de President, ook wel voorzitter, Megan Torenhoog kwam binnen. Haar kleren waren gescheurd, haar haren stonden alle kanten op en ze droeg nog maar één schoen.
‘Goedemiddag,’ zei ze. ‘Ik wil me graag inschrijven voor de Yogaklas. Dat kan toch wel? Ik heb een moeilijke tijd achter de rug en voor ik mijn taken weer op me neem, moet ik mezelf opnieuw opladen.’
‘Natuurlijk, voorzitter,’ sprak Tecla. ‘U kunt vandaag bij ons terecht. Wilt u bosbessenthee of rooibos? Allebei heel goed voor het gestel. En ook voor de chakra’s.’ Het laatste woord had ze de afgelopen nacht geleerd. Het ging om stromen die niet zichtbaar waren, dus die waren heel goed bruikbaar. In wat niet zichtbaar is, geloven de mensen nu eenmaal graag.
‘Ach, nu zie ik het pas! Dag Tecla. Ik hoop je binnenkort weer te kunnen begroeten in een bestuursvergadering want er is heel wat te bespreken. Ook op het gebied van mobiliteit. Vooral die vanuit het Buitengebied naar het Verzekerd Gebied. Doe maar bosbessen, overigens. Kan ik op die mat gaan zitten? Daar in de hoek? Ik hoop me zo snel mogelijk te kunnen ontspannen, want een mens moet niet te lang stil blijven staan bij tegenslag. Ook al heb ik die tegenslag niet de kop weten in te drukken, of die rotkop eraf slaan, bedoel ik. Dat loeder van een Cecil! Jarenlang heeft hij mij belazerd! Hij heeft me gewoon gebruikt en het ergste is nog, dat ik dat niet doorhad. Maar ooit krijg ik hem, daar kan hij op rekenen. Ik volg hem tot in het duisterste plekje op deze planeet!’ Megan Torenhoog was rood aangelopen en haar ogen waren als schoteltjes.
‘Kalm aan, voorzitter. Het is beter als u nu gaat zitten. En dat u aan helemaal niets meer denkt. Zeker niet aan Cecil Benoordenhout. Denk liever aan uw grootste successen, een nooit verwachte triomf. Of aan een kabbelende rivier met een paar herfstbladeren erin. Stel u voor dat het september is. Het is mooi weer, maar de dagen worden korter en het is iets frisser dan in de zomer. Aan de kant van de rivier is het nog steeds lekker. U kijkt naar het water waar wat bladeren drijven. Ze laten zich meevoeren door de trage stroom. Zo laat u uw gedachten ook meevoeren. Ga dan nu in de lotushouding zitten…’
Een luid gesnurk klonk vanuit de hoek. Megan Torenhoog lag op haar zij, haar handen onder haar wang. Ze was in diepe slaap.
‘Laat die thee maar even, Henry,’ zei Tecla. ‘Onze eerste klant zal voorlopig niet wakker zijn.’

 

Eindelijk was het Joke de Bruin gelukt om een paar mensen wakker te krijgen, die haar konden helpen. De twee mannen die ze had uitgekozen, volgden haar landerig naar de tunnel, waar Cecil Benoordenhout nog altijd in gestrekte houding op zijn buik lag.
‘Bind dat touw om zijn enkels en sleep hem omhoog!’ beval Joke.
‘Het is me anders wel een kluif hoor, die vent. Ik ben niet zo van sjouwen. Ik ben meer van hersenwerk,’ sprak een man van tegen de twee meter lang. Hij droeg een vervuild grijs pak en zijn overhemd zou niet meer te herstellen zijn, zo smerig was het.
‘Een mens in nood,’ vermaande Joke de Bruin. ‘Die moeten we helpen. Vooruit, mannen. We zitten allemaal in dezelfde crisis en we moeten allemaal meewerken om eruit te komen.’
‘Maar wie is die vent dan? Zo te zien komt hij nooit in een fitnessruimte. Het is schandalig. Wordt hij nooit gekeurd? Heeft hij nooit een aanbeveling of zelfs een aantekening gekregen?’
‘Daar gaan we ons nu niet druk over maken.’ Joke de Bruin werd ongeduldig. Op kantoor was het ook altijd zo: eindeloos gezever voordat iemand eens een keer wat deed. Wat zeg ik, dacht ze, ik heb nog nooit iemand iets zien doen, buiten mijzelf dan.
Morrend gingen de twee mannen aan de slag. Ze moesten enorm hard trekken, maar gelukkig maakten zij wel heel regelmatig gebruik van de sportschool, zodat ze flink wat kracht in hun armen hadden. Na een kwartier lag Cecil Benoordenhout buiten de tunnel, op zijn eigen eiland.
‘Meneer,’ zei Joke. ‘U kunt naar huis. U bent bevrijd.’
Cecil Benoordenhout kreunde. Langzaam draaide hij zich om en stak zijn armen uit.
‘Help me opstaan. Ik kan hier toch niet zo blijven liggen?’
De mannen die hadden geholpen keken elkaar aan en haalden hun schouders op. Ze hielpen de gekwelde man omhoog. Die sloeg het stof van zijn kleren.
‘Mevrouw,’ zei hij. ‘U bent voortaan in mijn dienst. Mijn vorige bediende heeft lafhartig de benen genomen. Het allereerste moet u de voorraad aanvullen en daarna moet u een diner bereiden. Ik reken erop dat dat minstens net zo goed zal zijn als dat van mijn voorganger. En als u daarmee klaar bent, gaat u deze tunnel dichtgooien, want het geeft geen pas dat iedereen hier zomaar in- en uit kan lopen!’
Joke de Bruin keek hem even met open mond aan.
‘Nee, dat doe ik niet,’ zei ze toen. ‘Geen haar op mijn hoofd! Ik ben secretaresse en ik weet niet hoe het verder gaat in het Verzekerd Gebied, maar ik word zeker niet uw bediende. Het idee, zeg!’
‘U heeft niets te willen. U heeft te doen wat ik zeg! Vooruit, schiet op, inkopen gaan doen, want ik heb gigantische honger! Nog nooit heb ik zo lang niet gegeten!’
‘U gaat zelf maar eten halen. Of u bestelt wat bij Thuisbezorgd. Ik heb u gered en zo is het mooi zat. Wie denkt u eigenlijk dat u bent?’
‘Ik ben de heerser van alles. Dat weet u niet, en dat mag u niet weten, maar nu weet u het toch.  Nog even, en ik ben God. Daar in die tunnel dacht ik dat ik al zover was, maar de opvolging in het hiernamaals laat kennelijk nog even op zich wachten.’
Die vent is gek, dacht Joke de Bruin. Ze wist dat er met gekken niet te praten viel. Die geloofden wat ze zelf dachten. Alleen goede therapie en flinke medicatie in een gesloten inrichting konden hier nog hulp bieden. Ze zou er goed aan doen om het Medisch Centrum te waarschuwen.
Zonder nog iets te zeggen, draaide ze zich om en liep weg.

XV.

Megan Torenhoog was niet altijd zo’n hooggeplaatst persoon geweest. Integendeel, daar had zij hard voor moeten werken, want ze kwam uit een eenvoudig milieu.
Nu ze uitgeteld op de mat in het yogacentrum lag, dacht ze aan vroeger jaren, de jaren voordat ze Cecil Benoordenhout had ontmoet.
Onzeker was ze geweest. Ze had flink haar best gedaan bij de studie Bedrijfskunde. Alles en alles wist ze van boekhouden en belastingstromen. Maar het was haar niet komen aanwaaien. Avond aan avond zat ze te stampen en dat was nodig ook, om voldoendes voor haar tentamen te halen.
Zij kon niet deelnemen aan de studentenfeesten in het weekend, zij kon niet bij AH werken op zaterdag en zondag en ze kon niet mee op studiereis naar de Canarische eilanden. Eenzaam was ze geweest en geïsoleerd.
Tot die zomer aan het einde van haar studie, toen ze zich had opgegeven voor een discussieweekend voor liberale jongeren. Een baron, Baron Benoordenhout tot Bezuidenhout, had zijn villa beschikbaar gesteld voor de ambitieuze jongeren, die straks het land zouden gaan leiden.
Op vrijdagavond werden ze ontvangen met champagne en oesters. Het was goed weer, dus ze zaten in de tuin. Cecil, de zoon van de baron, was er natuurlijk ook, maar hij deed niet mee aan de discussie over vrij ondernemerschap en de noodzaak om belastingen te verlagen. Hij luisterde, nippend van zijn champagne. Destijds was hij slank. Schraal bijna. Hij leek niet veel te eten en het was Megan opgevallen dat hij zijn champagne niet helemaal opdronk. Met zijn kleine, helblauwe ogen bestudeerde hij de kring met jongeren en leek wat hij zag in zich op te nemen.
Megan sprak evenmin erg veel, want dat was ze niet gewend. De luidste van het gezelschap was Hans Wiegel, een kleine man met een bril, die in de verte wat had van Remco Campert. Hij had het maar over het rode gevaar, dat nog altijd onder ons was en dat met wortel en tak moest worden uitgeroeid. Die arbeiders moesten hun plaats weten. Het was altijd zo geweest dat een elite het land leidde en dat de rest er was om die elite in hun behoeften te voorzien. Dat moest zo blijven. Een schande was het dat arbeiders hun kinderen tegenwoordig naar de universiteit stuurden. Wie moest er straks in de fabrieken en de winkels werken? Als dat volk te veel leerde, werden ze maar lastig. Dat zag je al gebeuren met die provo’s en hippies. De arbeidsmoraal kalfde af.
‘Ik vind dat iedereen moet kunnen studeren,’ zei Megan. Haar hart klopte van de opwinding dat ze iets had durven zeggen in deze groep.
Hans Wiegel keek haar aan.
‘Ach, weer zo’n meisje met een hart voor het volk,’ schamperde hij. ‘Nog zo’n verschijnsel van deze tijd. Meisjes die denken dat ze ook een woordje moeten meespreken. Schattig wel.’ Hij richtte zich weer tot de jongens met een verhaal over de vooruitgang dankzij het kapitalisme.
Megan voelde hoe ze bloosde. Ze durfde niets meer te zeggen en eigenlijk was ze het liefst opgestapt. Het was nog maar vrijdagavond. Hoe zou ze het hier kunnen uithouden tot zondagavond?
Maar opstaan en vertrekken zou betekenen dat ze de aandacht op zich zou vestigen en dat idee kon ze eenvoudigweg niet verdragen.
Later stond iedereen op om zich te gaan kleden voor het diner. Megan besloot eerst een wandeling te maken in de grote tuin van de baron. Was dit nu haar voorland? Zich ophouden in het gezelschap van mannen als Hans Wiegel? Niet serieus worden genomen, en hand- en spandiensten uitvoeren voor de heren der schepping? Dat vooruitzicht zoog de energie uit haar. Het liefst was ze bij een van de prachtige bomen gaan liggen om daarvoor altijd te slapen.
‘Hans is een zak,’ hoorde ze naast zich zeggen. Ze keek op. Cecil Benoordenhout glimlachte haar toe. ‘Hij wil het maken, dat is het enige waar hij mee bezig is. Hij zegt altijd dat hij premier wordt en dat voor vier termijnen. Op zijn minst. Alles zal hij doen om dat te bereiken. Hij is iemand die over lijken gaat. Soms denk ik dat hij dat zelfs letterlijk zou doen.’
‘Ik had hem van repliek moeten dienen,’ antwoordde Megan. ‘Maar mijn keel zat dicht. Ik kon niets uitbrengen.’
‘Dat is logisch. Je verwacht niet dat iemand zich zo gedraagt. Langzaam zul je eraan wennen en dan zul je dat soort gedrag de kop weten in te drukken. Ik heb een goede indruk van jou, Megan. Er staat jou een grootse toekomst te verwachten.’
Hoe weet die garnaal dat nou, dacht Megan. Maar toch voelde ze zich beter door de woorden van Cecil. Het leek iets draaglijker om het hele weekend in de villa te moeten verblijven.
Ze volgde de discussies met aandacht en af en toe deed ze eraan mee, er steeds op lettend dat ze Hans Wiegel niet aankeek. Tussendoor praatte ze met Cecil Benoordenhout, die zijn plan aan haar voorlegde.
Democratie werkt niet, had hij gezegd. Uiteindelijk gaan we daaraan ten onder. Wat ik me voorstel is een samenleving, waar de goede mensen, degenen die iets te bieden hebben, in managementfuncties werken, in grote bedrijven die het zich kunnen veroorloven om te investeren en die internationaal ook wat in de melk te brokkelen hebben. Daarnaast zijn er de gewone mensen, die alle ondersteunende taken doen. Natuurlijk kunnen ze zo af en toe stemmen, want dat houdt ze rustig. Maar invloed hebben ze niet, want de werkelijke politiek speelt zich achter de schermen af. Verborgen, zodat de kranten er niet over schrijven, zodat er niet tegen wordt geprotesteerd. Ik zal me daarbij terugtrekken. Het zal zo zijn, dat niemand mij kent, niemand mij ziet, niemand die weet dat ik alles regel, samen met jou natuurlijk.
Megan was met stomheid geslagen. Was die knul soms krankzinnig? Waande hij zich Napoleon of Stalin of een van dat soort mensen?
Maar Cecil Benoordenhout bleef erover praten, dat hele weekend lang en toen Megan aan het eind van de zondagmiddag naar huis ging, wist ze hoe haar leven zou verlopen. President zou ze worden. En voorzitter. En samen met Cecil zou ze alles bepalen. In het belang van het land en alle mensen. Dat voelde goed.


Het duurde nog jaren voor ze hun doel hadden bereikt, want de ingesleten gewoonten van inspraak en medezeggenschap lieten zich maar moeilijk bedwingen, maar eindelijk lukte het. Megan Torenhoog was president en zou dat blijven tot ze erbij neerviel.

En nu bleek dat ze verraden was door de enige mens op aarde die ze tot op het bot vertrouwd had. Haar steun en toeverlaat. Haar bondgenoot in de strijd om stabiliteit en welvaart in de samenleving. Ik kom er nooit meer overheen, dacht ze. Ik heb mijn leven vergooid aan een illusie, aan een vuilnisvat zonder bodem.  Ze begon te huilen.

 

Mark Rutte liep door het verlaten Verzekerde Gebied. Het was lastig lopen, want overal renden ratten. Flinke diertjes die het zo te zien geweldig naar hun zin hadden en er geen moeite mee hadden om in hoog tempo een groot gezin te vormen.
Gadverdamme, dacht hij, alles gaat naar de klote. Alles wat we zo zorgvuldig hebben opgebouwd, is verdwenen. En ik had het bijna voor elkaar. Ik zou vast CEO van Unilever zijn geworden. In London, waar ik niet langer zou worden lastiggevallen door allerlei EU-regeltjes. Waar ik eindelijk het respect en het aanzien zou kunnen krijgen dat ik heb verdiend.
Het duurde een tijdje, maar toen was hij bij het eiland beland waar het landhuis van Cecil Benoordenhout stond. De ophaalbrug was naar beneden en de poort stond open. Er liepen wat mensen in en uit, alsof dat zomaar kon, alsof Cecil Benoordenhout daar niet in het diepste geheim en met de grootste privacy woonde.
Hij liep naar binnen en knikte de mensen minzaam toe. Niemand reageerde. Zo snel was de geschiedenis dus vergeten, een paar jaar nadat hij premier was geweest, en minstens een keer per week op televisie kwam.
Binnen, in de eetzaal, zat Cecil Benoordenhout aan tafel. Er stond geen voedsel en dat was vreemd. Mark Rutte had die tafel nog nooit zonder dampende schalen en kommen gezien, zeker niet als Cecil Benoordenhout daar zat.
‘Dag, Cecil,’ sprak hij monter. ‘Ik denk dat we de schouders eronder moeten zetten. Het is crisis, maar zoals ik dat al zo vaak heb laten zien, overwinnen we zo’n crisis.’
Cecil Benoordenhout keek hem lodderig aan, alsof hij niet helemaal wakker was.
‘Lul niet zo slap, Mark. Alles is verloren. Ze hebben me gezien. Megan is ervandoor en daar heb ik nog geluk mee, want ze wilde me afmaken. Twee dagen heb ik klem gezeten in een tunnel die is gegraven door terroristen en nu zit ik hier, zonder eten, en zonder hulp.’
‘Niet zo somber, Cecil. We overwinnen die terroristen uit het Buitengebied, sturen ze aan het werk en binnen de kortste keren is al die ellende verleden tijd.’
Cecil Benoordenhout schudde zijn hoofd.
‘Dat kan niet. Alles is verrot. Maar, nu je er toch bent, je kunt me wel helpen, Mark. Ga even boodschappen doen in het buitengebied. En dan ga je een mooi diner bereiden. Voor jou en voor mij. Ja, dat moeten we doen. Onder het eten kun je zoveel gemakkelijker praten. Over hoe we het hoofd boven water moeten houden onder deze omstandigheden. Misschien kan ik voor jou een goed woordje doen bij Unilever. Het management daar kan wat versterking gebruiken.’
Opgetogen liep Mark Rutte even later weer door het buitengebied, voorzien van een boodschappenkar. Het zou allemaal goedkomen. Had Cecil dat niet gesuggereerd? Nog even, en dan zat hij in Londen. Als CEO, als de baas die Unilever naar nog grotere hoogten zou opstuwen.

 

Hadassa Mibouri verbleef nog altijd in het hotel van Geert, want dat beviel haar. Het was zoveel bevredigender dan de hele dag op kantoor naar een scherm kijken en rapporten maken met allemaal onzinnige grafieken en vergelijkingen. Ze boende de kamers, de bemande de receptie en ze bediende de klanten op het terras en in de brasserie.
Ze werkte veel en lang: in feite werkte ze altijd als ze wakker was en ze had veel creditpoints verzameld. Maar daar maalde ze niet om. Soms gaf ze er wat aan mensen die net uit het Verzekerd Gebied kwamen en die nog geen idee hadden hoe het werkte met die creditpoints.
Zo langzamerhand vonden de immigranten vanuit het Verzekerd Gebied een eigen woning en, als ze er een tijdje waren, begonnen ze te wennen aan het werk dat ze moesten doen. Het scheelde natuurlijk dat ze niet acht uur per dag, vijf dagen per week hoefden te werken, maar alleen als het zo eens uitkwam. In het begin moesten ze wennen aan al die vrije tijd. Ze wilden nog weleens op zoek gaan naar een fitnesscentrum. Die waren er wel in het Buitengebied, maar erg drukbezocht werden die niet. Als je eenmaal ontspannen bent en dag voor dag leeft, maak je je niet meer druk over hoe je lichaam fit houdt. Dat gaat vanzelf. Of het gaat niet en dan is het afgelopen. Ook met de dood hadden de meeste Buitengebieders geen probleem. Die kwam, hoe dan ook en het maakte niet zoveel uit of die laat of vroeg kwam. Ook de mensen uit het Verzekerde Gebied wenden eraan om gewoon te zitten zonder nu echt iets omhanden te hebben.
Hadassa was een van de weinige mensen die zoveel werkte, maar haar werk was nu eenmaal haar lust en haar leven. Ze genoot van de gasten die binnenkwamen, die op het terras zaten de kletsen en die soms, vooral ’s avonds laat, hun levensverhaal vertelden.
Zo was er de vorige avond een vrouw bij haar gaan zitten in de eetzaal, die ze net had klaargemaakt voor het ontbijt, die, zonder enige aanleiding, begon te vertellen:
‘Ik dacht dat ik het goed had. Mijn wooncomplex was comfortabel, alle voorzieningen waren er. De wasserij, het fitnesscentrum, de eetzaal en het entertainmentcentrum. Als ik van mijn werk kwam, hoefde ik niet meer weg. Ik dacht dat ik gelukkig was. Alleen de dagen op kantoor waren zo lang. Ik schreef beleidsnotities over milieuvraagstukken. Wat erin moest komen te staan, kreeg ik van hogerhand door. Alles. De problemen, de oplossingen, de vorderingen. Van de aanwijzingen maakte ik mooie zinnen en klaar was ik. Stomvervelend, als ik er nu over nadenk, maar ik had dat niet door. Natuurlijk merkte ik wel dat ik me niet amuseerde, maar aan het woord verveling durfde ik niet eens te denken. Want ik had het toch goed? Ik leefde toch in de meest geavanceerde samenleving die ooit bestaan had, op het beste plekje van de wereld dat denkbaar was. Natuurlijk sprak ik er met niemand over. ’s Avonds beulde ik me af op die apparaten. Rennen. Krachttraining. Cardio oefeningen. Zo was ik tenminste moe genoeg om in slaap te vallen en om niet na te denken. Jaar in jaar uit ging dat zo en ik werd steeds somberder. Soms fantaseerde ik over weggaan, vertrekken naar het buitenland, waar het niet zo goed was, maar waar ik iets moest doen, iets echts. Waar ik moeite moest doen om er iets van te maken. Maar ik gaf geen gehoor aan die fantasie. Want wat had ik moeten beginnen? Ik wist maar al te goed dat ik eigenlijk niets kon. Ik had nog nooit iets gepresteerd. Die rapporten hadden net zo goed door een computer geschreven kunnen worden. Wie zou mij willen hebben? Niemand, niemand buiten het Verzekerd Gebied. Ik ging gewoon door. Toen kwam de dag, de dagen moet ik zeggen, dat we bij het landhuis moesten gaan staan. Niemand werkte nog in de kantoren. En dat maakte helemaal niets uit. Alles draaide gewoon door. Oh, dat wist ik niet, toen ik daar zo stond, dat bleek pas toen ik hier kwam. Het staan daar was verschrikkelijk zwaar. De President bleef maar roepen dat we iedereen van het eiland moesten tegenhouden, dat we onze aandacht niet moesten laten verslappen. Ze had veel weg van een krankzinnige en ik denk dat ze dat was: gek, hartstikke gek. Ik stond daar maar en natuurlijk kwam er niemand van dat eiland af, want, zoals later bleek, was er niemand. Of slechts een persoon. In ieder geval zat er geen criminele bende. We worden geleid door een gek, dacht ik en we doen de hele dag nutteloze dingen, daar kan het leven toch niet voor zijn bedoeld. Ik ga niet terug, dacht ik ook. Eindelijk durfde ik dat te denken. Dus toen we daar een paar dagen stonden, ben ik weggeslopen, het Verzekerd Gebied door. Ik heb me nog nooit zo vrij gevoeld en dat terwijl ik al dagen niet had gegeten en gedronken. Ik was blij dat ik hier terecht kon. Het is een opluchting dat ik daar weg ben, dat ik nooit meer zo’n rapport hoef te schrijven, nooit meer naar een toespraak van de President hoef te luisteren. Maar het maakt me droevig dat ik zo’n groot deel van mijn leven heb weggegooid. Het had zo anders kunnen zijn.’
De vrouw maakte een platgeslagen indruk. Hadassa had dat vaker gezien de laatste tijd. Ze klopte bemoedigend op de arm van de vrouw en zei:
‘Wat gedaan is, is gedaan. Je bent nu hier. Het verleden is geweest en de toekomst ligt voor je. Ik heb in dezelfde situatie gezeten, nog maar kortgeleden. Maar moet je zien hoe ik nu ben ingeburgerd hier. Alsof ik nooit iets anders heb gedaan dan een hotel runnen.’
De vrouw glimlachte flauwtjes.
‘Tja, ik moet maar zo denken, het zal wel beter gaan over een tijdje.’

 

De filosofie van het Buitengebied verspreidde zich snel over de hele wereld. Dat was niet altijd in het belang van de machthebbers.
Kim Jong Un had zijn leger bevolen om op te treden tegen de mensen die hier en daar wat klusjes uitvoerden in ruil voor een ander klusje of voor eten of kleding. De honger was nagenoeg verdwenen, de mensen werden vrolijker en kregen wat vlees op hun botten. De bewakers van de concentratiekampen hadden geen zin meer om onschuldige mensen het leven zuur te maken, dus ze hadden de deuren opengezet zodat iedereen in- en uit kon lopen.
Overal hingen nog portretten van Kim Jong Un en zijn vader en zijn grootvader, dat wil zeggen, op openbare plekken. De portretten in de huizen werden verwijderd en vervangen door vrolijke afbeeldingen van velden met bloemen en de trouwerijen van zoons en dochters.
Kim Jong Un wist dat hij zijn grip op de bevolking kwijt was. Tenminste, op dat moment. Hij belde Cecil Benoordenhout.
‘Cecil? Moet je horen. Ik heb een paar van die GI’s nodig die nu bij jou lopen. Donald vindt het waarschijnlijk best, want hij heeft me altijd gesteund. Kun je daarvoor zorgen?’
‘Je staat er alleen voor, Un,’ antwoordde Cecil Benoordenhout. ‘Ik probeer te redden wat er te redden valt, maar het zal even gaan duren. Het is een wereldwijd virus. Je zult dus zelf iets moeten verzinnen.’
Zonder verder nog iets toe te lichten of zelfs maar sterkte te wensen hing Cecil Benoordenhout op.
Kim Jong Un belde zijn generaals en vertelde ze dat ze zonder genade moesten aanvallen en, bij wijze van voorbeeld, enkele mensen moesten laten verscheuren door honden. In het openbaar. Zodat iedereen kon zien wat ze te wachten stond als ze niet heel snel hun normale leven weer oppakten.
‘Doe ik niet, Un,’ zei de oppergeneraal van dienst. ‘En de jongens willen zulke dingen trouwens ook niet meer. Ik krijg ze nauwelijks meer zover om oefeningen te doen. Ze zijn de hele dag aan het rondhangen, spelletjes aan het doen en veel zijn bij hun familie op bezoek.’
‘Schiet ze dan dood!’  schreeuwde Kim Jong Un ongeduldig. ‘Zo moeilijk is dat toch niet? Ze hebben te doen wat ze gezegd wordt, anders kan ik dit land niet leiden.’
‘Dat kun je inderdaad niet, Un. Het is over en uit. Ik hou er ook mee op. Ik heb altijd al een beetje willen boeren, gezellig voor de dieren zorgen, een beetje hooien, en ’s avonds met een uitgeput lichaam en een gerust hart gaan slapen.’
Kim Jong Un keek naar het portret van zijn grootvader.
‘Wat moet ik doen?’  vroeg hij. Opa reageerde echter niet, maar bleef, arrogant glimlachend, op hem neer kijken.
Kim Jong Un ging zijn tas pakken. In Zwitserland kon hij misschien wel terecht. En als alles weer rustig was, zou hij terugkeren. Dan zouden ze ervan lusten, allemaal!

 

In Mexico waren drugshandelaren met hun werk gestopt.
‘Het is te vermoeiend,’ had Jaire los Ubidos gezegd tegen zijn mannen. ‘Al dat moorden, al die angst dat je gepakt wordt, ik ben het zat. We dumpen de hele handel en we gaan gewoon wat leuks doen. Lekker chillen. Zonder drugs.’
Zo gebeurde het dat er, voor het eerst in lange tijd, niet meer werd gemoord in Mexico en dat mensen van de overheid alles konden doen en zeggen wat ze wilden. Alleen viel er niet veel meer te zeggen, want ook in Mexico gingen de mensen hun eigen gang. Net als overal deden ze wat klusjes en degenen die er lol in hadden, oefenden een echt vak uit. Af en toe, als het nodig was of als het zo eens uitkwam.
De drugsbaronnen die nog vasthielden aan hun handel merkten al snel dat ze niets meer aan hun geld hadden. Daar kocht je niets meer voor. Het land draaide op dienst en wederdienst en dat ging prima.
Zo goed dat de karavaan, die al tijden onderweg was naar de Verenigde Staten, had besloten te blijven.
‘Wat hebben we daar ook te zoeken, met die oranje griezel aan het hoofd,’ was een van de opmerkingen die veel klonk. De mensen settelden zich in de haciënda’s die waren verlaten door de drugsbenden. Soms waren er wat bendeleden gebleven en die gingen al snel op in de menigte vluchtelingen.

Op een avond zat een groep mensen bij elkaar op de patio. Er brandde een gezellig vuur en de mensen nipten van de wijn die was achtergelaten in de kelder.
‘Ik denk dat het een goed idee zou zijn om een muur te bouwen aan de noordgrens,’ zei Juanita Dos Libros. ‘Die oranje gek komt misschien hiernaartoe en dat is toch de laatste die we hier willen zien.’
‘Ach, misschien past hij zich aan,’ mijmerde een oude vrouw, die languit lag omdat ze nog altijd moe was van de voettocht uit Venezuela.
‘Hij niet,’ beweerde Juanita Dos Libros met stelligheid. ‘Iedereen kan veranderen, behalve Donald Trump. Die hersenen van hem zijn lang geleden bevroren.’

Zo kwam het dat de muur er toch kwam aan de Amerikaanse Zuidgrens, alleen werd die gebouwd door de Mexicanen en de vluchtelingen. Iedereen wist hoe belangrijk het was dat Donald Trump niet op Mexicaans grondgebied zou komen, dus het werk ging snel. In twee dagen was de klus geklaard en Donald Trump zou hier zeker niet overheen kunnen klimmen.

 

Maar Donald Trump wist niet wat de rest van de wereld wel wist. Hij waande zich nog altijd de president van de Verenigde Staten, die het voor het zeggen had. Als een waanzinnige schreef hij decreten en ondertekende die. Het viel hem in eerste instantie niet eens op dat er niemand in het Witte Huis was, behalve hij. Melania was naar Parijs vertrokken. Daar pas ik beter, had ze gezegd, de mensen hebben daar meer klasse. En alle ministers, staatssecretarissen en ambtenaren waren vertrokken om hun eigen ding te doen en hun gevoel te volgen.
Pas toen de avond viel, en de post nog steeds niet was opgehaald, begon hem iets te dagen. Hij verliet het Oval Office en keek de kamers in. Niemand. Zelfs het gezoem van computers en de geluiden van telefoons ontbraken. Zelfs de schoonmakers waren er niet. En hoe hij ook riep, er kwam niemand.

Hij ging naar bed en deed de tv aan. Fox News zou hem rustig maken, dat deed het altijd.
De presentator zei dat er een totaal nieuwe wereld was en dat de zender zou gaan samenwerken met CNN en met de New York Times. De tijden van verdeeldheid en haat waren voorbij, zei ze. Nu konden we allemaal vriendelijk voor elkaar zijn, omdat er ruimte was voor iedereen.
‘En de karavaan heeft zich inmiddels gevestigd,’ zei ze.
‘Godverdomme! Ik had er meer militairen op af moeten sturen. Nu zijn ze toch binnengedrongen!’
Het item ging verder:
‘…. In Mexico. De mensen die onze reporter sprak hebben het geweldig naar hun zin en zeggen sinds lange tijd rust te kennen in hun leven en hoop te hebben op een goede toekomst voor hun kinderen.’
Donald Trump keek met openhangende mond naar de beelden van lachende en pratende mensen bij een Haciënda. Dit kon niet waar zijn. Dat Fox News zoiets beweerde. Dit was iets van het Fake News! Hij nam zijn smartphone en twitterde: ‘De karavaan komt niet naar de US! FAKE NEWS!’ en anders dan anders kwam er geen enkele reactie.

Geen oog deed hij dicht. Hij lag te woelen en telkens controleerde hij zijn smartphone op reacties op zijn laatste bericht. Niemand had gereageerd. Niemand beweerde dat hij de allerbeste president was die Amerika had gekend en zelfs de hatelijke berichten, dat hij moest oprotten, dat hij in de gevangenis zou komen, bleven achterwege.
De volgende dag ging hij zelf een broodje halen in de keuken, want er was niemand die hem zijn ontbijt kwam brengen.
Hij belde zijn chauffeur, maar hij kreeg geen gehoor. Alsof iedereen was opgelost. Dan moest hij zelf maar rijden, de beveiliging kon zeggen wat ze wilden, maar hij moest zelf naar de grens om met eigen ogen te kunnen zien dat Fox News, zíjn Fox News, Fake News verspreidde. De karavaan moest ergens in Texas zijn. Vlakbij de Mexicaanse grens. Hij zou ze met eigen handen terugduwen, die uitvreters.

Het was een lange rit van Washington DC naar de Mexicaanse grens, zo lang dat hij onderweg moest overnachten. De auto was weliswaar groot, maar toch niet zo groot dat hij er comfortabel kon slapen. Bovendien had hij geen beddengoed bij zich, want sinds wanneer moest de President van Amerika zich daarover bekommeren.
De eerste nacht ging hij een motel binnen van het type dat hij zo vaak in films had gezien. Een rij deuren die direct toegang gaven tot de kleine kamer. Aan de receptie zat een Afro-Amerikaanse vrouw te breien.
‘Ik wil een kamer,’ zei hij. ‘De presidentiële suite natuurlijk. En daarna wil ik een paar hamburgers, doe maar van Kings Burger, want die zijn het lekkerst.’
De vrouw stopte met breien en keek hem aan.
‘Kijk eens aan, als daar nummer 45 niet staat! Nou, meneer, een presidentiële suite hebben we hier niet. Want er komen hier geen presidenten.’ Ze nam een sleutel van het bord. ‘Alstublieft, kamer 45, toepasselijk niet?’
‘Ben ik dan niet goed geweest voor jullie soort mensen?’ viel Donald Trump uit. ‘Ik ben de president! Onder mijn leiding is het aantal banen voor zwarten met honderd procent toegenomen en jullie raken steeds meer van de drugs af. Dankzij mij!’
De vrouw, die haar breiwerkje weer had opgepakt, keek hem aan over haar leesbril.
‘Voor zover ik weet, hebben we geen president meer, want die hebben we niet nodig. En wat die banen betreft: die kun je steken ergens waar het vies en bijzonder onaangenaam is. Niemand wil die slecht betaalde rotbaantjes nog en het is ook helemaal niet nodig om je zo uit te sloven in het leven.’
Donald Trump bedacht wat hij nog meer kon zeggen. Hij stond op het punt om haar te bevelen de manager erbij te halen, maar bedacht zich en begaf zich naar kamer 45.
De volgende dag wilde hij vertrekken, maar de receptionist, een oude man ditmaal, hield hem tegen.
‘Je moet wel wat creditpoints achterlaten,’ zei hij.
‘Creditpoints? Wat zijn dat nou weer. Ik ben de president van de Verenigde Staten. Stuur de factuur maar naar het Witte Huis.’
‘Dienst en wederdienst,’ hield de man vol. ‘Als je nog niks hebt verzameld, kun je de ontbijtbordjes naar de keuken brengen. Dat is wel genoeg voor deze keer.’
‘Waar zie je me voor aan, man? Ik ben toch zeker niet een bediende? Ben je nou helemaal gek geworden? Ik zal ervoor zorgen dat je ontslagen wordt!’
‘Goed, zoals je wilt,’ zei de receptionist rustig. ‘We noteren je naam wel, en dan komen die creditpoints later wel, als je wat meer bent ingeburgerd.’
Briesend stapte Donald Trump in zijn auto. De wereld was helemaal gek geworden. Hij had nog nooit gewerkt, zijn hele leven niet. Hij had anderen voor hem laten werken en als het kon, zonder ze te betalen. En zo hoorde het ook en zo moest het blijven.
Maar bij het volgende motel was hij iets ingetogener. Hij rekende er al op dat ook dit motel geen presidentiële suite had en dat de staf erop rekende dat hij iets terugdeed voor de overnachting. Zijn creditcards waren niks waard en een factuur naar het Witte Huis wilden ze niet sturen. Alsof dat niet meer bestond.
Als tegenprestatie hing hij die ochtend, voor hij wegging, de jassen netjes op een rijtje, net als de laarzen eronder.
‘Zo goed?’ bitste hij naar de receptionist. Die knikte.

Eindelijk, na dagen, kwam hij aan bij de Mexicaanse grens. Reizen viel niet mee op deze manier. Om aan benzine te komen, had hij een parkeerplaats moeten vegen en zelfs had hij een keer afgewassen bij McDonalds. Hij troostte zichzelf met het idee dat over niet al te lange tijd alles weer bij het oude zou zijn.
Bij de grens was een muur. Op Mexicaans grondgebied. Heel anders dan de muur die hij was beginnen te bouwen en waarmee niemand hem had willen helpen. De muur was hoog en gebouwd van gewapend beton. Er waren wel deuren, maar die zaten op slot.
‘Wat is dat voor een muur?’ vroeg hij aan een man en een vrouw die zaten te picknicken. ‘Hij staat in het verkeerde land. Hij houdt de karavaan wel tegen, maar zo krijg ik gedonder met de Mexicaanse grens als ik er iets aan wil veranderen. Het moest onze muur zijn, die ik hoger of lager zou kunnen maken als ik dat wilde.’
‘Dat is de Mexicaanse muur,’ zei de vrouw. ‘Ze willen niet dat nummer 45 of zoiets binnenkomt. Veel begrijp ik er niet van, want het is allemaal nieuw, maar ze willen dus iemand tegenhouden?’
‘Dat ben ik, nummer 45! De President van de Verenigde Staten!’ riep Trump uit.
‘Ach, zit dat zo. Nou, dan willen ze u dus niet hebben daar. Ik heb dingen over u gehoord die niet zo mooi waren, dus ik begrijp dat wel. Ik zou maar naar huis gaan, als ik u was.’
Ik moet naar Cecil, dacht Donald Trump. Die weet vast een oplossing. Hij stapte in zijn auto en reed naar het Oosten.

 

Poetin was in allerijl naar Rusland teruggegaan, want ook daar borrelde het. Journalisten richtten nieuwe kranten op waar uitgebreid uit de doeken werd gedaan hoe de belangen van Poetin waren verweven met de Russische Maffia. Miljarden had hij doorgesluisd naar hun bedrijven, in ruil voor het orde houden en natuurlijk ook voor een deel van de winst. Zelfs had een krant, zo’n nieuwe, geschreven dat in 2014 Poetin zelf de opdracht had gegeven om dat vliegtuig, dat naar zijn overtuiging wapens vervoerde naar de anti-Russische terroristen in Oekraïne, direct uit de lucht te schieten. Maar het is misschien een burgervliegtuig, had de commandant gezegd, we weten niet zeker of het om dat vrachtvliegtuig gaat. ‘Schieten! Nu!’ had Poetin bevolen en inderdaad vielen er doden uit de lucht, die op geen enkele wijze konden worden geassocieerd met de terroristen, of het verzet zoals de journalist het had genoemd, tegen de Russische bezetting van delen van de Oekraïne.
Poetin had destijds geweten dat hier lang over door zou worden gezeurd en hij deed wat hij altijd deed: ontkennen. Met welk bewijs ze ook kwamen. Deze journalist had de commandant geïnterviewd, die beschikte over geluidsopnamen van Poetins opdracht.
Direct, nog voor hij op het vliegtuig naar Moskou stapte, had hij de geheime dienst gebeld. Na lange tijd had er iemand opgenomen.
‘Met Borkovitsch,’ de stem klonk slaperig, helemaal niet die van een alerte agent van de Geheime Dienst.
‘Schakel die schoft die mij beschuldigt van die opdracht om dat vliegtuig uit te schieten direct uit!’ had hij geroepen. ‘Ik wil vandaag nog lezen in de Pravda dat hij zelfmoord heeft gepleegd. Of is gestikt in een kippenbotje voor mijn part, als hij maar dood is.’
‘Nou, hij heeft anders wel een punt,’ zei Borkovitsch. ‘Hij heeft die generaal of kapitein of wat het ook was gesproken, hè? Het lijkt er verdomd veel op dat het precies zo is gebeurd.’
‘Wie ben jij in godsnaam? Geef me je meerdere!’
‘Ik heb geen meerdere. Ik woon hier tijdelijk, want eerst zat ik op straat. En het wordt al koeler. Aan de mooie, warme zomer is bijna een einde gekomen en dan wordt het leven van een dakloze in Moskou hard. Hier zit ik lekker warm en ik heb mijn natje en mijn droogje.’
‘Waar zijn mijn agenten?’ Poetin had het idee dat hij stikte, zo kwaad was hij.
‘Agenten? Waren dat die jongens in zwarte pakken die zo streng keken? Nou, toen ze weggingen, waren ze wel aardig, hoor. Ze hebben me toegang gegeven tot de keuken en de wodka is ook erg goed. Maar in het begin was ik bijna bang voor ze.’
Poetin gooide de hoorn op de haak. Tenminste, dat zou hij hebben gedaan als hij niet had gebeld met een zwaarbeveiligd mobieltje waar hij alleen op het scherm hoefde te tikken om de verbinding te verbreken.
‘Maak voort!’ riep hij tegen de piloot.
‘We gaan zo snel als we gaan,’ riep de piloot terug. ‘Dit is geen racewagen, dit is een persoonsvliegtuig en het is fijn als we aankomen zonder ongelukken te maken.’

Na een paar uur was Poetin in Moskou. De mensen liepen er glimlachend en vrolijk kletsend rond. Er was niets meer over van de zware gang, waarmee ze normaalgesproken door de straten liepen. Het leek wel een plaats op een Caribisch eiland, waar het elke dag feest was.
Het was totaal uit de hand gelopen en hij was maar een paar weken weggeweest. Hij spoedde zich naar zijn residentie, waar, zoals hij al begon te vrezen, niemand was. Geen beambten en zelfs zijn trouwe secretaresse, Olga, was afwezig. Op de bureaus lagen nog papieren en de computers stonden aan, alsof ze zomaar waren opgestaan, midden op een werkdag, om nooit meer terug te keren. Het was spookachtig gewoon.
Hij moest er iets tegen doen. Misschien kon hij flink wat mensen laten oppakken en die naar Siberië sturen. Daar waren nog genoeg kampen die zonder al te veel moeite weer in gebruik konden worden genomen. Dat zou de rest wel rustig maken.
Hij belde de kazerne waar de oproerpolitie gevestigd was en, godzijdank, hij kreeg zijn oude vriend Petrovitsj aan de lijn. Die zou hem zeker helpen.
‘Vladimir! Was het leuk in Holland? Nuttige contacten opgedaan? Wat zeg je? Mensen oppakken en naar Siberië sturen? Nou nee, het lijkt me dat we dat niet gaan doen, makker. Die tijd is geweest. En vandaag hebben wij hier een kroegquiz, heel leuk. Alle jongens zijn er en ze weten meer dan ik ooit had gedacht. Ja, als je je tussen de mensen begeeft, is het werk veel aangenamer. Ik denk overigens ook niet dat de jongens nog veel zin hebben om op mensen los te slaan. Gisterenavond hebben we een coming-out avond gehouden. Dat was heel leerzaam, je had erbij moeten zijn. Weet je dat er heel veel homo’s onder de manschappen zijn? Die hebben altijd gezwegen natuurlijk, want ga maar na, als je de opdracht krijgt om homo’s in elkaar te gaan slaan, lijkt het niet verstandig om te vertellen dat je zelf homo bent, nietwaar? Jij zou ook eens uit moeten komen, Vladimir. Want we weten het allang. Dat gedoe met je blote bast op zo’n paard laat toch geen ruimte voor twijfel, zou ik zo denken. Nou, Vladimir, ik moet ophangen, want de volgende ronde begint en mijn team staat voor!’
Vladimir Poetin opende zijn la en haalde zijn revolver tevoorschijn. Nog nooit had hij ermee geschoten, maar als President, als zeer mannelijke en viriele President, moest hij een revolver hebben. Zou hij een spelletje Russische Roulette gaan doen? Dat was spannend. En misschien schoot hij die kogel door zijn kop, dan hoefde hij dit alles niet verder te doorstaan.
Hij opende het magazijn en deed er een kogel in. Hij zette de revolver tegen zijn hoofd. Minutenlang bleef hij zo zitten. Toen legde hij het weg.
Hij moest naar Cecil. Die zou hem verder helpen. Die zou ervoor zorgen dat de wereld weer normaal werd en dat hij zijn gang zou kunnen gaan.

XVI

Theresa May had het aardig voor elkaar: de residentie voor de Gouverneur zag eruit zoals dat hoorde. Eikenhouten meubels, tropische versieringen aan de muur zoals dodenmaskers en voor de colour locale klompen in allerlei maten. Nu ze geen Prime Minister meer was, was ze tenminste nog gouverneur en misschien was die functie veel belangrijker. Want Brittannië zou de golven weer bezitten, bepalen waar die heen gingen en wie erop voeren. Dan moesten ze in het Lagerhuis nog maar eens proberen om haar af te branden. Dan zou ze ze zeggen, luid en duidelijk, dat zij Groot-Brittannië weer op de kaart had gezet. Dat dankzij haar hun geweldige eiland een wereldmacht was geworden, een macht die niet zou buiten voor andere mogendheden. Trump zou uit haar hand heten en Xi Jinping ook. Over die laatste maakte ze zich nog wel een beetje zorgen. Hij was zo ongenaakbaar en ging zo rustig zijn gang. China voer met grote schepen over de oceanen. De containers waren volgestouwd met goederen die de mensen in Europa en Amerika graag wilden hebben. Het land was rijk aan het worden. En op dreigingen van buitenaf reageerden ze stoïcijns, alsof die er simpelweg niet waren.
Ze zou er wat op vinden. Misschien zou ze China koloniseren. Dat zou de eerste keer in de geschiedenis zijn dat dat lukte. Die Chinezen konden hard werken, dus de kans was groot dat ze binnenkort miljoenen volgzame, hardwerkende werknemers had, die ze allemaal kon gebruiken om haar imperium uit te breiden.
Tevreden schreef ze een notitie met een vulpen. Ze had wel zo’n ganzenveer geprobeerd, zoals ze die in de zeventiende eeuw ook hadden gebruikt, maar dat beviel niet. Misschien moest ze wat concessies doen.
Ze riep haar secretaris, die op de vloot eerste stuurman was geweest. Hij kwam niet.
‘Stephen!’ riep ze nogmaals, en deze keer luider.
Stephen kwam binnen geslenterd, zijn handen in de zakken van zijn shorts. Daarboven droeg hij een hemd.
‘Wat zie je eruit, Stephen! Heb je nog geen tijd gehad je te kleden? Het is al half tien en je dient om zeven uur ’s ochtends paraat te zijn. Ik heb hier stukken die je moet overtikken, want die moeten verzonden worden naar het moederland.’
‘Maak je niet druk, Theresa,’ zei Stephen. ‘Iedereen hier is relaxed, iedereen chilt een beetje, go with the flow, zogezegd, en dat bevalt me prima.’
Even wist Theresa May niets uit te brengen.
‘We hebben een imperium op te bouwen!’ zei ze toen. ‘Wat is dit voor een onzin!’
Stephen haalde zijn schouders op.
‘Ach, we zijn hier maar even. Je wordt geboren en je gaat weer dood. Het betekent allemaal niets. Dus in de tussentijd kun je je beter maar vermaken. Kalm aan, Theresa, dan breekt het lijntje niet.’
‘Ga onmiddellijk aan de slag! Ik eis dat je je werk doet en de verloren uren inhaalt!’
‘Je eist maar. Ik ga wat wandelen. Het is hier hartstikke gezellig!’ Hij liep de kamer uit.
Nog nooit had ze meegemaakt dat een medewerker zijn medewerking weigerde. Oh zeker, ze was tegengewerkt destijds, bij de onderhandelingen over Brexit. Keer op keer was ze beschimpt in de pers, dat ze niet hard genoeg was, dat ze de belangen van de Britten verkwanselde, maar nooit, nooit had een ondergeschikte zich zo gedragen.
Er zat niets anders op. Ze mocht hem niet, maar ze moest contact opnemen met Cecil Benoordenhout. Hij zou raad weten, al was het een enorme etterbak die in feite uit was op alleenheerschappij. Dat probeerde hij verborgen te houden, maar zij doorzag hem.

 

Xi Jinping was op dat moment helemaal zo stoïcijns niet, want het land was uit zijn handen aan het glippen. De fabrieken, waar werknemers twaalf uur per dag werkten in ruil voor een bed in een slaapzaal en drie maaltijden per dag, lagen stil. De arbeiders waren er nog wel in de buurt, maar ze waren simpelweg opgehouden met werken. Een opziener had hem in paniek gebeld: ze zitten allemaal in het gras te kaarten, Tai Chi te doen of gewoon wat voor zich uit te staren en ze lachen me uit als ik zeg dat ze weer aan het werk moeten. We kunnen de schepen niet meer bevoorraden, we kunnen de bestellingen niet meer afhandelen. Wat moet ik doen? Dwingende maatregelen aanscherpen, had Xi Jinping gezegd. Hij hoefde niet expliciet te zijn. De opziener zou heel goed weten wat hij bedoelde. Wat bloed op de fabrieksvloer kwam heel dwingend over.
Eerst had hij gedacht dat het een incident was, maar diezelfde dag nog bereikten hem meer berichten over werknemers die wegliepen.
In Peking was het ook erg. De schoonmakers en afwassers van het platteland namen niet langer genoegen met een bezemkast waarin ze konden slapen als ze zich opkrulden. Ze waren de betere buurten ingetrokken en hadden daar kamers opgeëist van de oorspronkelijke bewoners. Aanvankelijk hadden die geprotesteerd, maar ze waren tot de ontdekking gekomen dat ze ook geen zin meer hadden in hun banen op kantoren, die weliswaar goed werden betaald, maar die stomvervelend waren en alle energie uit ze zogen. Dus waren die grote huizen veranderd van eengezinswoningen met flink wat huishoudelijk personeel in woongroepen, waar mensen in- en uitliepen en waar iedereen meehielp met wat nodig was, zoals eten maken en schoonmaken.
De trek van het platteland was tot stilstand gekomen, omdat de reden om te vertrekken, armoede, min of meer verdween. Mensen hadden ontdekt dat je het gemakkelijker had als je verbouwde wat nodig was en dat voor jezelf hield of ruilde voor andere dingen die je nodig had. De coöperaties werden genegeerd. Korte tijd protesteerden de leidinggevenden, maar al snel sloten ze zich aan bij de boeren en arbeiders.

Xi Jinping besefte dat er niets anders op zat dan te aanvaarden dat de tijden waren veranderd. Vanzelf, zonder revolutie. Hij kon het leger op het volk afsturen. In vroeger tijden had een flink bloedbad voor voldoende afschrikking gezorgd. Maar iets vertelde hem, dat die soldaten zaten te dobbelen of iets anders aan het doen waren waar ze op dat moment zin in hadden en dat de bereidheid om op hun eigen volk te schieten klein zou zijn.

 

Tecla Nuts had medelijden met Megan Torenhoog. Uren had ze zitten huilen op haar yoga mat en hoeveel kruidenthee ze ook dronk, ze bleef doorhuilen, twaalf uur achtereen.
Eindelijk, het was heel vroeg in de ochtend, waren haar tranen op. Met rode ogen keek ze de zaal in.
‘Dan open ik nu de vergadering,’ zei ze. ‘Hoe vaak heb ik dat niet gezegd. Nu zal ik dat nooit meer zeggen. Nooit zullen de aanwezigen afwachtend toehoren, nooit zullen ze bevestigen dat ze de agenda aanvaarden en nooit zullen ze nog iets voor de rondvraag hebben. Het was mijn lust en mijn leven. Ik was zo gelukkig als voorzitter en ook als president. Alles liep op rolletjes en ik dacht dat dat door mijn ferme bestuur kwam.’ Een ogenblik lang leek het alsof ze weer in huilen zou uitbarsten: ze boog het hoofd en bracht een zakdoek naar haar ogen.
‘Cecil heeft me zo verschrikkelijk belazerd! Ik ga hem aan repen snijden, langzaam, zo dat hij het uitschreeuwt van pijn, om genade smeekt en wilde dat hij nooit was geboren! En dan ga ik rentenieren, want ik heb veel verdiend en weinig uitgegeven.’
Tecla zag het aan en bedacht dat Megan Torenhoog nog een lange weg had te gaan.
‘Wraak lucht niet op, Megan,’ zei ze. ‘Misschien even, op het moment dat je de angst in de ogen van Cecil Benoordenhout leest, maar al snel zul je je leeg voelen. Je moet vergeven. En dan je eigen weg gaan. Trouwens, je bent niet meer rijk. Aan geld doen we hier niet en aan aandelenportefeuilles ook niet. Dienst en wederdienst, voor iedereen.’
Megan Torenhoog schrok op.
‘Wat vertel je me nu? Bedoel je dat ik dingen moet doen? Zoals koken en afwassen en wat je nog meer kunt verzinnen dat die lui uit het Buitengebied deden voor ons? Dat kan niet, dat is ondenkbaar.’
‘Dat is het niet. Maar voorlopig moet je hier maar wat uitrusten, want je hebt een zware klap te verwerken. Het is goed dat je eens flink hebt uitgehuild.’
Megan Torenhoog staarde voor zich uit. Ze probeerde zichzelf voor te stellen met bezem of afwasborstel, maar dat lukte niet. Dat was allemaal niets voor haar. Stel dat het waar was, wat deze gevallen minister van Openbaar Vervoer en Mobiliteit beweerde, dat het Verzekerd Gebied niet meer bestond, dat geld niet meer telde, dat het hele land zelfsturend was geworden, dan moest er toch iets zijn dat meer aansloot bij haar talenten. Was er dan werkelijk geen mogelijkheid om de orde te herstellen? Even overwoog ze Cecil Benoordenhout te bellen en met hem te overleggen over de oplossing, maar ze besefte dat ze hem nooit meer in de ogen kon kijken zonder de onbedwingbare neiging die ogen uit te steken. De haat gloeide in haar en Tecla Nuts kon zeggen wat ze wilde, maar vergeven kon ze hem niet. Daarvoor waren de wonden die hij had geslagen te diep.

 

Het Verzekerd Gebied was niet helemaal verlaten. Er woonden duizenden ratten die zich tegoed deden aan alles wat de mensen hadden achtergelaten. Hun jongen groeien voorspoedig en snel op en kregen op hun beurt ook gezonde jongen. Overal, op de straten en in de kantoren, liepen en renden volwassen ratten met hun koddige kleintjes, die een geweldige, zorgeloze jeugd hadden.
Mensen waren er ook nog, zij het heel weinig.
Niek Degenhuis had zijn intrek genomen in het wooncomplex van Megan Torenhoog. Hij had het niet aangedurfd om in haar appartement te gaan wonen, hoewel hij dat het liefste had gewild. Het appartement naast het hare stond, uiteraard, ook leeg. Het was iets kleiner, maar nog altijd met een woonkamer van 150 vierkante meter. Het was ingericht met designmeubelen en zelfs was er een originele stoel van Gerrit Rietveld. Die moest een vermogen hebben gekost, maar dat hadden ze hier wel, vermogen.
Het was alleen jammer dat ook hier honderden ratten rondliepen alsof ze het volste recht hadden om dat te doen. Een keer had hij geprobeerd om er een dood te trappen, maar een grote rat had hem zo fel besprongen en gebeten dat hij dat voortaan uit zijn hoofd liet.
Nu zat hij gebogen over zijn laptop en keek naar zijn concepten. Hoe kon hij die gebruiken om de oude orde te herstellen? Want als dat niet gebeurde, wat moest hij dan beginnen? Hoe kon het dat de blauwdrukken, die hij twintig jaar geleden in zijn studententijd had geschreven, niet meer werkten? Hoe kon het dat hij niet meer werd ingeschakeld om zijn concepten uit de doeken te doen, waarna de vergadering weer maanden vooruit kon? Hoe kon het dat zijn uren niet meer werden uitbetaald, hoeveel aanmaningen hij ook had gestuurd? Er moest iets aan te doen zijn. Natuurlijk hadden ze hem nog nodig. Die sukkels in het buitengebied zouden hem niet op waarde kunnen schatten, daar hoefde hij het niet eens te proberen. Maar die vent in dat landhuis, van wiens bestaan niemand had geweten, die kon zijn diensten misschien gebruiken. Als hij het goed had begrepen, had die vent de feitelijke macht in handen en hoewel hij de weg misschien een beetje was kwijtgeraakt, kon hij, Niek Degenhuis, hem helpen. Hij hoefde maar wat te tekenen op het Whiteboard en alles zou weer zo worden, zoals het moest.
Hij scrolde door zijn blauwdrukken. Hij moest een flowchart uitzoeken, met zo’n ballonnetje bovenaan, waar alle lijntjes samenkwamen. In dat ballonnetje zou die Cecil dan zitten. Zo zou hij het moeten brengen.


Opgetogen klapte hij zijn laptop dicht, deed die in zijn tas en baande zich een weg naar de voordeur, tussen de rattenfamilies door. Hij paste goed op dat hij er niet op trapte, want die beestjes waren erg wraakzuchtig. De eerste maatregel die hij zou voorstellen, was het verdelgen van alle ratten, die rotbeesten. Als tweede zou hij voorstellen een project in te richten, het Project Herstel, met hem als projectleider en als inhoudsdeskundige.

 

Mark Rutte was een niet erg praktisch ingesteld man, maar hij had geschiedenis gestudeerd, dus hij kon wat creditpoints verdienen met lesgeven. In het lokaal zaten zo’n twintig jongeren van veertien jaar oud. Ze hingen ongeïnteresseerd in hun banken, alsof ze alles al wisten en niemand ze nog iets nieuws kon vertellen.
Maar de glimlach van oor tot oor was zoals altijd geschilderd op het gezicht van de voormalige minister-president.
‘Let goed op, luitjes,’ zei hij. ‘Nu komen we bij een belangrijk omslagpunt in de geschiedenis. Ik heb vandaag een paar van die momenten, die alles op zijn kop zetten, die de mensheid voorwaarts stuwden, genoemd: de uitvinding van het vuur, de toepassing van de landbouw en de uitvinding van de broekdrukkunst. Welnu, in het jaar 2010 werd de VVD de grootste partij bij de Kamerverkiezingen. Stel je voor: decennialang hadden we geleden onder het juk van het verkapte socialisme van de PvdA. Prestaties werden niet beloond, iedereen kon zijn leven lang van een uitkering genieten en ondernemende mensen werd de pas afgesneden. Maar vanaf 2010 werd alles anders: ondernemen mocht weer, er werd flink bezuinigd op de sociale uitkeringen en mensen moesten hun eigen broek gaan ophouden. Kunnen jullie je voorstellen welk een omwenteling dat was?’
Het bleef stil in de klas. De leerlingen keken hem wat lodderig aan en het leek niet echt tot ze door te dringen van welke historische betekenis de winst van de VVD was geweest.
‘Jij daar, in dat rode T-shirt, leg jij even uit waarom dit een mijlpaal was, wat er allemaal veel beter werd voor de mensen.’
Het meisje, naar wie hij had gewezen, schrok op.
‘Uh, tja, de VVD, ja, ik heb daarover wel gehoord. De VVD, dat was toch iets van het Verzekerd Gebied? Daar zaten ze, geloof ik. Dat ze rijk waren en steeds rijker werden, zoiets.’
‘Nee, dat was zeker niet de kern. De kern was dat we het land hebben teruggegeven aan de burger. Dat ze niet meer van de wieg tot het graf werden verzorgd, maar dat ze zelf moesten gaan uitvinden hoe ze een succes konden maken van hun leven. Dat werken, slim werken, werd beloond. Vandaag zie je daar niet veel van terug, maar een crisis kan zich altijd voordoen. Daar komen we weer bovenop. Jullie zijn de eerste generatie die volop kan genieten van de vrijheid.’
De jonge mensen bleven hem glazig aankijken, alsof ze er niet helemaal bij waren met hun hoofd, alsof ze overal liever wilden zijn dan hier. Gelukkig ging toen de bel. In het Verzekerd Gebied kon iedereen doen wat zij wilde, maar men was het erover eens dat de jeugd het een en ander moest leren. Vandaar dat schooluren wel vastlagen en dat begin en einde werden aangekondigd door een bel, zoals dat al eeuwen het geval was.
De jongeren sprongen op en renden het lokaal uit. Niet één komt nog even vragen om verdieping van de stof, dacht Mark Rutte teleurgesteld. Maar daar was zijn glimlach alweer: hij had nu genoeg creditpoints om in te ruilen voor de ingrediënten voor de maaltijd, die hij zou bereiden.
In de straat waar de school stond, waren enkele kraampjes met groenten. De verkopers stonden met elkaar te babbelen onder het genot van een kopje koffie.
‘Pardon?’ Mark Rutte probeerde de aandacht te trekken van een vrouw die kennelijk bij de kraam hoorde waar ze voor stond. Aanvankelijk hoorde ze hem niet, zo druk was ze in het gesprek verwikkeld.
‘Mevrouw, kunt u mij helpen?’ Ditmaal liet Mark Rutte zijn stem duidelijker klinken. De vrouw draaide zich naar hem toe.
‘Zeg het eens, knul. Wat heb je nodig?’
Mark Rutte dacht na. Van tevoren had hij nog niet bedacht wat hij zou gaan koken. Hij had daar weinig ervaring mee, want hij at altijd buitenshuis. Daar was hij als student in Leiden mee begonnen en die gewoonte had hij nooit opgegeven. De diners van Cecil Benoordenhout waren altijd met zes gangen en in flinke hoeveelheden. Mark Rutte dacht niet dat hij in de paar uur die hij nog had zoveel gerechten kon maken. Misschien moest hij Cecil verrassen met een echte, oer-Hollandse maaltijd. Boerenkool met worst. Het was weliswaar september en nog steeds warm, maar boerenkool met worst ging er altijd in bij de rechtgeaarde Hollander, die normaal deed.
‘Doet u mij maar flink wat van die struiken boerenkool en de bijbehorende aardappelen.’
‘Je krijgt zeker bezoek, knul. Daar kun je een flinke pan van koken hoor. En de boerenkool komt rechtstreeks uit mijn eigen kassen. Puur biologisch, daar is geen gif aan te pas gekomen.’
De vrouw pakt alles in een papieren tas en Mark Rutte begaf zich naar het landhuis.
Om daar te komen, moest hij door het verlaten Verzekerd Gebied. Wat jammer toch, dacht hij, dat er nu geen vastgoedjongens in de buurt zijn. Alleen al die wooncomplexen zouden kapitalen kunnen opbrengen. En dan had je al die kantoorgebouwen nog. Maar dat kon natuurlijk niet. Over een paar dagen zouden de oorspronkelijke bewoners hun intrek weer innemen en zouden ze weer aan het werk gaan. Unilever was nog altijd welkom. Ze zouden een prachtig kantoor krijgen, en dan kon hij lekker hier blijven als hij eenmaal CEO was. Hij zou goed voor Cecil Benoordenhout zorgen, des te eerder zou die zijn nieuwe functie regelen.
De ratten dwarrelden om hem heen. Hij schopte naar voren en werd meteen gemeen in zijn enkel gebeten. Een van die beesten klom de papieren zak in, bij de boerenkool.
‘Ga weg!’ zei Mark Rutte. ‘Doe normaal, beest! Jij hebt niet gewerkt voor die boerenkool!’ Maar het dier ging niet weg. Zijn familieleden volgden haar al spoedig, ook tien schattige pasgeboren ratjes. In een oogwenk was de boerenkool verdwenen. De ratten sprongen voldaan uit de papieren zak.
Mark Rutte liet de zak uit zijn handen vallen. Wat nu, dacht hij, ik kan vandaag niet nog eens lesgeven en ik moet vanavond dat diner maken. De aardappelen had hij nog wel. De ratten lieten die met rust. Hadden ze zeker geen zin in. Dan maar aardappelpuree, dacht Mark Rutte, ik doe er wel wat extra kruiden in, zodat het toch nog wat lijkt. Met een aanzienlijk zwaarder gemoed liep hij verder.

 

Prinses Beatrix, voorheen koningin der Nederlanden, woonde nog steeds in Paleis Drakensteyn. Ze besefte dat ze onder de huidige omstandigheden zou moeten verhuizen, maar ze wilde zo lang mogelijk in haar zo geliefde paleis blijven. Het was er prettig, ook nu de bedienden waren vertrokken en ze had zoveel goede contacten in Lage Vuursche.
De enige die bij haar was gebleven was haar hofdame, Anaxia van Bunnik tot Zeist via Soest. Samen zaten ze in de grote salon en dronken ze een kopje thee. Op de televisie was een programma over nieuwe activiteiten in het Buitengebied, zoals schilderen en beeldhouwen waarmee voortaan creditpoints konden worden verdiend. Het leven is niet eten alleen, zei de reporter.
‘Ach, wat enig toch. Ik zou wat van mijn werken kunnen aanbieden. Een keer moet het er toch van komen, dat wij wat terug doen voor de samenleving, Anaxia. Ooit zijn we door onze voorraad heen.’
‘Maar Hare toch! U bent de koningin! Of de koningin-moeder dan. In ieder geval geeft het geen pas dat iemand van het koninklijk huis een beetje op de markt gaat staan schreeuwen. Dat hoort niet bij ons.’
Beatrix glimlachte.
‘Er is geen koninklijk huis meer, Anaxia. We zijn afgeschaft.’
‘En dat is een grof schandaal! Een schandaal dat we moeten rechtzetten. Denk alstublieft aan uw voorvader Willem van Oranje, die standhield tegen de Spanjaarden, die Alva het land uitwierp, die Nederland leidde naar een vooraanstaande positie in de wereld!’
‘Dat waren andere tijden. Die komen niet meer terug. En die wil ik ook niet meer terug. Ik ben blij dat we zijn afgeschaft. Eindelijk kan onze familie een normaal leven leven, eindelijk kunnen mijn kinderen, mijn neefjes en nichtjes en al die aanhang uit hun gouden kooi stappen en hun ware talenten ontwikkelen.’
‘Sinds u ouder bent, gaat u meer en meer lijken op uw moeder, die zich ook zo graag onder de gewone mensen begaf. Welnu, ik ben daar tegen! Een koningin is een koningin en dat blijft ze ook. En haar familie dient met respect te worden behandeld en met patriottisme worden toegejuicht. Oh, wat genoot ik van de Koninginnedagen van weleer, al die blije gezichten, gehuld in oranje, in de Nederlandse dorpen en steden. En dan al die bezoeken die wij samen hebben afgelegd bij instituten en bedrijven. Wat was dat boeiend, al die verschillende aspecten van het Nederlands bestuur en bedrijfsleven en wat werden wij goed behandeld!’
‘Mijn moeder was een goed mens. Te goed voor deze wereld en voor haar was het beter geweest als de omwenteling veel eerder was gebeurd. Ik zal me moeten aanpassen, Anaxia. Culturen veranderen en dan is het buigen of barsten. Daar zijn voorbeelden genoeg van te vinden in de geschiedenis. Morgen, bij dageraad, gaan wij op pad om enkele van mijn werken aan te bieden. Daar hoop ik enkele creditpoints voor te kunnen krijgen, waarmee we onze voorraden kunnen aanvullen. En tevens zal ik het paleis openstellen voor andere bewoners. Ruimte genoeg hier.’
‘Hare! Dat kunt u niet menen! Bedoelt u dat het plebs hier gaat wonen? Samen met u? Dat kan toch niet? Er moet toch een zekere afstand zijn? Een behoorlijke afstand, wat mij betreft.’
‘Zo gaan we het doen, Anaxia en schenk nu maar een kopje thee in.’

De volgende dag begaven ze zich met de Gouden Koets, die bij Drakensteyn was gestald, op pad. Beatrix had vanwege haar functie nooit veel autogereden en Anaxia vond rijden ver beneden haar stand. Zoiets liet je over aan chauffeurs, ook als die er niet waren.
De koets kwam uren later aan in Baarn, waar mensen wat kramen langs de weg hadden gezet.
‘Dit is een goede plek om te beginnen,’ zei Beatrix. ‘Vroeger heb ik hier nog wel gewinkeld met moeder. Dat mocht niet van de beveiliging, maar zij vond het zo enig.’
‘Uw grootmoeder, die wist pas hoe het hoorde,’ sprak Anaxia van Bunnik tot Zeist Via Soest afgemeten.
Beatrix koppelde de paarden los van de koets en spreidde een Perzisch tapijt uit op de stoep. Voorzichtig haalde ze enkele van haar beeldhouwwerken uit de koets en zette ze neer.
Mensen kuieren op hun gemak langs en steeds bekeken ze de werken.
‘Dat is mooi, mevrouw,’ zei een oudere vrouw die wees op het beeldhouwwerk dat een galopperend paard voorstelde. ‘Was u vroeger niet koningin? U heeft iets bekends over u, er gaat een belletje rinkelen.’
‘Majesteit, moet u zeggen,’ siste Anaxia van Bunnik tot Zeist Via Soest.
‘Anaxia, hou je mond,’ siste Beatrix terug, terwijl ze een licht schopje tegen Anaxia’s been gaf.
‘Inderdaad, mevrouw, vroeger was ik koningin, later weer prinses, toen mijn zoon koningschap van mij overnam.’
‘Ach ja, nu weet ik het weer. Willem-Alexander. Hij had het maar wat moeilijk met alles en toch deed hij het aardig. Hoe is het nu met hem?’
‘Goed. Hij woont in Argentinië met zijn gezin. De dochters zullen binnenkort gaan uitvliegen en hun plaats zoeken in deze wereld die zo vol veranderingen is. En Maxima, zijn gemalin, is gelukkig helemaal de oude geworden na al die problemen met haar gezondheid.’
‘Fijn om te horen. Ik zou graag dat beeld van dat paard willen meenemen. Ik geef u honderd creditpoints als u wilt, maar ik kan ook best eens langskomen om de tuin te doen. Dat doe ik graag, tuinen van paleizen onderhouden. Dan kan ik echt mijn eitje kwijt.’
Beatrix dacht na. De tuin stond er verwilderd bij en zou een opknapbeurt kunnen gebruiken. Anderzijds moesten ze de voorraad aanvullen, voordat ze zonder eten kwamen te zitten.
‘Doen!’ fluisterde Anaxia van Bunnik tot Zeist via Soest in haar oor. ‘Het paleis verliest zijn grandeur nu die tuin er zo bij staat.’
‘In orde,’ zei Beatrix en overhandigde de vrouw het beeld.
‘Ik fiets morgen langs,’ zei de vrouw. ‘Ik weet niet of ik de klus in een dag geklaard krijg, maar als dat niet zo is, kom ik gewoon nog een keer.’

 

 

In de haven lag nog altijd de Russische Marinevloot, maar de bemanning was niet zo heel druk meer met oefenen en bewaken van de grens. Ze hingen wat rond op de kade, ruilden de inboedel van de schepen tegen voedsel en kleding en speelden af en toe een spelletje Russische Roulette. Ze speelden de zachte variant ervan: je moest wel erg stom zijn om die kogel echt door je kop te schieten, want die werd in de laatste kamer gedaan en steeds, bij de volgende deelnemer, weer een stukje opgeschoten. Het was tenslotte zonde als je net in deze mooie tijd het loodje zou leggen.
Poetin had nog gebeld om te bevelen heel Nederland in te nemen en er een schrikbewind te voeren, maar die hadden ze naast zich neergelegd.
‘De mensen willen zulke dingen niet meer,’ had een van de kapiteins gezegd. ‘En eerlijk gezegd heb ik er ook een beetje genoeg van, van al die negativiteit, al die vijandigheid.’
Zijn manschappen waren het daar mee eens geweest. Sommige dachten erover terug te gaan naar het moederland, waar het leven ook leuker geworden scheen te zijn, maar velen wilden nog een tijdje blijven in dit land waar de vernieuwing als vanzelf ontstaan was.
‘Het is toch treffend,’ zei een admiraal op een mooie avond tegen een matroos. ‘De boel is hier honderdtachtig graden omgedraaid, alleen omdat de mensen gewoon geen dingen meer deden waar ze geen zin in hadden. En moet je nu kijken. Het Paradijs is terug op aarde.’
De matroos knikte.
‘Het leven is goed,’ zei hij en hij nam nog een slok wodka.

 

Megan Torenhoog was enigszins hersteld van haar teleurstellende ervaring met Cecil Benoordenhout. Ze schold niet meer de hele dag op hem en huilen deed ze ook niet veel meer. Omdat er niet veel te doen was en ze afleiding nodig had, had ze ‘Yoga voor Dummies’ doorgenomen, zodat ze yogalessen kon geven. Tecla was daar blij mee. Dan had zij haar handen vrij om het centrum mooier te maken en om eens op pad te gaan. Het was niet de bedoeling dat ze dag en nacht aan dat centrum vastgeplakt zou zitten.
Die dag kwam er een groep vrouwen van in de vijftig voor een eerste yogales. Megan Torenhoog liet ze plaatsnemen op de matten en begon:
‘Dames! Zoals u ziet, ben ik uw voormalige president en in feite presideer ik nu ook, alleen op een iets andere manier. Ik wil kwijt dat ik de veranderingen met goede moed tegemoetzie en dat het me bevalt wat ik hier, in het Buitengebied, zie gebeuren. Al die levenslust, al dat optimisme, ik wist niet dat u het in u had. Ik heb me op gruwelijke wijze laten misleiden door iemand van wie ik dacht dat hij een vriend was. Dat heeft mijn hart gebroken, maar nu ik er doorheen ben, ben ik alleen maar sterker geworden. Het is niet te hopen voor hem dat hij me ooit tegenkomt.’ Hier pauzeerde ze en keek de kring rond. ‘Grapje. Dankzij yoga ben ik in staat te vergeven. Vergeten zal ik nooit en dat hoeft ook niet. Ik weet zeker dat in u, dames, ook smeulende pijnhaarden woeden en ik zal u begeleiden naar een ontspannen en vergevingsgezinde houding. Ga dus nu op uw rug liggen en begin met het voelen van uw voeten, laat ze zwaar worden, zo zwaar dat ze door de mat zakken, en door de vloer, en door de aardkorst, naar het midden van de aarde.’
Tecla keek toe met de armen over elkaar en schudde het hoofd. Die president toch. Ze moest ervoor oppassen dat ze geen vergaderingen ging organiseren, want het was voelbaar hoe ze het miste om die niet meer voor te zitten.

 

Halbe Zijlstra was nog steeds euforisch over het feit dat hij weer Minister van Buitenlandse Zaken was. Binnenkort zou hij naar Rusland afreizen en de toestand van de wereld bespreken met Poetin. Trump zou hij ook opzoeken. De wereldmachten, die moest je te vriend houden, dat begreep hij als geen ander. Met zijn inbreng zou Nederland weer groot worden en nog decennia na zijn aftreden zou er over hem worden gesproken. Boeken zouden er over hem verschijnen, met steeds een mooie foto op de cover. Wat zou zijn moeder trots zijn. Hij had haar nog niet verteld dat hij weer minister was, want hij wilde haar verrassen en het zelf vertellen. Met kerstmis bijvoorbeeld.
Zo bezeten was hij van zijn Ministerschap, dat hij niet door had dat hij zich in het Medisch Centrum bevond, dat weliswaar bijna geheel was verlaten, maar niet helemaal. Dr. Anne Maas, een arts van de oude stempel die vond dat een dokter altijd moest werken, ook als ze omviel van de slaap, ook als ze veertig graden koorts had. Daarom had ze geen gehoor gegeven aan de oproep van de president om naar het landhuis te gaan. De patiënten gaan voor, had ze gedacht toen ze al haar collega’s zag vertrekken.
Helaas was ze er nooit in geslaagd om een aantrekkelijke chirurg of medisch directeur aan de haak te slaan. Maar ze had haar teleurstelling daarover allang verbeten en inmiddels was ze te oud om zich te verbinden.
Het was maar goed dat ze gebleven was, want anders had deze patiënt, deze Halbe Zijlstra, op straat rondgelopen en wie weet welke schade hij dan had aangericht. Een bevel tot gedwongen opname was vanwege de omstandigheden moeilijk te krijgen. Dat kwam later wel. In ieder geval liet ze deze man niet gaan voordat hij terug was in de realiteit. Een psychose als deze had ze vaker gezien en meestal was het na een paar dagen of een paar weken wel over. Ze twijfelde eraan of dat bij deze man ook zo zou gaan, want de overtuiging dat hij minister was, zat diep in hem. Ze kon er de vinger niet goed op leggen: het leek of de psychose een energie van buiten was, die hem volledig, in al zijn aderen, in al zijn botten, in bezit had genomen.
‘Halbe,’ zei ze tegen haar patiënt, die op zijn rug op bed lag. ‘Het is tijd voor je spuitje. En dan gaan we slapen. Morgen praten we verder.’
‘Het is goed, oma. Een beetje coke, dat zal ik nodig hebben bij het voorbereiden van al die onderhandelingen.’

XVII

Joke de Bruin stond bij de opening van de tunnel, aan de kant van het eiland. Een groep mensen stond om haar heen.
‘Hier was het,’ vertelde ze. ‘Ik was dus gewoon aan het wandelen, uitrusten van al dat slapen na zo lange tijd toen ik hier gekerm hoorde. Nieuwsgierig als ik ben, kroop ik er meteen in en toen vond ik dus die zeer dikke man die klem zat. En, dankzij mij, kwam er na een tijdje hulp om hem eruit te halen. Als ik niet in de buurt was geweest, was hij gestorven! Zo zie je maar, je moet altijd alert zijn op de nood bij de medemens. Er kan zo snel iets misgaan. Maar die tunnel was op zich natuurlijk bijzonder. Want waarom stonden wij op wacht als je zomaar in- en uit kon kruipen! Hier klopte iets niet. Was er een hele criminele bende ontsnapt? Dat was onwaarschijnlijk. We hebben ontdekt dat hier maar één man leefde, en dat was de man die klem zat in de tunnel. Hij was op de vlucht voor onze President, Megan Torenhoog. Die kende hem wel. Als enige.’
De mensen om haar heen keken de tunnel in en knikten. Het was duidelijk dat hier een bedrog was geweest dat maar had kunnen voortduren, dat ze allemaal hadden zitten slapen.
Joke de Bruin genoot van haar nieuwe rol. Dit was zoveel leuker dan haar rol van secretaresse op kantoor. Ze onderwees mensen in waarheid en in het gebruiken van hun eigen hersenen. Zo voelde ze dat in ieder geval.
‘En daar,’ ze wees in de richting van het landhuis. ‘Zit hij nog altijd. In dat landhuis kunnen veel mensen wonen, dus binnenkort moet hij eruit of hij mag ook een kamer bewonen, maar het is gedaan met dat stiekeme gedoe. Ik ben trots op mijn daad in de tunnel en ik zal over een tijdje mijn intrek nemen in dat landhuis. Het wordt zoiets als een wooncomplex, maar dan beter.’

 

Donald Trump liep over de ophaalbrug naar het landhuis. Hij sleepte een koffer achter zich aan, waarvan de wieltjes aan het verslijten waren en hij had veel kracht nodig om de koffer in beweging te krijgen.
‘Het is een schande!’ riep hij uit toen hij binnen was. ‘Ik moest met United vliegen, omdat er niemand was die Airforce One wilde benaderen en dan moest ik ook nog eens in de Economy class! Want ik had niet genoeg credit points voor businessclass, geloof ik. Of nee, die stewardessen, vroeger zulke aardige meisjes die het altijd leuk vonden als ik ze complimenten maakten, zeiden dat daar alleen genodigden zaten. En dat was ik niet. De hele reis zat ik in zo’n klein stoeltje gepropt en ik heb geen oog dichtgedaan. Maar ik had het ervoor over, Cecil! Want we moeten, als wereldleiders, iets doen tegen de anarchie die nu zo wild om zich heen grijpt. Ze zeggen dat mijn vermogen niets meer waard is, dat alles, al mijn gebouwen, al mijn goud in Zwitserland en Saoedi-Arabië, aan de gemeenschap toebehoren en dat dat altijd al zo was, maar dat ik dat kennelijk nooit heb begrepen! Je moet helpen, Cecil! We moeten de orde zo snel mogelijk herstellen!’
Cecil Benoordenhout keek Donald Trump aan. Wat een blaaskaak was het toch. Die redde het niet eens in zijn eentje in het buitengebied. Hij had gelijk dat de situatie verschrikkelijk was en dat die moest worden rechtgezet, alleen was het maar de vraag of dat zou lukken op korte termijn. Want er bereikten Cecil Benoordenhout steeds meer alarmerende berichten. Zo was Unilever ontmanteld en de directie was naar huis gestuurd. Door de werknemers notabene. Die ruilden de goederen die ze produceerden tegen goederen en diensten die ze nodig hadden. De aandelen waren niets meer waard, maar dat maakte die muiters niets uit.
Mark Rutte kwam binnen met een grote schaal aardappelpuree. Hij glimlachte, zoals gebruikelijk, van oor tot oor, maar zijn ogen stonden angstig.
‘Ik heb hier een heerlijke maaltijd: mashed potatoes à la Rutte, echt een uniek gerecht dat maar weinigen in de wereld ooit hebben geproefd.’
Cecil Benoordenhout keek misprijzend naar de schaal.
‘Wat is dat voor rotzooi, Mark. Ik heb je opgedragen een diner te bereiden en nu kom je daarmee terug? Ik kan ook niks aan je overlaten, hè. Maar goed, ik heb verschrikkelijke honger. Ik ben nog altijd niet hersteld van mijn verblijf in die tunnel, die hier illegaal is gegraven, dus ik vreet het wel op!’
Cecil Benoordenhout nam een lepel en begon gulzig uit de schaal te eten. Mark Rutte stond er beteuterd bij. Het was te hopen dat hij snel CEO was, dan hoefde hij dit soort vernederingen niet meer te ondergaan. Het kon nu niet lang meer duren. Trump was er tenslotte ook al en die was heel bedreven in het opzetten van companies en het installeren van directies.
‘U ziet er patent uit, meneer de president,’ sprak hij zalvend tot Trump. Dat was niet waar. Trump zag eruit alsof hij een paar weken in zijn kleren had geslapen, zijn blonde haar zat door de war en liet flinke stukken van zijn kale schedel bloot en zijn papperige gezicht was krijtwit.
‘Hmmm,’ zei Trump. ‘Ik voel me anders niet zo patent. Fake News heeft ervoor gezorgd dat mensen gewoon hun eigen gang gaan. Zelfs Fox News staat niet meer achter me en verspreidt alleen nog leugens. Je reinste communisme, dat is het wat er over de wereld waait. En het is allemaal begonnen in dat land van jou, Rutte. Jij bent geen echte leider, jij bent een watje, een lulhannes, iemand met een zeer laag IQ.’
Daar had Mark Rutte niet van terug. Donald Trump was nooit een voorbeeld van wellevendheid geweest, maar nu ging hij toch erg ver.
‘Je kunt gaan, Mark. Blijf in de keuken zitten en wacht tot ik je roep. Misschien moet je nog een keer op strooptocht, want je begrijpt dat ik het hiermee niet kan doen.’
‘Maar,’ bracht Mark Rutte uit. ‘Het waren de ratten! Die vraten alle boerenkool op. Ik kon er niets aan doen!’
‘De keuken, zei ik, lapzwans,’ beval Cecil Torenhoog en hij nam nog een paar happen van de overdadig gekruide aardappelpuree, die niet gelig was, zoals normaal gesproken, maar vaag gifgroen.

 

Megan Torenhoog deed het zo goed in het yogacentrum dat Tecla Nuts zich het kon veroorloven om er even tussenuit te gaan. Ze nam een e-bike die op straat stond en fietste naar het Verzekerd Gebied. Bij de poort stond allang geen wacht meer. Iedereen kon er in- en uitlopen. Ze dacht aan de dreiging van de horden, die zich zouden verdringen bij diezelfde poort en glimlachte. Geen mens wilde daar nog zijn en de Buitengebieders al helemaal niet. De VG-ers deden al weken hun werk niet meer in hun kantoren, ze hadden het gebied allemaal verlaten na het debacle bij de gracht van het landhuis. De schellen waren ze van de ogen gevallen en het zou moeite kosten om ze weer aan het werk te krijgen.
Dat hoeft ook niet, bedacht Tecla, het werk wat ze deden, wordt niet meer gedaan en dat maakt helemaal niets uit. Dat werk had nooit iets toegevoerd. Het was gebruikt om mensen bezig te houden en ze het idee te geven dat ze zinvol bezig waren. Dat had lang gewerkt, maar nu kon dat niet meer.
Ze fietste naar het wooncomplex voor bestuurders, waar ze zo lang had gewoond. De deur stond open en er waaiden gordijnen uit de ramen. Het was er stil.
Ze parkeerde de fiets zonder hem op slot te zetten. Dat was niet nodig. Die fietsen waren voor algemeen gebruik. Je nam er een als je hem nodig had en je zette hem ergens neer als je afstapte. Waarom zou je dingen bezitten die je toch het grootste deel van de dag niet nodig hebt.
In haar appartement lag alles er nog keurig bij, alleen was het te zien dat er al tijden geen stofdoek over de meubels was gehaald. De woonkamer, met de mooie meubels, had iets steriels, als een showroom in een winkel van een meubelboulevard, zoals je die vroeger nog wel had. Ze kon zich nauwelijks voorstellen dat ze hier, zo kortgeleden nog, had gewoond. Weliswaar was ze bijna nooit thuis omdat ze altijd moest vergaderen, maar toch. Ze zou er nu zelfs niet één nacht kunnen doorbrengen, zo onecht en levenloos zag alles eruit.
Ze verliet de woning en ging naar buiten. De ratten waren overal. Die hadden het gebied overgenomen. Een rattenheiligdom was het hier geworden en misschien was dat het enige, waar het Verzekerd Gebied nog goed voor was.
Ze fietste verder. Een paar kilometer verderop liep Niek Degenhuis, zorgvuldig stappend om te voorkomen dat hij op een rat zou trappen.
‘Dag Niek,’ riep Tecla. ‘Hoe is het met je concepten?’
Niek Degenhuis schrok op, alsof hij in diepe gedachten was geweest.
‘Oh, dag minister! Het is goed dat ik u tref. Ik heb een duidelijk concept over hoe de orde kan worden hersteld. Kortgezegd komt het erop neer dat we een project opzetten, dat tot doel heeft de gewenste situatie te beschrijven en dan incrementeel te implementeren. Het zal jaren gaan duren, want we moeten het heel zorgvuldig doen. Dat we niet weer in de valkuil van het anarchisme trappen, dat het Buitengebied weer dienend wordt, zoals het altijd is geweest. Ik wil dit wel even snel uit de doeken doen.’ Hij maakte aanstalten om zijn tas te openen.
‘Nee, laat maar, Niek,’ zei Tecla, die was afgestapt. ‘Ik geloof het wel. En ik geloof ook dat je beter wat anders kunt gaan doen, want het werkt niet meer. De mensen willen niet meer zo leven en nu ze gezien hebben hoe het echt zit, krijg je ze niet meer zover. Trouwens, ik wil het ook niet meer. Jouw tijd is geweest, Niek.’
‘Dat wil ik nog weleens zien!’ antwoordde Niek Degenhuis nijdig. ‘Ik heb me altijd kunnen handhaven, bij elk project, elk concept waar ik bij betrokken was. En dat zal nu ook gebeuren.’ Met nijdige passen liep hij verder in de richting van het landhuis.
Tecla kwam daar eerder aan dan hij. Ze parkeerde de e-bike en liep over de ophaalbrug. De tunnel was niet meer nodig. Ze dacht terug aan het graafwerk dat ze met de Britten had uitgevoerd en haar eerste kennismaking met het landhuis. Zou die Cecil Benoordenhout er nog steeds zijn?
Een paar tellen later kon ze bevestigen dat die er nog was. Cecil Benoordenhout zat met Donald Trump aan tafel. Een schaal met de resten van een groene smurrie stond tussen ze in. Heel anders dan de achtgangen diners van weleer, dacht Tecla.
‘Goedemiddag, Cecil,’ begroette Tecla de zware man.
‘Wat doe jij hier,’ baste Cecil Benoordenhout. ‘Jij hebt hier niets te zoeken!’
‘Ik zou niet weten waarom niet. Ik zie dat uw vriend Donald Trump er is en er komen er zeker nog meer? Ik kom vertellen dat het over en uit is. Megan Torenhoog is een beetje over haar pijn heen en die vindt haar weg wel. Ze heeft me alles verteld. Hoe jij haar hebt gebruikt om je eigen zakken te vullen, hoe jij al tientallen jaren samenspant met al die dictators, zoals die Trump hier, om de wereld naar je hand te zetten, hoe je dat aardig was gelukt. Tot het moment dat de Buitengebieders gewoon hun eigen gang gingen en er geen zin meer in hadden om jouw slaven te zijn. Het is voorbij, Cecil. Geef dat nou maar toe. Doe eens iets terug voor alles wat je hebt gestolen.’
Cecil Benoordenhout stond op.
‘Als je niet maakt dat je wegkomt, stuur ik mijn mensen op je af!’ riep hij.
‘Zo is het, Cecil,’ zei Donald Trump. ‘Je moet dit soort fake gedrag de kop indrukken. Jij hebt de leiding en zo is het en niet anders.’
‘Je hebt geen mensen meer, Cecil,’ sprak Tecla rustig. ‘Je kunt niets meer tegen mij beginnen. Een prettige voortzetting nog.’ Ze knikte naar de zaal en verliet het landhuis.

 

De gewezen Koningin-Moeder Beatrix reed samen met Anaxia van Zeist tot Bunnik via Soest op de bok van de Gouden Koets door het buitengebied, in de richting van het Verzekerd Gebied.
‘Het is onaanvaardbaar dat mensen zoals wij op de bok moeten zitten, Hare,’ sprak Anaxia van Zeist tot Bunnik via Soest. ‘Wat moeten de mensen wel niet denken. Dat we heel normaal zijn? Wij zijn niet normaal. Wij zijn de adel die het gepeupel de juiste weg moet wijzen. Anders wordt het een chaos.’
Beatrix lachte.
‘Jij leert het niet, hè, Anaxia. Er is geen koninklijk huis meer, en dat komt er niet meer. Wij zijn nu normale mensen en daar ben ik erg blij om.’
‘Net zoals die bingoavonden in het pannenkoekenhuis in de Lage Vuursche, zeker. U glijdt af, Hare, het spijt me dat ik het moet zeggen. Uw grootmoeder zou zich nooit zo gemakkelijk gewonnen hebben gegeven.’
‘Nou, die wilde anders ook gewoon zijn. Maar dat kon ze niet, want dat had ze niet geleerd. Als het aan haar had gelegen, had de hele koninklijke familie in rijtjeshuizen gewoond. Misschien zelfs in duistere plaatsen als Eindhoven. Vlak na de oorlog was ze de weg helemaal kwijt. We hebben enorm op haar in moeten praten om haar op de goede weg te krijgen. De tijden waren niet rijp voor zo’n omslag.’
‘Dat vind ik moeilijk te geloven. Zij was een fier en moedig vorstin. Heel anders dan haar dochter, wijlen koningin Juliana.’
‘Jij kende haar niet zoals ik haar kende. Ze is nog stevig aan de rol geweest met die verzetsstrijders. Het is maar goed dat er toen geen bladen waren als de Story of Privé. Overigens, ik vind het heerlijk om op de bok te zitten en de paarden te mennen. Zie hoe langzaam het land aan ons voorbij trekt, de huizen die er staan, de mensen die er zo tevreden rondlopen. Ik heb er altijd een hekel aan gehad om in die koets te zitten op prinsjesdag. Al dat zwaaien, en benauwd dat het was daarbinnen!’
Anaxia van Zeist tot Bunnik via Soest keek stuurs voor zich uit.
De rit naar het landhuis duurde lang en de vrouwen sloegen geen acht op de lege wooncomplexen en kantoren en de ratten in het Verzekerd Gebied.
Toen ze er waren, stapte Beatrix van de bok en bevrijdde de paarden, die onmiddellijk begonnen te grazen in de tuin. Daar was gras en ander voedsel genoeg.
‘Ik ben hier vroeger, als jonge vrouw, zo vaak geweest. Baron Benoordenhout tot Bezuidenhout was een vriend van mijn vader. Samen gingen ze vaak de bordelen langs in Den Haag en Amsterdam, maar dat wist ik toen nog niet. Hele weekenden hebben we hier doorgebracht. De zoon, Cecil, was toen een heel schraal ventje. Ik dacht dat dat door de oorlog kwam, maar het was niet goed denkbaar dat de familie Benoordenhout tot Bezuidenhout te lijden had gehad van de hongerwinter. Die waren toen al zo inhalig. Cecil heeft het niet van een vreemde.’
‘Het zou toch ook een schandaal zijn geweest, als de adel honger had moeten lijden. De Duitsers hadden respect voor de adel, dat kunnen we toch wel stellen in hun voordeel.’
‘Ga je mond spoelen, Anaxia! Het waren criminelen en dat Baron Benoordenhout tot Bezuidenhout goed met ze kon opschieten, spreekt niet in zijn voordeel. En ook niet in het voordeel van mijn vader, als je dat in het verlengde ziet.’
De dames gingen het landhuis binnen, waar behalve Cecil Benoordenhout en Donald Trump Kim Jong Un aanwezig was.
‘Cecil!’ riep Beatrix. ‘Dat is lang geleden! Je bent geen spat veranderd. Je bent nog helemaal de jongen van die weekenden van destijds.’
‘Dat zeg je om me te vleien, Beatrix. Jij bent wel een stuk ouder geworden, hoor. Jezus mens, wat heb jij een rimpels. Weleens van Botox gehoord? Ze kunnen je tegenwoordig oplappen tot je in je graf stapt, hoor. Vrouwen dienen mooi te zijn, overal en altijd.’
‘Hare!’ riep Anaxia van Bunnik tot Zeist via Soest uit. ‘Dit kunt u niet over uw kant laten gaan. Dit is majesteitschennis!’
Maar Beatrix glimlachte en leek zich niets van de beledigingen aan te trekken.
‘Ja, jij bent niet veranderd, Cecil,’ zei ze. ‘Je bent nog net zo hufterig als toen. Jij deed nooit iets anders dan schelden, of opscheppen over je geweldige intelligentie en over hoe je het zou gaan maken in de wereld, dat ik nog eens aan je voeten zou liggen. Al die jaren was je van de radar verdwenen en eerlijk gezegd dacht ik dat je een beschamende dood was gestorven. Zelfmoord omdat je vader je geen Rolls had gegeven, of een stompzinnig ongeluk, zoals vast komen te zitten in een tunnel omdat je te vet was geworden en sterven van de honger. Want al was je toen zo mager, Cecil, je was toen al gulzig en inhalig, toen al wist je geen maat te houden en het was te verwachten dat je eigen gulzigheid en onmatigheid je zouden doden.  Dat je zo zwaar bent geworden, verbaast me dan ook niks.’
‘Laat de honden op haar los, Cecil! Dit is iemand van de oude stempel, van het vroegere kapitalisme toen koningen en prinsessen het voor het zeggen hadden. Als leider van de communistische republiek Noord-Korea weet ik, dat je korte metten met haar moet maken.’
‘Het is gewoon Fake News, wat zij zegt. Dat doen al die democraten, als ze hun zin niet krijgen. Dan gaan ze dingen verzinnen over hun tegenstanders,’ zei Donald Trump, die nu gekleed was in een badjas. Door de zware reis waren zijn eigen kleren nat van het zweet. ‘Mij moesten ze ook altijd hebben in de pers. Niks kon ik goed doen, terwijl door mijn beleid de kolen terugkwamen en de banen. Zelfs de zwartjes kregen werk!’
Cecil Benoordenhout keek om zich heen. Daar zat hij dan, met twee mannen die een paar weken geleden nog hoog in de boom waren geweest, maar die nu niets meer te vertellen hadden. Ze kwamen hem om raad vragen, om de koppen bij elkaar te steken, maar Cecil Benoordenhout wist maar al te goed dat er niets meer viel te redden. Hij was verloren. En deze twee ook, maar het drong nog niet tot die koppen door.
Beatrix en Anaxia gingen bij de voormalige autocraten aan tafel zitten.
‘Heb ik je uitgenodigd, Beatrix?’ vroeg Cecil Benoordenhout.
‘Nee, maar dat is ook niet nodig. Ik blijf hier zitten tot jij weggaat, of tot je toegeeft dat je verloren hebt, net als je vriendjes hier.’
Op dat moment kwam Mark Rutte binnen, die glimlachte van oor tot oor en deze keer deden zijn ogen ook mee.
‘Kijk eens, Cecil! Ik ben de koelkasten van de keukens van de wooncomplexen langsgegaan en daar vond ik nog veel ingrediënten. Daarvan kon ik een gezonde maaltijd bereiden, echt voor mensen die normaal doen.’
Hij zette een schaal met spruiten, een schaal met aardappelen en een schaal met speklapjes op tafel. Cecil Benoordenhout begon direct te eten. De rest van de aanwezigen keek met afgrijzen naar de schaal met spruiten, die kleine kooltjes die zo verschrikkelijk stinken dat geen mens die ze ooit heeft geroken de geur nog vergeet.
‘Vertel je bediende dat hij wat noodles voor mij maakt, Cecil,’ zei Kim Jong Un. ‘Ik heb een lange reis achter de rug en wat jullie eten in dit moeras lust ik niet. Daarna gaan we zakendoen.’
‘Ik wil een burger,’ zei Donald Trump. ‘Verpakt bij McDonalds zodat ik er zeker van kan zijn dat ik niet word vergiftigd.’

 

Vladimir Poetin was nog onderweg. Nu hij de voorrechten van een president van het grote Rusland niet meer genoot, was de reis zwaar. In Moskou was het moeilijk een vliegtuig te vinden, omdat er geen bemanning was. Die vierden vandaag feest. Het feest van de revolutie noemden ze dat nota bene.
Hij had op de trein moeten stappen. Het was een oude trein, die veel was gebruikt op de route naar Siberië. En weer terug. Voor sommigen dan.
Hij had een coupé voor zich alleen met slaapgelegenheid. Dat scheelde. In diezelfde trein waren wagons met smalle zitplaatsen, maar die waren nu leeg. Niet veel Russen wilden het Feest van de Revolutie missen kennelijk.
Veel had hij niet te doen en hij was te onrustig om te lezen. Er zat niets anders op dan uit het raam te kijken, naar het voorbijtrekkende landschap. Daar ging Polen, het zo gekwelde land dat hij voor eens en voor altijd had willen innemen. De weilanden, dorpen en steden lagen er vredig bij. Ook hier liepen mensen ontspannen over straat, alsof ze niet hoefden te werken. Waarschijnlijk hoefden ze dat ook niet, bedacht hij. De hele wereld vierde een eindeloos weekend en dat ze geen geld kregen, die uitvreters, stoorde ze niet.
In Hongarije was het niet anders. Overal vriendelijk ogende mensen in plaats van nors kijkende werknemers op weg van hun werk, om daar vernederd te worden zodat ze het wel uit hun hoofd lieten om te veel praatjes te hebben.
Het werd hem zwaar te moede: als overal anarchie was, hoe moesten ze dan de orde herstellen. Als er geen legers meer waren, hoe konden ze dan nog een schrikbewind voeren. Had het nog wel zin om Cecil Benoordenhout te bezoeken? Tot nog toe had hij gedacht van wel, maar hij ging eraan twijfelen. Tegen de tijd dat de trein door Oost-Duitsland reed, wist hij zeker dat hij net zo goed kon uitstappen omdat er niets meer te doen was aan de situatie. Hij was alles kwijt: zijn vermogen, zijn aanzien en zijn macht. En hij zag geen manier om die terug te winnen.
Was Rusland maar altijd de Sovjet-Unie gebleven. De Sovjet-Unie van voor Gorbatsjov natuurlijk, die slappeling. Het grote rijk waar Stalin zo goed had geheerst. Zijn opvolgers hadden de teugels iets laten vieren, maar niet al te veel. De mensen waren bang, de mensen deden wat ze gezegd werd. Een heerlijke tijd had hij gehad bij de KGB. Opereren in het geheim, ondervragingen die er niet zachtzinnig aan toe gingen, een enkele liquidatie van zo’n journalist die dacht dat hij kon opschrijven wat hij wilde. En niemand die over hem schreef. Want niemand wist dat hij bestond. Of ze wisten het wel, maar hielden daar wijselijk hun mond over.


In Berlijn stapte hij uit. Wat deed het er nog toe. In zijn KGB-tijd was hij gestationeerd geweest in Berlijn, waar hij had geholpen met het tegenhouden van Oost-Duitsers die naar het Westen wilden. Hard waren ze geweest, en dat was maar goed ook, anders was het hele Oosten leeggelopen. Misschien zou hij nu zijn intrek kunnen nemen in Kreuzberg. Daar kon hij zijn wonden likken en wachten op betere tijden. Of oud worden en roemloos sterven, dacht hij gedeprimeerd.

Xi Jinping hing tussen de containers op een schip dat op weg was naar Rotterdam. Die containers zaten vol met spullen die waren vervaardigd in de tijd dat iedereen nog in de fabrieken werkten. Nu werd daar nog steeds gewerkt, maar de mensen maakten er dingen die ze leuk vonden om te hebben en die je kon gebruiken om te ruilen.
De bemanning van het schip wilde naar Europa. Ze hadden alle oceanen afgereisd, maar ze hadden nooit tijd gehad om eens een land te bezoeken. Buitenlandse reizen waren weggelegd voor de mensen van de kantoren en de partij, zij moesten laden, varen en de lading op kades achterlaten. Daarna was het meteen vertrekken om alles weer te herhalen.
De slaapruimen waren bezet door de bemanning en Xi Jinping had mee gemogen, als hij er geen bezwaar tegen had om de hele reis op het dek door te brengen. Dus nu sliep hij al dagen onder zijn winterjas tussen de containers. In het begin was hij bang dat hij vermoord zou worden omdat dat nu eenmaal altijd gebeurt in tijden van revolutie. Maar de mensen lieten hem met rust en zelfs kwamen ze hem af en toe eten brengen.
De voormalige heerser, die er zo goed in was geslaagd om de democratie buiten de deur te houden, had niet veel hoop voor de toekomst. Juist het geweldloze van deze revolutie joeg hem angst aan. Er werden geen mensen van het oude regime vastgezet, laat staan publiekelijk geëxecuteerd, er was geen nieuwe leider opgestaan, er was geen regering in welke vorm dan ook opgericht. De mensen deden waar ze zin in hadden en leken zich nergens druk over te maken.
Toen de reis pas was begonnen, had hij geprobeerd te praten met een matroos, die kwam controleren of de containers goed waren vastgemaakt.
‘Hoe denken jullie dat te doen,’ had hij gevraagd. ‘Als er niemand meer is om het land te leiden, als er niemand meer is die China de weg wijst naar een glorieuze toekomst, waarin China over de wereld zal heersen, waar ons moederland de grootste economie is, waar alle Chinezen het goed hebben, zolang ze hun plicht maar doen.’
‘Kijk,’ begon de matroos, die was gaan zitten en zijn damper tevoorschijn had gehaald. ‘Dat van je plicht doen, klopt niet, hè? Wij hier voeren en voeren maar, elke reis hetzelfde, containers van de ene naar de andere haven brengen. En wat zijn we ermee opgeschoten. Helemaal niks. Dus zo glorieus was ons China misschien niet. Het is nu veel beter. Ik verheug me er erg op om de Europese landen te zien. Rotterdam schijnt een prachtige stad te zijn en dan Parijs, oh lala, ik droom er al tijden van om daar eens een kijkje te nemen. En dan ga ik daar schilderen. Geen vensterbanken van huizen natuurlijk, maar echt schilderen, als een kunstenaar. Als jij aankomt, Xi, moet je ook eens kijken naar wat echt bij je past.’
En de matroos was kalm weggelopen. Daarna had Xi Jinping niemand meer aangesproken.

 

Het werd steeds drukker bij het landhuis. Mensen die nog maar zo kortgeleden op wacht hadden gestaan in het kordon bij de gracht kwamen een kijkje nemen.
Geen crimineel te zien, hoorde je ze zeggen, of het moet dat zooitje zijn dat daar aan tafel zit. En: kijk, daar is de oude koningin, lang geleden dat we daarvan hebben gehoord. Sommigen hadden beddengoed bij zich en zochten een kamer uit in het landhuis. Buiten waren mensen begonnen met het dichtgooien van de gracht, waar helemaal geen krokodillen bleken te zitten. Hoe zou dat ook hebben gekund in zo’n gegraven gracht waar geen voedsel voor die dieren was en waar het bovendien veel te koud was.
Andere mensen gingen de tuin doen.
Cecil Benoordenhout keek het allemaal aan en lange tijd zei hij helemaal niets. Toen stond hij op. Hij waggelde de eetzaal uit, naar buiten. De mensen die daar bezig waren, besteedden geen aandacht aan hem en hij moest zichzelf bekennen dat hem dat opluchtte. Inmiddels wist iedereen wie hij was en wat zijn bedoeling was geweest. Maar ze leken het hem niet kwalijk te nemen. Of ze hadden geen zin in wraak of moord.
Hij wandelde over de ophaalbrug, het voormalige Verzekerd Gebied in. Hij had het zo goed bedacht ooit: een hele wijk voor mensen met privileges die van alles was voorzien. Werk waarbij een blind paard nog geen schade kon aanrichten, maar dat de mensen toch voldoende bezighield om ze rustig te houden. Wat hadden ze hier mooi gewoond, in de prachtige wooncomplexen en wat zagen de kantoren er duur en belangrijk uit. Hij zou er zelf zijn ingetrapt als hij het niet had verzonnen.
De uitvinding van zo’n Buitengebied was ook geniaal. Lang had hij ervoor gezorgd dat ze daar net genoeg te eten hadden en dat ze gedwongen waren om in het Verzekerd Gebied te komen werken voor een schamele vergoeding. Dat had ze eronder moeten houden. Maar Megan Torenhoog, die sufkut, had niet goed opgelet. Veel eerder had ze moeten weten dat die mensen het best naar hun zin hadden en dat ze niet over de grond kropen van ellende. Hij had er legers moeten neerzetten, of geheime diensten en infiltranten. Maar het was te laat om daar nog over te denken.
‘Goedemiddag, meneer Benoordenhout,’ hoorde hij zeggen. Hij keek opzij. Een man van in de veertig, groot, bril op, met aktentas, staarde naar hem alsof hij God zelf zag in het bramenbosje.
Hij groette met een hoofdknik en wilde doorlopen, maar de man hield hem tegen.
‘Ik heb prachtige concepten,’ sprak de man. Cecil Benoordenhout keek nog eens goed. Nu herinnerde hij zich het van video’s die Megan Torenhoog weleens had laten zien. Dit was die Niek Degenhuis, de externe adviseur die ze hadden ingehuurd omdat je nu eenmaal altijd externe adviseurs moest inhuren. Anders hield je die vergaderingen niet aan de gang of zouden er daadwerkelijk besluiten worden genomen en dat was de bedoeling niet.
‘Ik heb niks aan je concepten, meneer Degenhuis. Nooit gehad trouwens en nu al helemaal niet meer.’
‘Maar juist een crisis verscherpt te inzichten! Als we nu beginnen, dan staat de samenleving zoals ons soort mensen die voor ogen heeft, weer als een huis. Over een aantal jaren. Want de wonden zijn diep. Dat zien we allemaal en dat moeten we ook niet negeren.’
Cecil Benoordenhout liet een schamper lachje horen.
‘Ga toch weg, clown. Jouw project is afgelopen en je kunt je concepten allemaal verscheuren. Ga maar naar het Buitengebied, kijken of je daar iets kunt doen.’

 

Een jaar later waren de topleiders verdwenen. Ze waren niet vermoord, ze waren niet gevlucht, maar ze waren opgegaan onder de andere mensen. Net als iedereen deden ze wat klusjes en voor de rest van hun tijd deden ze waar ze zin in hadden.
Het landhuis werd bewoond door honderden mensen en de grote eettafel, waar eens Cecil Benoordenhout zo geschranst had, werd gebruikt als tafeltennistafel.
Tecla Nuts deed een klusje hier, een klusje daar. Af en toe verscheen ze in het yogacentrum.
Megan Torenhoog was daar veel vaker want ze had een passie voor yoga ontwikkeld. Ze was Cecil Benoordenhout weleens tegengekomen. Ze had verwacht dat ze de blinde haat in zich zou voelen als dat gebeurde, maar zo ging het niet. Hij was verschrikt blijven staan toen hij haar zag, maar ze had hem toegeknikt en was doorgelopen.
De hele wereldbevolking was relaxed en leefde in vrede. Het was te hopen dat er niet nog eens zo’n komeet op aarde zou storten om de mensheid te vernietigen zoals dat was gebeurd met de dinosaurussen want eindelijk was de mensheid niet meer de grootste ramp die de aarde ooit had getroffen.