LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

30 februari 2015 – Een dag in de eeuwigheid

Isadora hing aan de bar en rookte een sigaret. Nu kon het nog, er waren nog geen gasten en de rookpolitie bleef dan meestal weg. Soms gebeurde het dat ze ’s morgens vroeg al een kroegdeur intrapten en de kasteleinse betrapten, maar meestal deden ze dat niet. Ach, het waren ook maar luie jongens.
Er hing een mist in het lege dranklokaal, alsof er zojuist nog gasten waren geweest, die met elkaar hadden zitten praten, discussiëren, drinken. Maar de laatste waren om twaalf uur ’s nachts vertrokken, toen de sirenes gingen.
Eén blik wierp Isadora op de kalender. Nog altijd was het 30 februari. Net als gisteren, net als vorige week. Hoewel, was er sprake van gisteren, van vorige week, als het steeds dezelfde dag bleef? Ze kon er niet uitkomen. Dit is de hel, dacht ze soms, als ze naar buiten keek en de stoeten mensen met neergebogen hoofden voorbij zag schuifelen. Was dat ooit anders geweest? Waar strompelden ze toch naar toe in deze dag waar nooit een einde aan kwam.
Ze inhaleerde diep en genoot van de tinteling in haar longen, die ze zich voorstelde als zwarte zakjes die elk moment ineen konden klappen. Dat kon, maar niet vandaag, wat op zich weer betekende dat het helemaal niet kon, in een eeuwigdurende dag.
Plotseling werd op de deur geklopt. Isadora doofde haar sigaret in een plas bier die was blijven liggen van de vorige avond, en wuifde de rook weg. Veel zou het niet helpen. Ze was erbij. Binnensmonds vloekend liep ze naar de deur. Ze keek door het gordijn en slaakte een zucht van opluchting. Brandijn, één van haar beste klanten, stond te wachten. Isadora aarzelde. Als ze nu open deed, zou ze altijd de deur moeten openen als haar gasten dorst kregen. En naarmate de dag langer duurde, nam hun dorst almaar toe. Brandijn kon ze echter niet laten wachten. Ze opende de zware sloten. Bijna viel haar gast met de deur in huis.
“Drank! Ik heb drank nodig!’, raspte ze met haar bedorven stem. Brandijn had altijd drank nodig, maar ze zei dat zelden hardop. ‘Wat is er gebeurd, meid?” vroeg Isadora, enigszins bezorgd. Brandijn haalde haar schouders op. “Nooit, nooit in mijn bestaan heb ik zoiets meegemaakt” Ze brieste als een stier die door een vervelend kind werd uitgedaagd. “Nooit, nooit, wil ik zoiets meer meemaken!”
“Wat dan?” vroeg Isadora terwijl ze naar de tap liep om een pils te tappen. “Morgen heb ik aardappelen,” zei Brandijn, terwijl ze gretig naar het glas keek dat voor haar was neergezet. “Is dat goed?” “Ach ja, alles is welkom,” sprak Isadora. Om zich een houding te geven, en haar nieuwsgierigheid niet al te duidelijk te laten blijken, nam ze de bar af met een vuil doekje. Aardappelen, brood, shag, het maakte haar niet zoveel uit. Alles was verhandelbaar. Een krat bier voor drie kilo aardappelen, zo lag de prijs nu ongeveer. Twee pilsjes voor een shaggie. Een half brood voor een jonge jenever voor de klant. Waar ze het vandaan haalden, haalden ze het vandaan, maar haar vaste klanten hadden altijd genoeg waren om het gelag te betalen.
Brandijn zat met haar hoofd gesteund op haar hand te nippen van haar bier. Ze staarde voor zich uit. “Wat is er nou toch?” vroeg Isadora, toch wat ongeduldig nu. Zo kende ze Brandijn niet. Voor haar Rustperiode voor de Oudere was ze een drukke rechter geweest, altijd in de weer voor het recht, de blinddoek, de rechtvaardigheid. Ook nu, in haar gedwongen Rustperiode, was ze meestal alert en actief. Ze hield van de soms felle discussies in de kroeg, van de meningsverschillen en ook van de vuistgevechten om een ei, een stuk fruit of andere dingen die schaars waren.
“Het is Minister Rita!” stamelde Brandijn. Sinds het einde de hongersnood van 2009 zat Rita weer in het kabinet, dat sindsdien werd geleid door Frans Boer, de beroemde zanger van het oer-Hollandse levenslied. Zeker na de hongersnood moest de Stem van het Volk worden gehoord en wie was er nou volkser dan Frank Boer.
“Minister Rita…Wat is daar nou weer mee. Die zit je al eeuwen dwars, daar ben je nu toch wel eens overheen? Wie trekt zich nu nog wat aan van die Rita?” Brandijn sprong op. “Ik!” riep ze uit. “Ik! Want ze blijft me dwars zitten. Weet je wat ze nu weer heeft bedacht? Als iedereen morgen naar het binnenhof komt, en daar keihard 1 maart, 1 maart gaat roepen, dan is deze dag eindelijk voorbij. En, net wat voor haar, ze wil dat verplichten!”
“Nou, dan gaan we toch? Ze heeft wel vreemdere dingen bevolen de laatste jaren!”
“Tja, bevelen dat iedereen beneden de 50 kg binnen een week sterft van de honger is natuurlijk erger,” overpeinsde Brandijn. Met felle ogen keek ze Isadora aan. “Ik heb nog wat zeep ook, mag ik wat wodka en ook een pilsje erbij?” Isadora knikte en ging de drankjes halen. Uiteindelijk betaalde Brandijn altijd, daarom mocht ze op de pof drinken.
“Het is nog niet alles,” sprak Brandijn, terwijl ze haar wodka achterover sloeg. “Het is niet vrijwillig, iedereen moet komen. En ik, uitgerekend ik, moet ervoor gaan zorgen dat ze dat doen. De vrijwilligheid is genationaliseerd, riep ze voor de televisie. Ik weet wat het volk wil!” “Niet iedereen past daar toch?” vroeg Isadora onnozel. “Nee, daarom moet ik dat rooster ook maken. Ik moet ervoor zorgen dat in strakke rijen het hele volk binnen twee dagen dat plein op marcheert. Als ik het niet doe, krijg ik geen brood meer. Ik ben verantwoordelijk gesteld voor iets dat tot mislukking gedoemd is” “Dan loop je weinig gevaar, dat brood weet je zelf toch wel te organiseren?” “Als basis heb ik toch een vast inkomen nodig, anders begin ik helemaal niks!”
Met een klap zette Brandijn haar lege glas op tafel. Ze keek er spijtig naar. “Maar wat doe ik op dit uur in de kroeg,” prevelde ze voor zich uit. “Eigenlijk kan ik me dit helemaal niet veroorloven. En wat moet ik vanavond als mijn drinkgeld op is?” Isadora gooide haar vaatdoekje op tafel en stak haar handen in haar zij. “Nu moet je eens goed naar me luisteren, mevrouw de rechter! Ik hoor hier van alles aan, liefdesverdriet, gezeik over problemen op het werk, angst voor dreigende internering in de Arena, je kan het zo gek niet bedenken. Maar van jou hoor ik die dingen niet. Jij bent altijd nuchter, altijd koel, jij houdt ze allemaal bij elkaar, die wandelende hersencellen, jij hebt de minister-president nog nooit met een vlaggetje toegezwaaid, jij hebt nog nooit met hem meegezongen als hij op vrijdagavond de toestand in het land bezingt. Nu moet je dus niet beginnen met zeuren! Als je wilt drinken, drink je en je zorgt er zelf voor dat je het kan betalen. Wat is dat nou voor een VOC-mentaliteit? Dacht je dat onze voorvaderen met zo’n houding de halve wereld hadden kunnen veroveren? Nee, dat zou nooit goed gegaan zijn, dan waren ze van de aarde geveegd door de Engelsen of de Portugezen. En nu ga jij ervoor zorgen dat die waanzin op het binnenhof niet doorgaat!” Brandijn knikte. Er verscheen een vage glimlach op haar doorgroefde gelaat. “Je hebt gelijk,” zei ze. “We moeten dit een halt toeroepen, we moeten niet naar het binnenhof, en we moeten er zelf voor zorgen dat het 1 maart wordt.”

De kroeg was één van de weinige uitgaansgelegenheden die was overgebleven. Na 2009, het jaar waarin was ontdekt dat er niet genoeg voedsel werd geproduceerd en er door de hamsterwoede die ontstond, uiteindelijk helemaal niets meer was, waren ze één voor één gevallen: de bioscopen, de disco’s, de leeszalen. Alleen de grote muziekhallen bestonden nog. Premier Frans Boer, die direct na de hongersnood was aangetreden, had erop gestaan dat die bleven doordraaien. Zangers en zangeressen van het Nederlandse levenslied waren verplicht minstens eenmaal per week op te treden. “Muziek verwarmt het hart,” had Premier Boer gezegd. “Lichtjes zijn het, die in deze duistere tijden de weg wijzen naar het goede in ons.” Om die reden had hij bevolen dat er alleen nog positieve muziek mocht klinken. Het mocht best over liefdesverdriet gaan, als het maar goed kwam op het einde. “Ik hou van jou, ik blijf je trouw, ook al kreeg ik een dauw, wat zou dat nou.” werd door de volkscultuurcommissie als goed beoordeeld. “Ik hou van jou, maar jij bleef me niet trouw, geef mij maar het touw.” Zo’n tekst was verboden, net als elke verwijzing naar de dood. Er mocht niet over worden gezongen, niet over worden geschreven, niets van dat alles. Schrijven was op zich al verdacht. Publiceren kon alleen nog maar met plaatjes erbij, anders zou het volk het niet begrijpen. In je eigen kamer mocht je best nog een roman schrijven waarin het leven niet over rozen ging, maar zo’n boek mocht zeker niet in de winkel terechtkomen, en ook niet op internet. Uiteindelijk moest alles goed komen, daar ging het om. “We hebben er niks aan als de mensen somber gaan zitten wezen,” had Premier Boer uitgelegd in een interview dat in 2010 in het tijdschrift Frans was verschenen. “We moeten positief blijven, ook al hebben we geen nagel over om onze kont te krabben!” Dat was ook weer zo fijn van Premier Boer, dat zijn taalgebruik zo begrijpelijk was. Ondanks alles was dat het goede van deze tijd, dat de mensen aan de leiding moeite deden om begrijpelijk over te komen.
Zo dacht Wouter Tak er tenminste over. Had hij dat destijds maar geweten, dan had hij de goede toon kunnen aanslaan. Aan het begin van de eeuw lag er nog een pracht van een politieke carrière voor hem, maar die hoop was vervlogen. Na 2008, toen het vertrouwen in de economie zover was weggezakt, dat de inflatie 1000% per dag bedroeg, waren zijn kansen verkeken. Hij had zich daar verrassend snel bij neergelegd en eieren voor zijn geld gekozen. FuelPower, de nieuwe energiegigant die handelde in windkracht, had hem binnengehaald als verkoopdirecteur. Hij deed dat goed: hele wijken met pakhuizen waren er verrezen en FuelPower kreeg de goederen gewoon niet uitgeruild, zo goed ging het. Wouter Tak had op 28 februari nog een flinke bonus gekregen: twee grote zakken uien en een baal tabak. Vooral dat laatste was veel waard, zeker op de zwarte markt. Zijn vrouw had de veranderingen niet aangekund en was naar Kenia geëmigreerd met de kinderen. “Ik blijf niet bij een marktkoopman,” had ze snibbig opgemerkt toen ze haar koffers aan het pakken was.
Toch zat Wouter Tak wel iets dwars in deze nieuwe tijden: Minister Rita, van trots op Rita, zat in het kabinet en hij kreeg uitslag van die vrouw, rode vlekken in zijn hals en zijn liesstreek zodra hij haar op televisie zag. Vroeger, toen hij haar nog wel eens in levende lijve ontmoette was het al erg, maar nu hoefde hij haar maar op televisie te zien en het was al mis. Het was niet dat hij tegen haar opvattingen was, want die wisselden met de dag. Het was pure afgunst, al was hij de laatste die zichzelf dat zou toegeven. Eens was hij toegejuicht, weliswaar door leden van zijn eigen partij, maar toch. Eens had het er naar uitgezien dat heel Nederland aan zijn voeten zou liggen na de verkiezingen, maar daar was het nooit van gekomen. En Minister Rita kreeg het allemaal in de schoot geworpen. Waar ze ook kwam, de mensen bogen voor haar in het stof, keken naar haar op alsof ze de Godin zelf was. Wouter Tak kon dat niet uitstaan: niet zij had zoveel adoratie verdiend, maar hij, die het tij nog had proberen te keren, toen het al te laat was zonder dat hij daaraan iets kon doen. Er moest een einde komen aan dat gedoe, een definitief, sluitend einde.

Brandijn opende de deur van haar appartement en zag een brief op de deurmat liggen. Op de enveloppe stond een grote, goudkleurige letter R. Ik doe alsof ik hem nooit heb ontvangen, ging het door haar heen. Maar ze wist dat ze daar nooit mee zou wegkomen. Ze zou in de Arena eindigen, waar je nooit meer uitkwam. Waar ze van zou worden beschuldigd, wat haar kwalijk kon worden genomen, deed niet ter zake. Als de volksrechtbank je schuldig vond, werd je gedetineerd.
Ze scheurde de enveloppe open en vouwde het dure briefpapier uit. Minister Rita had de brief zelf ondertekend, zag ze. De opdracht was haar kennelijk veel waard. “Waarde mevrouw Brandijn de Wit,” stond er. “Ik verwacht u morgen om negen uur op mijn kantoor.” Een routebeschrijving was bijgevoegd, hoewel iedereen het protserige kantoor in Soestdijk wist te vinden. Hadden Juliana en Bernhard vroeger genoeg gehad aan ieder een vleugel, Minister Rita had er nog een paar laten bij bouwen voor haar stafafdelingen. Ik kan doen alsof ik het niet snap, overdacht Brandijn. Morgen is het evengoed 30 februari als vandaag, ik kan met een stalen gezicht volhouden dat het geen morgen is, dat morgen niet meer gebeurt, misschien wel nooit gebeurd is. Maar je moest niet met filosofische overdenkingen aankomen bij Minister Rita. Dan hoefde je niet eens voor de volksrechtbank te verschijnen om in de Arena terecht te komen, maar liet ze je meteen afvoeren door haar lijfwachten. Er zat dus niets anders op dan te gaan.

Tegen drieën was Margritte, de echtgenote van Isadora, eindelijk opgestaan. Ze had de vorige avond tot het spersignaal gewerkt, dus het was niet vreemd dat ze had uitgeslapen. Toch irriteerde haar luiheid Isadora. Het leek wel of het steeds erger werd. Vroeger was Margritte altijd druk geweest. Ze schilderde en ze verkocht goed. Toen tenminste. Na het verdwijnen van de banken en het instorten van het geldsysteem was ze opgehouden met schilderen. Het had geen zin meer als je er niks voor kreeg, beweerde ze. Maar dat was onzin. Een mud aardappelen, de gemiddelde prijs die ze ontving voor een kunstwerk, was niet niks te noemen. Er waren mensen genoeg die het met minder, veel minder moesten doen.
Ze hielp nu in de kroeg, maar het leek alsof ze niet het idee had dat ze voor haar eigen levensonderhoud aan het werk was. Als ze het in haar hoofd haalde, ging ze gewoon weg, hoe druk ze het ook had.
“We gaan zo open!” zei Isadora afgemeten, toen Margritte binnenkwam in haar pyjama. “Ik zou me maar gaan aankleden.” “Ik heb er geen zin in, vandaag,” sprak Margritte lijzig. “Ik kom zeggen dat ik boven blijf, ik kan het niet aan vandaag, die kaaskoppen en ik ga kotsen als ik weer een zak aardappelen of een stronk boerenkool in ontvangst moet nemen.”
“Het wordt druk, dat weet je. Mensen komen hier na de markt.”
“Ja, met hun nieuwe aanwinsten. Nog meer uien, nog meer pompoenen, rotzooi is het, anders niet. Heb ik om zo’n leven gevraagd? Nee dus. Waarom zou ik eraan meedoen?”
Isadora stampvoette. Ze wist niet wat ze kon zeggen. Niemand had om dit leven gevraagd, maar iedereen zat ermee opgescheept. De dag ging nooit voorbij, misschien betekende dat wel dat aan dit leven ook nooit een einde kwam. Ze rilde van afschuw bij de gedachte.
Margritte verdween weer. Isadora opende de deur en draaide het bordje met ‘geopend’ naar buiten. Ze nam plaats achter de bar, de aangewezen plaats voor een kasteleinse. Nog even en de drukte zou weer losbarsten. Voor de volgende dag, waarop het ongetwijfeld nog altijd 30 februari zou zijn, had ze een ruiltocht naar het platteland gepland, de enige plaats waar nog sprake was van nijverheid.

De volgende dag, of wat doorging voor de volgende dag, vertrok Isadora meteen na het opstaan. Sinds het 30 februari was, schemerde het. Het werd nooit donker, nooit licht. De aarde stond stil in het heelal, alsof zij verlamd was geraakt bij het zien van zoveel rotzooi, alsof zij die niet langer op haar schouders wilden hebben.
Isadora overdacht het begin van deze dag zonder einde, dat jaren geleden leek. De schemer hield niet op, dat was het eerste dat ze had gemerkt. Ze verwachtte het invallen van de duisternis, maar die kwam nooit. Pas later op de avond zag ze dat het kalenderblaadje 30 februari aangaf, en ook de mediarecorder, en de computer. Toen ze de televisie aanzette, was het donkere hoofd van Premier Boer in beeld. Hij had tranen in de ogen en hij zong: “Oh, schemering, die mij nooit verliet, wat was het toch waar ik nu op stiet, wanneer wordt het weer dag, wanneer was het laatst dat ik je zag. Waar moet het naar toe met het land, wat gaan ze erover zeggen in de krant.” Een journalist probeerde een ongezongen antwoord van hem te krijgen. “Maar wat ís er aan de hand, meneer de Minister-president, hebben de deskundigen hier al een antwoord op?”. Frans Boer keek de reporter bedroefd aan. Terwijl hij opnieuw een lied wilde aanheffen, verdween het hoofd van de regeringsleider uit beeld en maakte plaats voor een prachtig beeld van een boom op de heide in een schemering. Het was het soort ramp waar iedereen zich mee bezighield, maar waar diezelfde mensen ook van verwachtten dat het voorbij ging, dat de soep niet zo heet gegeten werd, als hij werd opgediend.
Het ging echter niet voorbij. Alle datums van om het even welke apparaten bleven op 30 februari staan, wat je er ook aan probeerde te veranderen. En ook bleef het schemeren, het werd niet donker, het werd niet licht.
Al snel had dat tot gevolg dat de opbrengsten van de achtertuinen en de balkontuinen achteruit gingen. Mensen begonnen te fluisteren over een naderende hongersnood, net als in het rampzalige jaar 2009 en al snel liepen ze er gerafeld en morsig bij. Al het voedsel dat ze konden verbouwen, hadden ze zelf nodig. Er bleef niets over om mee te ruilen.
Isadora at zuinig, zo weinig mogelijk. Bovendien waren de prijzen van alcoholhoudende dranken gestegen sinds het begin van de schemer, zodat zij beschikte over extra voedsel.
De bak van haar bakfiets lag nu bijna vol. Aardappelen, uien, kool, wortels, ze had het allemaal in overvloed. Zelfs had ze vier tomaten, die door één van haar klanten in een verwarmde en verlichte thuiskas was gekweekt.
Uit ervaring wist ze dat het geen zin had om bij de eerste huizen aan te kloppen. Daar waren al stadsmensen geweest, die boeren hadden niks meer te vergeven voor een fatsoenlijke prijs. Ze fietste dus een kilometer of dertig, naar de kleinere dorpen op de Veluwe. Het aanzien van het platteland was sterk veranderd. Waar eens weilanden waren, waren nu grote fabriekshallen. De moestuinen voor de boerderijen waren verdwenen en ook vee was er niet meer. Vlees eten was er al tijden niet meer bij. De deuren van de fabriekshallen waren altijd gesloten. Je kon niet zien wie er werkten en het leek wel, of de boeren niet wilden dat je wist wie zich daar in het zweet sloofden. Bij de huizen was meestal een voorportaaltje met een kleine toonbank gebouwd, waar de handel kon plaatsvinden. Isadora haalde diep adem, toen ze een boerderij naderde waar meerdere fabriekshallen omheen stonden. Ze hoopte dat ze geluk had.
Ze stapte af en belde aan bij het voorportaal. Geduldig wachtte ze tot er iemand zou verschijnen. Het had geen zin om ‘Volk!” te gaan roepen, of op een andere manier van je ongeduld blijk te geven. Integendeel, de kans was dan groot dat er helemaal niemand kwam, dat je kon wachten tot je, letterlijk bijna, een ons woog. Na zeker een kwartier verscheen een pronte jonge vrouw. Ze was dik en had haar muisgrijze haar onder een hoofddoek gebonden. Aan haar rokken hingen vier of vijf peuters.
“Wablief?” vroeg ze kortaf. De klant was geen koningin in deze tijden.
“Ik heb aardappelen, uien en wortels.”
“Het zou wat,” de boerin sprak door haar neus en haar stem had iets schrils. Ze zou vast en zeker de honden en de wolven nog schrik aanjagen, laat staan de stadsruilers, die zich in een onderdanige positie vonden. “Iedereen heeft aardappelen, uien en wortels, wanneer komen jullie stadsen nou eens met wat anders. Avocado, courgette, aubergine, zodat ik wat recepten kan uitproberen. Of een stukje vlees. Ik wil wel eens iets anders eten dan die eeuwige aardappelsoep.”
“Het zijn goede aardappelen. En van de wortels en uien kan je stamppot maken, en soep” Isadora boog zich wat naar voren, alsof ze iets te vertellen had dat toevallige omstanders beter niet konden horen. “En ik heb vier tomaten,” fluisterde ze. “Prachtige, sappige tomaten.”
Er flikkerde iets door de ogen van de boerin.
“Het zou wat. Tomaten, zo bijzonder is dat niet. Je hebt in Italië tomaten, je hebt in Griekenland tomaten.”
“Moe!”, jengelde één van de kinderen aan haar rokken. “Ik wil naar binnen, ik vind die mevrouw raar en vervelend.”
“Hou je kop, jong,” zei de boerin. “We zijn zo klaar. Het is een vervelend mens, al die stadsen zijn vervelende mensen, altijd al geweest ook, maar ja, we hebben er nou eenmaal mee te maken.”
Isadora reageerde niet. Het liefst had ze die plompe kop van de romp geslagen, maar zoiets bracht haar niet verder. Een jonge man in overall liep met een emmer over het erf.
“Ga de werkers even voeren!” riep de boerin. “En niet teveel geven, daar worden ze lui van!” Hij knikte en verdween in de richting van de dichtstbijzijnde fabriekshal.
“Een spijkerbroek wil ik graag, schoenen, maat 40, en twaalf kratten jenever.”
“Geen denken aan. De jenever kan je krijgen, maar spijkerbroeken zijn schaars, en schoenen, nou zeg, je bent wel een madammeke. Wie heeft er in deze tijd nog nieuwe schoenen?”
“Hoeveel voor de jenever?”
“Zes zakken aardappelen en ook de tomaten.”
“De tomaten niet, daar wil ik die schoenen voor.” Isadora wist dat ze moest volhouden, anders had ze volgende maand nog niks en in haar oude zaten gaten.
“Eén schoen, zou ik je kunnen geven, niet meer.”
“Wat heb ik nou aan één schoen?” bracht Isadora uit. Ze overwoog om niks meer te zeggen en maar te vertrekken. Dit werd niets. Ze moest het ergens anders proberen. Maar ze voelde zich moe en bleef staan.
“Wat heb ik nou aan één schoen?” bouwde één van de kinderen, een klein jongetje van nog geen zes, haar pesterig na. “Wat een schorem, hè, moe, dat handelsvolk, en maar zeuren en zeuren.”
“Gelijk heb je, mijn jong,” sprak de boerin en de aaide de jongen liefdevol over zijn bolletje. “Je bent al een flinke kerel aan het worden. Je weet het ze goed te zeggen.” En tegen Isadora: “Nou, goed dan, de tomaten voor de schoenen. Het is nog het enige paar dat ik heb.” Ze bukte en haalde een paar felgele schoenen uit de doos. De bovenkant was plastic en de zool was rubber. Lang zouden ze niet meegaan. “Precies de goede maat ook nog. Je boft maar vandaag, kapsonesdame! Het is dat ik zo’n goed mens ben, dat ik uit goedheid altijd maar over me laat lopen” Ze floot en drie mannen, alledrie onooglijk mager en somber, kwamen tevoorschijn. “Haal zes zakken aardappelen uit die kar en leg er twaalf kratten jonge in. Mevrouw hier is aan de zuip zeker. Dat zijn ze allemaal daar in de stad. Er hoeft maar dát te gebeuren of ze grijpen naar de fles. Mevrouw probeert het hoofd recht te houden, maar het is een wrak, dat zie je zo” Ze wierp een minachtende blik op Isadora en verdween naar binnen. Zodra de kratten jenever in de kar lagen, fietste Isadora zo hard als ze kon weg. De schoenen had ze om haar lichaam gebonden.

Op het bordes van Soestdijk stond Minister Rita te wachten op haar bezoekster Brandijn. Jammer dat het steeds zo schemerde, anders konden de mensen haar van de weg zien staan. Dan had ze minzaam kunnen wuiven, zoals dat hoort bij iemand die dicht bij het volk staat. Tenslotte was dat de kracht geweest van de oude koningin, Juliana. Onbewust hief ze haar rechterhand in de ruimte en maakte een voorzichtig wuifgebaar. Toen ze zich realiseerde wat ze deed, trok ze snel haar hand terug. Gelukkig kon niemand het zien.
Tevreden keek ze om zich heen. Honderden mensen werkten nu voor Trots op Rita, dat ooit als een klein partijtje van twee mensen, Rita en haar secretaresse, was begonnen. Al bij de verkiezingen in 2011 hadden ze zestig procent van de stemmen behaald. Dat kwam omdat zij rechtdoorzee was, en altijd zei waar het op stond. Dat hadden de mensen graag, dat bleek steeds weer.
Jammer dat Frans Boer in 2010 voor Premier voor het leven was benoemd bij de grondwetherziening. Anders zou zij dat zeker zijn geworden. Premier Rita, dat klonk toch net weer wat beter dan minister. Aan de andere kant was het handig om in de schaduw van de Premier te staan, vooral omdat hij meestal niet door had wat ze op hem afschoof. Als het mis ging, kreeg hij de volle laag. Ach, de politiek was zo lastig. Mensen wilden geen files, maar wel auto’s die niks mochten kosten. Een snelweg naast de deur wilden ze ook niet, dat was te ongezond, maar ze wilden wel dat het hele land gemakkelijk bereikbaar was. Rita was nogal snel in het formuleren van doelstellingen en het wilde wel eens gebeuren dat de ene doelstelling met de andere in tegenspraak was. Dat ging zo als je een snelle denker was, die middenin het volk stond maar er in zekere zin toch ver boven zweefde.
Nu was het van belang dat ze de lastige ex-rechter Brandijn de Wit zo ver kreeg, dat ze de binnenhofmanifestatie cv goed organiseerde. Iedereen moest meedoen, of ze nu wilden of niet en of het nou kon binnen twee dagen of niet. Er bestaat geen niet kunnen, zou ze zeggen, er bestaat alleen een niet-willen! Ze zou niet direct dreigen met de Arena, als De Wit weigerde, maar ze zou wel laten doorschemeren dat het slecht met haar zou aflopen als ze niet deed wat haar was opgedragen. In oorlogen werden deserteurs tenslotte ook geëxecuteerd. Niet dat ze wilde beweren, dat de gedetineerden het slecht hadden in de Arena, of er zelfs vermoord werden – het idee alleen al, Nederland was toch zeker geen Zuid-Amerikaanse dictatuur! – maar zeker was dat je er nooit van terugkeerde, als je daar eenmaal was opgeborgen.
Vanuit de verte zag ze de oude, gebogen gestalte van Brandijn de Wit naderen. Ze hing vermoeid over het stuur van haar fiets. Kon dat mens nou echt geen windmobiel betalen? Of was dat ook weer tegendraadsheid. Stel je voor dat iedereen ging fietsen, dan kon FuelPower wel inpakken en dan kreeg zij weer te maken met Wouter Tak. Die zou vast de politiek weer in willen als het niks werd bij FuelPower.
“Goedemorgen, mevrouw Rita,” sprak Brandijn toen ze bij de onderste trap van het bordes was aangekomen. Ze stapte van haar fiets en zette die zorgvuldig op slot met een gewoon slot en een kettingslot. Het was hier wel Trots op Rita en je wist het maar nooit, scheen De Wit te denken. “Goedemorgen, mevrouw De Wit, of moet ik zeggen, goedemiddag, of goedenavond, want eigenlijk mogen we wel stellen dat we het niet meer weten. Het is in ons aller belang dat het zo spoedig mogelijk 1 maart wordt. Ik zal u voorgaan.”
Met tegenzin volgde Brandijn Minister Rita. De grote achterkant schommelde in haar dunne rok, de enkels blubberden uit de hoge schoenen.
In een zaal in de direct rechter vleugel stond een groot, hardhouten bureau waarachter Minister Rita plaatsnam. “Koffie?” vroeg ze. Brandijn schudde het hoofd. Hoe eerder ze hier weg was, hoe beter. Bovendien zou de koffie van Rita haar niet smaken.
“Mijn plan heb ik al kort uitgelegd,” sprak Minister Rita, terwijl ze haar handen bevallig onder haar kin vouwde. “Binnenkort, vandaag dus, maar echt wel snel, moet het hele volk over het binnenhof lopen onder het geroep van de woorden ‘1 maart, wij willen 1 maart’. Als iedereen dat heeft gedaan, dan kan het niet anders, of het gebed wordt verhoord en zal het spoedig 1 maart zijn. Een simpel plan, maar weer briljant al zeg ik het zelf.”
“Hoe stelt u zich voor dat het werkt? Bij wie eisen ze dat het 1 maart wordt?” vroeg Brandijn. Misschien ging ze te ver. Minister Rita zou deze opmerking ongetwijfeld als geuite twijfel aan haar competentie beoordelen. De Arena lag op de loer. Minister Rita keek haar verbijsterd aan. “Dat lijkt me nogal wiedes,” sprak ze. “God natuurlijk!” “Maar die bestaat niet,” ging Brandijn onverstoorbaar verder. “Dus welbeschouwd lijkt me dit nogal een zinloze actie.”
“Arme rechter, je blijft maar steken in dat achterhaalde atheïsme van de vorige eeuw. Jammer dat dat nog niet strafbaar is. Aan de andere kant komt het weinig voor. U bent kennelijk vergeten dat in 2011 besloten is dat God onomstotelijk bestaat, en dat hij grijs haar heeft en een lange baard, ook grijs, eerder wit eigenlijk. Hij is 6012 jaar oud, zeven dagen ouder dan de wereld, of is hij één dag ouder? Daar zijn de geleerden het nog niet over eens. In ieder geval, zo is het bepaald, en dat is dus de werkelijkheid. U moet de feiten dus niet blijven ontkennen.” Brandijn ging op haar handen zitten. Zo kon ze misschien voorkomen dat ze zou reageren met sarcastische en snerende opmerkingen. “Oh, pardon,” zei ze in plaats daarvan. “Dat had ik niet zo begrepen. Het zal de leeftijd zijn.”
“Je ziet er niet al te best uit, dat klopt,” sneerde Minister Rita. “Je leeft ongezond. Geen sport, roken, drinken en dingen die te erg zijn om te noemen in de schemering. Als de nacht gevallen was, durfde ik het misschien, maar nu niet. Jij gaat het gebed organiseren. Vanwege je tegendraadsheid, die maar al te bekend is bij het volk, ben je juist uiterst geschikt. Als jij zegt, dat ze dit doen moeten, zal het zeker helpen. Zo zullen de mensen denken. En als het niet helpt, kijken ze jou er op aan. Dat is maar beter. Daarvoor heb je tenslotte een dienende positie.” “Gaat u me nu vertellen dat u zelf niet gelooft in de goede afloop?” “Daar geloof ik heilig in, maar je weet maar nooit. Nu, opstaan en aan de slag, want er is werk aan de winkel. Je komt er zelf wel uit?”
Brandijn stond op en verliet het voormalige paleis. Soms twijfelde ze aan haar verstand. De laatste jaren kwam dat steeds vaker voor. Misschien was het gewoon en juist dat Frans Boer premier was, en Marjan Weeffout Minister van Cultuur. Bij de gedachte aan de laatste glimlachte ze grimmig. Minister Weeffout had direct bij haar aantreden het Stedelijk Museum van Amsterdam gesloten. Als gebaar, zei ze, er zouden spoedig meer van dit soort instellingen worden gesloten. Voortaan mocht alleen eerlijke, begrijpelijke kunst in het openbaar worden tentoongesteld. Natuurlijk mochten de mensen thuis maken wat ze wilden net zo als ze er mochten schrijven wat ze wilden, tenslotte was dit een vrij land, geen sovjetdictatuur. Wel werd het de kunstenaar aangeraden om naar de natuur te schilderen over blije onderwerpen, zoals een zogend kind of de geboorte van een kalf.
Geen wonder dat Margritte geen zin meer had, dacht Brandijn. Isadora moest eens wat meer begrip voor haar positie tonen.
Ze fietste snel van het paleis vandaan, onderweg bedenkend hoe ze onder de lachwekkende opdracht kon uitkomen. Uiteraard zou heel het volk naar het binnenhof gaan, als ze dat werd bevolen. Maar zij, Brandijn de Wit, wilde dit niet op haar naam hebben.

Het was niet van het werk tot laat, tot de sirenes gingen, dat Margritte zo moe was. Integendeel, ze hield wel van het geroezemoes in de avonduren, dat hield haar gedachten weg. De gedachten aan hoe het leven ook kon zijn, als het nog gewoon 1 maart werd, en de zon op kwam. Die dagen van weleer, die voorbij gingen. Het wachten, op het einde van deze dag, dat sloopte haar. Ze raakte het gevoel voor tijd kwijt, de morgen ging over in de nacht, de middagen in de ochtenden, alles was omgedraaid. Er viel niet te leven op een aardbol die stilstond, die halsstarrig het leven op haar lichaam ontkende, niet door haar tenminste. Isadora had het gemakkelijk, die stortte zich volledig op het kroegwerk en de handel eromheen. Alsof dat een doel om te leven kon zijn. Zij leek zich in het geheel niet te storen aan de vreemde situatie, aan de vingerwijzing van die ongekende hogere macht. Ik moet er over schilderen, dacht Margritte. Het vastleggen, dat gevoel, van eeuwige ruimte die nergens stopt, nergens ophoudt. Maar ze kon het niet. Als ze dacht in beelden, stokten haar hersenen, alsof ze ter plekke verschrompelden. Alsof ze continu een dreun op haar hoofd kreeg, zo voelde ze zich op deze 30ste februari. Nooit, nooit gaat het voorbij, dacht ze, terwijl ze zich omdraaide en het dekbed over zich heen trok. En als het wel voorbijgaat, wie weet is het dan 31 februari, of, vooruit, 32 februari, en is het altijd nacht, of altijd ochtend. Ze kreunde. Wat tegenwoordig in haar hoofd verscheen, was nauwelijks te verdragen. Ze kon haar hersenspinsels niet stoppen. Steeds opnieuw verschenen ze, steeds indringender kwamen ze naar binnen. Kon ze maar slapen, eindeloos slapen tot alles voorbij was. Maar dat ging niet. Ze lag bewegingloos in de schemer, maar het zware zinken kwam niet. Af en toe een vluchtig hazenslaapje, vaak net nadat de kroeg dicht was, en ze de resten had opgedronken. Altijd werd ze na korte tijd weer wakker. Isadora wist daar niets van. Margritte vertelde het haar niet, dat Isadora geloofde dat ze lui was, kwam haar goed uit. Het medelijden en de bezorgdheid kon ze nu niet verdragen. Misschien nooit meer. Kut, dacht ze, zwaar kut, anders kan ik het niet noemen.

Aan zijn prachtige, zilverkleurige bureau bereidde Wouter Tak de Board Meeting voor. Dit jaar zou er weer meer winst gemaakt worden. Handig, zo’n dag die nooit ophield. Het energieverbruik werd er niet minder om. Maar wat hem zorgen baarde, was dat mensen gingen omkijken naar alternatieve energiebronnen, zoals kolen en olie. Wind was duur. De zon gaat voor niks op, de wind gaat voor niks liggen, was de slogan van FuelPower. Als wij er niet waren, was het windstil in Nederland, zo hadden ze de bevolking doen geloven. Die wilde nu grif betalen voor een kubieke meter wind en dat moest vooral zo blijven. Hij zou met Frans Boer moeten praten over een verbod van alternatieve energiebronnen. Die stemde daar ongetwijfeld mee in. Ja, dat was een goed idee, een verbod. Milieuvriendelijkheid kon als reden worden gebruikt. Als hij weer eens in een olieproducerend land was, moest hij daar korte metten maken met het idee dat ze daar maar door konden gaan met het produceren van olie. Ze gingen er ook maar wind verkopen. Als ze er niet genoeg van hadden, konden ze het importeren uit Nederland. Wouter Tak veerde op. Dat was een goeie voor de Board Meeting, export van wind, de tijd was er rijp voor.
Zelden nog dacht hij terug aan die verwarrende tijden van voor de hongersnood, toen hij als minister van Financiën banken en verzekeringsmaatschappijen had opgekocht. Eerst was hij gelauwerd en ook zijn vrouw en zijn vader waren trots op hem geweest. Zijn moeder had vanaf het eerste begin al haar bedenkingen gehad. Wat was het een teleurstelling geweest om te merken dat de bedrijven na een paar weken helemaal niets meer waard waren. Een paar theedoeken kon je ervoor krijgen, en dan mocht je nog blij zijn ook. Voordat hem het kon worden aangezegd, had hij zelf ontslag genomen. FuelPower was nog niet opgericht, maar de industriëlen die al plannen hadden in die richting hadden hem snel weten te vinden. Windhandel, dat was zijn vak, daar was hij goed in, zo was gebleken. Het had hem en zijn gezin gered van de ondergang. Hij had het helemaal niet slecht gedaan. Er waren er die er erger aan toe waren. Zijn ex-collega Maartje Verhoef bijvoorbeeld, die stond tegenwoordig in lompen gekleed bij de stadspoort te verhalen over de schepping. Daar was ze destijds al mee bezig. Hoe vaak had ze niet voorzichtig laten vallen dat er toch een idee achter zat, achter die wereld, en dat ze tussen twee haakjes echt niet kon geloven dat de mens van de aap afstamde. Er was een hoger plan, volgens haar. Na de val van het kabinet in 2009 was ze haar beroep gaan maken van de verkondiging van het woord. Nee, Wouter kon zichzelf op de borst slaan, hij had het er toch maar goed vanaf gebracht, alles in aanmerking genomen. Alleen jammer dat het gejuich, uit het begin van de jaren nul, was verstomd. Hij moest ervoor zorgen dat dat weer terug kwam.

Isadora sloot de gordijnen van het café om de illusie te wekken dat het donker was. Als mensen zo bijeen zaten in het donker, onder de zwakke caféverlichting, dronken ze meer. Elke kroegbaas wist dat drinkers niet te actief moesten worden gemaakt door storend daglicht. De schemering was eigenlijk nog erger, want daardoor kregen ze het idee dat ze naar huis moesten om te gaan eten.
De stamgasten waren er bijna allemaal. Brandijn de Wit zat te patiencen in haar eentje. Ze had drie zakken uien op de toog gelegd en om een hele fles wodka gevraagd. Zelfs in het geval van Brandijn was dat verontrustend. Isadora nam zich voor om straks met haar te gaan praten. Waarschijnlijk maakte ze zich druk om de opdracht van Minister Rita, maar daar kon je niet aan beginnen. Een mens moest tegenwoordig elke week wel wat idioots doen. Vorige week nog moest iedereen een kaars voor zijn raam zetten, om te gedenken dat Premier Frans Boer vijf jaar geleden was benoemd als Premier voor het leven. Dat kaarsen duur waren, mocht er niet toe doen. Je moest dat eenvoudig over hebben voor het land. Dezelfde avond was Frans Boer, met tranen in de ogen, hoe deed hij dat toch, had hij een busje pepperspray in zijn zak, op de buis verschenen. Hij zong: “Een kaars voor het raam/ zo allemaal tezaam / niets kan ons deren / kunnen we hieruit leren / aan het hoofd sta ik als herder / en zo breng ik iedereen weer verder.” Frans Boer werd geroemd om zijn enorme productiviteit. Elke avond schreef hij minstens één nieuw lied, vaak genoeg kwam het voor dat hij er meerdere schreef. Het programma ‘Ga met je tijd mee’ had hem onlangs verkozen tot meest actieve premier aller tijden. Uiteraard had Frans Boer zijn dank daarvoor bezongen in een door hem zelf geschreven lied.
Een andere gast die niet vaak ontbrak, was de buurvrouw van Isadora, Thea. Zij woonde alleen in het appartement boven het hare. Op het balkon had ze een complete moestuin aangelegd en in haar badkamer kweekte ze champignons. Het bleef een wonder, maar door haar goede zorgen deden alle planten het goed. Altijd had ze voldoende te eten, altijd had ze genoeg middelen om te gaan drinken, nooit liep ze er verslonsd bij. Voor tips over landbouw in de huiselijke omgeving vroeg ze een aardappel of een ui. Isadora verdacht haar ervan dat ze hamsterde en haar voorraden tegen woekerprijzen ruilde als ze de kans kreeg.
Isadora keek naar de trap naar boven. Margritte was nog steeds niet beneden. Ze zuchtte. Het leek wel of het steeds erger werd, alsof ze steeds langer in bed bleef liggen en steeds minder bereid was om haar eigen brood te verdienen. Geen ruggengraat, dacht Isadora, dat is het probleem met haar, die gekwetste kunstenaarsziel, zo zie je hoe weinig je daar aan hebt als het er echt op aan komt. Straks zou ze haar uit haar bed sleuren, haar dwingen zich aan te kleden en naar beneden te komen.
Plotseling vloog de deur open. Mannen in beige uniformen met integraalhelmen stormden naar binnen, de machinegeweren in de aanslag. De rookpolitie. De gasten keken even op en gingen verder waar ze mee bezig waren. De rookpolitie arresteerde iedereen die in de buurt van een pakje shag of sigaretten was, laat staan rokend werd aangetroffen. In de jaren nul was de anti-rook-stichting tot de conclusie gekomen dat de toenmalige maatregelen, voorlichting, rookverbod in cafés, niet werkten. Mensen bleven roken: in hun huis, ook als er kinderen bij waren of bejaarden, op straat, op terrassen. Ze hadden jarenlang gepleit voor heldere, zware maatregelen en eindelijk had de regering in 2013 besloten tot een zero-tolerance beleid. Sindsdien viel de rookpolitie overal binnen, behalve in de privé-huizen. Ook daar was roken verboden, maar handhaving van dat verbod was iets lastiger. Het kwam vaak genoeg voor dat iemand haar huis werd uitgezet, als de buren hadden geklaagd over rooklucht die dwars door de betonnen muren kwam, maar veel verder dan dat ging het niet. De overheid had toch wat schroom om zo ver het privé-leven van mensen binnen te dringen. Op alle andere plaatsen werd echter streng gecontroleerd en vaak vonden arrestaties plaats. Het vreemde was, dat niemand protesteerde. Het maatregelenpakket werkte: alleen in het diepste geheim, het ontoegankelijkste donker van de huizen, werd nog wel eens een sigaret opgestoken. Verraad lag op de loer. Genoeg ouders werden opgepakt nadat hun kinderen bij de politie hadden verteld dat hun ouders rookten in gangkasten en in kelders.
De vier agenten van de rookpolitie liepen langs de tafels en wipten met hun bajonet schaakborden en tijdschriften weg om te zien of daar misschien een pakje sigaretten verborgen was. Ze schreeuwden tegen de gasten dat ze zich stil moesten houden en aan de kant moesten gaan. De meeste deden of ze niets hoorden dan wat gezoem van muggen op een hete zomeravond. Ze babbelden, lazen, of dronken wat voor zich uit. Minder dan niks waren die agenten. Die avond werd niemand betrapt. Zonder te groeten verdween de rookpolitie de schemering in. Direct haalde Isadora de asbakken uit de kast en zette ze op tafel. Uit binnenzakken en tassen kwamen de sigaretten tevoorschijn en weldra klonk het vredige geluid van aanstekers die worden aangeklikt. De rookpolitie kwam nooit vaker dan één keer op dezelfde avond. Dat was een nieuwe natuurwet: als zij was geweest, kon het roken zonder risico een aanvang nemen.

Het was vroeg in wat voor de ochtend moest doorgaan, toen Isadora wakker werd. Margritte sliep nog, terwijl ze de vorige avond helemaal niet was komen opdagen. Isadora moest de neiging onderdrukken om haar ruw te wekken. Vooruit met je luie donder, werken, doe in ieder geval iets! Maar ze deed het niet. Het zou de vrede van de vroege ochtend maar verstoren, het enige moment van de dag die nog iets van vroeger had. Geen gasten, geen ruilhandel, geen rookpolitie, geen Minister Rita op de televisie.
Ze schoot in haar joggingpak en sloop naar de kroegruimte beneden. Door de goede afzuigkap was de rooklucht verdwenen. Toch spoot ze voor de zekerheid wat zweetlucht door de ruimte. Je wist maar nooit wie er onverwacht binnen zou vallen. Van de deurmat nam ze de krant. De enige die nog in papieren vorm uit kwam, was het roemruchte landelijke ochtendblad dat altijd al de grootste was geweest. Sinds 2009, toen de meeste kranten begonnen weg te kwijnen, werd de krant gesubsidieerd. En sinds die tijd had geen enkele krant nog een kans.
Wel verscheen er af en toe een periodiek op internet, maar meestal was zo’n site geen lang leven beschoren. Het was verboden om op internet te beledigen en de Politie van Zedige Moraal, een tak van dienst die zich bezighield met websurfen, vond al snel een belediging. Zo was het verboden om de Minister-president belachelijk te maken. Hij mocht niet worden afgeschilderd als een stuk onbenul die van voren niet wist, dat hij van achteren leefde, laat staan dat hij wist hoe. Zijn zangtalent moest in elk stuk over overheidsmaatregelen worden genoemd. Een journalist moest bijvoorbeeld schrijven: “Toen ik afgelopen zaterdag bij een optreden van de Premier was, dat weer van een verrukkelijke eenvoud was en zoveel positieve levenskracht uitstraalde, viel me te binnen dat het geen gek idee zou zijn om stapsgewijs een geldsysteem in te voeren. De ruilhandel, handig, direct en volks als hij is, kent zo zijn beperkingen.” Zij mocht dus niet rechtstreeks schrijven: “Het wordt tijd dat de regering eindelijk eens iets doet aan de ingestorte economie. Het leven vraagt meer dan een gevoelig levenslied.” Zo’n zin zou worden verwijderd, zo’n uitspraak bleef nooit langer dan een half uur op het net staan. Wat er met de schrijver gebeurde, liet zich raden.
Deze ochtend stond op de voorpagina een grote foto van Premier Frans Boer. Op zijn gezicht stond een gelukzalige glimlach. “Zalig zijn de armen van geest,” mompelde Isadora voor zich uit. Nooit had ze gedacht dat ze dit landelijk ochtendblad met blote handen zou aanvatten en er iets anders mee zou doen dan de kachel ermee aansteken. Maar ze moest wel, ze was nu eenmaal verslaafd aan haar ochtendblad. Naast de foto stond een bericht over de Minister van Cultuur, Marjan Weeffout. Zij werd geloofd en geprezen om haar goede inzichten en haar voortvarende beleid. Ook in de provincie waren de stedelijke musea nu gesloten en op kunstacademies werd alleen de stijl van Rembrandt nog geoefend. Het bericht van vanochtend ging daar echter niet over. Marjan Weeffout had verkondigd dat ze zich intensiever met literatuur zou gaan bemoeien. Weliswaar waren de richtlijnen duidelijk, maar te vaak kwam het voor dat er boeken verschenen met een fatalistische toon, met een sombere ondergrond. Soms liepen de verhalen zelfs niet goed af. Dat veroorzaakte maar onrust, had tot het gevolg dat mensen ontevreden werden omdat ze gingen vinden dat hun verhaal ook niet goed af aan het lopen was. Nou was dat trieste verloop van de meeste levensverhalen overduidelijk, vond Isadora. Dagelijks zag ze de stoet klanten aan zich voorbij trekken, die troost kwamen zoeken, omdat alles zo grauw geworden was. Er leek geen hoop meer. Na regen komt zonneschijn, zei men vroeger. Alleen was er nu geen regen, en de zonneschijn bleef maar weg. De minister zou dus bedoelen dat het beter was dat ze een niet al te realistisch beeld van hun leven kregen. De literatuur kon daar bij helpen. “Vroeger heb ik zo genoten van romans als ‘Pitty op kostschool’ , “ zei de minister in het interview. “Prachtig waren die verhalen. Die gingen heus wel over het leven zelf en Pitty had best wel moeilijkheden zoals vriendinnetjes die ineens niet meer met haar wilden en angst voor onvoldoendes. Maar uiteindelijk kwam alles weer goed. Kijk, dat bedoel ik nou. Wat in de jaren nul is misgegaan, is dat kunstenaars maar treurnis bleven maken. Kijk, zo kom je natuurlijk een crisis niet te boven. Stel dat ik overal ellende van had gemaakt. Dan had ik mijn vriendin bij de eerste de beste ruzie meteen verlaten, maar wij zijn al dertig jaar samen! Dat komt omdat ik alles van de zonnige kant inzie. Nu ben ik natuurlijk een bevoorrecht mens, want ik heb mijn liederen en ik heb Frans, maar toch kan iedereen het zo oppakken. De overheid moet de mensen daarbij helpen. En dat is precies wat ik ga doen. Goede boeken zullen worden beloond. De slechte zullen uit de handel worden genomen en de schrijvers ervan worden verplicht onder behandeling gesteld. Ergens geloof ik ook wel dat het 30 februari blijft vanwege het gebrek aan optimisme. Ik denk dat Rita een goede start maakt met de rondgang door het binnenhof, dat iedereen het voelt, dat iedereen het meebeleeft.”
“Christus,” prevelde Isadora voor zich uit. “Denk je dat je alles gehad hebt.” Ze stak een sigaret op en haalde een kop koffie uit de koffie-automaat. Gelukkig had ze die dankzij de uitstekende jenever laatst weer kunnen vullen. Zo vanzelfsprekend was dat niet meer, en voor een koffieverslaafde als zij was het rampzalig om zonder te zitten, net alsof ze niet echt leefde. Ze sloeg de bladzijde om en las een ingezonden brief van Wouter Tak: “Alles is ijdelheid,” schreef hij. “En najagen van wind. Alleen is het nu heel goed dat we de wind gaan najagen, want die brengt geld op. In het Midden-Oosten is grote belangstelling voor wind. Niet die hete woestijnwinden hebben ze daar nodig, maar de eerlijke, Hollandse zeebries. En het voordeel is dat wind gemakkelijk vervoerd kan worden. Dat kan net zo goed in een lucifersdoosje als in een container. Niet de inhoud bepaalt de transportvorm, maar het is juist andersom. Om de haven weer op gang te brengen, is het aanbevelenswaardig om wind te verkopen in containers, die dan via de kanalen over de Middellandse Zee en het Suezkanaal gevaren worden. Ik zal binnenkort in contact treden met de Minister van Economische Zaken. FuelPower is er klaar voor!”
Hij durft wel, dacht Isadora. Lucht verkopen, dat had hij geleerd in de tijd dat hij als overheidsvertegenwoordiger alle banken nationaliseerde waarna bleek dat hij zo goed als niets had genationaliseerd. Dat niets had hij vervolgens door weten te verkopen aan de Nederlandse bevolking. Kort daarop was het hele monetaire systeem ingestort. Sindsdien waren er talrijke geldsystemen ingevoerd, maar niet één had het langer dan een dag uitgehouden. Geld was niet langer bruikbaar als betaalmiddel, want niemand vertrouwde het meer. Het werd al minder waard in de korte tijd dat het van de ene naar de andere hand ging. Zelfs in Zimbabwe was het nooit zo erg geworden.
“De hufter,” sprak Isadora voor zich uit. Ze had op de VU met Wouter in een werkgroep gezeten en toen was het al zo’n haantje de voorste. Altijd zijn mond maar opendoen, ook als hij niks te zeggen had. Destijds droeg hij nog geen contactlenzen, maar loerde hij slim door zijn ziekenfondsbrilletje. Het kontje, dat in de jaren nul zo werd geroemd, was Isadora nooit opgevallen, maar ze had ook niet zoveel met mannenkontjes. Hij was al twintig maar als een kleine jongen zat hij in de collegebanken met zijn armen over elkaar. Als hij wat wilde zeggen, stak hij zijn vinger op. Meestal zat hij gedurende driekwart van de werkgroepbijeenkomst met zijn vinger in de lucht. De docenten kregen er genoeg van en probeerden hem te negeren, ook al omdat er nooit iets origineels uit zijn mooie mondje kwam, maar dat pikte hij niet. Dan ging hij zo opdringerig met zijn arm in de lucht zitten zwaaien, boog hij zo opvallend naar voren over zijn bank dat het gemakkelijker was om hem het woord maar weer te geven. Zo zou het bij zijn partij ook wel zijn gegaan: doffe berusting van zijn partijgenoten, die dan in godsnaam maar deden of ze naar hem luisterden. Zo werd hij partijleider, minister en meer van dat soort dingen. Isadora sloeg de krant dicht. Met een gevoel van verlangen naar een degelijk opiniestuk wandelde ze voor de tweede keer naar de koffiemachine. Eigenlijk moest ze zuinig zijn. Aan de andere kant gold nog altijd dat elke dag genoeg had aan haar eigen leed, dus ze moest zich genoegens niet al te veel ontzeggen.

Brandijn zat met de handen in het haar, bijna letterlijk, ware het niet dat haar haren daar te kort voor waren. Ze moest aan de slag voor minister Rita, ze wilde dat niet, maar ze wilde zeker niet in de Arena terecht komen. Niemand wist wat daar gebeurde, want er was nog nooit iemand van teruggekomen, maar veel goeds kon het niet zijn. De rondgang over het binnenhof zou al snel moeten plaatsvinden, en naarmate het tijdstip dichterbij kwam, ging het haar meer en meer tegenstaan. Het idee alleen al: zo’n kosmisch verschijnsel als het plotselinge stilstaan van een planeet proberen te keren door geschreeuw van de nietige luizen die erop woonden. Mensen zouden staan te popelen om het te gaan doen, daar lag het niet aan. De hele happening moest gewoon niet doorgaan.
Een actiegroep, die hebben we nu meer dan ooit nodig, bedacht Brandijn. Meteen voelde ze zich energieker. Ze sprong op en ging achter haar pc zitten. De hele ouwe kliek zou ze vragen, de actievoerders uit de jaren tachtig, toen zij ook gretig had meegedaan. Op een gegeven moment was actievoeren een doel op zich geworden en toen ze dat had geconstateerd, was ze eruit gestapt. Nu moest ze ze weer mobiliseren.
Ze scrolde door haar adresboek en sleepte wat namen naar de emailgroep ActieNu die ze aan het maken was. Wat waren het er veel, en wat wonderlijk toch dat ze na al die jaren het contact niet verloren had met die mensen. Daar was Greet Beuk. Ach gut, die Greet, hoe zou het daarmee gaan? Terwijl ze de naam las, hoorde Brandijn het schrille stemgeluid, zag ze de verwijtende blik in Greets ogen. Greet had altijd het gevoel dat haar onrecht werd aangedaan. In een van de kraakpanden waar ze samen een tijdje hadden gewoond, had ze een strak schoonmaakrooster opgesteld. Regel voor regel had ze het uitgetypt op haar Olivetti, want ze had geen computer. In de keuken hing het rooster, de namen met rode pen omcirkeld. Maar helaas, voor Greet, hadden de bewoners wel wat anders aan hun hoofd dan de afwas of het schoonmaken van de wc. Iedereen liet zijn beurt voorbij gaan en één van de bewoners ging zo ver dat zij een schoonmaakbedrijf inhuurde. Je zou denken dat dat laatste een goede oplossing was, maar Greet dacht daar heel anders over. Dat de vrouw, Tine, hiertoe overging, kon ze niet verkroppen. Waarom dat zo was, kon ze niet uitleggen, maar ze wilde dat Tine de klussen zelf opknapte. “Ik betaal het toch zelf?” had Tine schouderophalend gereageerd. Direct las ze verder. De krant was oneindig veel boeiender dan de tirade van Greet. Dat was helemaal tegen het zere been. Greet vloog op Tine af en ging met haar armen in haar zij voor haar staan: “Jij denkt dat je alles kunt maken, jij komt hier maar met je geld en je mooie juffrouwenmaniertjes en laat alles aan ons over. Jij huurt een onderdrukte vrouw in om jouw vuile werk op te knappen! Je bent a-sociaal, met jou valt niet samen te leven!” “Hou koest en laat me lezen, mens,” zei Tine rustig, zonder Greet aan te kijken. Greet rukte de krant uit Tines armen en wilde er op los slaan. Net op tijd konden drie van de bewoners haar wegtrekken van Tine die ze zo te zien wilde wurgen, die deed of ze niks had gemerkt en gewoon door las.
Zou ze nog zo verongelijkt zijn over van alles en nog wat? Vast wel. Ze zou ongetwijfeld tegen het idee zijn dat ze werd gedwongen om naar het binnenhof te gaan. Dat het zou kunnen helpen om daar met z’n allen 1 maart, 1 maart te roepen zou ze niet eens voor onmogelijk houden. Ja, Greet moest erbij, al was het maar omdat ze zelfs Minister Rita de rillingen over de rug zou bezorgen met haar schrille stemgeluid, dat minstens twee octaven te hoog was.
Over Tine hoefde Brandijn niet te twijfelen. Die zou zeker mee doen. Tine hield er niet van om gestoord te worden en al helemaal niet vanwege iets dat bespottelijk was. Met veel genoegen sleepte ze de naam van Tine in het adresveld.
Na een uurtje wikken en wegen had ze een bestand met dertig namen. Mooi getal. Dertig mensen, het leek weinig om iets teweeg te brengen maar met de juiste instelling en volharding moest het lukken.
Ineens schemerde er iets in haar achterhoofd. Er was nog iemand. Een gedrongen meisje met donker haar. Die was er altijd bij. Ze zweeg toen meestal. Stille wateren hebben diepe gronden, ging het door Brandijn heen. Langzaam gingen de gordijnen naar het geheugen open. Dat meisje had een bomaanslag gepleegd. Mislukt natuurlijk, want het kind had geen flauw benul hoe dat werkte, zo’n bom, dus hij was op het cruciale tijdstip bij Soestdijk geïmplodeerd in plaats van geëxplodeerd, maar toch. Iedereen had perplex gestaan. De stille, verlegen Rita….Brandijn schoot overeind. Dat zou toch niet Minister Rita zijn! Nee, dat kon niet. Zo’n grote bek kon niemand zich aanmeten als het er niet al van jongs af aan in zat. En toch, en toch. Ze zag de donkere ogen voor zich, die nu weggezonken waren in het papperige vet van dat gezicht, dat zij zo haatte. Ze zag de bewegingen, het loopje, dat bestudeerd kordate. De bomaanslag was ook al zo onverwacht geweest omdat iedereen dacht dat Rita alleen vanwege Ton, haar toenmalige vriend die later nog een grote ster in de gemeentepolitiek was geworden. De blikken van adoratie die ze Ton toewierp als hij alleen maar een boer liet. Het nerveuze trillen van haar handen als hij het woord richtte tot één van de andere vrouwen. Als hij vertelde, dat hij zo zou weggaan, voor een boodschap of zo, stond zij al met haar jas aan bij de deur. Geen stap kon hij zetten zonder haar erbij. Toch was het uit geraakt. In ieder geval was Ton met iemand anders getrouwd toen hij in de politiek zat en bekend was geworden. Als die Rita van vroeger de Rita van nu was, dezelfde als die nu in het protserige paleis Soestdijk woonde, lagen ineens alle mogelijkheden open. Minister Rita wilde vast niet graag herinnerd worden aan haar actieverleden en zeker niet aan de bomaanslag. Minister Rita, xenofoob die in iedereen die niet in Nederland was geboren een potentiële terrorist zag, was er zelf één. Eigenlijk had ze bezet moeten worden door de USA! Jammer dat George W. Bush allang niet meer aan de macht was, die had zeker raad met haar geweten.
Brandijn ging weer zitten en schonk een glas wijn in. Deze ontdekking moest gevierd worden. Ze moest wel voorzichtig te werk gaan. Niet botweg Rita confronteren met haar verleden, maar haar langzaam de strot dichtknijpen. Dat was de enige manier waarop het kon werken. Haar enige doel was dat ze het idiote idee van de rondgang over het binnenhof introk. Nog mooier zou het zijn, als ze voor elkaar kreeg dat Minister Rita helemaal naar de achtergrond verdween. Maar je moest je doelen realistisch houden, SMART werken, anders werd het niets.
Ze tikte een uitnodiging: “Jullie zullen wel denken, wat moet die Brandijn ineens, met haar voorstel voor een bijeenkomst. Had die niet altijd de pest aan vergaderingen? Nu, dat is nog steeds zo, maar ik heb jullie nodig. Kom morgenavond naar Isadora’s Plekje, je weet wel, die vermaarde kroeg in de stad, dan zal ik jullie het één en ander uit de doeken doen.

Minister Rita flaneerde door de gangen van Soestdijk. Dat zij nog eens zou resideren in zo’n mooi huis! Niet dat het haar niet toekwam, als vrouw waar heel Nederland trots op was, maar desondanks kon ze er nog elke dag van genieten. In de rechterhoek van de vleugel waar eens koningin Juliana had gewoond, had zij haar privé-vertrekken. Daar kwam niemand anders dan zij. Haar echtgenoot was al jaren geleden verdwenen en haar kinderen waren hun eigen weg gegaan, zoals zij dat uitdrukte als iemand naar ze vroeg. In werkelijkheid wilden ze niets meer met haar te maken hebben, omdat ze zich sinds hun kindertijd voor haar schaamden, maar dat ging ze natuurlijk niemand aan de neus hangen. Vrienden, buiten haar werk, had ze niet. Ze had er geen tijd voor, hield ze zichzelf voor. Af en toe drong de gedachte zich aan haar op dat niemand haar echt mocht, ja, dat zij net als Frans Boer eigenlijk werd gebruikt voor de doelen van andere mensen, maar natuurlijk duwde ze die gedachte snel naar de achtergrond. Ze was tenslotte een vrouw van daadkracht en daarbij ook nog eens rechtdoorzee. Gedachtegefriemel kon zij zich niet veroorloven.
Het kwam overigens niet heel vaak voor dat ze in haar privé-vertrekken was, want daarvoor had ze het veel te druk. Er was altijd wel wat te doen nu het hele landsbestuur in feite op haar schouders terecht was gekomen. De overige ministers keken tegen haar op, en dat gold ook voor Premier Frans Boer. Dat was niet zo verwonderlijk want zij hadden veel minder ervaring. Bovendien waren ze minder intelligent, scherpzinnig en rechtdoorzee dan zij.
Ergens in de verte schelde een telefoon. Nu gingen er wel vaker telefoons op zo’n machtig bureau, maar het was het geluid van haar privé-telefoon. Bijna nooit werd ze gebeld. Ze spoedde zich naar het toestel, dat in de gang bij haar privé-vertrekken hing. “Hallo,” hijgde ze in de hoorn. Ze had van televisie geleerd dat je nooit je naam moest zeggen. Laat de ander maar zeggen wie hij was, die brak tenslotte binnen. “Hallo,” klonk de stem aan de andere kant. “Met Barack” Berk? Berk? Ze kende geen Berk, niet persoonlijk tenminste. Er waren ongetwijfeld honderden Berken die haar bewonderden, maar daar had zij geen weet van. Ze kende haar fans niet bij naam. Bijna had ze gezegd dat meneer Berk de volgende dag haar secretaresse maar moest bellen, maar toen steeg het bloed naar haar appelwangetjes. “Barack?” zei ze schor door de telefoon. “Barack Obama, van de USA?” “Ja, dezelfde!” antwoordde de President van de Verenigde Staten, die inmiddels het einde van zijn tweede ambtstermijn naderde. Als kosmopoliet sprak hij alle talen, ook de taal van Minister Rita. “Wat kan ik voor je doen?” vroeg Rita. “Ik wil Frans Boer best zeggen dat hij troepen stuurt. Waar kunnen we je helpen?” “Nou, Rita, de oorlogen zijn afgelopen, eindelijk, dus aan troepen heb ik niet zo’n behoefte. Het gaat om wat anders. Ik wil over een week naar Nederland komen, en ik zou graag bij jou logeren.” “Oh, Obama! Dat zou ik een hele eer vinden. Zeg maar welke vleugel je wil, die op het Westen of op het Oosten. En neem je veel personeel mee, die kunnen hier ook wel slapen, of anders op de camping op de Lage Vuursche. Ach, het is hier zo’n toestand op het moment. De campings zijn niet meer wat ze geweest zijn, dus neem ze maar mee voor de vleugel. Komt Michelle ook mee?” “Michelle? Nee, dat dacht ik niet, die heeft het te druk hier. Maar ik ga er van uit dat ik op 30 augustus, zeven uur AM bij jou ben. Ik blijf drie nachten en daarna trek ik verder.” Minister Rita slikte. “30 augustus?” “Ja, dat is toch over een week?” “Ja, nee, nou, dat zou best eens kunnen, dat dat over een week is, alleen het probleem is dat het hier 30 februari is. Al een tijdlang overigens. Het blijft maar 30 februari.” “Wat is dat nou weer voor onzin? Hoe kan het nou 30 februari zijn?” “Dat weet ik niet, maar het schijnt dat de aarde stilstaat. Binnenkort houden we een grootse gebedsdemonstratie op het binnenhof, en dan zal het voorbij zijn, maar ik weet niet of het daarna binnen een week 30 augustus zal zijn. Dus we hebben een klein logistiek probleempje, zeg maar.” “Nou, Rita, zo te horen is het hard nodig dat ik eens langs kom in dat Holland. Ik dacht dat het zo’n voorlijk land was, tenminste, dat werd me vroeger op de lagere school in Jakarta verteld, maar zo te horen is het net andersom. Een stilstaande aarde? Eeuwig 30 februari? Ik heb nog nooit zoiets idioots gehoord, vanuit een redelijk ontwikkeld land. Hoewel, een glijdende schaal naar beneden is het wel daar bij jullie en dat is al zo sinds de moord op die politicus, hoe heet hij ook weer. Iets met een grote bankrekening was het.” Rita voelde zich enigszins gekwetst. Natuurlijk waren er veel domme, achterlijke mensen in het land, maar die had zij nou juist proberen te verheffen door ze trots mee te geven. Met trots en eendrachtig achter de leidende vrouw staan kwamen ze er wel overheen. “Schemert het bij jullie dan niet,” vroeg ze. Ze haatte het kleine, onderdanige stemmetje dat ze bij zichzelf hoorde. Zo kende ze zichzelf niet. “Ja,” sprak Obama. “Elke dag, tenminste, hier in Washington.” “Maar hier schemert het al tijden. Het wordt niet licht, het wordt niet donker. Geen idee hoe lang het al duurt. Misschien zijn we de tel kwijtgeraakt.” “Iets zijn jullie kwijtgeraakt, in ieder geval. En zo te horen iets belangrijks. Ik spring wel in de PresJet en kom jullie kant op. Maar eerst moet ik hier nog wat af werken, de rotzooi van George W. is nog altijd niet helemaal aan kant, bestuurlijke mijnenvelden moet je je daar bij voorstellen. Je ziet me wel verschijnen.” Rita wilde nog vragen wat hij ’s morgens voor ontbijt wilde, maar Obama had al opgehangen. Verdoofd van opwinding legde Rita de telefoon weg. Niet alle leden van het huidige kabinet hadden ooit met de President gesproken. Frans Boer was een keer in de US geweest als leider van een lidstaat van de EU, maar hij was verbolgen teruggekomen omdat hij niks had kunnen volgen van wat er gezegd werd over de samenwerking tussen de twee supermachten, Europa en de Verenigde Staten. De minister van buitenlandse zaken, Willem van Hanegem, had hem verboden te zingen. Zoals meestal had hij zich niet al te diplomatiek uitgedrukt: “Als hij nog een keer die kweelkeel van je open zet, douw ik dat tafellaken van hierzo in je strot!” “Ik ben toch de premier! Ik mag toch bepalen wat er gebeurt!” had Frans Boer verontwaardigd en wat huilerig uitgeroepen. “Jij bent de eerste onder zijn gelijken,” had Willem erin gepeperd. “Dus je bepaalt helemaal niks. En het buitenland zit in mijn portemonnee, dus daar heb jij buiten te blijven. Je zit hier als het ware op de reservebank en je valt alleen in als ik het veld word afgedragen!” Gedurende de rest van de reis hadden de heren niet meer met elkaar gesproken. Maar gezongen had Frans Boer ook niet. Willem had gezellig met de president over voetballen gekeuveld, want met sport kon je altijd aankomen in Amerika. Nooit had Obama echter bij één van hen gelogeerd, dat wist ze zeker. Hij had haar natuurlijk uitgekozen vanwege haar rechtdoorzee-heid en haar ruime, open blik op de samenwerking in Europa. Het was ook zo duidelijk. Je kon heel open zijn, als je de grenzen maar goed bewaakte. Al vaker was het in de geschiedenis voorgekomen, dat scherpe geesten zoals zij niet werden begrepen. Jammer was het wel, maar zij zou desondanks doorzetten. Alleen al Obama’s aankondiging dat hij zou komen, gaf haar moed om verder te kunnen voor haar land, om verder te werken aan de eendracht, de weg naar boven, de weg naar God. Ja, jubelde het in haar, ze wist het zeker. Zij was uitverkoren. Eindelijk zou ze kans krijgen om het land te zuiveren. Misschien wilde Obama wel troepen sturen. Neuriënd liep ze naar de pantry om een kop cappuccino uit de automaat te halen.
Toch hing er een donker wolkje boven haar hoofd, zo’n heel klein, geniepig donker wolkje, nauwelijks waarneembaar, dat er al een tijdje hing. Haar partijbureau was groot en duur. Haar accountant had zijn twijfels geuit over de locatie waar het bureau zich had gevestigd. Misschien paste een wat bescheidener onderkomen beter in de begroting. Natuurlijk had Rita daar niets van willen weten. Nu wist iedereen haar te vinden. Dat zou anders zijn als haar bureau was weggestopt in een kantoorwijk. Ze moest er niet aan denken. Iemand als zij had een representatieve residentie nodig. Voor zichzelf zou ze nog wel genoeg hebben aan, pakweg, een villa in Wassenaar, maar voor het volk kon het niet. Dat had een vrouw in een paleis nodig, zeker als die zo’n kanjer was als zij. Maar het was wel zo dat de partij een begrotingstekort had, dat zo langzamerhand moeilijk in te lopen was. De schulden waren hoog, ondanks de vele donaties uit het volk. Er was teveel land nodig en zelfs een deel van de tuin rondom Soestdijk was ingericht als moestuin. Vrachtwagens vol moest ze aanslepen om alleen al de huur te betalen. Dan waren de salarissen nog niet eens aan de beurt. Het was enige tijd geleden dat het personeel betaald was, en het begon te morren. Soms had ze de indruk dat mensen haar niet zo uitbundig meer groetten, maar dat zou wel verbeelding zijn. Ze overwoog of ze kon meedelen dat ze helemaal van salaris zouden moeten afzien, want per slot van rekening was het een eer om voor zo’n geweldige vrouw te mogen werken. De kans was dan echter groot dat ze niet meer kwamen omdat ze in hun eigen moestuinen gingen werken. Jammer, het zou het begrotingsprobleem een stuk minder urgent maken. De enige oplossing was om premier te worden. Dan kon ze tienden gaan heffen van het hele volk, dat haar natuurlijk graag zou helpen. Misschien kon ze het bureau dan zelfs uitbreiden. Maar Frans Boer was benoemd voor het leven, die kreeg ze niet meer weg. Tenzij ze iets zou doen, wat haar tegen de borst stuitte. Misschien moest ze zich over haar eigen blokkades heen zetten. Dat was niet in het eigen belang maar in het landsbelang.

Tegen theetijd zette Isadora een fles jenever op de bar. Dat stond uitnodigend voor vroege bezoekers. Brandijn had ook haar gevraagd of ze in de actiegroep wilde. Gretig had ze ja gezegd. Eindelijk kon ze iets doen aan de idioterie van Minister Rita. Ze is chantabel, had Brandijn gezegd en haar uitgelegd hoe het zat. Isadora kon het bijna niet geloven. Ze had het vast alleen gedaan om indruk te maken op die Ton. Nooit kon ze uit overtuiging een activist geweest zijn.
Margritte kwam de kroeg binnenlopen. Ze zag er bleek en nerveus uit. Wat was er toch met haar. Waarom pakte ze zich niet bijeen en ging ze aan de slag. Dan maar thuis kunst gemaakt. Ooit ging deze tijd voorbij. Alles gaat voorbij. Na deze donkere periode zou ze weer kunnen exposeren, weer kunnen tonen wat ze gemaakt had. Geen reden om zo bij de pakken neer te gaan zitten. Bijna durfde ze het zichzelf niet te bekennen, maar Isadora had soms een hekel aan Margritte, de laatste tijd. Zo moet het niet, dacht ze. Ik kan haar nu niet laten vallen. “Wat is er toch, Margritte?” vroeg ze. Margritte haalde haar schouders op. “De waanzin om me heen, de dag die nooit ophoudt, ik weet het niet, het lijkt net alsof ik al dood ben.” “Nou, dan wordt het tijd dat je weer gaat leven. Je komt in een actiegroep.” Isadora vertelde wat Brandijn van plan was. Margritte’s gezicht lichtte enigszins op.
De deur zwaaide open en Brandijn kwam binnen. Haar ogen gloeiden als kolen en ze had een glimlach, die haar hele gezicht bedekte. “Vrouwen!” groette ze. “De bedomptheid en de benauwdheid van de jaren nul hebben afgedaan! We gaan korte metten maken met die idioterie hier in het land. Rita moet weg. In ieder geval moet ze zwijgen en wij zullen dat voor elkaar krijgen!” “Zou je niet wachten tot iedereen er is?” vroeg Isadora. Brandijn keek om zich heen. “Oh ja, daar zeg je wat, dat is wel handig, als iedereen het meteen hoort. Geef me dan maar eens zo’n lekker kopje uit die fles daar op de bar. Ik heb broccoli, die kom ik morgen brengen.” “Ben je gek, meid, hou die maar voor wat anders. Iemand met zulke ideeën als jij drinkt gratis.”

Een uur later waren alle leden van het actiecomité gearriveerd. Al bij de deur had Greet Beuk uitgeroepen “Ik heb geen stukken gekregen. Hoe moet ik me nou voorbereiden als ik geen stukken heb?” Ja, dacht Brandijn, ze is nog steeds helemaal dezelfde. Zelfs uiterlijk is ze niet veranderd na al die jaren. Voor Tine lag dat anders. Ze was grijs geworden en mager. Ze knikte iedereen glimlachend toe en ging aan de krantentafel zitten. Meteen sloeg ze een krant op. Geen gelegenheid om te lezen liet ze voorbij gaan. Margritte zat er monter bij. Het idee van actie scheen haar op te beuren. Eindelijk, dacht Isadora, misschien knapt ze er echt van op. Al zal ik straks toch over het binnenhof mogen lopen, dat hebben we alvast bereikt.
Toen iedereen aan tafel zat en twee borrels had gedronken, vertelde Brandijn nog eens wat haar doel was. Bij de onthulling van het machtsmiddel dat haar in de schoot was geworpen, keek ze even de tafel rond. “Let op,” sprak ze met donkere stem. “Minister Rita is chantabel. Weet jij nog dat ze bij ons in de studentenflat woonde, Greet, in dat kraakpand?” “Nee,” schelde Greet. Isadora keek of de ramen het wel hielden. Wat een geluid. Zo’n vrouw zou ze weigeren in haar café als ze alleen was gekomen. “Ga weg! Minister Rita in onze flat? Volgens mij is dat niet zo. Wij waren allemaal heel links in die tijd!” “Dat donkerharige meisje, dat steeds achter Ton aan liep.” “Neeeee,” riep Greet ongelovig uit. “Dat had ik nooit gedacht, maar ik geloof dat je gelijk hebt! Dat ik er niet meteen aan gedacht heb. Nu ja, ik heb het ook zo druk, dat ik dingen gewoon vergeet. Misschien heb ik er wel aan gedacht, maar ben ik het nu even kwijt. Een mens kan maar een ding tegelijk, tenslotte.” Brandijn knikte. Als ze Greet maar kon verdragen tot de actie voorbij was. Ze vertelde over de jammerlijk mislukte bomaanslag, nota bene ook nog uitgevoerd bij de tegenwoordige residentie van Rita. Kreten van verrukking schelden door de kroeg. “Nu, dan hoeven we haar niet te overreden,” zei Isadora. “We gaan het haar vertellen, en dan moet ze meteen inbinden!” Margritte stak haar vinger in de lucht. “Mag ik? Mag ik?” vroeg ze, bedelend. Iedereen was het daar mee eens, al vond Greet wel dat ze tussendoor steeds moest opbellen om te vertellen hoe het ging, zodat de actiegroep op tijd kon inspringen als het nodig was.

Eens in de maand moest ze er aan toegeven. Nu er geen sprake meer was van maanden, maar van een dag die nooit meer overging, had ze meer moeite dan voorheen om haar neiging te bedwingen. Eigenlijk was ze nu te vroeg, maar ze vertelde zichzelf dat ze extreem onder druk stond, vanwege het aanstaande bezoek van Barack Obama. Ze kon er niet over uit, dat hij bij haar kwam logeren. Direct had ze Frans Boer gebeld om hem op de hoogte te stellen. Zij kon haar leider, al was hij dat dan ook slechts in naam, niet negeren. “Zal ik komen zingen?” had hij gretig gevraagd. “Ik heb een nieuw liedje geschreven en hij zal het vast waarderen!” “Nee, Frans, ik denk dat het niet nodig is. De heer Obama heeft het te druk om ontspannen te luisteren.” “Wat jammer, ik had het zo graag gedaan. Is het een staatsbezoek? Zou hij de premier niet willen spreken? Ik kan een buffet geven, dat ik iets van McDonald haal of zo, of ik bel een andere cateraar..” “Ik denk dat hij echt met mij wil spreken. Veel tijd zal hij niet hebben, dus we moeten hem niet gaan ophouden met dineetjes.” “Maar ik ben de Minister-president, die bij een ieder is gekend, die een ieder in zijn hart heeft gesloten, en wie het leiderschap zit als gegoten!” “De muziek, Frans, je vergeet de muziek, en het is weer prachtig, zoals altijd, maar je moest maar wegblijven. Ik zal je natuurlijk volledig informeren over de inhoud van onze gesprekken.” “Doe dat, Rita, maar ik heb toch een beetje het gevoel dat jij de baas aan het spelen bent over mij. Iedereen wil de baas spelen over mij. Ik ben toch geen kleine jongen meer? Waarom doen jullie toch zo allemaal?” Zonder een antwoord af te wachten, hing hij op. Ja, ze moest maatregelen nemen. Een vrouw van haar klasse zou het premierschap als gegoten zitten. En bovendien kon ze voor de dag komen met zichzelf in het buitenland, iets dat je van Frans Boer niet kon zeggen.
Nu stond ze in de Apollolaan voor een herenhuis. Ze had zich half verscholen achter een boom, zodat iemand die vanuit het huis naar buiten keek haar niet kon zien. Ze hoopte vurig dat die iemand naar buiten zou kijken. Ton, haar Ton, die haar zo onverwacht had verlaten toen hij bijna was afgestudeerd. “Ik zie je niet meer zitten, Rita,” had hij gezegd. En daarmee was de kous af voor hem. Voor haar niet. Bijna had ze het niet overleefd, zo heftig was haar liefdesverdriet. Ze had dagenlang gehuild, zittend op haar eenpersoonsstudentenbed, met een kussen in haar maagstreek geduwd, die de overstelpende pijn moest binnenhouden. Wekenlang had ze niet of nauwelijks gegeten. Zo mager was de geworden, dat de decaan dacht dat ze Anorexia Nervosa had. Toen had ze beseft dat Ton natuurlijk nog steeds van haar hield, dat hij dat alleen niet had durven toegeven. Het viel ook niet mee om van een krachtige persoonlijkheid zoals zij te houden. Dat was angstaanjagend, dat begreep ze best. Ze moest hem ervan overtuigen dat hij niet bang hoefde te zijn, dat ze hem zou helpen op het pad der liefde. Meteen was ze op de fiets gesprongen en naar hem toe gereden. Anders dan ze dacht, had hij zich niet in haar armen gestort. Integendeel. Koel had hij gevraagd: “Wat doe jij hier nou, heb ik soms naar je gevraagd?” Dat deed pijn, heel veel pijn, al wist ze dat het alleen uit schroom en verlegenheid was dat hij dat zei. Het verstomde haar. Alle troostende woorden, die ze van plan was te zeggen, bleven steken in haar keel. Niets kon ze nog uitbrengen. Zonder nog iets te zeggen, ging ze weg. Sindsdien was ze vaak naar hem gereden en altijd had hij haar koel en soms zelfs kwaad behandeld. Na een jaar had ze een vrouw op zijn kamer aangetroffen. “Mijn nieuwe vriendin,” had hij gezegd. “Je ziet het, het is over en uit, en blijf nu weg, kleefvlieg!” Een vlucht was het, die vriendin, dus ze bleef bij de flat komen. Aanbellen deed ze niet meer. Ze riep Ton nog wel als hij naar buiten kwam, als ze bij de flat stond, maar hij reageerde nooit. Hoe intens verlegen moest een man zijn om zich zo te gedragen. Daardoor hield ze alleen nog maar meer van hem. Hij was met die zogenaamde vriendin getrouwd, had kinderen met haar gekregen. Kinderen, die de hare hadden moeten zijn. Uit geestelijke armoede was zij ook maar met een ander getrouwd en had ze van die ander kinderen gekregen. Surrogaat was het allemaal, dat wist ze, maar ze kon moeilijk haar hele leven alleen blijven. Dat was ook niet goed voor haar carrière. Al die jaren bleef ze Tons huis bezoeken. Soms zag hij haar, maar hij sprak geen woord. De kracht waarmee hij zijn eigen behoeften kon ontkennen, verbaasde haar. Eens zou hij toch moeten breken, je kunt jezelf niet blijven verloochenen. Het moment van zijn inkeer was echter nog niet gekomen.
Nu stond ze geduldig achter de boom. Ze zag schaduwen in het huis, het bruiste daar van het leven. Háár leven, dat door iemand anders was gekaapt, gestolen leven dwaalde in dat huis. Even dacht ze een glimp van Ton te zien, het nu kalende hoofd, het grijzende haar, maar het was te ver weg om het goed te kunnen zien. Zou hij naar buiten komen? Onwaarschijnlijk, het was zo te zien geen vuilnisbakkenavond. Zoals altijd moest ze de sterke neiging bedwingen om aan te bellen. De wens om dat te doen, werd steeds sterker en ooit zou ze er aan toe geven. Maar nu nog niet. Ze moest hem nog tijd gunnen, al had hij wel erg veel tijd nodig. Eens zou hij aan haar zijde staan, zou hij haar ondersteunen bij het bestuur van het land, zou zij ’s avonds in zijn armen uitrusten van de aanbidding die haar ten deel viel. Heel het land zou maar wat graag zijn plaats innemen.

Barack Obama zat in het Oval Office. Hardop zou hij het niet zeggen, maar hij verveelde zich. Alle problemen, waarmee hij bij de aanvang van zijn regering te maken had, waren opgelost.
De troepen waren al in 2009 uit Irak en Afghanistan teruggetrokken. Een zwaar jaar was dat wel geweest door de wereldwijde hongersnood. De ene na de andere bank was gevallen en ondanks de steunmaatregelen was de wereldbevolking het vertrouwen in geld kwijtgeraakt. Pas toen bleek dat er veel te weinig werd geproduceerd en wat werd gemaakt, werd ook nog eens opgepot. De achterlijkste boer uit de zuidelijkste streek was gaan speculeren. Hij was op de proef gesteld, maar hij had gewonnen. Dolblij waren de hongerige soldaten toen ze terugkwamen in de USA.
Het instellen van een ziektekostenverzekering voor iedereen was wat moeizamer gegaan, maar ook dat was gelukt. Naar Nederlands voorbeeld had hij een verplichte basisverzekering ingesteld, zodat niemand die het ongeluk had ziek te worden daaraan failliet ging. Het geldsysteem was in 2010 hersteld. Langzaam maar zeker begonnen mensen opnieuw te wennen aan de dollars. Ruilhandel bleek in de praktijk veel te lastig. Je bleef maar doorruilen en dan nog had je niet wat je eigenlijk wilde hebben. Wereldwijd trad herstel in en Obama was zelfs bevriend geraakt met de nieuwe Russische premier, Mandelov. Poetin was bij een spelletje Russische roulette om het leven gekomen. Soms zat alles je mee. Hij keek uit naar de schaatstocht die hij de komende winter Mandelov zou gaan maken op de Russische Taiga.
Afrika was nu een stabiel continent met democratische regeringen. Overal ter wereld was de godsdienst naar het privé-domein verwezen en dat gold ook voor Afrika. Islam, christendom, jodendom, het bestond allemaal nog, maar meer en meer was het iets wat de mensen erbij deden, op zaterdagmiddag of zondagochtend. Ze vielen er geen andere mensen meer mee lastig.
Er was echter één landje dat dwars bleef liggen. Daar duurde de ruilhandel voort, daar werden de grenzen zo potdicht gesloten dat er geen enkel geluid vanuit het buitenland meer binnendrong, daar was het bestaan van God in de grondwet opgenomen. Ooit had hij de minister-president ontmoet: hij had het te doen gehad met de man, maar het was tekenend voor het land dat ze zo’n simple mind aan het hoofd hadden gezet. George dubbeljoe Bush was van dezelfde orde geweest, natuurlijk, en het was deels te danken aan diens enorme stupiditeit dat hij, Barack, nu in het Oval Office zat want met een respectabele voorganger was hij als zwarte man nooit gekozen, maar in Nederland, want daar dacht hij aan, ging het niet over. Integendeel, het populisme werd er steeds erger. Net als je dacht dat er iets gebeurd was wat niemand zou durven verzinnen, gebeurde er iets wat niemand ooit had kunnen verzinnen. Zoals een half zwakzinnige volkszanger aantrekken als premier. Hun voormalige koningin, Beatrix, had asiel aangevraagd in de VS. Dat had hij haar verleend en natuurlijk had hij haar afgehaald van het vliegveld. De statige dame kwam van de trap uit het vliegtuig en direct voelde hij een band met haar. Ze had zijn moeder kunnen zijn, of een tante, zo waardig was ze, zo koninklijk. ’s Avonds, na het officiële diner, hadden ze nog wat na zitten babbelen. “Barack, mijn jongen, het is mijn land niet meer, dat Nederland,” had ze gezegd. “Weet je dat ze elke zondagochtend naar het defilé op Soestdijk gaan? Om minister Rita de eer te bewijzen die haar toekomt? En dan die Frans Boer, lieve jongen, maar hij had in een gezinsvervangend tehuis moeten zitten, niet in het torentje. Ach, ze hadden me best laten zitten in Paleis Noordeinde, maar ik vond alles zo gênant. En gêne, daar mag een mens niet mee belast worden. Elke morgen als ik wakker werd, voelde ik de schaamte om mijn Nederlanderschap. Dus ik dacht ik kan niet langer blijven, ik moet hier weg. Jongen, ik ben zo blij dat ik hier mag blijven!” De tranen hadden haar in de ogen gestaan, dat had hij gezien, al had ze het niet willen laten merken. Nu woonde ze in Boston, waar ze beeldhouwlessen gaf. Haar cursussen zaten elke zomer weer vol. Af en toe belde ze nog eens. Over haar land sprak ze niet meer. Zonder dat ze dat had hoeven uitleggen, was dat een taboe geworden.
Hij leunde achterover. Hoe kon het toch dat zo’n klein landje bleef dooretteren. En dan die Rita met haar gekrakeel over de stilstaande aarde en de eeuwige schemering op 30 februari. Hij speelde wat met de gedachte. Misschien stond de wereld wel stil in Nederland, misschien was het daar wel schemerig en bovendien 30 februari. Werkelijkheid buiten een waarnemer bestond immers niet. Het kon heel goed dat de aarde in de VS draaide en in Nederland stil stond, ook al ging het om één en dezelfde aarde.
Het idee om polshoogte te gaan nemen, was in hem opgekomen omdat hij niet kon uitstaan dat de wereld nog niet helemaal perfect was. Die minister Rita had hij nog niet eerder ontmoet, maar omdat Beatrix haar zo expliciet genoemd had, en bijna ten prooi aan een inzinking was gevallen, terwijl zij vertelde dat haar partijbureau in de ouderlijke woning was gevestigd, dacht hij dat het een goed idee was om bij haar te gaan logeren. Eigenlijk had hij er geen zin in, maar wat moest dat moest. Hij moest de situatie in Nederland gaan herstellen. Hij moest naar het enige front dat nog over was in de wereld. Met tegenzin belde hij het nummer van zijn secretaris, en vertelde hem dat hij de PresJet moest voorbereiden op een reis naar Nederland.
Net had hij de hoorn neergelegd toen de telefoon ging. Hij nam op, in de veronderstelling dat het Michelle was of een van zijn dochters. Slechts zeer weinig mensen konden hem rechtstreeks bereiken. Maar het was iemand anders, iemand die Nederlands sprak. Het leek wel een plaag, dat Nederland. Een nachtmerrie, die je bleef achtervolgen. Eigenlijk moest hij die dijken daar laten bombarderen. Maar hij was nu eenmaal geen George W., dus hij zou nooit een excuus kunnen verzinnen en er vervolgens nog zelf in gaan geloven ook. “Met Dolly Kwekken,” hoorde hij. Wat een naam. Daar kon je toch ook alleen in Nederland mee aankomen. Op alle andere plaatsen zou je doodgeslagen worden voor zo’n naam. De vrouwenstem klonk hem onaangenaam in de oren. Die had iets klagerigs, iets van een moeder die altijd vindt dat haar kinderen niet genoeg komen, of een kind dat haar leukste en kostbaarste speeltje is afgenomen. “Zeg het eens, Dolly, ” sprak Barack. Wat was hij toch charmant. Hij lachte bij zichzelf, het was maar goed dat niemand zijn gedachten kon lezen. “Ik wil je eens vragen waarom er nou nooit eens iets voor ons wordt gedaan,” schelde Dolly. “Het duurt maar voort, het blijft maar 30 februari, en ik kan doen wat ik wil, maar het wil maar geen 1 maart worden. Niemand doet iets voor ons, de andere landen gaan altijd voor.” Obama was even verstomd. Hetzelfde gebazel als van Minister Rita. Waar hadden die mensen het nou over. “Uh, schemert het toevallig steeds bij jullie?” vroeg hij. “Ja, natuurlijk schemert het! Dat is het hele probleem! Bij jullie niet dan? Zie je nou wel, wij worden altijd vergeten. Zwoegen en zwoegen dat mogen wij tegenwoordig. Weet je wat wij tegenwoordig moeten doen om te overleven, Barack? Aardappels kweken op het balkon, broccoli op zolder onder fel licht. Het houdt maar niet op. Het gaat maar door. En er is niemand, die wat doet. Ik heb Frans Boer al zo vaak geschreven, met een afschrift naar de presidenten van de alle landen die maar te vinden zijn op de wereld, maar er gebeurt gewoon niets. Als het zo blijft gaan, dan trek ik mijn medewerking terug.” “Je medewerking waaraan, Dolly?” Een doorgedraaide idioot was het, maar misschien kon zij hem voorzien van nuttige informatie. Die schemering en die 30 februari leefde kennelijk niet in het doorgekookte hoofd van Minister Rita alleen. “Ik heb niet de eer je te kennen geloof ik.” “Dat zou best kunnen, en dat zegt genoeg, maar ik ben directeur bij een regionale instelling voor ruilhandelvoorzieningen. Wij bepalen minimale ruilpakketten en adviseren het ministerie. Daarbuiten adviseer ik ook nog al eens. Ik zou jou ook wel kunnen adviseren, Barack. Nu heb ik het heel druk, maar laat maar weten of je me nodig hebt, dan kan ik vast wel een gaatje vinden. Maar goed, terug naar waar het eigenlijk om gaat: mijn mensen werken dag en nacht, maar waardering, ho maar. Echt, ik doe het niet meer, als het zo door gaat. Frans Boer reageert niet meer op mijn e-mails. Een grof schandaal, hoe durft hij, wie denkt hij nou helemaal wie hij is. Zingen kan hij, anders niet. Maar hij moet zijn werk doen. En jij moet hem dat vertellen. Anders komen we nergens. Ik wil met jou om de tafel om een en ander toe te lichten.” Dit was nou typisch een voorbeeld van iemand met wie hij niet om de tafel wilde, niet eens om een broodje Hamburger te eten. “Dat zien we nog wel. Maar zeg eens, Dolly, hoe kom je aan mijn telefoonnummer? Dat is namelijk een geheim nummer. Zie je, er zijn nogal wat mensen die mij willen bellen, te pas, te onpas, en op elk uur. Daarom heb ik een geheim nummer, daarom belt iedereen eerst met mijn secretaris en zelfs met hem niet eens direct, daar zit nog een hele afdeling tussen.” Schor gegiechel aan de andere kant van de lijn. “Barack, ik wilde je gewoon bellen, want het zit me tot hier. Van vroeger zit hier in het kantoor nog een mannetje of wat dat erg goed is in de ICT, maar omdat in Nederland nou eenmaal altijd de verkeerde keuzes worden gemaakt, en altijd in mijn nadeel, wat ik ook zeg, wat ik ook doe, hebben ze al zo’n jaar of tien niet heel veel meer om handen. Maar het zijn slimme jongens, jonge hondjes eigenlijk, al zijn de meeste nu dik in de vijftig, dus een telefoonnummer opzoeken dat niet te vinden is, dat is een klusje waar ze zich helemaal in vast kunnen bijten. Het kostte ze moeite, maar het is ze gelukt.” Ze klonk trots, alsof het haar eigen prestatie was. “Ik zou die jongens maar inpeperen dat ze voortaan iets minder hun best moeten doen. De CIA heeft nog altijd lange armen, al hebben ze die niet zo heel vaak meer nodig gehad de laatste tijd. Ik tolereer het niet nog een keer dat je me belt. Onthoud dat goed! Ik kan je vertellen dat ik binnenkort naar Nederland kom, want ik hoor de meest waanzinnige dingen uit jullie land. Ik logeer bij Minister Rita. Je leest wel in de krant waarover we het gehad hebben en of ik iets voor jullie heb kunnen doen.” Weer die gorgelende grinnik, die eerst omhoog ging en dan aan het einde leek te ontsporen. “Wij begrijpen elkaar, Barack. Ik ben blij dat je binnenkort komt. Bedankt, werd ik door iedereen maar zo serieus genomen.” Ze had de hoorn op de haak gelegd.
Nogmaals leunde Barack achterover. Ja, hij had die dijken moeten laten bombarderen, toen het nog kon.

Zoals altijd was hij lichtelijk nerveus, zo vlak voor de Board Meeting. Het was niet niks, zo’n meeting. Ze konden je maken en breken, de bestuurders. Sinds de kredietcrisis van 2008 waren ze erg streng. Altijd en altijd moest hij kunnen tonen dat hij winst maakte, anders werd hij smalend weggehoond. Altijd hing zijn baan aan een zijden draadje. Dan was een ministerpost toch een stuk gemakkelijker. Hij rommelde wat in zijn bureau, checkte voor de zoveelste keer zijn e-mail en ging zijn nagels vijlen. Wind exporteren naar het Midden-Oosten, wie was daar ooit opgekomen. Hij toch zeker. Natuurlijk zouden de bestuurders akkoord gaan met het exportidee. Dat stond buiten kijf, ze gingen toch niet zo’n kans voorbij laten gaan. Wat belangrijker was, was dat hij de credits kreeg. Hij moest gelauwerd worden, op schouders worden gedragen, net als toen hij de banken kocht en nog niet duidelijk was, dat ze niks waard waren. Hij moest ervoor zorgen dat Nederland hem weer zag, hem, Wouter Tak, ooit potentieel kandidaat voor het premierschap, leider van een zieltogende partij die maar bleef hangen aan die ouderwetse communistische idealen. Nog jaren nadat de Muur was gevallen, zongen ze de Internationale. Internationale, nota bene, terwijl het heil nu toch moest worden gezocht in eigen land. De nationale moesten ze gaan zingen. Wat hadden ze in Nederland te maken met al die buitenlanders? Nooit zou hij er in het openbaar voor uit komen, maar in haar opvattingen over immigratie (een totale stop) kon hij haar gelijk geven.
De secretaresse van de Board General Director kwam zijn kamer binnen. Hij was een beetje bang voor haar. Zij was vrouw op een manier als vrouwen niet hoorden te zijn. Het leek wel of ze hem niet genoeg respect toonde, alsof ze eigenlijk op hem neer keek. Ze was rijzig, had lang, zwart haar en toonde elke dag haar borsten in een laag decolleté. Zijn blik dwaalde af naar die zachte bergen. Ze had grote handen met heel lange nagels. Haar benen kwamen fors gespierd onder haar wat korte rokken uit en ze had een stem als een bootwerker. Toch zou hij haar nooit durven vragen of ze vroeger een man was geweest. Zoiets kon hij niet verwerken. Dat het kennelijk zo was, was al erg genoeg. Welke man wilde nu zijn positie opgeven, die zo te grabbel gooien door een vrouw te worden. Hij snapte niks van de Board General Director, dat die zo’n secretaresse had aangenomen. Zelf was hij vast ook een nicht, al zag je dat niet aan hem. Dat zou het wel zijn, al die freaks hielden elkaar de hand boven het hoofd. Destijds had hij voor het homohuwelijk gestemd, hoewel hij gruwde van het idee dat twee kerels elkaar het jawoord gaven. Dat kon gewoon niet. Zoiets keurde de Here niet goed, integendeel, dat verafschuwde hij. Maar bij het CDA of de SGP had hij nu eenmaal niet terecht gekund, en je moest toch voor je eigen pad kiezen. “Wouter,” baste Wilhelmina, “Scholtes van Noorwegen vraagt of je je plannen met hem komt voorbespreken. Hij wil goed beslagen ten ijs komen, en jij hebt nog al eens de neiging om in het vage te blijven.” Wouter Tak knikte. Waar haalde ze het vandaan, hoe durfde ze. Zij, een gewone secretaresse, tegen een lid van de directie. Het was eigenlijk te gek voor woorden. Toch durfde hij zich niet te weren. Gedwee liep hij achter Willemina aan, wier hoge hakken kittig en toch energiek tikten op het gemarmerde zeil. Scholtes van Noorwegen rookte een shaggie achter zijn bureau. Geen agent van de rookpolitie durfde hier binnen te komen, laat staan dat iemand van het personeel er iets van durfde te zeggen. Genietend blies hij de rook in Wouters richting. Dat die kuchte, kon hem niet deren. “Zo, Wouter,” zei hij met zijn zeer lage, mannelijke stem, precies de stem waardoor iedereen meteen wist dat hij homo was. “Jij had dus een goed plan, hoorde ik van Willemina.” Willemina had zich achter Scholtes van Noorwegen opgesteld. Ze stond daar met haar armen over elkaar, als een beul die stond te wachten tot de veroordeelde de strop om zijn hals had, zijn hoofd op het hakblok had gelegd. Haar donkere ogen priemden in zijn richting. “Ik heb een goed plan,” begon Wouter Tak. “Een plan dat dit land uit het slop moet helpen.” Even pauzeerde hij, om het dramatische effect van zijn verpletterende ideeën in te laten staan. Scholtes van Noorwegen bleef onbewogen kijken. “Export,” zei hij. “Export van Hollandse briesen naar het Midden Oosten, waar ze nog teveel hangen aan traditionele vormen van energie, zoals olie.” “Zo, toe maar, export van de wind. En hoe had je je dat voorgesteld. Gaan we de wind met z’n allen die kant op blazen? Houden we onze adem in zodat wij de wind niet zelf op kunnen maken? Ik ben zeer benieuwd.” Scholtes van Noorwegen was sceptisch, zoals altijd als hij iets voorstelde. “In containers,” zei Wouter Tak. “De containers gaan over zee naar het Midden Oosten, zodat de haven ook weer een injectie krijgt.” “Ah, in containers, dat is me duidelijk. Natuurlijk, waarom zou je geen wind in containers kunnen verpakken, waarom zou je de wind niet op die manier de aarde kunnen rondsturen. Er zijn gekkere dingen gebeurd, niet waar?” “Ik denk dat het gaat werken,” hield Wouter Tak voor. “Er zijn natuurlijk promotieactiviteiten nodig, tv-spots en dergelijke, waarin wordt getoond wat voor uniek product wij hier hebben. Het kan niet meteen, zoiets moet je goed voorbereiden. Maar dan zal het mes aan meerdere kanten snijden.” “Ach, op die manier,” sprak Scholten van Noorwegen minzaam. “En waarmee zal het Midden-Oosten gaan betalen? Voor de containers met lucht bedoel ik? De containers met helemaal niks erin? Wat hebben zij ons te bieden? Kokosnoten? Kamelenbulten? Olie, terwijl alle auto’s op windkracht lopen?” “Er zit wel wat in, onze wind, onze mooie Hollandse wind. En ze hebben ons genoeg te bieden. Daarover moet onderhandeld worden. Maar eerst moet het idee worden uitgewerkt in een samenhangend aanbod” Langzaam kwam Scholten van Noorwegen van zijn stoel omhoog. Zijn witte haardos, die tot over de oren hing, trilde als de manen van een leeuw die op het punt staat een gazelle aan te vallen, zijn gezicht was rood aangelopen en de aderen in zijn nek waren gezwollen. “Wat ik je nog het meest kwalijk neem, is dat je die plannetjes van jou in de krant hebt gezet! Eruit, idioot! En laat je nooit meer zien in de buurt van dit kantoor! Windhandel! Je hebt er werkelijk niets van begrepen. Windhandel werkt in Nederland, niet daarbuiten. In de jaren nul hebben we gezien wat dat oplevert! Daar zitten we nog steeds van in de ellende. Daar zijn we nog niet uit. Hier maken we echte producten! Hier bakken we geen fake! Dat idee moeten we uitstralen en dan moet jij niet aankomen met die onzinnige praatjes. Maak dat je weg komt, minkukel! Omhooggevallen niksnut! Ik heb me altijd al aan je geërgerd! Hoe je hier binnen bent gekomen is me een raadsel, maar types als jij moeten we voortaan buiten houden! Willemina, loop met hem mee naar zijn bureau en overtuig je ervan dat hij niets van zijn mottige bezittingen achterlaat, die zouden ons kunnen besmetten met zijn zwakzinnige ideeën. Zorg dat alles weg is: zijn koffiemok, zijn haarkam, de foto van zijn gezinnetje, alles, versta je? En zorg ervoor dat hij niets mee neemt dat niet van hem is, want daar zie ik hem ook nog voor aan, om er met de halve inventaris vandoor te gaan.” “Volgt u mij, meneer Tak!” zei Willemina. Wouter Tak kon niets anders doen dan achter haar aan lopen. Alles was verloren. Deze dag, die zijn gloriedag had moeten worden, was het dieptepunt van zijn leven. Bijna was hij in huilen uitgebarsten, maar nee, dat moest hij voor zich houden tot hij alleen was. Hij had er nog genoeg gelegenheid voor, want alleen zou hij zijn, de rest van zijn leven.

Vanaf de bushalte was het nog een eind lopen naar Paleis Soestdijk. Margritte was haar conditie verloren door al die jaren weinig doen. De draagbare schildersezel was zwaar en het hengsel van de tas met verf en penselen schuurde in haar schouder. Dat had ze allemaal over voor de taak die haar wachtte.
Eindelijk was ze bij het bordes aangekomen. Toen ze nog bij de poort stond, leek het of Minister Rita op het bordes stond te wuiven naar een denkbeeldige menigte. Ze moest het zich hebben verbeeld, want ze zag niemand meer. Ze trok aan de bel. Een wat oudere man met grijzend haar in een zwart kostuum met een witte schort voor kwam naar de deur. “Ik ben Margritte,” sprak Margritte. “En ik zou zo graag een portret van de overweldigende Minister Rita maken.” De man bekeek haar stuurs van top tot teen. “Een portret. En heb je een afspraak met Minister Rita?” Margritte schudde het hoofd. Misschien had ze eerst moeten bellen. Aan de andere kant: het gevaar was dan groot geweest dat ze niet was binnengekomen. “Dan wordt het moeilijk,” ging de jongen verder. “Minister Rita ontvangt niemand zonder afspraak. Iedereen moet eerst gescreend worden, snap je? Zo’n vrouw als zij kan elk moment het slachtoffer van een aanslag worden. En waar zou het dan naar toe moeten. Ik moet er niet aan denken. Dat past niet in het schema, zoals we dat voor Nederland voor ogen hebben. Minister Rita moet blijven leven, dat zeg ik ook altijd tegen mijn ondergeschikten. Daar moeten ze zich op richten. En verder nergens op. Zelf geef ik het goede voorbeeld. Ik ben het hoofd van de huishoudelijke dienst, zoals u wel in de gaten hebt, inmiddels, en als leidinggevende heb je het zwaar, want je kunt je geen enkele misstap veroorloven. Trouwens, hoe kom je erbij dat Minister Rita een portret van zichzelf wil? Ze heeft al zoveel foto’s van zichzelf, gemaakt door de beste fotografen. Ik geef toe, ook wel kiekjes van haar vele, vele bewonderaars, maar toch vooral van die beroemde fotografen. Dus ik zou willen weten, waar haalt u het vandaan.” Margritte kon er geen woord tussen krijgen. Eigenlijk wilde ze hard weglopen, maar haar missie moest slagen. Er stond veel op het spel, voor haar gevoel, meer dan alleen de processiegang op het Binnenhof. “Nu sta je met je mond vol tanden, zeker. Dat is ook niet zo raar, je had het beter moeten voorbereiden. Waarom heb je vorige week niet gemeld dat je zou komen, dan had ik het kunnen bespreken. Nu moet ik Minister Rita gaan vragen of ze belangstelling heeft voor een olieverfportret van haarzelf. Het is toch olieverf? Geen waterverf? Of acryl? Dat zou niet kunnen. Als ze geschilderd wordt, wordt ze geschilderd in olie. Anders gebeurt er helemaal niets. Dan ga ik het niet eens vragen, dan durf ik voor mijn eigen verantwoording te nemen, als zijnde leidinggevende van het invloedrijkste huishoudelijke bedrijf van Nederland, dat ik niet op een verzoek ben ingegaan.” Even zweeg de man. “Gaat u het alsjeblieft vragen,” zei Margritte. “Als ze nee zegt, beloof ik, dat ik meteen zal weggaan.” “Nu, goed, voor deze keer dan. Ik heb helemaal niet het gevoel dat ik dit moet doen, het is alleen maar omdat ik over mijn hart strijk, uit de goedheid van mijn hart, zeg maar. Als ik iets heb geleerd van Minister Rita, is het wel dat je van iedereen uit het volk moet houden, het geeft niet wie je voor je hebt, zwart of wit, homo of hetero, werkloos of werkende. Zolang ze maar allemaal uit Nederland komen, zolang ze maar niet uit landen komen waar altijd terroristen vandaan komen, landen waar ze niet in God geloven of juist in de verkeerde.” Hij verdween in de deuropening. De deur had hij in haar gezicht dichtgeslagen.
Na een minuut of tien verscheen Minister Rita zelf. In het echt zag ze er kleiner en ronder uit, vond Margritte. Op televisie had ze zeker altijd schoenen met hele hoge hakken aan. Als leidende vrouw kon je je het niet permitteren om een onderdeurtje te zijn. Minzaam stak Minister Rita haar hand uit. Margritte wilde hem schudden, maar begreep toen dat het de bedoeling was dat ze er een kus op drukte. Voor de goede zaak dan maar, dacht ze, ze zakte licht door de knieën en drukte een droge kus op de hand met vingers als kleine worstjes. “Ik hoorde van Frits Schaak dat u een portret van mij wilt schilderen,” begon Minister Rita. “Ik heb natuurlijk vaker zo’n aanbod gehad want ik inspireer nu eenmaal veel mensen. Dus voordat ik zal bepalen of ik al dan niet op uw verzoek in zal gaan, heb ik een paar vragen voor u. Komt u verder.” Bruusk keerde ze zich om. Margritte volgde haar. Ze liepen een eindeloos lange gang door en kwamen terecht in een kale kantoorkamer. Margritte had zich wat anders voorgesteld bij de ruimtes waar Minister Rita zich zou ophouden. Meer luxe, met lederen stoelen voorzien van kussens waarin je kon wegzakken. Hier stonden een paar Spartaanse houten stoelen om een grijze formica tafel. Het leek wel een verhoorkamer bij de politie. Niet dat Margritte daar zelf ervaring mee had: anders dan Isadora had ze zich nooit opgehouden aan de randen van de wet. Ze nam plaats tegenover Minister Rita, die een ouderwetse, koperen bel opnam en schelde. “Dat klinkt zo koninklijk,” zei ze genietend. “En er komt altijd meteen iemand.” Dat was waar. Direct nadat de bel had gerinkeld, verscheen Frits Schaak. Er zaten rode vegen op zijn witte schort. Minister Rita keek er naar. “Sorry, mevrouw Rita, maar ik was net bezig met het bereiden van het wild.” Heel even keek Minister Rita schichtig naar Margritte. Al snel herstelde ze zich: “Af en toe eten we hier wild. Er wordt gejaagd op het zwijnen- en hertenoverschot in het bos. Puur uit dierenliefde doen wij dat. Maar het moet beperkt blijven tot mijn residentie. Anders is er binnen de kortste keren niks meer over van de wildstand.” En tot Frits Schaak: “Twee koffie, en doe er maar een Tia Maria bij, mevrouw Margritte hier zal wel een borreltje lusten. Het is guur weer vandaag.” Net als alle dagen, ging het door Margritte heen. “Het hoofd van de huishoudelijke dienst…,” sprak ze, geheel niet ter zaken doend, voor zich uit. “Het hoofd?” sprak Minister Rita ongelovig. “Laat me niet lachen. Die man kan zichzelf niet eens leiden, laat staan een ander. Ik hou hem alleen maar aan omdat hij zo lekker goedkoop is en zich alles laat zeggen. Dat heb je nodig als vrouw in mijn positie. Er zijn in dit land niet veel mensen meer te vinden voor de persoonlijke bediening. Terwijl het toch een eer is, om mij koffie en thee te brengen. Je begrijpt soms niet waar men mij aan verdient. Maar goed, dit terzijde. U komt een portret van mij schilderen. Heeft u voorbeelden bij u van wat u zoal heeft gemaakt? Dat is wel noodzakelijk, ik kan niet zomaar mijn beeltenis te grabbel gooien.” Margritte, die bekend was om haar abstracte en naar expressionisme neigend werk, schudde van nee. Ze had een paar studies van de academie moeten meenemen. Stom dat ze daar niet aan had gedacht. “Dan wil ik dat u nu een proeve maakt van mijn gezicht. Pas dan kan ik antwoord geven op uw verzoek.” Margritte knikte en haalde haar schetsblok uit haar tas. Het beste kon ze de schets niet al te gelijkend maken. Het gezicht iets minder bol, de ogen iets helderder, de kin iets geprononceerder. Minister Rita had ongetwijfeld een beeld van zichzelf dat afweek van haar spiegelbeeld. Koortsachtig dacht ze na over hoe ze het zou aanpakken. Hoe kreeg ze cruciale informatie los over Rita’s verleden. Daar zou ze vast niet uit zichzelf over beginnen. Ze moest haar verleiden tot een gesprek, en als het even kon moest ze ervoor zorgen dat ze foto’s liet zien.
Minister Rita had een statige pose aangenomen, de kin omhoog gestoken, de mond in een minzame glimlach gevormd, de rechterwijsvinger tegen de wang gelegd. Alsof het om iemand ging die ergens over nadacht. Snel schetste Margritte het gezicht. Het was een kwelling om er naar te moeten kijken. Maar ze was een frontsoldaat, ze moest haar pijn verbijten. “U ziet er veel jonger uit dan u bent,” sprak ze achteloos. “Ja, hè?” zei Minister Rita. “Dat vind ik zelf ook. Dat komt door mijn levenslust en mijn intelligentie. Die weerspiegelen zich in mijn stralende uiterlijk.” “U bent zo zelfverzekerd, is er nou nooit een moment van twijfel in uw leven geweest?” “Dat kan ik niet zeggen, nee. Ik ben altijd rechtdoorzee geweest, ook voor mezelf. Als baby al. Ik wist precies wat ik wilde: melk om twee uur in de middag, niet om half twee, niet om half drie, nee, om twee uur. Duidelijkheid, daar had ik behoefte aan. Mijn moeder had het er aanvankelijk moeilijk mee, want ze was wat vrij opgevoed, u weet hoe het ging in de jaren dertig van de vorige eeuw, maar later zag ze de grote voordelen. Zo is het met het volk ook. Ze mogen zeggen wat ze willen, ik zal naar ze luisteren, maar ze moeten wel weten wat ze willen zeggen. En daar help ik ze bij. Ondanks mijn grootheid ben ik altijd een nederige vrouw geweest, dat hoor je zeker wel in mijn betoog. Ik ben in feite niet meer dan een helper. Een onmisbare helper, dat wel, maar toch, een helper.” “Goh, ik kan me dat bijna niet voorstellen. Een mens maakt zoveel levensfasen door. Er is toch altijd wel een periode aan te wijzen van twijfel. Dat helpt je tenslotte verder naar een niveau van niet-twijfel.” Minister Rita keek Margritte taxerend aan. Even haalde ze haar vinger weg van haar wang, maar ze legde hem snel weer terug. Margritte schetste verder. Ze liet de rimpels bij mond en wangen weg, en maakte het doffe haar minder grijs en glanzender. “Nu ja, natuurlijk heb ook ik mijn moeilijke momenten gehad. Net als andere grootheden, zoals Caesar, Cleopatra en Napoleon. Ook koningin Wilhelmina, die ik beschouw als mijn voormoeder, zeker nu ik in deze residentie zit, had dat af en toe. Laten we maar niet spreken over haar lafhartige kleindochter, die het land verlaten heeft en nota bene het lef heeft gehad om asiel aan te vragen in de VS. Asiel! Om uit Nederland weg te kunnen! Als het nou om het Nederland van de vroege jaren nul was geweest, had ik me het nog kunnen voorstellen. Maar nu! Nu ik hier ben om het volk te leiden, voor te gaan op de rechte weg van de geschiedenis! Ze had fier moeten blijven zitten waar ze zat. Als ze terugkomt, stuur ik haar naar de Arena, daar kan ze vast op rekenen. Of ze nou een Oranje is of niet! Maar om op je vraag terug te komen: ook ik heb getwijfeld. In mijn studentenjaren had ik wel van die rare, linksige ideeën. Oh, het waren niet meer dan ideeën, die elke zoekende jonge geest wel heeft. Ik heb nooit mee gedaan aan die onzin van demonstratie. Laat staan dat ik me overgaf aan criminele zaken, zoals kraken of andere vormen van terrorisme. Ach, mijn medestudenten verleidden me gewoon. Je weet hoe dat is, op een bepaalde leeftijd ben je ontvankelijk voor verleiding, weet je je passie nog niet in de goede richting te buigen. Ergens wist ik wel dat ze fout zaten, dat ze van ons mooie land een vergaarbak wilde maken van alles wat niet mooi was, dat ze iedereen maar binnen wilde laten, heus niet alleen de vluchtelingen, de echte vluchtelingen zal ik maar zeggen, uit de Oostbloklanden. Al die mensen uit het donkere Afrika, uit het corrupte Midden-Oosten, die alleen maar hier naar toe kwamen om hun hand op te houden. En dan die zielige verhaaltjes, dat ze werden gemarteld, dat ze werden onderdrukt! Terwijl het in de hele wereld veilig was, juist omdat zij er waren weggegaan. Oh, wat werd ik niet begrepen in die vreselijke jaren nul. Ik zat daar maar in mijn eentje in de Tweede Kamer en wat ik ook zei, het kwam niet aan. Maar ik wist dat ik stand moest houden, dat ik zou overwinnen.” Margritte hoorde het allemaal glimlachend aan. Zo ging het precies goed. De schets was eigenlijk al klaar, er viel weinig meer aan te verpesten, maar ze zette hier en daar nog wat strepen. “Heeft u nog foto’s van die tijd? Ik heb het zelf meegemaakt, maar ik stond als kunstenares een beetje aan de zijlijn. Ik was nooit zo politiek bewust. En nu ik ouder word, krijg ik meer belangstelling voor de Vaderlandse geschiedenis.” “Ik zal je straks wat laten zien. Dan zie je ook welke kracht ik heb gebruikt om eruit te komen. Hoe sterk ik ben. Is het al klaar? Ik ben erg benieuwd naar je stijl.” Margritte legde het schetspotlood weg en hield de tekening omhoog. Verrukt sloeg Minister Rita de handen voor de mond. “Dat ben ik helemaal! Ik geloof niet dat ik ooit een portret van mezelf heb gezien, dat mij zo treffend weer gaf. Al mijn eigenschappen, heel mijn rechtdoorzeeheid komt erin tot uitdrukking. Ja, natuurlijk wil ik graag dat u mijn portret schildert. Het zal prachtig worden. Kan het heel groot? Dan kan ik het hier in de hal hangen, als inspiratie voor mijn medewerkers en ook voor mijn bezoekers.” Minister Rita sprong overeind en nam Margritte’s rechterhand tussen haar twee handen. “We worden vriendinnen. Jij begrijpt mij,” zei ze met een warme stem. Ik moet nu weg, anders ga ik meppen, dacht Margritte. “Nu goed, dan kom ik terug voor het echte werk. Denkt u dat u het poseren aan kunt? Het is best zwaar werk, dat stil zitten.” Strijdbaar zette Minister Rita de handen in de zij. “Natuurlijk kan ik dat aan! Onverzettelijk ben ik, en ik blijf stilstaan. Als het moeilijk wordt, hou ik me voor dat ik op die manier toch ook bezig ben het volk te verheffen!”
Toen ze eindelijk buiten de hekken van Paleis Soestdijk was, zuchtte Margritte diep. Ze zat op de goede weg, maar haar taak was nog zwaar.

Greet Beuk zat al de hele dag in Isadora’s plekje. Luidkeels verkondigde ze keer op keer dat ze het eigenlijk veel te druk had voor die actie, maar ja, wat moet je, op het binnenhof gaan lopen, daar had ze helemaal geen tijd voor. Ze wilde zich niet alles laten zeggen. Wat jammer trouwens dat Brandijn zo slordig was in de voorbereiding. Hadden ze nou wel of niet besloten om Margritte op Minister Rita af te sturen? Dat was helemaal niet helder!
Isadora luisterde allang niet meer en ging door met het spoelen van de glazen, het soppen van de bar, en andere dingen die noodzakelijk zijn in een kroeg. Af en toe trilden de flessen en de glazen als Greet bijna door de geluidsbarrière brak. Brandijn moest haar als geheim wapen achterhouden in de strijd tegen Minister Rita. Het viel niet mee om haar zo lang te moeten verdragen. Alleen daarom hoopte Isadora al dat het onverwacht toch nog 1 maart werd, dat het plotseling donker zou worden en de schemering zou veranderen in een echte avond, dat ze wakker zou worden en zonnestralen door het raam zag.
“Over druk zijn gesproken,” probeerde ze. “Moet jij niet eens aan het werk, Greet?” Als gestoken veerde Greet op. “Wat wil je suggereren? Dat is niet dag en nacht werk? Dat ik niet genoeg doe? Ik ben altijd bezig. Geen minuutje hou ik over voor mezelf, geen boek heb ik nog gelezen de laatste jaren. Het is alleen omdat ik vind dat het moet, dat ik in die actiegroep zit. Ik heb daar natuurlijk helemaal geen tijd voor.” Zo ging ze nog een tijdje door. Er viel een fles uit de schappen. Hij kletterde met veel kabaal op de grond en scherven spatten in het rond. Greet leek er niets van te merken. Ze raasde maar door, alsof ze in een ander universum leefde, waar ze een publiek had, waar mensen wel naar haar luisterden.
Isadora veegde de scherven bijeen met een gevoel van spijt: daar was een hele mooie fles Cognac verloren gegaan. Die zou moeilijk te vinden zijn op de ruiltochten.
Margritte kwam binnen en liet zich in een stoel zakken. “Hoe ging het?” vroeg Isadora.
“Moeizaam, maar het is goed afgelopen. Ik ga binnenkort naar haar toe om haar portret te schilderen. Ik krijg dat materiaal wel te pakken.” “Moeten we niet eerst afspreken welk materiaal je gaat zoeken?” gilde Greet. “Dat we daar wel eerst overeenstemming over hebben? Ik vind dat we meer hebben aan geschreven documenten dan aan foto’s. Dus hebben we dat besloten? Dat je naar documenten gaat zoeken?” Margritte keek even in Greets richting. Ze reageerde niet op haar. “Het is een kwelling om zo lang tegen dat mens te moeten aan kijken,” zei ze tegen Isadora. “Ik wist wel dat het een gek was, maar dat het zo erg was, dat had ik me niet kunnen voorstellen.” “Arme vrouw,” zei Isadora glimlachend. “Ik heb het echt met je te doen. Echt. Maar je moet maar bedenken dat het is om van die ellende af te komen.” “Zo is dat,” zei Margritte. Ze stond op en ging naar boven.
Greet keek op haar horloge. “Is het al zo laat? Dan moet ik echt gaan! Daar moet je wel rekening mee houden, Isadora! Als je met mij praat, moet je me niet zo ophouden. Daar heb ik echt geen tijd voor, dat moet je toch begrijpen, dat mijn situatie heel anders is dan de jouwe! Ik heb kinderen!” “Maar die kinderen zijn vijfendertig en veertig, Greet,” sprak Isadora rustig. Die rust kon ze opbrengen vanwege de opluchting omdat Greet eindelijk zou vertrekken. “Dat doet er niet toe! Ze hebben even goed de moederlijke aandacht nodig!” Ze nam haar jas van de kapstok en rende de kroeg uit.

Eindelijk landde het toestel op vliegveld Soesterberg. Het was nog een heel gedoe geweest om toestemming te krijgen daar te landen. Sinds het einde van de koude oorlog was het vliegveld langzaam ontmanteld. Er landde nog wel eens een enkel vliegtuigje, om de regio te voorzien van goederen die maar beter niet te lang over de openbare weg konden worden vervoerd. Een enkele keer kwam er een wat groter passagiersvliegtuig, dat niet meer terecht kon op Schiphol. Over decibellen voor de omwonenden en dat soort onzin maakte de regering zich allang niet meer druk. Frans Boer had gezongen ze gaan steeds verder/het vliegtuig is mijn herder/de wijde wereld is mijn terrein/daar wil ik zijn/ik wil niet weten van geluid/dat is niet waar mijn oor op stuit/maar ik wil steeds verder weg/want hier weet ik heg nog steg/ik wil gaan naar Amerika/Of desnoods naar Afrika/Als niemand mij maar tegen houdt/Ik wil naar Schiphol/Want daar begint de lol/dus geen gezeur over herrie/ik ga de lucht in, als een tochtige merrie.
Sindsdien waren de beperkingen van vluchten van en naar Schiphol volledig opgeheven. Er kon ’s nachts gevlogen worden, en dan continu. Wat maakte het uit dat niemand in de Bijlmer nog kon slapen. Minister Rita, verre van Minister van Verkeer en Waterstaat, had gezegd dat het opheffen van de geluidslimiet het land zelfs kon helpen om de doelstellingen op het gebied van immigratie te halen. Was de Bijlmer al niet sinds de jaren zeventig een toevluchtsoord voor al die zogenaamde vluchtelingen uit Afrika en Azië? Was het dus niet een heel goed idee om dat oord zo onaantrekkelijk mogelijk te maken?
Alleen was het nu heel druk geworden op Schiphol. Bijna iedereen die daar kwam, stapte over op een vliegtuig naar een ander continent. Niet eerder waren zo weinig mensen naar Nederland gekomen. Niemand leek daar nog wat te zoeken te hebben.
Toen het vliegtuig stilstond, rekte Barack Obama zich uit. Het was altijd weer een hele zit, die intercontinentale vluchten. Nooit zou hij er aan wennen. Vaak had hij aan het einde van zo’n reis het visioen van een rustig dorp in Kenia, waar je nooit verder kwam dan je benen je konden dragen. Maar daar kon hij niet naar toe. Hij was te Amerikaans. Dromen stond echter vrij, vooral als je ze voor jezelf hield.
Die Minister Rita van de Nederlanden zou vast op hem staan te wachten. Toen hij boven aan de trap stond, keek hij naar beneden. Hij zag een groep mensen staan, die naar boven keek. Allemaal in dezelfde richting, als ganzen die onweer zien aankomen. Hij verafschuwde die stupide adoratie. Degene die het eerst naar voren zou komen, zou Minister Rita wel zijn. Hij had wel foto’s van haar gezien, maar hij was slecht in het onthouden van gezichten.
Uit de kluwen maakte zich inderdaad vrij snel een korte, brede vrouw los. Ze had donker, maar toch grijzend haar. In haar armen hield ze, alsof het om een baby ging, een tros bananen. Obama keek of hij het goed zag. Ja, het was echt een tros bananen. En hij ging bij het mens logeren! Had hij niet beter een hotel in de buurt kunnen boeken? Daarvoor was het nu echter te laat. Hij moest door de zure appel heen bijten. Dat had hij vaker gedaan. Tenslotte was Iran tegenwoordig ook een seculiere democratie en aan wie anders was dat te danken dan aan hem.
Langzaam liep hij de trap af. De zon scheen fel en het was warm, zoals je dat kon verwachten in Augustus. De hondsdagen, alles bedierf twee keer zo snel als anders. Hij glimlachte bij de herinnering aan zijn grootmoeder. “Toe jongen, eet op, morgen is het helemaal weg, en dat is zonde.” Zonde, veel was zonde in die tijd.
Toen hij beneden was, liep Minister Rita op hem toe. Met een royale glimlach bood ze hem de tien aaneen gebonden trossen bananen aan. “Alsjeblieft, Barack, ik weet waar jullie soort mensen van houden, geniet er maar van.” Stoïcijns liet Obama de bananen in ontvangst nemen door zijn secretaris. “Vreet op of gooi weg,” siste hij naar achteren. “Maar zorg ervoor dat ik ze niet meer zie.” Hij reikte Minister Rita de hand. Ze maakte een kleine buiging. Een man met een wit schort voor, waarop rode vegen zaten, snelde naar hem toe en wilde zijn koffertje aannemen. “Dit hou ik bij me,” zei hij kortaf en tot Rita: “Waar is nou die schemering? Het is een prachtige zomerdag, ook in dat mooie Holland.” Minister Rita keek hem niet-begrijpend aan. Het was toch zo duidelijk. Een prachtige zomerdag? Wat bazelde die man nou toch? “Ach, het is een kwelling, Obama, eeuwig 30 februari, eeuwig schemering. Ik hoop toch zo dat jij dit tot een goed einde weet te brengen. Eindelijk komt Amerika ons redden. Je weet dat ik altijd al bewondering had voor jullie geweldige Nation. Al die zelfstandigheid, daar kunnen we bij ons nog een puntje aan zuigen. En is het waar dat jullie elektrisch prikkeldraad met een hoog voltage hebben bij de grens bij Mexico? Zoiets wil ik hier ook, alleen moet ik de mazen van de wet nog vinden, als je begrijpt wat ik bedoel.” Ze knipoogde vet naar Obama, die de grootste moeite had om zijn presidentiële glimlach te handhaven. Minister Rita fluisterde wat in het oor van de man met het bebloede schort. Even later kwam er een donkerblauwe Audi aan rijden. Minister Rita opende uitdagend de deur. Barack Obama stapte in, in stilte berekenend wanneer hij weer naar huis kon.

De kroeg was drukker de laatste tijd. Gelukkig hielp Margritte weer. Ze was vrolijk en energiek. Het leek alsof het werk voor het actiecomité haar nieuwe energie had gegeven. Het ene na het andere glas spoelde ze om. Zonder te morren tapte ze pilsjes, schonk ze jenevers in. Isadora voelde zich bijna gelukkig.
Aan één van de tafels zat sinds eergisteren een man van in de zestig. Meestal zat hij alleen. Hij dronk niet veel en dan nog meestal thee. Slechts af en toe bestelde hij een glas wijn. Hij betaalde met basilicum, kennelijk had hij daar een grote voorraad van. Zulke klanten wilde ze wel vaker. Maar ach, je had het nou eenmaal niet voor het zeggen. De man zat constant gebogen over ingewikkeld uitziende berekeningen. Er stonden rare getallen op zijn papier, zoals 17 en 19 en 53. Die getallen waren omcirkeld en steeds keerden ze terug. Ze zouden wel een verband hebben, nam ze aan. Hij ging zo op in zijn taak, dat ze het hem niet durfde te vragen. Hij kwam kennelijk om met rust te worden gelaten. Dat moest ze respecteren, al vond ze dat eigenlijk indruisen tegen haar taak als kasteleinse, die iedereen op het gemak moest stellen. Degene die dat niet respecteerde, was Greet. Misschien had ze het niet eens door, misschien besefte ze niet eens wat hij deed. Greet leek erg weinig te beseffen. Ze was als een Neanderthaler op mammoetjacht, onverschrokken en met de botte bijl die beesten een ravijn in jagen, zodat je weer voor een jaar genoeg te eten had. Ze ging bij de man met de rare getallen aan tafel zitten en bekeek hem geringschattend. “Wat een onzin!” kraste ze. “Wat heb je daar nu aan, die steeds repeterende getallen. Is het wiskunde of zo? In ieder geval kan ik ze niet lezen. Wat heb ik daar nu aan, aan die brabbeltaal die ik niet kan lezen? Je moet je wat begrijpelijker uitdrukken.” De man keek verstoord op. Zijn snorharen trilden een beetje. “Waarom zou u er wat aan moeten hebben, mevrouw?” vroeg hij en hij ging verder met het maken van aantekeningen. “Ik begrijp het niet!” schrilde Greet Beuk. “Is dat nou zo moeilijk te snappen? Ik volg het niet, en ik weet niet wat je van me wilt!” “Ik wil helemaal niets van u,” mompelde de man. “Laat mij met rust, mevrouw, dat lijkt me beter.” “Ja, ja, gemakkelijk gezegd hoor. Maar zo laat ik me niet afschepen! We zijn hier wel een collectief natuurlijk. Isadora’s plekje is van ons, en het kan niet zo zijn dat mensen zich onttrekken aan de gezamenlijke doelstelling. We moeten niet gaan bidden op het binnenhof. Al vraag ik me eigenlijk af, of bidden wel zo’n zin heeft.” “Geloof me, mevrouw, bidden heeft geen zin, en laat me nu eindelijk met rust.” Greet stond op en keurde de man geen blik meer waardig. “Dat komt hier maar,” zei ze verontwaardigd tegen Isadora. “En dat gaat maar zijn eigen gang. Wanneer doet hij nou eens iets voor ons? Ik heb hem nog niet horen vertellen wat hij gaat doen bij de actiegroep. Er moeten nu eindelijk eens maatregelen worden genomen. Veel te lang duurt alles. Straks moeten we toch naar het binnenhof, en dat terwijl er in de verte nergens een einde schijnt te komen aan dertig februari. Ik vind dat het nu eindelijk wel eens tijd wordt.” Isadora zuchtte. Nog even, en ze moest Greet buiten zetten, ondanks haar activiteiten voor de actiegroep. “Die meneer is niet van de actiegroep, Greet, die komt gewoon wat drinken.” De man stond op en liep moeizaam naar de bar. Zo te zien had hij een blessure aan zijn been. Vreemd, hij zag er niet echt uit als een sportman. “Hoor ik daar het woord actiegroep,” vroeg hij Isadora. “Jazeker!” schelde Greet. “Actiegroep! Een echte, onvervalste! Die rondgang op het binnenhof moet niet doorgaan!” Hij keek niet-begrijpend, en toch ook met een vage blik van afschuw, naar Greet. “Heb je dat niet gehoord dan? Minister Rita wil ons een rondgang over het binnenhof laten maken. Allemaal moeten we schreeuwen “1 maart nu!” of zoiets. Het idee is dat het een gebed is en dat God dat wel zal verhoren als zoveel mensen tegelijk bidden. Dat kan best allemaal waar zijn, wie weet wat God zit te doen daarboven, maar ik heb het veel te druk om aan zoiets mee te doen.”
“Het lijkt me nogal onzinnig,” zei de man. “Pardon, ik zal me even voorstellen. Ik ben Lucas Dal. Ik hou me bezig met een intrigerend wiskundig probleem en dit is, of was, de enige plek waar ik rustig kan werken.” “Welkom, Lucas, en het spijt me dat je hier de rust niet altijd vindt, het loopt soms net even iets anders. De opwinding van de tijden, zal ik maar zeggen.” Lucas Dal knikte. “Voor die actie voel ik wel wat,” zei hij. “Waar kan ik me aanmelden?” “Dat je het tegen mij hebt gezegd, is genoeg. Ik noteer je naam en je wordt uitgenodigd voor de volgende vergadering.” “Moeten we het daar niet eerst over hebben,” snerpte Greet. “Ik bedoel, ik heb er niets op tegen hoor, begrijp me goed, maar ik denk toch dat het comité als geheel een uitspraak moet doen over het toelaten van de leden. Wie bepaalt het anders? Jij soms, Isadora? Dat vindt ik wel heel erg scheef! De kasteleinse die bepaalt wie er in de actiegroep komt!” “En toch zit Lucas erin,” hield Isadora voet bij stuk. “Ik ga er geen vergadering voor uitschrijven. Iedereen is welkom, we hebben genoeg te doen.” Greet haalde haar schouders op. Ze ging aan de bar zitten en kwetterde verder over hoe druk ze het had en dat daar maar eens aandacht aan moest worden besteed. Niemand luisterde nog.

De vleugel die hem was toegewezen, was op zich niet gek. Obama kreeg de beschikking over zes kamers, voor hem alleen. Zijn staf zat in de rest van de vleugel en nog een aan de overkant. Zijn woonkamer bood uitzicht op een rustige tuin, die iets van een bos had. Hij had zich verdiept in dit land, en hij wist dat er geen bossen voorkwamen, alleen parken, die er wat op leken. Het prachtige weer op deze zomerdag verlengde de dag. Het was nu al acht uur en het leek wel midden op de dag. Hij fronste. Iedereen die hij hier ontmoette, leek te geloven dat het schemerde, en dat het bovendien al tijden lang 30 februari was. Aanvankelijk had hij gedacht dat alleen die Rita van lotje was getikt, maar het idee leefde breder. Iedereen in dit land leek alleen nog maar schemer te zien, februarikou te voelen en die rare datum op elke kalender te zien.
Straks moest hij gaan dineren met Rita. Ze had er alles voor in huis gehaald en had hem toevertrouwd dat het echt niet gemakkelijk was om in deze tijden aan vlees te komen. Ze zou hoogstpersoonlijk op jacht gaan, die middag. In haar windmobiel was ze naar de Veluwe gereden, waar nog wel wat hertjes waren. Ze had hem gevraagd of hij als vierde gang misschien zwijn bliefde, daar hadden ze er zat van. Hij had ontkennend geantwoord. Nooit was hij een groot eter geweest, al had zijn functie de verplichting van het aanzitten aan diners met zich mee gebracht. Dat was het ergste van staatsbezoeken, dat eindeloze gezit aan tafels en al dat vlees dat dan voorbij kwam. Het liefst was hij in de Datsja van Mandelov. Daar aten ze na het schaatsen simpelweg een eierommelet, klaargemaakt door Mandelov, die wars was van alle opsmuk, zelf.
Ergens in huis schelde een stem. Meteen daarop rommelde het op de gang van ongecoördineerde, haastige voetstappen. Het was vast etenstijd. Hij rechtte zijn rug en ging op pad.
Toen hij in de eetzaal kwam, zat Rita al klaar. De knecht, Frits Schaak, stond achter Rita. Hij had een doek over zijn arm gedrapeerd. Gelukkig droeg hij een schoon wit schort. Toen Obama ging zitten, knikte Frits hem vriendelijk toe. Te vriendelijk. De vriendelijkheid van mensen die bedoelen dat jij er, als onwaardige, onaanraakbare, toch wel mag zijn wat hun betreft. Obama probeerde dat te negeren, maar hij ging zich steeds ongemakkelijker voelen. Campagne voeren voor het presidentschap was nog gemakkelijker. Een andere deur dan waar hij door naar binnen was gekomen ging open. Een vijftal mannen met witte koksmutsen op droegen schalen naar binnen. Op de één lag een homp vlees, zo te zien een reerug, met daarover heen een gewei gedrapeerd, op de andere een varkentje met een appel in de mond. Obama onderdrukte zijn misselijkheid. Hij was op missie, hield hij zichzelf voor. Een soldaat ten velde kon niet kritisch zijn over wat hij at.
Eén van de koks schonk wijn in en schoof wat vlees op zijn bord. Hij moest het eten, anders zou zijn gastvrouw beledigd worden. Rita keek hem verwachtingsvol aan, terwijl hij zijn eerste hap nam. “Is het niet heerlijk, Barack, ik mag toch Barack zeggen? Speciaal voor jou ben ik vanmiddag gaan jagen. Ik vind het heerlijk om te jagen, daar niet van, maar onder druk is het lastig, net of die beesten het voelen, dat ze je dwars kunnen zitten door steeds weg te lopen. Gelukkig heb ik goede medewerkers, die dwingen ze mijn kant wel op. Hoor je de dubbelzinnigheid, Barack? Ze dwingen ze mijn kant op, dat geldt ook voor het Nederlandse volk, dat bijna in mijn armen ligt. Oh, ze zijn laveloos van bewondering voor mij, daar niet van. Maar ik zou het nog net iets gemakkelijker hebben als ik Premier was. Frans Boer moet eigenlijk weg. Dat zeg ik open en eerlijk tegen jou, Barack. Want ik denk dat jij het met mij eens bent. Nederland moet weer aansluiten bij de wereld, terwijl het zijn eigenheid bewaart. Wij hebben veel gemeen. Dat wilde jij in 2008 toch ook met de VS? Het is toch juist dat ik dit land niet kan verkwanselen? En dat gebeurt, als ik niet de vrije hand heb. Ik zou natuurlijk ook voor het leven worden benoemd. Anders krijg ik de kans niet om mijn taken af te maken, dan heeft uiteindelijk niemand wat aan mijn superieure kwaliteiten. En nou dacht ik, Barack, dat jij er misschien iets aan kon doen. Tenslotte wisten de VS ook raad met die Allende in de jaren zeventig. Niet dat ik vind dat Frans Boer een verachtelijke communist is, verre van dat, hij is totaal a-politiek, maar hij moet weg. Ik moet eindelijk de ruimte hebben, die is me al lang genoeg onthouden.” Barack Obama knikte bedachtzaam. Onderwijl dacht hij hoe het toch kon dat de laatste bananenrepubliek zich in dit werelddeel bevond. Hij vroeg zich af of er nog redding mogelijk was. Waren er nog weldenkende, psychisch normale mensen hier? Hij betwijfelde dat. Hij had er nog niet één ontmoet. Zelfs de knecht van Rita was gestoord. Die had hem in de gang aangeschoten en was een heel verhaal tegen hem begonnen. “Ik weet dat u het druk hebt, meneer de president, maar ik wil u toch even spreken over de toestand hier. Het punt is, ik heb te weinig medewerkers. Ik ben hoofd huishoudelijke zaken, maar al mijn medewerkers zijn weggelopen. God mag weten waarheen. En mijn baas, Minister Rita, wil mij geen nieuwe geven. Het is gewoon geen doen meer. Ik kan mijn taken niet aan. En daar komt nog bij dat ik nu eigenlijk alleen nog hoofd ben van mezelf. Zeg nu zelf, dat is toch teveel voor iemand met mijn dienstjaren. Dus ik wilde u vragen, mag ik mee naar de USA. Ik ben een goed hoofd van de huishoudelijke dienst, als ik maar mensen heb om hoofd over te zijn. Ze moeten niet te eigenwijs zijn, niet meteen weglopen voor mijn inzichten. Oh, ik weet best dat ik voor sommige mensen te snel ga, dat wil ik niet, maar dat gebeurt gewoon in mijn enthousiasme. Mensen moeten daar niet voor weglopen. Dus het mooiste zou zijn als mijn medewerkers aan mij gebonden werden, dat ze vijf jaar lang geen ontslag mogen nemen. Dan krijg ik eindelijk de kans die me toekomt. Meneer de president, alstublieft, geef me die kans.” Obama had hem niet eens geantwoord. Hij had hem aan de kant geschoven en was doorgelopen. Dat dat niet goed was gevallen, zag hij aan de vuile blikken die de knecht hem toe wierp.
Eindelijk was het diner voorbij. “Ik trek me terug naar mijn kamer,” zei hij terwijl hij opstond. “Bedankt voor het geweldige diner, Rita. Morgen praten we verder.” Hij knikte haar zo hartelijk als hij kon opbrengen toe. Rita glunderde.

Toen Isadora na de rust, die geen nachtrust meer genoemd kon worden omdat er geen sprake was van nachten, de glazen en kopjes ging opruimen, vond ze een briefje onder het theekopje van de man voor de rust voor het eerst was geweest. Ze las: Isadora,
Het was een aangenaam bezoek aan het Dranklokaal, deed me aanvankelijk denken aan het rustige werken bij dat Instituut waar de tijd altíjd stil stond, jaar in jaar uit, weggestopt op de bovenste verdieping, met mijn Russische sigarenrokende collega Petruschka die de wodkafles zo aan de mond zette en voor nog wat leven in de brouwerij zorgde. Vruchtbaar was mijn arbeid hier ook; ik weet nu dat ik op zoek moet gaan naar de fysische dimensies van het getal EEN.
Ik kom niet terug, ik kan niet meer tegen die menselijke toonhoogtes, ik zoek de stilte van de Baarnse bossen.
Het ga je goed.
Lucas

Wat aardig dat iemand die maar één of twee keer de kroeg had bezocht, een afscheidsbriefje schreef. Die Petruschka had wel wat van haar weg, eigenlijk. Ze verfrommelde het briefje. Ergens had ze het idee dat het beter was als niemand anders het las. Dat hij zich zo snel al terugtrok, verbaasde haar. Hij had zo actiebereid geleken. Het kwam vast door het gesnerp van Greet Beuk, dat hij naar de bossen was gevlucht en dat kon ze zich best voorstellen. Ze hoopte voor hem dat hij lang met rust zou worden gelaten daar in die bossen, al was de kans daarop erg klein. De overheid probeerde te voorkomen, dat mensen zich afzonderden. Daar kregen ze maar rare ideeën van. Dat van het getal één zou ze vast helemaal niet bevallen. Zoiets kon tenslotte niet aan het volk worden uitgelegd.

Na het opruimen stak Isadora een shaggie op en stelde zich in op een paar uur genotvolle eenzaamheid met de ochtendkrant. Schreeuwende koppen weer, zoals gebruikelijk. Ze zuchtte. Wat verlangde ze naar haar integere krant, waar naast degelijk nieuws ook eens stond vermeld welke dominee waar was benoemd. Een onopdringerig christendom straalde de krant uit, heel anders dan het geweld waarmee de kerstening tegenwoordig gepaard ging. Het Grootste Landelijk Ochtendblad begon er deze ochtend, die een ochtend was van honderd in een, dertien in een dozijn, in ieder geval de ochtend die ze al vaak voorbij had zien komen en waarop het maar bleef schemeren, nu, het ochtendblad begon met een artikel over de manifestatie van God op Aarde. Hij was gesignaleerd in Heerlen, net na Carnaval. Een man had daar in het halfduister een zeer oude man op straat zien lopen, ietwat gebogen, maar toch fier. De man, Lodewijk Lensen, was hem gevolgd en iets had hem ervan weerhouden om de man aan te spreken. Plotseling zag hij een helder licht om hem heen. Hij moest zijn ogen sluiten, anders was hij verblind geraakt. Toen hij weer keek, was de man weg. Lodewijk Lensen had bij hoog en laag beweerd dat het God was. De krant citeerde: “Ik ben maar een gewone jongen, en ik snap niet zo heel veel, maar ik weet zeker dat het de Here was. Ik was als Mozes bij het braambosje. Twijfelt er soms iemand aan wat Mozes bij het braambosje heeft gezien? Nou dan!” Het Grote Ochtendblad moest hem gelijk geven. In jubelende stijl schreef de reporter hoe geweldig het was dat God zelf op aarde was gekomen om de zaken recht te zetten. Hij deed het deze keer niet af met een familielid. Daaruit bleek hoe belangrijk hij het vond. De journalist drukte de lezers op het hart dat ze vooral naar het Binnenhof moesten gaan, en ook anderszins hun verzet tegen de nieuwe tijden moesten opgeven. Alleen dan kon de totale ondergang worden afgeweerd. Dat het 30 februari bleef, en schemering, was de schuld van al die dissidenten, dat kon niet anders.
De deur werd opengetrapt en zes agenten van de rookpolitie kwamen binnen. Isadora nam zojuist een stevige trek van haar shaggie. Ze verstarde ter plekke. Ze moest eruit hebben gezien als een konijn in het licht van een autolamp. Nu ze op heterdaad was betrapt, kon ze net zo goed haar sigaret oproken. Zeker nu had ze die nodig. Ze pafte rustig verder, maar lang duurde het niet. Binnen de kortste keren werd ze vastgegrepen door drie van de agenten terwijl de rest haar onder schot hield. Ruw werden haar armen achter haar rug gebonden en werd ze omhoog gehesen. “Mag ik verdomme mijn vrouw even zeggen dat ik weg ben,” raasde ze. De agenten spraken niet, maar één van hen duwde een geweerloop in haar rug.
Buiten stond het zo gevreesde busje al klaar. Het was diepzwart en de ramen waren geblindeerd. Ze werd er in geduwd en vrijwel direct vertrok het busje. Vijf agenten zaten bij haar in de cabine en ze werd onder schot gehouden. Dat was het leven dan, dacht ze. Aan alles komt een eind, maar lullig is het toch. Ze was bang en nieuwsgierig tegelijk. Niemand was ooit teruggekomen uit de Arena, maar waar kwamen de gearresteerden dan wel terecht. Nu goed, ze zou het wel zien. Nog altijd geloofde ze dat alles uiteindelijk voorbij ging. Dit dus ook.
Na enige tijd, Isadora was het gevoel voor het verloop van tijd al kwijt, stopte het busje. De agenten sprongen eruit en trokken haar mee. Het stadion met al zijn protserige winkels eromheen doemde voor haar op. Een vreselijke angst overviel haar ineens.
De agenten sleurden haar naar binnen en verdwenen. Binnen werd ze verwelkomt door een vrouw van ongeveer zestig. Die klikte haar vriendelijk toe en reikte haar de hand. “Hallo,” zei ze, “Ik ben Maartje. Ik begeleid je hier de eerste dagen, tot je een heropvoedingplaats krijgt toegewezen.” Isadora schudde haar de hand en noemde haar naam. “Ja, ik had het al doorgekregen dat je eraan kwam. Nu, het zal wel even wennen zijn, maar dat is zo gebeurd hoor. Twee dagen en je weet niet anders meer. Het belangrijkste is dat je goed mee werkt, en gelukkig kan ik zeggen dat iedereen hier dat doet. We hebben tot dusver weinig problemen gehad en ik hoop dat dat zo blijft. Nu, kom verder, dan zal ik je naar je plaats brengen.” Maartje nam Isadora bij de arm en bracht haar naar het veld, waar ooit een voetbalclub had gespeeld, maar waar nu niets meer over was van het grasveld. Er stonden honderden, misschien wel duizenden veldbedden. Overal liepen mensen, gekleed in blauwe overalls, door elkaar heen en er hing een enorm geroezemoes dat in gezoem over ging.
Bij een bed dat zo ongeveer in het midden van de zaal stond, hield Maartje stil. “Dit wordt jouw plekje,” zei ze. “Fijn hè, zo tussen de mensen! We zorgen hier goed voor elkaar. Op het bed vind je een overall en lekkere warme sokken. Straks begint de eerste Dienst. Hou het grote scherm daar maar in de gaten. Je zult je snel thuis voelen.” Maartje klopte haar op de rug en verdween.
Enigszins verdwaasd nam Isadora plaats op het bed. Het zag er allemaal niet zo erg uit. Ze had martelingen en executies verwacht, maar dit leek meer op een ontvangsthal na een watersnoodramp. Natuurlijk moest ze proberen weg te komen, maar dat het minder erg leek, luchtte haar toch op. Maartje had gesproken van een heropvoedingplaats. Ze was benieuwd wat dat was. Ze zou maar afwachten.
Er ging een sirene en het grote scherm ging aan. Er verscheen een gigantisch veld met duizenden tulpen in verschillende kleuren in beeld, begeleid door een weeïge zoete vioolmelodie. Vervolgens was het hoofd van de Minister van Justitie en Aanverwante zaken, de Twentenaar Hans Lamp, te zien. “Dames en heren,” sprak hij met zijn accent, dat hij nooit helemaal onder controle had weten te krijgen. “Allemaal heeft u iets gedaan, dat het daglicht niet kan verdragen, dat schadelijk is voor de samenleving. Gedrag dat we uit de samenleving willen snijden en dat lukt ons ook. Anders dan in de vorige eeuw tolereren we geen enkele wetsovertreding meer en dat heeft u gemerkt! Gedaan is het met de zachte heelmeesters. Maar het is ook gedaan met het traditionele gevangeniswezen, waar mensen maar op hun eigen geriefelijke kamertje televisie mochten kijken of andere dingen doen waar ze toevallig zin in hadden. De samenleving kan niet meer opdraaien voor zulke vakanties. En criminelen moeten niet meer op de samenleving worden losgelaten. Dus is er geen sprake van proefverlof, en ook niet van vrijlating. Iedereen krijgt levenslang, ongeacht de misdaad. Verzachtende omstandigheden bestaan niet meer. Iedereen is verantwoordelijk voor al zijn daden. Het heeft geen zin om nog te gaan zitten treuren om uw lot, dan had u maar eerder moeten bedenken dat u niet wenste te worden opgesloten. U had het in eigen hand. Na een korte introductieperiode zult u te werk worden gesteld in één van de industrieboerderijen. Zo kunt u ondanks uw misdadigheid toch nog iets nuttigs van uw bestaan maken. Dan ga ik nu over tot het formele gedeelte: “Iedereen die hier vandaag is binnengekomen, is bij deze veroordeeld tot levenslang. Was getekend de Minister van Justitie en aanverwante zaken, Hans Lamp. Beroep tegen deze beslissing is niet mogelijk. Het vonnis is onherroepelijk. Gratieverzoeken worden niet in behandeling genomen.”
Levenslange dwangarbeid!, dacht Isadora. Ze huiverde. Plotseling besefte ze wie er werkten in de potdicht gesloten fabriekshallen op het platteland. Dat ze dat niet eerder had geraden. Natuurlijk ging dat zo. Koste wat het kost moest ze hieruit ontsnappen. Dat was nog nooit iemand gelukt, bij haar weten, maar dan moest ze de eerste maar zijn. Het was eenvoudigweg ondenkbaar dat ze werd opgesloten in een schuur en gedwongen zou worden om fabriekswerk te doen. Ze was niet voor niets zelfstandig geworden. Ze gruwde van alles wat maar op werk in loondienst of het begrip baas neigde.

“Kijk, Barack,” glunderde Rita terwijl ze om zich heen wees. “Ik heb hier ook een soort ovaal kantoor gecreëerd. Dat geeft de eenheid tussen ons beiden weer. We moeten het er maar eens over hebben hoe we de wereld verdelen. Jij de Amerikaanse kant, ik de Europese, maar wat dan met de grens in Rusland, dat soort dingetjes. We komen er wel uit. Ga toch zitten, Barack. Doe alsof je thuis bent.”
Obama ging zitten in één van de lederen fauteuils. Eén ding was zeker, dat mens moest onschadelijk worden gemaakt. Hij moest die minister-president eens ontmoeten. Die scheen dan wel volkszanger te zijn, maar dat hoefde nog niet te betekenen dat hij ongeschikt was als regeringsleider. Was Ronald Reagan, de B-acteur in zijn eigen land, niet ook president geweest? Weliswaar ongeschikt, maar grote ongelukken waren er toch niet gebeurd. Niet groter dan onder andere presidenten althans.
“Ik heb al wel een paar strategische ideeën,” sprak Minister Rita geestdriftig. “Om te beginnen wil ik de mensen hier in de buurt verplichten om mij elke zondagochtend te komen toezwaaien. Ik geef ze de gelegenheid mij te eren. Dat versterkt de eenheid. Ik zal om ongeveer negen uur plaats nemen op het Bordes en dan wuiven.” Obama zweeg. Had Beatrix niet gezegd dat dit al elke week gebeurde? Ze had een vooruitziende blik, die vrouw.
Minister Rita, die zijn stilzwijgen als aanmoediging opvatte, ging verder: “Dan moet iedereen een reproductie van het schilderij van mij, dat binnenkort vervaardigd zal worden, in zijn kamer hangen. Dat is ook goed voor de eenheid, vind je niet? Dat moet de mensen ervan overtuigen dat Frans Boer weg moet. Hij is populair hoor, de Minister-president. Maar hij zit de vooruitgang in de weg, daarom moet hij weg.”
“Om het over de premier te hebben, die zou ik ook wel willen spreken voordat ik weer terugga naar de States.”
Minister Rita lachte. “Je maakt een grap, toch zeker, Barack?” “Geenszins. Hij is de regeringsleider, dus het lijkt me logisch dat ik ook met hem spreek.” “Maar ik heb je de situatie toch uitgelegd? Ik ben bijna de premier, alleen moet hij nog worden afgezet! Daar kun je de CIA toch wel voor inzetten? Wat heeft het voor zin om met hem te spreken? Heeft de VS destijds soms met Allende gesproken?” Obama zuchtte. Zijn strijd aan dit front was zwaar. “Een heel andere tijd, een heel andere situatie,” sprak hij vermoeid. “Ik moet het verhaal van twee kanten horen voordat ik actie onderneem. Ondertussen zijn er heel veel zaken die ik zeer ernstig vind. Om te beginnen de bewering van iedereen die ik tegen kom, dat het 30 februari is, en dat het onafgebroken schemert. Dat zou ik als flauwekul af kunnen doen, maar omdat iedereen het hier schijnt te denken, moet ik aannemen dat hier sprake is van een soort collectieve psychose.” “Kom nou toch, Barack! Ik een psychose? Een vrouw zoals ik? Een psychisch onverwoestbare, sterke vrouw die niet eens weet wat een psychose is? Als je het nu over de anderen had, dan zou er misschien nog wat in zitten, want ze lijken inderdaad wel wat verdwaasd met hun blinde adoratie voor Frans Boer. Maar ik? Nee, ik voel me bijna beledigd door zo’n opmerking! Het valt me zwaar tegen. Bovendien: het is écht 30 februari, die dag houdt écht nooit op, en het schemert écht voortdurend!” “Nou, ik zie anders de heldere en stralende ochtend van 1 september 2015. Niks schemer, niks 30 februari.”
“Dat zal dan je Amerikaanse eigenzinnigheid wel zijn. Jullie daar van de overkant zien alleen wat jullie willen zien. Hoe zou een integere vrouw als ik nu niet de waarheid kunnen zien? Vertel me dat eens, Barack?” Haar ogen vlamden en ze was rood aangelopen. Ze kwam vlak voor Barack Obama staan en prikte met haar wijsvinger in zijn borst: “Als het zo moet, kan er tussen ons geen sprake zijn van samenwerking, dan moet het maar tot een confrontatie komen. Ik heb er spijt van dat ik je heb toegelaten. Ik zal je beleefd onderdak blijven bieden tot je vertrekt, zo ben ik dan ook wel weer, maar spijt heb ik!” Ze verliet het ovale kantoortje, Barack in zijn eentje achterlatend.

In Isadora’s plekje zat Margritte verslagen op een barkruk. Brandijn reikte haar continu zakdoekjes aan, want ze was ontroostbaar. “De liefde van mijn leven,” snotterde ze. “Ik ben haar voorgoed kwijt!” Brandijn klopte haar op de rug. “Nooit de moed opgeven,” zei ze. “Ik weet dat het moeilijk is, maar we krijgen haar wel terug. We moeten goede plannen maken voor haar bevrijding en zeker niet over één nacht ijs gaan, want dan wordt het alleen maar erger. We moeten ons groot houden, ook in deze moeilijke tijden.” De deur zwaaide open en Greet Beuk stormde naar binnen. “Is het waar wat ik heb gehoord?” gilde ze. Een kopje viel van de bar en spatte in scherven uiteen op de grond. “Is Isadora gearresteerd? We moeten haar bevrijden. Direct! Margritte, jij bent de eerst aangewezene om haar te redden. Heb je al een plan?” “Nee,” snikte Margritte. “Ik ben helemaal in de war!” “Niet talmen, dame! Actie! We moeten meteen bepalen wat ons te doen staat. Helaas heb ik geen tijd, en ik ben ook niet zo goed in ontsnappingspogingen, maar kunnen we afspreken dat je vanavond de plannen klaar hebt?” Brandijn draaide zich om naar Greet en zei: “Hou je kop, Greet. Zie je dan niet wat er met deze vrouw aan de hand is? Ze is helemaal kapot. Pas een paar uur geleden heeft ze ontdekt dat haar levensgezel verdwenen is. Een beetje dimmen, ja!” “Nou ja!” riep Greet verontwaardigd uit. “Ik probeer te helpen, hoor! Jullie stellen je wel erg laks op! Hoe langer we wachten, hoe minder kans er is dat we haar terug krijgen. Maar nu moet ik gaan! Ik moet mijn kinderen van het werk halen!” Ze rende de deur weer uit.

Barack Obama had afgezien van zijn voornemen de minister-president te spreken nadat hij een DVD had bekeken met zijn laatste optreden. Het was duidelijk dat hij nooit een fatsoenlijk land aan deze man kon ontworstelen. Dat land zat totaal aan de grond. Mugabe was nog een goede bestuurder vergeleken met dit stelletje. Hij herinnerde hoe de juffrouw in Jakarta vol ontzag over de Nederlanders had gesproken. Weliswaar waren ze koloniale onderdrukkers, maar ze hadden toch ook veel goeds gebracht in Indonesië. Aan alles zaten meerdere kanten, had ze gezegd. Het leek er nu niet op dat het land tot enig goeds in staat was. Het moest bezet worden, wilde het nog wat worden. Hij haatte het idee van een bevrijdingsoorlog, want die waren in het verleden nooit goed afgelopen, maar dit keer was het nodig. Hij kon die mensen daar niet in de verdrukking laten zitten.
Hij zat in de huiskamer van het Witte Huis, informeel gekleed in spijkerbroek en sweater. Hij was blij dat hij zijn presidentiële pak even had kunnen uit laten. Er werd aan de deur geklopt. Op zijn ‘Binnen’ kwam de voormalige koningin der Nederlanden, Beatrix, binnen. Hij had haar uitgenodigd om van gedachten te wisselen over haar voormalige onderdanen. Erg bereidwillig was ze niet geweest, want nog altijd wilde ze Nederland het liefst vergeten, maar natuurlijk lukte dat toch niet. Toen hij had verteld hoe het hem was vergaan op zijn bezoek aan Minister Rita had ze ingestemd met de uitnodiging.
Ze zag er heel anders uit dan de eerste keer dat hij haar ontmoette. Haar stijve kapsel, hoog getoupeerd en een en al haarlak, was verdwenen en had plaats gemaakt voor een vlot kort kapsel. Ze verfde haar haar niet meer, het was gewoon grijs. De vorige keer had ze een dure kobaltblauwe japon gedragen. Zoiets werkt niet handig met beeldhouwen, moest zij hebben gedacht, dus nu droeg ze een paarse tuinbroek van zacht, hoogwaardig katoen op een houthakkershemd. Daaronder droeg ze enkelhoge, lichtbruine laarzen met platte zolen.
Ondanks haar rimpels, waarvan ze er onmiskenbaar meer had dan de vorige keer, zag ze er jonger uit dan toen. Er was duidelijk iets van haar afgevallen.
Ze nam de grote theemok tussen beide handen en zei: “Hmmm, lekker, thee helpt altijd, wist je dat? Dat jullie voorvaderen die kisten thee bij Boston in zee gesodemieterd hebben, vind ik eigenlijk nog altijd doodzonde. Maar vertel eens, hoe was het bij Rita? Is er nog wat over van mijn ouderlijk huis?”
Barack keek bezorgd. Het was moeilijk om het voormalige staatshoofd de waarheid te vertellen en ervoor te zorgen dat ze niet helemaal instortte. Hij legde een hand op haar arm. “Nederland is failliet,” zei hij plompverloren. Er was geen betere manier om het slechte nieuws te brengen. Hij vertelde over Minister Rita die zijn steun had gevraagd voor een staatsgreep, over de DVD van Frans Boer, over de collectieve psychose waarbij alle inwoners dachten dat het 30 februari was en dat het altijd schemerde. Over dat laatste zei hij: “Echt, ik zweer je dat het prachtig zomerweer was, toen ik daar was. Mooier kon het haast niet. Ik zag wel dat het vroeger een mooi land moet zijn geweest om te leven. Zoveel foto’s heb ik ervan gezien in mijn jeugd. Maar het is helemaal kapot. Ze doen ook nog steeds aan ruilhandel. Kennelijk wordt elke poging om een geldsysteem in te voeren onmiddellijk gefrustreerd. Het lijkt wel of ze teruggezakt zijn in het stenen tijdperk. Oh, en het is niet waar dat Minister Rita defilés afneemt op Soestdijk. Ze is dat wel van plan en ook daar wil ze mijn steun voor.” Hij vertelde van de trossen bananen die Rita hem had aangeboden en Beatrix kreeg de slappe lach. Dat was zo aanstekelijk dat hij mee lachte. Al snel keerde hun ernst weer terug: “Ik heb in mijn troonredes nog wel eens aangedrongen op meer nuchterheid,” sprak Beatrix bedachtzaam. “Dat had het Kabinet niet zo opgeschreven, er stond dat de mensen meer betrokkenheid moesten tonen. En ze waren al zo hysterisch. Bij de moord op de kale liepen ze in drommen op straat en je had ze moeten zien janken op straat! Ach, dat heb je natuurlijk ook wel gezien, die beelden zijn de hele wereld overgegaan. Ik dacht dat het een opvlieging was, dat die wel weer voorbij zou gaan en ze weer hun gewone nuchtere zelf werden, maar nee hoor. De ene stille tocht na de andere. Er hoefde maar iemand van zijn fiets te vallen en ongelukkig terecht te komen, of er werd weer een stille tocht georganiseerd. Ze werden steeds langer, die tochten. Sommige mensen hadden er een dagtaak aan. Nu ja, ieder zijn hobby, zullen we maar zeggen. Ze deden er niemand kwaad mee op zich. Alleen werd ik knettergek van die jankerigheid. Het spijt me dat ik het zo moet uitdrukken, maar wij leken jullie wel. Niet iedereen is zo bij jullie, maar hier in de VS heb je ook van die mensen die al een huilbui krijgen als ze de vlag zien. Hoe moet dat met die mensen als er eens echt wat gebeurt? Dan raken ze op zijn minst in coma! Dat kan haast niet anders. Minister Rita is trouwens verre van sentimenteel. Ergens in de jaren nul heeft ze in het hoofd gehaald dat ze een missie had, en die missie is ze gaan uitvoeren. Natuurlijk weet alleen zij het doel ervan. Of misschien zij niet eens. Wat ze wil, is niet helemaal duidelijk. Ze roept iedereen op om haar te zeggen welke kant Nederland op moet en ze weigert een partijprogramma te maken. Ze noemt Trots op Rita ook geen partij, ze noemt het een beweging. Duidelijk is dat niemand anders dan zij er wat over te zeggen heeft. Tot mijn grote afgrijzen stemde in 2009, na de hongersnood, bijna iedereen op haar. Ze was minister-president geworden als ze niet nog wat malloteriger hadden verzonnen. Frans Boer levenslang benoemen, omdat hij de ziel van het volk pas echt begreep. Arme jongen, die snapt niet eens wat van zijn eigen ziel, laat staan van die van een ander. De economie was ingestort, Nederland viel terug op ruilhandel, en dan ook nog van een wel heel merkwaardig soort, en denk maar niet dat de regering zich inspande om dat weer recht te trekken. Ik kon lullen wat ik wilde, maar de premier bleef me glazig aanstaren. Of hij wilde gaan zingen, iets wat ik hem ten enen maal verbood! Stel je voor! Mij dat gejank in mijn oren schreeuwen. Het failliet werd me toen al langzamerhand duidelijk, Barack, en er was niets wat ik nog kon doen. Daarom ben ik hier gekomen, dat weet je.” Treurig keek ze voor zich uit, voorzichtige slokjes van haar thee nemend.
“Ik geloof niet dat iets voorgoed verloren is of kan zijn. Er is altijd hoop,” zei Barack Obama. “Er moet iets aan te veranderen zijn. Ik dacht dat ik misschien een militaire interventie moest doen, ook al hou ik er niet van. Ik heb aarzelingen. Ze lopen nooit goed af, die interventies. Maar de mensen in Nederland zijn misleid..” “Ach, hou toch op! Ze misleiden zichzelf voortdurend! Als ze de hersens die ze hebben meegekregen nou maar eens gebruikten, maar nee, ze zitten te suffen en geloven in de meest onwaarschijnlijke mensen. Je had die vermoorde kale eens moeten meemaken! Dat was echt een debiel. Weet je wat voor bezuinigingsmaatregel hij had verzonnen? Zeer specialistische medische operaties uitvoeren via een camera! En dat was nog een van zijn minder gevaarlijke ideeën!” Barack glimlachte. Wat was ze toch fel. Hij had wel eens een documentaire gezien over WOII waar haar grootmoeder in voorkwam. Ze leek er precies op. “Nou, of ze nou worden misleid of zichzelf misleiden, ze moeten gered worden. Ik weet alleen nog niet hoe. Zeg, in die wereldoorlog daar bij jullie waren toch mensen in het verzet? Zouden die er nu ook niet zijn? Dat moet toch haast wel?” Met een klap zette Beatrix haar kopje neer. “Verdomd! Je hebt gelijk! Grootmoeder kon ook al zo goed met het verzet! We moeten er contact mee krijgen. Ik ga meteen aan de slag!”

Het ergste van de internering in de Arena was dat er dag en nacht fel licht brandde. Voor de rest was het er eigenlijk prima toeven. Isadora genoot van de luxe broodjes (met zalm, eiersalade, fijne rauwe ham) en de grote keuze van het avondeten. In tijden had ze niet zoveel lekker eten bij elkaar gezien. Als al die mensen hier niet waren, had ze er vrijwillig een paar weken willen blijven.
Het bed naast haar was bezet door een vrouw van haar leeftijd. Ze had lang, grijs haar en ze was erg mager, maar niet op een manier dat ze er uitgehongerd uit zag. Eerder was ze pezig, alsof ze elke dag een marathon liep. Ze wekte Isadora’s nieuwsgierigheid, zeker toen ze zag dat de vrouw steeds een klein flesje uit haar tas haalde, om zich heen keek en dan een slok nam. Isadora had erg veel behoefte aan een borrel om haar opwinding wat te dempen. Helaas was er binnen de Arena nergens een kraampje met ook maar wijn en bier. Alcohol was hier zeker verboden. Ergens wel logisch, het kon gemakkelijk uit de hand lopen met zoveel mensen op een kluitje.
Ze liep op de vrouw toe en zei: “Ik kom me voorstellen. Ik ben toch min of meer je buurvrouw. Aangenaam. Ik ben Isadora, en ik zit hier vanwege roken. Levenslang, heb ik zojuist gehoord. Het is me wat, hoewel ik natuurlijk niet weet hoe lang mijn leven zal gaan duren.” Even keek de vrouw haar verbaasd aan. Ze stak haar hand uit en zei: “Monica Versteeg. Ik ben betrapt op het proberen te publiceren van een boek dat niet goed afliep. De hoofdpersoon pleegde namelijk zelfmoord op de laatste bladzijde en ze had nog gelijk ook. Wat werd dat mens gekweld, er was eenvoudigweg geen andere uitweg. Kom zitten en drink een slok.” Ze reikte Isadora het kleine flesje aan. De alcohol brandde door haar slokdarm haar maag in en verwarmde haar. “Heerlijk,” zei ze. “Dank je wel. Hoe kom je eraan? Kan je dat kopen?” Monica schudde het hoofd. “Je moet het stelen,” zei ze. “De Arenaleiding bewaart die flesjes in hun kantoortje. Als straks iedereen slaapt, gaan we wel op jacht.” Monica nam nog een slok. “Zeg, ben jij van plan je neer te leggen bij je levenslange opsluiting? Ik niet, ik ga ontsnappen.” “Nou, dat is nog nooit iemand gelukt, heb ik begrepen. Maar je hebt gelijk, een moet de eerste zijn. Dan wij maar.” Een vrouw van de Arenaleiding, herkenbaar aan haar grasgroene schort met plaatjes van voetballers uit de twintigste eeuw erop, kwam op hen toe. Haar mond was vertrokken in een grimas die waarschijnlijk een glimlach moest zijn. “Dames,” zei ze. “Het is niet de bedoeling dat jullie je met zijn tweeën afzonderen. We zijn hier een groep, we moeten het met elkaar doen. Komen jullie mee naar een groepssessie?” Haar toon, bits, het vraagteken nauwelijks hoorbaar, maakte duidelijk dat het geen verzoek was, maar een bevel. Isadora en Monica volgden haar naar een deel van het veld dat was afgeschut met schermen. Daarachter zaten mensen op kussens. In die blauwe overalls zagen ze er allemaal hetzelfde uit. De Arenahulp, zoals de functie officieel heette, wees Monica en Isadora zonder iets te zeggen een plaats. Isadora was blij dat ze net een stevige slok op had. Een andere vrouw van de leiding trad op als gespreksleidster. Ze keek naar de naambordjes op het borstzakje en begon: “Isadora en Monica, misschien willen jullie je voorstellen. Waarom zijn jullie hier. Vooral willen we graag een beeld over jullie mate van berouw. Het is belangrijk dat je dat hebt, want des te beter zal je inzet straks zijn op je werkplek. Begin jij maar, Isadora.” Isadora keek de kring rond. Voor het merendeel waren de gevangenen vrouwen. Bij sommige zag ze een geamuseerde blik, bij andere een vage, nauwelijks onderdrukte paniek. “Nou goed,” zei Isadora. “Ik ben kasteleinse, altijd heb ik zelfstandig willen worden en eindelijk was het me gelukt. Ik heb een goedlopende kroeg, Isadora’s Plekje, misschien hebben jullie er wel van gehoord, we zijn best bekend. Vanochtend, was het vanochtend, of eergisteren, bestaat er nog een gisteren en een morgen, dat soort dingen houdt me bezig. Maar goed, vanochtend stormde de rookpolitie binnen op het verkeerde moment. Ik had net een shaggie opgestoken, om die tabloid, het Landelijk Ochtendblad, te lezen. Voordat ik het wist, zat ik hier. En wat heb ik toch zin in een sigaret!” De gespreksleidster keek haar doordringend aan. “Wat zeg je, Isadora? Zin in een sigaret? Terwijl je levenslang voor roken hebt gekregen? Kennelijk heb je nog niet echt geleerd van de situatie. Dat is erg jammer. Zo maak je jezelf erg moeilijk. Wat vinden de anderen hiervan?” De andere vrouwen haalden hun schouders op. “Ik rook ook,” zei er een met een lange bos rood haar. “Ik ben alleen nog nooit betrapt. Je had dat niet in de kroeg moeten doen, joh. Gewoon thuis roken, daar blijven ze wel weg. Hoewel, mijn bovenbuurvrouw is een tijdje geleden verraden door de buurvrouw die naast haar woonde. Die had haar gezien!” “Ho, ho!” riep de gesprekleidster. “Het is niet de bedoeling dat we elkaar gaan leren hoe we misdrijven het beste kunnen plegen. Niet dat jullie daar ooit nog een kans voor krijgen, maar het is eenvoudigweg niet positief. Dat kan jullie arbeidsproductie naar beneden halen! Isadora, we hebben het geloof ik wel begrepen. Jij hebt nog veel te leren. Monica, vertel jij eens, wat heb je gedaan en waarom zit je hier?” “Vanwege mijn boek, dat eindigt op een zelfmoord.” De gespreksleidster sloeg de handen voor de mond. “Oh, wat vreselijk! En hoe kwam je daar zo op?” “Dat zat gewoon in het verhaal. Die vrouw in mijn boek liep tegen de ene na de andere muur op. Ga maar na, ze was haar relatie kwijt, ze was haar huis uitgezet, het lukte haar voor geen meter om genoeg eten te kweken zonder huis, laat staan dat ze iets overhield om te ruilen. Voor minder springen mensen al voor de trein, ze kon gewoon niet anders!” “Ja, alles goed en wel, maar jij hebt dat verhaal toch verzonnen? En als schrijver weet je toch dat het je plicht is om de mensen een lichtpuntje mee te geven? De vrouw had iemand tegen kunnen komen, bijvoorbeeld, waardoor alles toch nog goed kwam. En ze zal zelf ook wel de hand hebben gehad in haar lot, dus ze had wat flinker moeten zijn en haar leven beteren. Nee, ik vind dat mevrouw Weeffout er goed aan heeft gedaan om dit soort cultuuruitingen te verbieden. Het brengt mensen maar op het verkeerde spoor. Schrijven zul je niet meer. Terecht heeft het Ministerie van Justitie en Aanverwante zaken gesteld dat gedetineerden voornamelijk lichamelijke arbeid moeten verrichten. En schrijven als hobby kun je wel vergeten op de werkplek, maar dat hoor je nog wel. Goed, bedankt Monica en Isadora dat jullie je misdrijven aan ons wilden bekennen. Laten we eens kijken hoe de anderen gevorderd zijn. Thea?” Een vrouw met doffe ogen die naar de grond keken, sprak met een grafstem: “Ik ben niet opgeschoten. Ik ben slecht, heel slecht.” “Zo mag ik het horen,” riep de gespreksleidster enthousiast uit. “Berouw, en schuldgevoel, jij gaat de goede kant op! “Wat heeft ze gedaan,” vroeg Isadora fluisterend aan de vrouw die naast haar zat. “In het openbaar naar Leonard Cohen geluisterd, je weet wel, die Canadese zanger uit de vorige eeuw. In de jaren nul is hij ook nog in Nederland geweest. Hij leeft al niet meer, helaas.” “Word je daarvoor ook al opgepakt? Voor het luisteren naar liedjes die je niet eens zelf hebt geschreven?” “Jazeker, de regels zijn aangescherpt. Iedereen moet blij en verrukt in het leven staan, of je nou wilt of niet. Anders word je uit de samenleving weggesneden.” “Jezus Christus, dat staat niet in het Landelijk Ochtendblad, hoor! Ik ben het tenminste niet tegengekomen.”’ “Klopt, het heeft nergens gestaan en zo gaat het wel meer de laatste tijd. Ineens blijk je een regel te hebben overtreden waarvan je onmogelijk had kunnen weten dat die bestond. Op die manier kunnen ze veel meer mensen pakken. En reken maar, dat dat als onrechtvaardig wordt ervaren. De mensen die zoiets is overkomen, zijn er altijd het slechts aan toe.” “Dames!” onderbrak de gespreksleidster hen. “Houden we het wel centraal? Jullie weten dat afzondering in groepjes van twee hier niet op prijs wordt gesteld. En bovendien is de groepssessie nog niet afgelopen!”
Isadora luisterde al niet meer. Ze trok zich terug in haar eigen geestelijke rijkdom. Ooit kwam ze hier weg, dat kon niet anders.

Met tegenzin fietste Margritte naar Paleis Soestdijk. Nu Isadora gearresteerd was, wilde ze eigenlijk niet weg uit de kroeg. Ergens hoopte ze, dat ze zo weer binnen kwam wandelen, dat het allemaal een vergissing was geweest. Of dat Isadora één van de weinigen zou blijken te zijn, die wel terugkeerden. Ze begreep dat ze al die gedachten alleen maar had om de moed erin te houden. Er was geen enkele aanleiding om te denken dat er een uitzondering zou worden gemaakt voor Isadora. Ze was nu eenmaal op roken betrapt, en dat werd nu al jaren opgevat als een zeer ernstig misdrijf. Roken was slecht voor jezelf en ook nog eens voor iedereen om je heen. Roken was slechter dan roven, moorden of verkrachten, slechter dan alledrie die misdaden tegelijk. De anti-rooklobby had haar doel bereikt. Niet dat ze zich nu stilhielden, geenszins. Tegenwoordig beweerden ze dat het ook slecht was om in gezelschap te verkeren van mensen die ooit gerookt hadden. Iets van de gifstoffen wasemde nog altijd naar buiten en de omstanders kregen daar kanker van. De antirokers voerden actie om de ex-rokers te isoleren. Ze konden naar de waddeneilanden, of naar Limburg. Misschien moesten er dunbevolkte gebieden buiten het land worden gezocht. Eén antiroker, Ben Vervoort, had zelfs gesuggereerd dat de graven van ex-rokers, om over verstokte rokers maar te zwijgen, gevaarlijk waren. Er werden boven die graven nicotinedeeltjes gemeten en ook teer en andere gifstoffen. Maar zelfs de meeste leden van de anti-rooklobby ging dat te ver. Nog wel.
In de verte zag ze Frits Schaak, Rita’s knecht, al op het bordes staan. Weer had hij dat witte schort voor. Het was geen gezicht op zijn nette kostuum. Hij was zeker bang dat het vuil werd. Ze parkeerde haar fiets tegen de trap. Frits Schaak knikte haar toe en ging haar voor. Terwijl ze achter hem aan liep naar de ruimte waar Minister Rita zich bevond, rebbelde hij maar door: “Ik voorzie de Minister natuurlijk van belangrijke informatie en advies. Dat kan je alleen doen, als je zo’n directe band met haar hebt. Ze laat niemand dichtbij zich. Niemand is te vertrouwen. Elk moment kan er een aanslag op haar worden gepleegd. Er is vroeger al eens op haar geschoten, weet u nog? Een geluk dat dat niet mis gegaan is, dat de kogel alleen het raam van haar kantoor op het Ministerie kapot heeft gemaakt, en de Minister niet heeft geraakt. Het had maar een haartje gescheeld. Dat is toen uit de pers gehouden, om het volk niet al te zeer te verontrusten, maar feit is dat ze zich net bukte om haar lippenstift uit haar tasje te halen toen de kogel over vloog.” “Dat was geen kogel, het was een steentje,” bracht Margritte in. “Dat zéggen ze, dat zéggen ze,” betoogde Frits Schaak vol vuur. “Maar ik weet wel beter. En Minister Rita ook. Ze werd bedreigd met de dood, zoveel is zeker. En die bedreiging is er nog altijd, al lijkt alles vredig nu. Veel van het volk is gelukkig wel tot inkeer gekomen, maar nog steeds zijn er elementen die van de lijn af willen wijken. Dat kunnen we niet toestaan. En ik ondersteun de Minister bij haar optreden tegen dat soort zaken.” Eindelijk waren ze bij Minister Rita’s huiskamer. De volgende keer, als het god verhoede tot een tweede sessie mocht komen, moest ze oordopjes meenemen. Minister Rita zat al klaar op de divan. “Zal ik er bevallig bij gaan liggen,” zei ze zodra ze Margritte zag. “Of is dat juist weer teveel van het goede?” Frits Schaak antwoordde: “Dat lijkt me echt te ver gaan, Minister. Dan krijgen de mensen een verkeerde indruk.” “Maak dat je wegkomt, Frits, ik had het niet tegen jou! Ga de wc’s maar schoonmaken, dat zal wel weer nodig zijn!” “Ik probeerde alleen maar mee te denken, hoor!” zei Frits gepikeerd terwijl hij de kamer uit liep.
Margritte richtte zich tot Minister Rita. “Ik denk dat het beter is als u een wat actieve pose aanneemt. Zo wilt u toch overkomen?” “Overkomen? Ik bén heel actief! Wel op uw woorden letten, mevrouw de kunstenares! Die kunstenaars, die denken dat ze zich alles maar kunnen permitteren. Nou, dat is dus niet zo. De Arena is dichterbij dan u denkt! Maar u heeft gelijk als u zegt dat het volk mijn actieve levenshouding moet zien in het schilderij. Zodra het klaar is, zal ik er reproducties van maken en die breed verspreiden. De mensen worden in de gelegenheid gesteld om er één aan te schaffen. Zo ondersteunen ze De Beweging, want u begrijpt, dat kost wat, zo’n beweging. In een database zal ik bijhouden wie er nog niet beschikt over een reproductie, dan kunnen we die mensen persoonlijk benaderen. Maar genoeg gekletst, als ik nu eens zo ga zitten, dat ik in de verte kijk waar ik door mijn rechtdoorzeeheid oplossingen zie die voor gewone mensen te ver weg zijn, en mijn door verheven en scherpzinnige gedachten zwaar geworden hoofd ondersteun met mijn hand? Zo dus?” “Dat lijkt me prima,” zei Margritte. Ze onderdrukte de gedachten aan Isadora, ze kon zich het nu niet permitteren om in huilen uit te barsten. “Jammer toch, van die schemering. U zou vast veel beter schilderen bij Noorderlicht, is het niet?” “Ach, het maakt niet zo heel veel uit. Ik stel me uw gezicht gewoon voor bij Noorderlicht, dat gaat best.” Een tijdlang was het stil. Margritte zette de eerste contouren van het portret en tot haar verbazing leidde het schilderen haar af van haar gevoelens van verdriet en onrust. Ze werd bijna weer haar normale zelf.
Na een half uur zei Minister Rita: “Ik moet even naar de wc, dat krijg je, als je zo lang stil zit. Wordt het al mooi? Mag ik al kijken? Oh nee, natuurlijk niet, kunstenaars willen dat niet, is het niet?” Margritte legde haar penselen neer en wachtte tot Minister Rita de kamer uit was. Vliegensvlug sprintte ze naar een ouderwetse secretaire, zo eentje, waarvan te verwachten was dat ze jeugdherinneringen verborg. Ze opende het laatje en bladerde door de documenten. Rita’s zwemdiploma, Rita’s diploma doctoraal rechter, Rita met koningin Beatrix op het Bordes van Paleis Noordeinde. Ze had beet. Heel Rita’s verleden zat in dit kastje. Als er iets was zou ze het hier vinden. Ze opende een deurtje en stuitte op een flink aantal fotoalbums. Daar zouden ze zijn, de foto’s uit Rita’s radicale periode. Snel bladerde ze ze door. Rita op podiums, eindeloze fotoseries van Minister Rita op een podium terwijl ze werd toegejuicht door een dolenthousiaste menigte. Ze sloot het album, het was niet het goede. Ze nam het album dat onderaan in de stapel lag en opende het. Dit moest ze hebben! Minister Rita samen met de links-radicale Ton op een vergadering van zo te zien een zeer linkse beweging: allemaal jongens met baarden erop die spijkergoed droegen. Ze bladerde door. Minister Rita, heel jong, achter een barricade bij een kraakpand, met de ME tegenover zich. Voetstappen naderden de kamer. Snel sloot Margritte de deurtjes van de secretaire en stopte het album in haar tas. Minister Rita kwam de kamer binnen. “Heeft u kunnen genieten van de korte pauze? Helaas is er geen tijd om te eten of te drinken, anders had ik u zeker iets aangeboden. Zullen we weer beginnen?” Margritte schilderde het vervolg snel, sneller dan ze ooit had gedaan, want het moest bij deze sessie blijven. Ze moest er niet aan denken dat ze nog een keer urenlang tegen Minister Rita moest aankijken. Na een uur of twee was het schilderij af. Als kunstwerk was het niets waard, de stijl was van het Neorealisme uit de tijd van Stalin en Hitler. Wat keek Rita fier op het schilderij, en hoe intelligent keek ze uit haar ogen. Er was niets te zien van de verwarde, lodderige blik. Ze zei: “Het is klaar, komt u maar kijken.” Minister Rita sprong op en spoedde zich naar haar beeltenis. “Oh, het is práchtig! Nog nooit is er iemand in geslaagd om mij zo treffend weer te geven. U bent een groot kunstenares! Als ik de goederen niet zo hard nodig had, zou ik de reproductie weggeven aan iedereen, maar ja, dat kan helaas niet….” “Het moet een paar dagen drogen en dan kan het gefotografeerd worden,” zei Margritte, terwijl ze haar spullen inpakte. Rita schelde. Frits Schaak verscheen en deed haar uitgeleide. Toen ze haar fiets van het slot haalde, zei ze: “Ik denk dat ze af en toe bang is voor mijn invloed, dat ze daarom zo tegen mij doet. Ook grote vrouwen kennen hun angsten. Maar ik zal pal achter haar blijven staan, hoe ze mij ook behandeld!” Margritte reageerde niet en fietste weg.

Eindelijk was de groepssessie afgelopen. Isadora ging terug naar haar veldbed. Net wilde ze gaan liggen, om aan de rustperiode te beginnen, toen er een harde stem door de luidsprekers ging. “Attentie, attentie! Iedereen naar het scherm kijken! God, die op aarde is nedergedaald, zal het woord tot ons richten!” Een oude man verscheen op het scherm. Hij zat in een studioruimte, samen met een jonge journalist, die wel vaker televisie-interviews afnam. “Goedenavond Here,” sprak hij. “U bent op aarde gekomen en dat is vast niet voor niets! Daar zit een plan achter, zo kennen we u wel! De vorige keer stuurde u uw zoon, nu komt u zelf. Is de situatie zoveel ernstiger?” De oude man keek verdwaasd in de camera en dan weer terug naar de journalist. “Here, zegt u? Zo heet ik niet. Hoe ik wel heet, ben ik vergeten, maar Here was het zeker niet. En ik heb geen zoon, dat weet ik zeker. Ik heb wel dochters maar geen zoons. Wat maakt iedereen toch een drukte om mij.” “U bent uw gevoel voor humor nog niet verloren, Here God, dat is fijn, want dat betekent dat u niet helemaal wanhopig bent geworden. Maar nu terug naar de kern: wat ging er door u heen toen de heer Lensen u aansprak. Was het misschien uw bedoeling om nog niet herkend te worden? Niet zo snel tenminste?” “U doelt op die opgewonden man die mij midden op straat overmeesterde? Je reinste vrijheidsberoving! Ik wil me daarover beklagen. Ik wandelde rustig, had een pijpje in mijn mond, niet opgestoken hoor, ik kijk wel uit, en ineens werd ik gegrepen door een vloekende man. Here God, riep hij steeds. En ook nog Genade! Ik begreep er helemaal niets van en nu ben ik hier. Daar begrijp ik ook niets van.” “U blijft het maar ontkennen, hè? Dan gooi ik het over een andere boeg. Bent u van plan de schemering op te heffen en de datum te corrigeren?” De oude man schudde meewarig zijn hoofd. “Luisteren doe je niet, jongen. Ik weet niet wie ik ben, maar de Here God ben ik zeker niet, dat had ik wel onthouden, komt mij zo voor. Het is dat in de Grondwet staat dat God bestaat en ook nog hoe hij eruit ziet, anders zou ik beweren dat hij niet bestaat, dat hij een kinderlijke projectie is van onzekere mensen. Maar dat beweer ik niet! Ik kijk wel uit! Voor minder worden de mensen tegenwoordig al naar de Arena gebracht. Waarover u mij niet zult horen zeggen dat het een grof schandaal is, dat er geen dictatuur meer op aarde is waar mensen zo rechteloos worden behandeld!” Nu begon de journalist zoekend om zich heen te kijken. Het beeld ging weg van de oude man en het hoofd van de reporter kwam in beeld: “Dames en heren, het is duidelijk dat God de Here nog niet het achterste van de tong wil laten zien. Laten we vergeten wat hij vandaag heeft gezegd, en onze hoop halen uit het feit dat hij op aarde is verschenen, en nog wel in ons prachtige land.” Het beeld ging op zwart en direct klonk de metalen stem door de Arena: “Allemaal slapen! In het eigen veldbed! Wie wordt aangetroffen in het veldbed van een ander, samen met die ander, zal streng worden bestraft!” Isadora fluisterde naar Monica: “Ik vraag me toch werkelijk af welke strenge straf ze zouden willen uitvoeren…” De lichten werden ietwat gedempt en er daalde een diepe stilte over het veld.

Sinds de arrestatie van Isadora was de sfeer in Isadora’s Plekje bedrukt. Waar vroeger nog wel werd gelachen, werd nu gezwegen of in groepjes zacht gemompeld. Nu zaten enkele leden van de werkgroep bij elkaar. Margritte sloeg het fotoalbum, dat zij van Minister Rita had meegenomen, open. Het waren vooral plaatsjes in vervlogen kleuren, zodat je meteen al het gevoel kreeg dat de gebeurtenissen die erop stonden al jaren geleden waren. Er was geen foto bij waarop Minister Rita ontbrak. Andere mensen hebben foto’s van hun familie, of vrienden, of collega’s en die stonden er ook wel op, maar altijd met Minister Rita in het middelpunt. Brandijn merkte op dat ze niets was veranderd. De beweging Trots op Rita bestond in de latente vorm al in de jaren zeventig. Wat jammer dat mensen dat destijds niet tijdig hadden opgemerkt. Hoewel het nog maar de vraag was of ze er dan iets tegen hadden kunnen doen. “Heb je geen foto’s van die bomaanslag,” schreeuwde Greet Beuk, de stilte verscheurend. Enkele mensen aan belendende tafeltjes keken verstoord op. Greet merkte er niks van en ging door: “Het zou pas wat waard zijn als je foto’s had van de bomaanslag zelf? Van die implosie desnoods, van wat er van de bom overbleef. Misschien kun je het beste teruggaan!” Margritte antwoordde: “Ik peins er niet over om terug te gaan. Terwijl ik daar zat te schilderen, moest ik mezelf voortdurend vertellen dat ik een soldaat aan het front was, en dat de loopgraven in de eerste wereldoorlog vast erger waren. Hoewel, ik vraag het me af wat die mannen hadden gedaan als ze de keuze hadden gehad. Ik voor mij zou op dit moment een gifgasaanval prefereren.” “Die mannen niet, hoor,” zei Brandijn. “Rita is sexy las ik laatst ergens, zelfs nu nog. In ieder geval voor mannen. Dus ze zouden maar wat graag hun portret hebben geschilderd.” “Toch vind ik dat Margritte terug moet om te kijken of er foto’s van de bomaanslag zijn! Anders hebben we er niets aan! Je moet wel je karwei afmaken!” Er viel een fles van de bar. Niemand lette op de scherven die over de grond spatten. Brandijn ondersteunde vermoeid haar hoofd met haar handen. “Hou toch op, Greet. Je denkt toch zeker niet dat die foto’s bestaan? Minister Rita is misschien wel gek, maar ze is niet volslagen achterlijk.” “Toch vind ik dat je er niet zo maar van uit mag gaan dat die foto’s niet bestaan! We moeten dat zeker weten. Margritte moet nog een keer gaan kijken.” Margritte en Brandijn wisselden een blik van verstandhouding. Ze reageerden niet meer op Greet. “Ik denk dat we hier genoeg aan hebben,” zei Brandijn. “Ze staat hier op de barricaden, en kijk, hier nog eentje, terwijl ze uit het raam van een kraakpand hangt met de ME beneden op de stoep. Altijd met die ene jongen erbij, zien jullie dat?” “Ken je die niet? Dat is Ton Verschuur, die inventaris van de gemeenteraad.” “Oh ja, nou zie ik het. Zo, dus dat is de beroemde Ton, die ze niet los kon laten. Ik herkende hem niet meteen. En dat terwijl hij bij mij in de studentenflat woonde. Ach, ik heb er nooit veel aan gevonden, aan die jongen. Nu goed, ik weet wat me te doen staat. Morgen ga ik naar haar toe, laat haar de foto’s zien en vertel erbij wat ik van haar weet. Dan krijgt ze de keuze: of dat binnenhofidee terugtrekken, of we maken landelijk bekend dat ze een extreem-linkse actievoerder was. Ik suggereer ook dat we aanwijzingen hebben dat ze connecties had met de Rote Armee Fraktion en de Rode Brigades. Dat is natuurlijk niet zo, maar ze is vast wel eens in dezelfde ruimte geweest als één van die lui. Dus ze kan nooit zeggen dat het honderd procent niet waar is.” Ze klapten het fotoboek dicht en zaten enige minuten zwijgend bijeen. Greet was naar een ander tafeltje gelopen en stond daar te vertellen hoe druk ze het had en dat er nooit naar haar werd geluisterd.
Als deze ellende achter de rug is, ga ik emigreren, dacht Brandijn. Ik ben nu met pensioen dus ik hoef geen geleuter meer aan te horen, zeker niet als het op die toon en met dat volume gaat. De telefoon, die achter de bar ging, ging over. Margritte stond op en rekte zich uit. “Ik word helemaal stram van dat zitten,” mompelde ze. “En ik heb al nachten niet meer geslapen.” “Ja, met Isadora’s plekje,” sprak ze door de telefoon. “Hallo, hallo,” hoorde ze een stem aan de andere kant zeggen. De stem leek van ver weg te komen. “U spreekt met Beatrix Regina, of liever ex-Regina, want het is een beetje anders gelopen dan ik dacht. Mijn zoon is uw koning, maar hij blijft liever buiten de grenzen, heb ik begrepen. Ik meen dat hij momenteel met zijn gezin in zijn tweede huisje in Kenia zit. Ter zake: morgenochtend, 3 september, vier uur in de ochtend, word ik gedropt bij uw café. Het is tijd dat ik me met mijn land kom bemoeien. Maar mondje dicht, ik kom incognito. Er zijn elementen in Nederland die beter niet op de hoogte kunnen zijn van mijn komst!” Zonder te antwoorden, hing Margritte op. “Wie was dat?” vroeg Brandijn. “Een gek, je krijgt er steeds meer,” antwoordde Margritte. “Het komt van de zorgen.”

Minister Rita had zich verdekt opgesteld bij de villa van Frans Boer. Het was algemeen bekend dat hij niet veel in Den Haag was, alleen af en toe bij het kabinetsberaad. Voor alle leden van het kabinet was dat een kwelling, want hij hield niet op met zingen. De vice-premier had de secretaresse van Frans Boer verboden de handelingen door te sturen, want Frans Boer zou die meteen op rijm zetten en voor gaan zingen in het eerstvolgende kabinetsberaad. De lichten in het protserige huis waren aan. Het was gedempt licht, je zou er niet bij kunnen lezen. Ook de verlichting op de bovenverdieping ging aan. De kinderen gingen zeker hun huiswerk maken. Koortsachtig dacht ze na wanneer ze zou toeslaan. Ze moest snel handelen, hem van achteren grijpen en hem meteen bedwelmen met chloroform. Enkele uren geleden had ze overwogen om hem te vermoorden, meteen, ter plekke, want dat zou haar veel gedoe besparen. Maar ze had ervan afgezien. Ergens ging dat haar toch te ver, hoewel het een alleszins gerechtvaardigde moord zou zijn. Frans Boer was als een kurk in een flessenhals: eronder zat van alles wat de moeite waard was, maar het kon er niet uit. Hij was de kurk, zij de kwaliteitswijn. Om het land te redden, had ze eenvoudigweg de plicht om ervoor te zorgen dat zij Minister-president werd. Zij zou zichzelf benoemen voor het leven. Of zou het handiger zijn als ze koning Willem-Alexander zou terug roepen voor de benoeming? Daar kon ze later nog over nadenken. Eerst moest ze de klus maar eens klaren.
De achterdeur ging open. Daar verscheen het silhouet van de jammerlijk falende Minister-president, die zelf geen flauw benul had van zijn falen. Hij stak een sigaret op! Jammer dat de rookpolitie niet in de buurt was, al was het maar de vraag of ze de Premier naar de Arena zouden brengen. Waarschijnlijk niet, daarvoor waren de instructies te vaag. In de wet stond dat iedereen die op roken werd betrapt levenslang kreeg, tenzij het landsbelang zich daartegen verzette. En het was vast tegen het landsbelang om de eerste minister op te sluiten, ook al bleef het maar 30 februari onder zijn bewind en werd de halve bevolking depressief van die voortdurende schemering. Er op lettend dat ze geen geluid maakte, sloop ze naar Frans Boer. Tussen het roken door zong hij zacht voor zich uit een lied. “Je bent me trouw/mijn lieve vrouw/Oh, ik val in ongenade/als ik het stuk vlees niet eer dat jij voor mij braadde”. Die tekst kwam vast en zeker voort uit zijn recente ontdekking dat het grootste goed dat een mens ten deel kan vallen tijdens zijn leven een goed huwelijk is. Dat had hij tenminste beweerd tijdens het laatste kabinetsberaad op een toon alsof hij het buskruit had uitgevonden. Ritmisch mankeerde nog het een en ander aan de tekst. Het zou nog wel even duren voor hij zich ten ruste legde. Toen ze vlak achter hem stond, pakte ze hem met één arm beet en met de andere arm drukte ze de zakdoek met chloroform tegen zijn mond. Een kort kreuntje, te zacht om binnen te horen, en hij zakte in zwijm. Ze sleepte het slappe lichaam naar haar auto en legde het op de achterbank. Ze drapeerde een deken over de Minister-president, want hij moest geen kou vatten. Dat zou de bewaking een stuk moeilijker maken en Frits Schaak protesteerde toch al dat hij niet was aangenomen als gevangenisbewaker. Slechts de dreiging van ontslag wegens werkweigering had hem doen inbinden. Daarna liep ze terug naar de plek waar zij hem had aangetroffen en begon zo goed en zo kwaad als het ging de sporen uit te wissen. Vervolgens reed ze zo hard als ze kon naar Paleis Soestdijk. Daar aangekomen floot ze op haar vingers, het signaal voor Frits Schaak om op te komen draven. Inderdaad verscheen hij meteen, maar zijn gezicht stond op onweer. Innerlijk had hij zich nog steeds niet bij zijn taakuitbreiding neergelegd. Vreemd toch, de man was getuige van een historische omslag, en hij snapte dat niet eens. “Vooruit, Frits, naar de kelder ermee. Verzorg hem goed, en zorg ervoor dat hij niet kan gaan zingen. En denk erom, geen woord tegen mijn medewerkers, want je weet nooit of je geen adders aan je borst koestert. Over een paar uur zal ik zijn verdwijning melden en als ik dan nog even wacht, zal ik me opwerpen als de nieuwe Minister-president. Je staat hier voor de machtigste vrouw van het land, Frits! Kijk eens wat vrolijker. Misschien onthoud ik de momenten waarop je me te weinig respect toonde wel.”

Beatrix werd wat nerveus toen het vliegtuig Nederland naderde. Het was al een tijd geleden dat ze had gesprongen. De angst was er altijd wel, die was een onderdeel van de kick van het springen, maar nu het er zo op aan kwam, was het storend. Ze had haar plannen goed uitgewerkt: ze zou op het grasveld achter Isadora’s plekje springen, haar parachute opvouwen en snel naar binnen rennen. De vrouw die de telefoon had opgenomen, leek haar niet goed te hebben begrepen. Ze hoopte maar dat alles goed zou komen. Haar spionnen in Nederland hadden de naam van het café doorgegeven. Ze waren er zelf op bezoek geweest en ze hadden haar verzekerd dat hier een sfeer van verzet heerste. Er werd vaak vergaderd en er was zelfs sprake van een actiegroep. De eigenaresse van het café was onlangs gearresteerd, had ze gehoord. Dat was natuurlijk een slag voor de achterblijvers, maar het maakte ze vast meer bereid om het bewind omver te werpen. Vooral Minister Rita moest weg. Als ze die had, had ze de rest ook. Terwijl ze zo zat, trokken beelden van vorige regeringen aan haar voorbij. De Zeeuwse jongen had het erg lang uitgehouden, tot haar ergernis. Veel was er met de man niet mis geweest, hij was integer, en hij bedoelde wat hij bedoelde, maar die keurigheid die ze elke week weer had moeten aanschouwen was haar tegen gaan staan. Ze had de wekelijkse bespreking soms overgelaten aan Alex, met het excuus dat ze migraine had. “We zijn er bijna, Majesteit,” zei de piloot. Hij was moeilijk te verstaan boven het geronk van de motor uit. “Maak u gereed.” Ze maakte de gespen van de parachute gereed en ging bij het luik staan. Nu nergens meer aan denken, dacht ze, maar handelen. Mijn grootmoeder is met mij. Het luik ging open. “Nu, majesteit!” Ze sprong. Even leek het alsof ze haar dood tegemoet sprong, maar zodra ze aan het touwtje had getrokken opende de parachute en zweefde ze naar beneden. Wat was dat toch een heerlijk gevoel. Ze moest dat eens vaker doen. In de States kon het ook vast wel. De landing was redelijk zacht. Ze zwikte zelfs niet door haar enkels. Snel vouwde ze de parachute op en ze rende naar het café, dat gelukkig herkenbaar was aan de naam in Neon-letters.

Even wist Isadora niet meer waar ze was, toen ze wakker werd. Een lucht van bederf zweefde door de ruimte, waardoor ze eerst dacht dat ze in een gymnastiekzaal was. Al snel wist ze weer dat ze gevangen zat in de Arena. Anders dan voor ze ging slapen, voelde ze zich ongerust om haar veroordeling tot levenslang. Hoe moest ze hier ooit uitkomen? Waar bleef de actiegroep uit Isadora’s plekje? Ze zouden toch wel een bevrijdingsplan hebben gemaakt? In ieder geval zou Margritte daar toch wel op hebben aangedrongen. Een pijnscheut doortrok haar lichaam toen ze aan Margritte dacht. Hoe had ze ooit zo hard over haar kunnen oordelen? Waarom had ze haar niet meer gewaardeerd toen ze nog bij haar was? Misschien zou ze haar nooit meer zien.
Vijf, zes mannen in het wit gekleed kwamen langs met grote schalen met croissants, jam, vleeswaren, bruin brood en koffie. Isadora nam een croissant, maar ze had geen trek. Haar situatie lag op haar maag. Zo kwaad als het ging werkte ze het broodje weg. Kort daarna kwam er een vrouw in een grijs mantelpak naar haar toe. Ze droeg een badge, waaruit moest blijken dat ze bij de bewaking hoorde. In haar hand hield ze een scriptboard. Toen ze voor Isadora stond, keek ze er fronsend op. “Zo, mevrouw, u boft. U gaat naar een biologische boerderij in Putten! De mensen worden daar beter verzorgd dan in de bio-industrie. Meer ruimte, beter eten, en ook nog elke dag een uur vrij! U mag in uw handjes knijpen. Dit gebeurt niet vaak met mensen die zo’n ernstig misdrijf hebben gepleegd! Loopt u alstublieft naar die rode deur daar, u wordt vandaag vervoerd!” Mismoedig deed Isadora wat haar gezegd werd. Naar een boerderij in Putten, biologisch nog wel. De bewakers hier schenen allemaal te denken dat je maar wat blij mocht zijn met je opsluiting in de Arena, met al die kansen die je geboden werden. Nu moest gezegd worden: het eten was steeds voortreffelijk, beter dan thuis. Isadora verdrong krampachtig de gedachte aan thuis, dat deed teveel pijn.
Net was ze bij de rode deur, of er kwamen zes agenten aanlopen, een machinegeweer in de aanslag. Een andere man, ook in het grijs gekleed, kennelijk hadden de grijzen een coördinerende functie, zei tegen het groepje dat ze moesten doorlopen. De deuren werden geopend. In een garage-achtige ruimte, het soort ruimte met donkere nissen waar moorden worden gepleegd en dierbaren worden mishandeld, stond een zwarte, geblindeerde limousine klaar.
De auto reed snel. Naar buiten kijken was niet mogelijk, net zo min als er niemand naar binnen kijken. Isadora had vaak dergelijke limousines zien rijden. Ze had er nooit veel aandacht aan besteed, maar aangenomen, dat er hotemetoten van de regering in vervoerd werden. Nu wist ze ineens beter. Al die gevangenen waren vlak voor hun neus vervoerd naar een plek waar ze dwangarbeid moesten verrichten, niemand die het ooit had geweten of had vermoed. Al veel eerder hadden ze zich hard moeten verzetten. Wie tot twee kon tellen, had toch na kunnen gaan waar al die mensen bleven die naar de Arena werden gebracht.
Na enige tijd stopte de auto en moesten de gevangenen uitstappen. Weer kregen ze niets van de buitenlucht te zien. Ze kwamen in een grote hal terecht, waar overalls en laarzen hingen. De man in het grijs, die was meegereisd, zei dat iedereen een overall moest aantrekken en de laarzen ook. Er waren geitenwollen sokken bij. De boerin zou zo komen, zei hij. “Werk vooral goed mee, allemaal, dat is voor iedereen het aangenaamst. Ik groet u.” Hij stapte in de limousine, die direct wegreed, zeker om een volgend groepje ergens af te leveren.
Na enige tijd verscheen er een zeer magere vrouw in een bruine jurk die wel iets weg had van een jute zak. Haar grijsbruine haar had ze in een knot op haar hoofd gedrapeerd. Ze droeg een bril met een donker montuur. In de zak van de jurk rinkelde de grote sleutelbos. “Dames en heren,” zei ze. “U bent terechtgekomen bij Ada Biologica. Wij maken kleding, autobanden, koffiemokken, pc’s. Je kunt het zo gek niet denken of we maken het wel. Het zijn moeilijke tijden, zoals u weet. We komen regelmatig voedsel te kort, en het is vaak moeilijk om onze waren te verkopen. Het wordt steeds moeilijker, de toestand is zorgwekkend. Ik produceer op de dure manier, omdat ik geloof in mensenrechten en dat blijf ik doen, want een mens moet haar principes trouw blijven. Oh, het is zo gemakkelijk om de gevangenen op een kluitje bijeen te drijven, ze volledig uit te putten door ze elk wakker uur te laten ploeteren, ze ook als het er is eten te onthouden, ze op strozakken te laten slapen en hun behoeften te laten doen op emmers. Ik geloof daar niet in. Ik geloof dat ieder mens recht heeft op een menswaardig bestaan, hoe slecht zij ook is. Ik ben echt een mensenliefhebber, van jongs af aan al geweest. Productie is noodzakelijk. We hebben u nodig. En er zijn zekere regels waaraan u zich te houden heeft. Maar wel word u hier beter behandeld, op de echt biologische manier. Mijn producten hebben allemaal het EKO-keurmerk. Volgt u mij, dan kunt u het zelf zien.” De grote deur aan de andere kant van de hal werd geopend. Ze kwamen terecht in een ruimte waar driehoge stapelbedden langs de muren stonden. “Is het niet geweldig?” glunderde de boerin. “Allemaal uw eigen bed. En daar mag u elke nacht vier hele uren lang in slapen. Heerlijk gewoon.”
Isadora keek achterom naar de deur. Zou het echt onmogelijk zijn om daar uit te breken? Ze moest dat zo snel mogelijk proberen. Alles was beter dan hier opgesloten zitten. Zou hier gewapende bewaking zijn? Op haar ruiltochten had ze die nooit gezien, alleen die grote, hermetisch afgesloten schuren.
“Deze ploeg wordt ingezet voor de pc’s,” ging de boerin verder. “Het werk is heel eenvoudig, u hoeft er niet bij na te denken, dat is ook zo fijn, want zo is het veel minder vermoeiend en kunt u het langer volhouden. Daarom mag hier een uurtje langer worden doorgewerkt. Het enige wat u hoeft te doen, tenslotte, is de cd-drive in de pc-behuizing schuiven, een andere afdeling schroeft ze erin. Nou, fijn toch zo? Geef maar toe, dat had een heel stuk slechter gekund. We zijn vandaag al tijd kwijt geraakt door de reis, dus ik stel voor dat we meteen beginnen en de lunch maar overslaan. Ik weet zeker dat iedereen popelt om aan de slag te gaan.” De vrouw klapte in haar handen en wees iedereen een plaats aan de assemblagetafel. Ergens werd een machine aangezet, op een lopende band kwamen pc-behuizingen aanzetten. Op een tweede band werden cd-drives vervoerd. Iedereen begon zonder nog om zich heen te kijken te werken.

Beatrix opende de deur van Isadora’s plekje. Aan een tafeltje zat een groep vrouwen bijeen. Ze hadden de hoofden dicht bij elkaar. Even keken ze op in haar richting, direct gingen ze verder met hun gesprek. Ze voelde zich opgewonden: dat was ongetwijfeld het verzet, waarover haar grootmoeder maar niet uitgepraat raakte. Zo zag je maar, de Nederlandse leeuw bleef altijd fier al was de onderdrukking nog zo hevig.
Even was ze verbaasd dat ze niet herkend werd. Zo lang was ze toch niet weg geweest? Toen realiseerde ze zich dat ze er heel anders uit zag dan de mensen gewend waren. Gelukkig had ze daar rekening mee gehouden. Uit haar rugzak nam ze de koninklijke pruik die ze snel in Boston had laten maken en zette hem op.
“Ik ben uw koningin-moeder!” riep ze. “Ik kom u bevrijden uit de onderdrukking!” Het groepje vrouwen bekeek haar nu langer.
“Verdomd, ze is het,” zei één van hen. Ze liep op Beatrix toe. “Ik ben Brandijn, de actieleider, aangenaam, majesteit. De andere vrouwen volgden haar en stelden zich ook voor. Een opgewonden gekwetter barste los, waarbij niemand een ander nog verstaan kon, maar het was duidelijk te horen dat er weer hoop was.
Toen Beatrix haar pruik had afgedaan en ze eindelijk allemaal achter een kopje groene thee zaten, konden ze beginnen met een actieplan op te zetten. Daar waren Brandijn, Margritte, Greet en Dolly al de hele middag mee bezig, maar ze waren nog niet veel verder gekomen. Greet bleef elk voorstel afwijzen, en bleef benadrukken dat zij in ieder geval niet mee kon naar Minister Rita, want ze had het te druk. Eén van haar kinderen, de oudste van vijfendertig, zat vlak voor een functioneringsgesprek en de andere had een moeilijke periode omdat hij een andere chef had gekregen. De anderen moesten toch begrijpen dat ze in zo’n periode haar kinderen niet alleen kon laten en ze kon al helemaal niet het risico nemen dat ze om het leven zou komen bij de actie. Dolly had daar steeds opnieuw tegenin gebracht dat zij nog wel meer deed dan alleen in een actiegroep zitten: ze gaf adviezen – ze liet in het midden aan wie dan wel, wie zat er nog te wachten op adviezen in deze donkere tijden zou je denken, maar ze beweerde bij hoog en bij laag dat haar adviezen zo gewild waren dat er om werd gevochten – ze moest veel studeren om haar vak bij te houden, ze was ook moeder, en dan nog wel van vijf kinderen, dus wat had Greet eigenlijk te klagen. Op een bepaald moment waren ze elkaar bijna in de haren gevlogen. Ze waren allebei opgestaan en stonden met gebalde vuisten tegenover elkaar. Brandijn had ze hardhandig terug in hun stoel geduwd.
“Ik ben zo blij dat ik het verzet heb gevonden,” sprak Beatrix. “Mijn grootmoeder zaliger liet ze altijd over komen uit Nederland, maar dat voerde me toch te ver. Hoe had u de VS moeten bereiken? Dat was teveel gevraagd in uw situatie. Het was dus noodzakelijk dat ik zelf kwam. Toen ik hoorde dat uw leider was gearresteerd, heb ik geen moment geaarzeld en ik heb, samen met de heer Obama, een vliegtuig geregeld.” “Isadora is geen leider! En Brandijn ook niet! Daar moeten we nog over vergaderen!” snerpte Greet. Brandijn gaf haar onder tafel een flinke schop tegen de benen. Gelukkig zei ze verder niks, maar bleef ze verongelijkt voor zich uit zitten staren. Wat een rust, dacht Brandijn.
“Ach, ik heb zo geleden aan de teloorgang van dit land,” mijmerde Beatrix. “U vindt het toch niet erg dat ik wat herinneringen ophaal? Mijn jeugd was zo prachtig, eerst in Canada en later, toen ik studeerde, in die heerlijke jaren vijftig van de vorige eeuw in Nederland. Vanochtend, bij het landen, dacht ik nog aan de geweldige mevrouw Hofmans. Ze was zo’n goede vriendin van mijn moeder en van ons allemaal. Jammer dat vader zo jaloers was, en dat terwijl hij zelf wel drie vriendinnen had. Maar ik heb het hem vergeven, hoor, dat hij mevrouw Hofmans het huis heeft uitgezet. Mijn moeder en ik hebben haar nog vaak stiekem opgezocht. En wat was het geweldig om met majoor Boschard over de wallen te wandelen. Wat jammer dat ik zo snel werd herkend. Mijn tijd als koningin was ook prachtig, hoewel zwaar. U kunt zich voorstellen dat het geen pretje was om Jan-Peter elke week te moeten ontvangen. Hoe ik het ook probeerde, ik kreeg hem niet kwaad. Ik beweerde dat zijn kapsel een soort hoofddoekje was, want hij manifesteerde zijn gereformeerde geloof er nadrukkelijk mee, ik zei dat hij niet zo aan zijn moeder moest hangen, omdat dat een beetje bespottelijk over kwam bij iemand van zijn leeftijd, ik ging zelfs zo ver om te zeggen dat ze zeker niemand beter hadden kunnen vinden bij het CDA dat ze zo’n slechte leider hadden uitgekozen, en zo vals ben ik bijna nooit, maar hij bleef maar beleefd. En eeuwig die glimlach op dat gezicht! Ik kreeg gewoon zin om erin te spuwen. Wat ik natuurlijk niet gedaan heb. Nee, dan de heer Den Uyl! Dat was gewoon een communist, kan ik u wel zeggen. Heel het land wilde hij socialiseren. Maar wat heerlijk waren zijn bezoeken. Altijd weer de felste discussies, zo fel dat de mensen van de beveiliging regelmatig om het hoekje moesten komen kijken of het wel goed ging. Maar dan, u weet wat er is gebeurd. De kredietcrisis, de hongersnood en het benoemen van Frans Boer als Minister-president. De slechte geest achter dit alles is natuurlijk Minister Rita. Ik heb haar nooit vertrouwd. Van het begin af aan niet. Frans Boer kun je niets kwalijk nemen, daar is hij te onnozel voor. Toch deed het pijn dat hij door al die mensen werd toegejuicht toen hij benoemd werd en in die open wagen door de stad werd gereden. U begrijpt, ik kon niet blijven. De gêne was te groot. Ik kreeg geen lucht meer. Ik voelde dat de prestaties van mijn voorvaderen en mijn voormoederen bezoedeld werden. Nederland was verloren gegaan. Een tijdlang heb ik gedacht dat er niets meer aan te doen was en heb ik het land opgegeven. Dat spijt mij nu verschrikkelijk. Een vrouw moet altijd bereid zijn om te vechten.” Beatrix zweeg en boog het hoofd. Margritte schonk nog een kopje thee in. Voor Brandijn had ze nog wat wodka. Het was hoog nodig dat er iemand op ruiltocht ging, want de voorraden raakten op.
“En nu hoorde ik laatst van die vreemde dingen van Barack Obama. Hij vertelde dat iedereen hier denkt dat het 30 februari is en blijft. En bovendien zou het steeds schemeren.”
“Maar dat is ook zo,” vertelde Brandijn. “Sinds een tijd blijft het die datum. De aarde staat kennelijk stil, draait niet meer om haar as, draait niet meer om de zon. En minister Rita denkt dat met zijn allen bidden op het binnenhof zal helpen.” “Vreemd toch,” ging Beatrix erop in. “Toen ik landde was het nog donker. Maar nu wordt het licht. Geen schemering te bekennen.” De vrouwen keken haar verbijsterd aan. “Obama had die ervaring ook al,” ging Beatrix door. “En ik kan u verzekeren dat de wereld vanuit de VS gezien gewoon doordraait.” “Wilt u op de kalender kijken, majesteit,” vroeg Margritte. “En ons vertellen wat u daar ziet voor datum?” Beatrix wierp er een blik op. “Gewoon, 4 september,” antwoordde ze. De anderen begonnen druk door elkaar heen te krakelen. “Wij zien allemaal dat het 30 februari is,” vertelde Margritte. “En het is wel degelijk schemerig, schemerig en nog eens schemerig.”
“Dat verbaast me hogelijk. Dan is het waar wat Barack beweert: dat het een kwestie is van perceptie. Anders gezegd: een vorm van een collectieve psychose. Maar het is wel verbazingwekkend dat u daar als verzet ook onder leidt. Het is kennelijk nogal hardnekkig.”
“Sssst, er is iets op de radio,” zei Margritte.
“Minister-president is sinds enige tijd nergens meer te bekennen,” zei de nieuwslezer. “Er is overal gezocht. Onder de piano waar hij wel eens gaat liggen als zijn liedjes niet lukken, in de tuin bij zijn villa, waar hij soms verdwaalt, in alle kamers op en bij het binnenhof, bij alle ministeries, bij alle concertzalen en muziekhallen. Helaas is hij nergens te vinden. Minister Rita heeft officieel verklaard dat hij als overleden moet worden beschouwd. Over enkele uren zal er een stille tocht plaatsvinden, want het is wel duidelijk dat hij om het leven is gebracht door lafhartige dissidente elementen. Waarschijnlijk door moslims die allang het land uit hadden gemoeten, heeft Minister Rita beweerd. Zij heeft zichzelf uitgeroepen tot Minister-president en direct het kabinetsberaad opgeschort. Dit is een tijd van handelen, zo zei zij, niet van praten. De overige ministers hebben zich nog niet over de toestand uitgelaten. Over een half uur volgt een extra nieuwsbulletin.”
“Wel heb ik ooit!” bracht Brandijn uit. “Ze heeft een staatsgreep gepleegd, mijn kop eraf als het niet waar is. Een Rita-junta hebben we nu. Het is zaak dat we haar zo snel mogelijk confronteren met de foto’s en met wat ik me nog van haar herinner, om te beginnen met de bomaanslag.” De koningin-moeder werd zo goed en zo kwaad als het ging op de hoogte gebracht van de ontdekking van Rita’s verleden. Beatrix wreef haar handen van plezier: “Nu heb ik haar!” zei ze. “Hier komt ze dus nooit mee weg.”

Frits Schaak zat bij de cel die inderhaast was gemaakt in de kelder van Paleis Soestdijk. Ik neem ontslag, dacht hij. Zodra ik een andere baan vind, ben ik weg, ik zweer het. Minister Rita zal nog flink op haar neus kijken als ik weg ben. Wie moet dan de leiding hebben over de huishoudelijke dienst? Die zoveel meer is dan een huishoudelijke dienst, die de hele staat in feite overeind houdt. Wat moet ze zonder mij beginnen. Jammer voor haar maar daar had ze dan maar eerder aan moeten denken.
Vanuit de cel klonk gekreun. Frits stond op en ging bij de tralies staan. In het donker ontwaarde hij Frans Boer. “Waar ben ik?” vroeg die met een zwakke stem. “Ik heb hoofdpijn en ik heb naar gedroomd.” “Je bent in zekere bewaring gesteld door Minister Rita,” sprak Frits. “Niets om je druk over te maken, het is om het land te redden.” “Oh,” zei Frans. “Dan zal het wel goed zijn. Maar toch wilde ik maar liever naar huis. En zou ik als Minister-president niet het land moeten redden? Dat is toch gebruikelijk? Ik vind dat ik een beetje vreemd word behandeld. Zoiets had ik helemaal niet gedacht van tevoren. Zal ik een liedje voor je zingen? Daar vrolijk ik zo van op.” Frits aarzelde. Kon hij de man zijn enige genoegen in dit leven wel ontzeggen? Aan de andere kant had hij een enorme hekel aan het gezang van de Minister-president. Ondraaglijk scheen dat hem toe, vooral om het in zijn eentje te moeten aan horen en de knop niet om te kunnen zetten. “Doe maar niet,” zei hij dus. “Het is beter om stil te zijn. Minister Rita is vandaag in een wat opgefokte stemming.”

Het hele kabinet, met uitzondering van Minister Rita, was bijeen in een huis van Staatsbosbeheer in de Lage Vuursche. Het voordeel van deze locatie was dat er een goed theehuis dichtbij was, waar de bewindslieden een hapje, dat niet al te duur was, konden gaan eten na afloop van het crisisberaad. Want dat er sprake was van crisis, daar was iedereen van overtuigd. Minister Rita was dit keer te ver gegaan. Het zo snel dood verklaren van de Minister-president stuitte iedereen tegen de borst. Misschien was hij wel gewoon kwijt, doordat hij moest nadenken en was gaan wandelen. Misschien had zijn verdwijnen te maken met spanningen in zijn huwelijk. Er kon van alles zijn, maar het was beslist niet uitgesloten dat hij nog leefde. Niemand had de terroristische aanslag, waarvan Minister Rita beweerde dat hij had plaatsgevonden, opgeëist. Dat wilde nog niet zeggen dat die ook niet gebeurd was, maar het gaf toch zeker te denken. Deze keer was ze iets te gretig geweest. Het was waar dat het voltallige kabinet had geprofiteerd van de heldere uitstraling van de Minister, die eens zo’n goede gevangenisdirecteur was geweest, maar te ver was te ver. Zichzelf uitroepen tot premier was menigeen in het verkeerde keelgat geschoten.
“Ik zeg maar zo,” sprak Willem van Hanegem. “Je bent een team en je wint, of je wilt alleen scoren en daar win je misschien de wedstrijd mee, maar niet het toernooi.” “Wat is dat weer raak en puntig van je opgemerkt, Willem,” sprak Marjan Weeffout met gebroken stem. Haar band met Frans Boer was altijd hecht geweest, zodat het begrijpelijk was dat zij erg geschokt was. De Minister van Justitie en Aanverwante Zaken, Hans Lamp, merkte op afgemeten toon op: “Zij handelt tegen de grondwet. De koning moet de premier benoemen, zoiets kun je niet zelf doen. En dan mag ze wel beweren dat dat een formaliteit is en ze het zal afhandelen zodra Koning Willem Alexander weer in het land is, deugen doet het niet.” “Dat bedoel ik,” ging Willem van Hanegem erop in. “Het deugt gewoon niet. Zo hebben we haar niet opgesteld.” “We moeten wachten tot Frans Boer gevonden wordt. En ondertussen moeten we Rita duidelijk maken, dat we die zogenaamde benoeming niet accepteren,” stelde Hans Lamp. “En wie gaat haar dat vertellen?” vroeg Lieke Tol, de minister van onderwijs. “Ik niet hoor, ik kijk wel uit. Ze slaat mijn kop eraf!” De overige kabinetsleden zwegen. Niemand bood zich aan als vrijwilliger. Helden waren ze niet, maar dat hadden ze ook nooit beweerd. Ze leidden het land, zo goed en zo kwaad als het ging en zolang er maar niet al te veel geleid hoefde te worden, ging dat best. Dat er nu zo’n zwaar beroep op hen werd gedaan, bedrukte hen zeer. “Het is cultureel ook fout,” zei Marjan Weeffout. “Zo’n Minister, waarvan ook weer, oh ja, binnenlandse zaken, was het niet, die haar eigen koers gaat varen, terwijl wij toch ergens van huis uit democratisch zijn. Je wilt toch kunnen meepraten.” Lieke Tol, die een lange carrière in de showbiz achter de rug had, sprong hier hoofdknikkend op in. Om de spanning een beetje kwijt te raken, haalde ze een nagelvijl uit haar tasje en begon haar nagels bij te werken. Willem van Hanegem zei: “Ik zeg maar zo, we zijn onze aanvoerder kwijt, en dan moeten we wel een goede nieuwe aanwijzen.” Heftig knikkend stemden de overige leden in. “Nou, dat nieuwe aanwijzen is moeilijk als ik honger heb,” zei Lieke. “Zou er wat te eten zijn in het theehuis? Ik heb nog wat champignons achter in de auto liggen, en ook nog drie spijkerbroeken en een paar schoenen. We kunnen het misschien wel betalen?” “Het is toch te gek voor woorden dat de leiding van het land zo moet ploeteren om aan eten te komen,” mopperde Hans Lamp. “Je zou denken dat wij op de een of andere manier zouden worden vrijgesteld van dat soort beslommeringen. Hoe moet je anders nadenken over al die ingewikkelde staatszaken.” “Nadenken hoeven we niet, heeft Rita me eens gezegd,” zei Marjan Weeffout. “Dat doet zij wel voor ons. Het enige wat wij hoeven te doen is van tijd tot tijd op televisie verschijnen. Nu begin ik me daar toch wel een beetje te goed voor te voelen. Ik heb immers een heel eigen beleid uitgezet en dat komt allemaal uit mijn kokertje, dus ik verdien wel enig respect. Dat wil ik zo langzamerhand incasseren.” “Hetzelfde geldt voor mij,” sloot Willem van Hanegem bij haar aan. “Zij mag dan de begroting opstellen, als ik er niet was, zat de overheid zwaar in de rode cijfers. Dan konden we de hele club wel opdoeken. En entreeprijzen kunnen we niet heffen. Eigenlijk hebben we maar één keus: kampioen worden. Zo niet, dan verdwijnen we.” “Nou, dan weet ik het goed gemaakt. We gaan Minister Rita afzetten, we benoemen de vice-premier tot tijdelijk premier tot Frans weer is gevonden, of tot blijkt dat hij echt dood is. En als het zover is, zien we wel weer verder. Misschien gaan we weer eens verkiezingen uitschrijven.” “Een goed idee,” mijmerde Lieke Tol. “Maar wie is eigenlijk die vice-premier? Die treedt wel eens op, maar hebben we haar of hem ooit gezien?” Iedereen zweeg. Na enige tijd moesten ze bekennen dat ze niet wisten wie het was. Ze konden zich niet herinneren de functionaris ooit aan het kabinetsberaad te hebben gezien. Marjan Weeffout stond op om de secretaresse te gaan bellen. Die zou vast nog wel ergens een lijstje hebben.
Na een minuut of tien kwam ze terug. “Nou breekt mijn klomp!” bracht ze uit. “Minister Rita is zelf de vice-premier! Dus ze is volgens de grondwet gerechtigd om op te treden als Premier!”
“Het is en blijft onacceptabel!” bracht Hans Lamp uit. “Het kan niet waar zijn. Die benoeming heeft ze zeker ook weer aan zichzelf te danken. Dat zal wel weer. Anders hadden wij er toch van geweten?” Willem van Hanegem sloeg met zijn vuist op tafel. “Vies of niet, we gaan haar afzetten. Het is nou mooi genoeg geweest, dat solo-optreden. En nu gaan we eten, want van zulke beslissingen krijgt een mens honger.” “Wacht even,” riep Lieke uit. “Ze kan het nu wel zijn, maar ze was het niet. Het was die grijze man, God zal ik maar zeggen, die ze laatst ergens gevonden hadden.” “We moeten hem vinden! Hij moet zijn plicht doen!” zei Marjan. Eensgezinder dan ze ooit waren geweest stonden de bewindslieden op. Allereerst liepen ze in de richting van het theehuis, want op een lege maag kan een mens geen grootse daden verrichten.

“Oh, deze vind ik écht prachtig!” riep Beatrix uit. Ze hield een foto omhoog waar Minister Rita, vele jaren jonger, naakt voor een koe poseerde. Iedereen herinnerde zich de verkiezingsposter van de partij nog wel waar deze voorstelling op stond en die zoveel ophef had veroorzaakt. De vrouw op die poster was niet Minister Rita. “Ze hebben haar er niet voor gekozen,” merkte Margritte op. “Ze hadden eens moeten weten welke ellende ze daarmee hadden kunnen voorkomen. Niemand had vast nog in haar geloofd.” “Ik weet het zo net nog niet,” zei Brandijn, terwijl ze voorzichtig nipte van haar glaasje Wodka. Die was bijna op zodat ze zuinig aan moest doen. “Misschien was naakt voor koeien staan wel een cult geworden als zij op dat plaatje had gestaan.” “Het was een poster voor een línkse partij,” betoogde Beatrix. “Zo links, dat er bijna nooit een lid van hun bij mij op bezoek is geweest, wat ik persoonlijk erg jammer vond, want het was weer eens wat anders geweest. Was het een voorstelling over blank leven in de natuur geweest, had het natuurlijk anders geleken. Maar met zo’n linkse partij geassocieerd worden, geen schijn van kans had ze gehad. Laten we deze ook maar uitvergroten.” Ze legde de foto op een klein stapeltje. De vrouwen hadden al veel. Greet had de collega’s van haar zoon gevraagd of ze in oude periodieken wilden duiken, op zolder in de rommel van hun ouders wilden kijken, kortom, alle registers werden opengetrokken. Eén ding was wel duidelijk: Minister Rita was vroeger extreem-links geweest. Of ze er nou zelf in geloofde, of dat ze werd geïnspireerd door haar grote liefde Ton deed eigenlijk niet ter zake. Ze hing.
Margritte dacht aan Isadora. Sinds ze weer wat hoop had, kon ze aan haar denken zonder onmiddellijk in huilen uit te barsten. Waar zou ze zijn? Zou het er toch nog in zitten dat ze elkaar weer zagen?
Toen het stapeltje groot genoeg was, zei Brandijn: “Okay, we brengen deze naar de fotograaf. De posters moeten breed verspreid worden en het moet snel. Ze wordt met de dag gekker en zonder wodka is het in dit land al helemaal niet meer uit te houden. Er moet wat veranderen, en snel.” “Zo!” schelde Greet toen Brandijn de deur uit was. “Is me dat even werken! Het moet nu toch wel erg gek lopen, willen we naar dat binnenhof moeten. Dan moeten we het er nu over hebben wat we gaan doen als we ons doel bereikt hebben. Want we moeten natuurlijk doorgaan. Ook al kom ik helemaal om in het werk, ik wil dingen blijven bereiken! Kunnen we het daar nu al vast over hebben?” “Beste onderdaan,” sprak Beatrix enigszins vermoeid. “Hierna wordt de orde hersteld. Hoe, dat weet ik nog niet, maar Willem Alexander moet terugkomen en tot die tijd ben ik dan wel zijn regentes. Nu ik bezig ben, wil ik doorgaan tot het uiterste. En we moeten dat toch wat breder zien dan dit actiegroepje. Oh, mijn vorstinnenhart gaat weer kloppen! Ik dacht dat ik het kwijt was, dat ik me voorgoed van de Oranjelijn had afgekeerd en dat ik een gewone burger was met gewone behoeften. Ik leefde zo rustig en vredig, daar in Boston. Heerlijk om gewoon op straat te kunnen lopen en de buurvrouw eens op de koffie te vragen. Maar nu voel ik toch weer die lange lijn, die onverbrekelijke band met het verleden. Zo sterk is die band, dat ik er gewoon niet onderuit kan. Wat zeg ik: kunnen? Ik wil er niet onderuit. Ik moet mijn plicht doen.” Al die tijd had ze haar hand op haar hartstreek gelegd. Margritte klopte haar op de rug. “Kom, kom, majesteit, één ding tegelijk. Eerst maar eens die posters droppen, en dan maar kijken of het hele volk nog steeds achter haar staat.” “Ach, u hebt wel gelijk. Het zijn emotionele tijden, soms laat ik me meeslepen. Het doet me zo denken aan het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen ik dwars tegen ieders advies in mijn kroning in Amsterdam regelde…Het gaf me zo’n kick, helemaal toen die rookbommen werden gegooid. Ik voelde me mijn grootmoeder gelijk!” “Wat zeg je? Ik bén grootmoeder!” riep Greet Beuk uit. “En denk maar niet dat het gemakkelijk is, oh nee, ik moet voortdurend oppassen, en opvoedingsadviezen geven! Het valt helemaal niet mee hoor, maar toch blijf ik overeind!”
Even later kwam Brandijn terug met een stapel posters onder haar armen. “Weet je wat ik gehoord heb?” sprak ze opgewonden. “Er is over een paar uur een manifestatie op het museumplein om Premier Frans Boer te gedenken! Minister Rita treedt daar op. Als troost zal ze een beperkte hoeveelheid reproducties van haar portret verloten. Want we moeten niet te lang in het verleden blijven kijken, maar vooruit, net als zij zelf!”
“Kom, mijn volk,” zei Beatrix. “Waar wachten we dan nog op. Op naar het museumplein!”

Wouter Tak beende depressief door Amsterdam. Alles was hij kwijt. Zijn vrouw, zijn kinderen en nu ook zijn baan. Hoe kon het toch dat hij, zo succesvol ooit, zo miskend werd. Hij had FuelPower groot kunnen maken. Het was een tijdlang zo goed gegaan. Liever nog was hij Minister-president geworden. Dat dat aan zijn neus voorbij was gegaan, kwelde hem nog altijd. Ineens sloeg de vlammende haat voor Minister Rita weer toe. Hoe zij in dat bankje in de Tweede Kamer zat, met al die rotzooi om haar heen en hoe ze hem altijd maar weer in de rede was gevallen. Ook toen hij Nederland bijna rijk had gemaakt door alle banken op te kopen, had ze niet in hem geloofd. Hij werd geloofd en geprezen en het was bijna zeker dat hij binnen was, dat hij zijn doel zou bereiken. Had hij dan moeten weten dat de hele zaak direct zou instorten? Hij hoorde nog haar smalend gelach in de wandelgangen. Door merg en been was het hem gegaan, door merg en been ging het hem nog steeds.
Nu zat hij totaal aan de grond. De zin om te leven was hij kwijt. Maar in hem daalde de zwaarte van de onverzoenlijke haat. Die moest een uitweg vinden. Hij kon niet sterven zonder dat hij Rita had meegetrokken in haar val. Toen hij bij het Museumplein aan kwam, was hij moe. Hij ging in het gras zitten. In de verte werd een podium opgebouwd. De een of andere zanger weer zeker, dacht hij. Marjan Weeffout zal vast weer een concours van het Nederlandse lied hebben uitgeschreven. Een groot spandoek werd aan de overdekking boven het podium gehangen. “Trots op Rita, NU MET NOG MEER REDEN,” stond erop. Wouter Tak sprong op. Zij zou straks op dat podium verschijnen! Iets anders kon dit niet betekenen. Het leven keerde op slag in hem terug. Nee, het was nog niet verloren!

Minister Rita had diverse combinaties meegenomen, want ze kon niet beslissen wat ze aan moest trekken. Het was een dag van rouw, omdat Frans Boer zo jammerlijk was omgekomen bij een terroristische aanslag, maar ook een dag van vreugde, omdat zij de leiding had overgenomen zodat het nu allemaal zou goed komen. Zwart was wel erg somber in zo’n situatie. Met haar bleke gezicht stond haar dat ook niet zo goed. Maar al te uitbundig kon ze er ook niet bij lopen, dus het roze mantelpakje was waarschijnlijk net wat over de grens. Voor ze vertrok, had ze Frits Schaak om advies gevraagd, maar die had stuurs voor zich uit gekeken. Ze meende dat ze hem hoorde mompelen: “Trek een papieren zak over je kop, mens, misschien dat je dan nog een beetje om aan te zien bent.” Dat kon natuurlijk niet waar zijn, niemand kon zo over haar denken, laat staan dat Frits Schaak zo over haar zou praten. Wat een gelukkig volk was het toch, dat Nederlandse volk. Dat zo’n vrouw als zij aan het hoofd stond, zo onverzettelijk en zo rechtdoorzee. Ze zei waar het op stond, al was het vaak moeilijk te bepalen waar je precies op stond op een bepaald moment. Niemand kende haar innerlijke worstelingen, die toonde ze niet. De sterke kant, die gelukkig in sterke mate overheerste, die liet ze zien.
In een kamer van het Rijksmuseum was een kleedruimte voor haar ingericht. Het ene na het andere blousje hield ze voor zich, maar op de een of andere manier kon ze niet tevreden zijn. Er ontbrak steeds iets. De uitstraling die zo treffend tot uiting kwam op haar nieuwe portret zag ze niet terug in de spiegel. En dat terwijl ze zo dadelijk voor het hele volk zou optreden. Door het raam keek ze naar buiten. De menigte begon zich al te verzamelen. Natuurlijk waren ze vroeg, want iedereen wilde vooraan staan, om zijn leidster te bewonderen.
Nog steeds gekleed in haar onderjurk ging ze zitten en haalde het afschrift van haar speech uit haar handtasje. Weer bekeek ze of de toon wel juist was. Veel verdriet om het plotselinge verscheiden van de sympathieke premier Frans Boer. Dat hij een innemend mens was. Dat ze zo had genoten van zijn liederen en, last but not least, van zijn positieve instelling. Daar konden velen nog een voorbeeld aan nemen. Om te beginnen Barack Obama, die zich laatst tijdens een staatsbezoek nogal laatdunkend had uitgelaten over het land. Maar dit tussen haakjes. Nou, het was dus een droevige dag vandaag. Maar ook een hele mooie. Zoals dat gaat. Uitersten raken elkaar. Het was nu duidelijk hoe het land geleid zou gaan worden. Na de bidsessie op het binnenhof zou het ook 1 maart worden, en donker en licht en weer donker. Daar was ze van overtuigd. Ze stopte met lezen. Ze moest er goed aan denken om een pauze in te lassen bij de overgang van de stemming. Zou het een idee zijn om een symbolische doodskist op het podium neer te zetten? Dat Frans Boer daar als het ware lag? Terwijl er geen snippertje meer van hem over was? Ze aarzelde. Zoiets kon verkeerd vallen, al was het beeld wel erg sterk.
Uit haar koffer nam ze een zwarte broek. Toen ze die aan probeerde te trekken, bleek hij te strak te zitten. Ze zuchtte. Haar taak was niet eenvoudig. Alleen iemand die zo moedig was als zij kon dit doorstaan. Dan maar de blauwe jurk met witte bloemetjes erop. Dat maakte haar wat ouwelijk ondanks haar jeugdig elan, maar het moest maar.
In de spiegel oefende ze haar droevige blik en de optimistische. Ze kwamen allebei goed over. Het moest lukken. Zodra het plein helemaal gevuld was, zou ze achter de coulissen vandaan komen, groots als zij was. Ze deed een hoedje en een zonnebril op zodat ze niet herkend zou worden, stapte naar buiten en liep in de richting van het podium.

Voor van alles hadden ze hem al uitgemaakt, maar nog nooit voor God. Sinds hij was aangehouden door die heethoofd van een Lodewijk Lensen, had hij geen moment rust gehad. En het erge was, dat hij niet wist wie hij was. Matheus, of Johannes. Zoiets was het, het had met het Nieuwe Testament te maken. Niet met het oude. Geen Jozef of Mozes of Salomon. Kon hij er toch maar weer op komen, dan kon hij voor eens en voor altijd bewijzen dat hij God niet was. Wat bezielde die mensen toch. Maakten ze overal een puinhoop van en dan gingen ze iemand verzinnen die dat alles op zijn geweten had. En dat niet alleen, hij moest er nog voor zorgen dat het weer goed kwam ook. Hij ging op een omgevallen boom zitten en dacht na. Hij moest en zou weten wie hij werkelijk was.

Barack Obama genoot van de hete zon, die van de prairie een maanlandschap had gemaakt. Alles was dor, de aarde vertoonde kloven, en alleen cactussen groeien nog een beetje. Hier en daar was een enkele oude boom, die ervaring had in overleven en daarom al die droogtes trotseerde. Het was stil: deze wandelroute was niet erg populair. Liever gingen de mensen naar de Rocky Mountains of naar de moerassen in Florida. Precies daarom wilde hij daar niet heen. Hij had afzondering en eenzaamheid nodig om het gevoel van beklemming dat hem sinds enige weken kwelde, te overwinnen.
Het was niet gemakkelijk, om een wereldleider te zijn in een tijd dat er geen problemen over waren. Geen oorlog werd nog met wapens uitgevochten, geen hongersnood werd er geleden. Overal was vrede. Conflicten werden uitgepraat en een oplossing zonder tot geweld te komen, lukte altijd. Eigenlijk zou hij blij moeten zijn. Hij zou de geschiedenis in gaan als wereldleider die alles was gelukt. Maar hij was niet blij, integendeel. De beklemming was niet meer weg te krijgen sinds zijn bezoek aan Nederland.
Daar was het niet goed. Op dat kleine stukje aarde, waarvan bijna niemand wist waar het lag, waren ze nog steeds hartstikke gek en ze waren er nog trots op ook. Een ergere en langduriger massapsychose was er nooit geweest, waar dan ook. Ze zagen de zaken letterlijk niet meer zuiver, met die schemer de hele dag. En dan nog dat merkwaardige gedoe met die kalender. Hoe hij er ook tegen in was gegaan, iedereen daar bleef beweren dat het 30 februari was en dat dat al tijden zo was. Zoiets kon zich gemakkelijk uitspreiden als een olievlek. Eerst Europa geschift en dan de rest van de wereld. Die angst liet hem niet los. In zijn achterhoofd wist hij ook dat dit probleem hem wakker hield. Ergens was hij er ook blij mee, al zou hij dat nooit toegeven.
Wandelen hielp altijd tegen onlusten. Als je helemaal niks meer kon, kon je altijd nog wel wandelen. In Nederland hadden ze sport verplicht gesteld, vast ook met het idee in het achterhoofd dat het goed was voor de geestelijke gezondheid, maar daar waren andere krachten blijkbaar sterker. Hoe zou het Beatrix zijn vergaan. Hij had van de piloten gehoord dat de landing veilig was gebeurd. Ze hadden haar naar het café zien rennen. Daarna had hij niets meer van haar gehoord, terwijl hij haar nog zo op het hart had gedrukt dat ze hem direct na aankomst moest bellen. Behalve dat haar missie zwaar was, liep ze ook al tegen de tachtig en zonder dat hij aan leeftijdsdiscriminatie wilde doen, was een mens dan toch kwetsbaarder. Als een moederkloek maakte hij zich zorgen over de energieke koningin die zich zo goed had weten aan te passen aan het leven in de Verenigde Staten.
Minister Rita was een despoot in de dop, dat had hij meteen gezien toen hij haar de hand schudde. De koortsachtige blik in haar ogen, die op het begin van een gevaarlijke krankzinnigheid wees, haar onrust, haar spraakzaamheid en haar overtuiging dat ze God was geweest, als God al niet bestaan had. Wie noemt zijn eigen partij nou Trots op Rita. Er waren niet veel dictators geweest die zo openlijk uit kwamen voor haar megalomanie. Maar zij vond ongetwijfeld van zichzelf dat niemand zo geschikt was voor het leiden van het land als zij.
Zo mijmerde hij voort, terwijl hij vriendelijk knikte naar de voorbij springende woestijnhonden. Hij dacht aan zijn voorouders, die met huifkarren door dit soort gebieden naar het Westen waren getrokken om een beter leven te zoeken. Voor hun stond geen comfortabele woning klaar in Washington als ze uitgeput waren. Met hun blote handen hadden zij alles opgebouwd. Barack keek naar zijn handen: die waren geërfd van die fiere voorvaderen. Hun vasthoudendheid leefde in hem voort en zou weer voortleven in zijn dochters. Michelle plaagde hem altijd met zijn rednecktrots als hij het er weer eens over had, maar hij liet zich daar niet door uit het veld slaan.
In de verte kwam een wolk stof aan. Steeds dichterbij. Barack keek verstoord op. You never walk alone, dacht hij. Hoe waar was dat. De stofwolk kreeg contouren en werd een man op een paard. Een eenzame cowboy. Of iemand die zich voorstelde dat hij dat was.
Eenmaal bij hem aangekomen, hield de ruiter halt. Aanvankelijk herkende hij de oude, wat vadsige man niet, maar even later wist hij dat hij tegenover George W. Bush, zijn voorganger, stond. De onnozele glimlach en de ogen die te dicht bij elkaar stonden, maakten hem overal herkenbaar, ook nu hij zo ver was afgetakeld. Ach, hij had altijd wel geweten dat het fout zou aflopen met Georgie. Dat hij gestopt was met drinken, had hij nooit geloofd en met zijn liefde voor Jezus viel het ook wel mee. Waarschijnlijk had hij 21 januari 2008, de dag na zijn aftreden, ingeluid met een fles whisky. Hij was meteen naar zijn grote ranch verhuisd en nooit had iemand hem gevraagd om een congres te leiden of zelfs maar ergens te spreken. Hij leek geheel van de aardbodem te zijn verdwenen. Maar daar stond hij dan toch op zijn paard.
“Wel, heb ik ooit, Barry!” riep hij enthousiast uit. Hij kwam van zijn paard af, dat gelukkig een rustig dier was, anders was het er vast vandoor gegaan met al dat geruk en geduw aan de teugels en het zadel. “Het gaat jou wel goed, hè, man! Ik ben zo blij dat ik er af ben. Eerlijk waar, het was geen lolletje! Die oorlog in Irak had ik nooit moeten beginnen, maar ja, papa wou dat ik dat deed. Die had zich laten beledigen door die knaap die door ons uit dat hol is gevist, hoe heet hij nou weer, en die de Irakezen later zelf hebben opgeknoopt. Maar er kwam geen einde aan. En papa was kwaad op mij, omdat ik Iran en Pakistan er niet meteen bij had gedaan! Het is nooit in de pers gekomen, maar hij heeft jaren niet met mij willen spreken. Is allemaal goed gekomen, hoor, hij woont nu bij mij op de ranch. Ja, die oude man kan niet voor zichzelf zorgen en een tehuis, dat wil je zo iemand toch ook weer niet aandoen. Het blijft toch je vader, wat jij. Maar man, man, wat een lastpost is het toch. Ik ben nou toch onderhand bejaard en nog kan ik niks goed doen in zijn ogen.”
Wat leutert die man toch, dacht Barack. Nooit geweten dat hij uit zichzelf Engels kon spreken, of überhaupt kon spreken. Ik dacht dat helemaal alles werd voorgekauwd door zijn adviseurs. “Maar jij kijkt anders niet erg blij uit je ogen, jongen. Je hebt iets op je lever. Ik kan me niet bedenken wat, want alles gaat goed. Al kan ik je die belastingverhoging maar slecht vergeven. Grapje! Ik moet toegeven, het ís ergens goed voor geweest. Veel minder gezeik van al die armoedzaaiers in dit land.”
Barack aarzelde. Toen zei hij: “Alles lijkt goed te gaan, George. Maar er is toch een klein vlekje dat wel eens een heel grote vlek kan worden.” Hij schetste in het kort de situatie in Nederland. George W. Bush luisterde aandachtig. Toen Obama was uitgesproken, vroeg hij: “Is het echt waar dat de aarde daar stilstaat? Is Nederland dan op een andere planeet? Dat heb ik nooit geweten, dat er een bewoonde planeet in de buurt was” “Welnee,” antwoordde Barack Obama, verbijsterd over zoveel onnozelheid. Destijds had Minister Rita ook nog wel gekozen kunnen worden als president. Haar intellectuele capaciteiten waren ruimschoots toereikend. Zelfs die premier Boer zou hebben volstaan. Het was heel moeilijk om stommer te zijn dan George W. Bush. “Ze zijn met z’n allen gek geworden,” ging hij door, terwijl hij goed oplette dat zijn woordkeus hem in de ogen van Bush niet elitair maakte. “En nu dreigt het een dictatuur te worden. De hele economie daar is naar de fillistijnen. Ze doen nog altijd aan ruilhandel. Het is ze nooit meer gelukt om een geldsysteem in te voeren. En ik weet gewoon niet wat ik moet doen. Ze met rust laten, ze uit laten rotten of toch ingrijpen.”
“Ingrijpen natuurlijk!” betoogde Bush. “Direct een paar bommen erop, dat houdt ze wel koest. Die Rita moet je wel vastnemen, maar niet opknopen, dat werkt niet. Als je haar koud maakt, wordt ze een martelaar. Die hadden ze daar in de jaren nul ook al.” “Oh ja, die moord,” herinnerde Barack zich. “Misschien ligt in die tijd de basis voor de ellende die er nu is. Of begon het al eerder? Dat soort dingen is moeilijk te achterhalen.” “Of het er nou eerder was of niet, doet niet ter zake. Het moet ophouden, zei je toch. Nou, hup dan, bommen erop, dat er een paar burgers mee gaan is niet te voorkomen, dat moeten ze maar voor lief nemen. En dat ouwe dametje, die koningin is geweest, moet je maar terughalen. Je zet toch zeker geen grootmoeders aan het front!”
Barack Obama dacht na. Had George, bij wijze van uitzondering, gelijk? Moest hij Nederland binnenvallen? Gemakkelijk was dat nog niet eens te realiseren, want sinds er overal vrede was, had het leger een heel andere taken gekregen. Zij hielpen bij wederopbouw na vernietigende orkanen, die steeds vaker voorkwamen, ze hielpen oude mensen bij het huishouden en het boodschappen doen. Tegenwoordig zag je op vrijdagavond hele menigten in kakhi gekleed met boodschappenkarren in de supermarkt. Nu de ouderen zoveel rust kregen en het vervelende, zware werk hen volledig uit handen werd genomen, was de levensverwachting enorm gestegen. Vrouwen werden meestal honderd, mannen iets jonger, achtennegentig of daaromtrent. Al die ouderen werkten zo af en toe nog wel, vooral in de scholingsbranche. Bijna allemaal waren ze wel coach van één of twee jongere mensen. Pensioenen, ook staatspensioenen, konden gemakkelijk worden opgebracht, nu de economie al jaren in een opleving zat. Maar hij dwaalde af. Het punt was dus dat het leger niet gevechtsklaar was. Ze konden wel opbouwen, maar niet afbreken. Daar was Barack trots op, alleen kwam het nu niet zo goed uit.
“Bedankt, George. Ik zal over je goede raad nadenken.”
“Geen dank, jongen. Je moet maar zo denken, ik heb die acht jaar vol gemaakt en daar heb ik het nodige van opgestoken. Nou, ik ga maar weer. Papa wil om klokslag vier uur zijn thee met scones.” Moeizaam klom George W. Bush op zijn paard. Hij zwaaide terwijl hij weg reed.
Barack wandelde verder. Hij had niet veel fiducie in de raad van de voormalige president, maar het had hem toch opgelucht om even te kunnen praten over wat hem dwars zat. Wat hij ook zou beslissen, hij hoefde het niet vandaag te doen. Misschien kwam er nog goed bericht van Beatrix, voordat hij tot actie hoefde te komen.

In het woongedeelte van de fabrieksschuur zaten de werkers bij elkaar. Sinds enige tijd werd er nauwelijks nog gewerkt. In het begin – de eerste uren, de eerste dagen, hoe noem je het verstrijken van de tijd als die tijd stil staat – werkten ze uur na uur. Isadora werd zo duf van almaar dezelfde handelingen verrichten aan de loopband, dat ze aan het einde van de werkperiode niet meer wist wie ze was. Het duurde dan even voordat ze het vuur weer voelde branden in haar en ze naar mogelijkheden om te ontsnappen ging zoeken. Dat viel niet mee. Sterker nog, het was zo goed als onmogelijk. Op de zware deur zaten stalen grendels aan de buitenkant en bovendien stond er een hoog voltage stroom op. Tenminste, dat werd haar verteld door de anderen. Niemand had het ooit uitgeprobeerd.
Ze mochten per dag een uurtje rusten, de rest van de tijd ging op aan werken en snel eten. Het eten werd steeds slechter. In de eerste tijd was er groente bij de aardappelen, en soms zelfs een sojaburger, later alleen nog een paar aardappelen. De boerin, die elke dag tijdens de rust kwam kijken of alles wel goed ging en iedereen er nog was, werd steeds somberder. Ineens, Isadora wist niet meer hoeveel rust- en slaapperiodes er voorbij waren gegaan, was ze bij de groep gaan zitten. “Ik zie het niet meer zitten,” verzuchtte ze. “Hoe ik ook mijn best doe, er komen nauwelijks nog kopers. Ik krijg geen eten meer binnen. Ik kan jullie niet meer voeden. Er komt nog eens een dag dat ik de deuren open moet zetten. Echt waar. Nou, dan heb je de poppetjes aan het dansen, want ik heb een contract moeten ondertekenen, dat ik nooit, maar dan helemaal nooit, iemand vrij zou mogen laten. Anders word ik zelf meteen naar de Arena gebracht. En ze zijn er toe in staat, zo goed ken ik ze wel. Waar zijn toch die goede jaren nul gebleven, toen de politici het nog wel eens opnamen voor het kleinbedrijf. Minister Rita wilde toen dat Wouter Tak ook ons soort mensen zou ondersteunen, ze heeft daar toen nog bijna slaande ruzie met hem over gehad toen ze die motie indiende, maar hij wilde het niet. En nu ze zelf aan de macht is, hoor je haar er niet meer over. Ik ben diep teleurgesteld. Ik geloofde in haar. Ik was nog van plan om naar de herdenkingsdienst voor Premier Boer te gaan, want daar spreekt zij en dan zou ik haar zien. Wie weet zou ik de kans krijgen om haar de handen te schudden of misschien zelfs tegen haar te praten! Maar ze is voor mij van haar voetstuk gevallen. Als het zo door gaat, laat ik jullie vrij. Ik laat mijn mensen niet van de honger sterven. Ik ben tenslotte een mensvriendelijke boerin!” Ze zat strijdbaar met haar armen over elkaar en keek de gedetineerden één voor een aan. Niemand reageerde op wat ze had gezegd. Ze hielden de adem in. Zet open die deur, nu meteen, dacht Isadora. Ze hoopte dat het waar was, wat sommige mensen beweerden, dat je gedachten kon transporteren via een onzichtbare trilling of golf of hoe het dan ook mocht werken. Toen ze weer weg was, fluisterden de gedetineerden: zou het echt waar zijn, zou ze ons vrij laten, zou het toch nog gebeuren dat we hier niet voor ons hele leven zitten? Al snel durfden ze er niet meer over te praten, in het kinderlijke idee dat het praten alleen al hun kansen zou verminderen.
De volgende keer was de boerin langer blijven zitten. Toen de rustperiode was afgelopen, en iedereen weer aan het werk wilde gaan, zei ze: “Laat maar even, blijf allemaal maar hier. Straks is het vroeg genoeg om weer aan de slag te gaan. Vroeger had ik koeien, ook biologisch, en daar praatte ik tegen, maar ik had het idee dat ze niet alles begrepen wat ik zei. Dat gaat je toch opbreken, als je er de hele dag tussen zit. Met mensen is het anders. Jullie kijken anders uit je ogen. Dus ik kan mijn zorgen beter delen. Ik weet dat ik het allemaal heel goed heb gedaan. Ik heb geen misbruik gemaakt van de situatie. De mensen worden hier veel beter behandeld dan in de bio-industrie, maar ik kan veel helemaal niet meer waarmaken. Dat stoort me. En als ik er met de autoriteiten over probeer te praten, geven ze niet thuis. Geen enkele vorm van ondersteuning. Ik moet elke aardappel zelf verdienen, ook in deze tijd, nu er nauwelijks nog behoefte is aan computers. De mensen zijn moe. Bang ook, sinds de terroristische aanslag op de Minister-president. Elk moment kan je er geweest zijn. Zo voelt het. Zo voel ik het ook. Als Frans Boer wordt vermoord, waarom ik dan niet. Ik treed dan wel niet zo in de openbaarheid, maar er zijn er genoeg die tegen mij zijn. Er zijn van die groepen, die terroristengroepen, ze leven onder ons, al herken je ze niet. Misschien zitten er hier ook wel een paar. Niet schrikken, ik zal er niet naar vragen. Tenslotte zijn jullie al gestraft en veel kun je hier niet beginnen. Maar ze zijn er, ik weet het zeker. Minister Rita moet ze eens zoeken en ze elimineren. Ik zeg niet dat ze dood moeten, maar je moet ze wel uit hun huizen halen, zodat ze ons niet meer kunnen bedreigen. En eerlijke, hardwerkende mensen zoals ik bedreigen.” Ze keek op haar horloge, dat net als elk ander horloge een willekeurig tijdstip aangaf op de dag 30 februari 2015. Of het later of vroeger was, kon je niet zeggen. “Ik moet gaan,” zei ze. Zonder daar nog iets aan toe te voegen, vertrok ze.
Bij de volgende rustperiode had ze een grote ketel soep bij zich. Ze glunderde. “Het is niet netjes van me, maar die soep heb ik gestolen!” zei ze. “En wel van de burgemeester, die het lef heeft een groot banket te organiseren. Terwijl het halve volk op apegapen ligt. Ik vond dat jullie het meer verdienen. Ze schonk de eetmokken vol en een tijdlang at iedereen in stilte. Daarna hingen ze loom in de rustruimte, ook de boerin.
Isadora begon het gezellig te vinden. De sfeer deed haar denken aan het introductieweekend aan het begin van haar studietijd. Dezelfde vertrouwdheid te midden van vreemde mensen, hetzelfde gevoel van tijdloosheid, van het verdwijnen van de noodzaak van oorzaak en gevolg. Haar café, en de mensen om haar heen, waren op de achtergrond geraakt. Ze dacht niet meer veel aan ze, zelfs aan Margritte dacht ze nauwelijks. Net of ze bij een vorig leven hoorden, dat ze zich nauwelijks voor de geest kon halen. Naarmate de boerin vaker langskwam en ze minder hoefde te werken, werd het gevoel van veilige behaaglijkheid versterkt. Dat was zeker het geval toen de boerin aan kwam zetten met enkele flessen buitgemaakte jenever. Die had ze bij de buurvrouw gestolen. Ze kon het mens al jaren niet luchten of zien, zei ze, met haar hatelijke opmerkingen over de biologische boerderij. Stadse aanstellerij noemde ze het. Nu had ze eindelijk haar gram kunnen halen. Isadora genoot met volle teugen van haar borrel, die ze zo lang had moeten ontberen. Wie weet zou de boerin ook nog met shag komen aanzetten. Iedereen wist dat die ook bij sommige fabrieksboerderijen te koop was. Je was lang niet altijd afhankelijk van de straatdealers. Als dat nog goed kwam, zou ze het de rest van haar leven kunnen volhouden hier. Ze schrok op toen ze dat dacht. Zo mocht ze niet denken! Dat was gelijk aan doodgaan, dan kon ze zich beter meteen verdrinken. Ze leek wel een slachtoffer van de ramp met de Titanic die in het koude water lag terwijl de reddingsboten allang weg waren en zich langzaam maar zeker over gaf aan de vergetelheid. Ze keek naar de nog altijd hermetisch afgesloten deur. Ze moest hieruit, hoe dan ook.

Op het museumplein werd het steeds drukker. Uit alle straten kwamen mensen op de herdenkingsdienst voor de zo geliefde Minister-president af. Mensen huilden, mensen gilden, mensen omhelsden elkaar in een verdriet dat veel te groot was om alleen te dragen. Veel waren gekleed in felle, vrolijke kleuren, roze, lichtblauw, gifgroen omdat Frans Boer daar zo van had gehouden. Eén voelden zij zich, verbonden met de rest van het volk.
Toch liep Wouter Tak er een beetje verloren bij. Bitterheid had zijn hart bezet en hij kon zich niet overgeven aan de zoete rouw. Nu hij zich zo vlak bij haar wist, etste de haat voor Minister Rita wonden in zijn maag. Hij moest en zou haar de waarheid zeggen, al was dat het laatste dat hij zou doen in zijn leven.
Zijn blik viel op een vrouw wier bestaan hij was vergeten en het duurde dan ook even voordat hij haar herkende: Jetje Vogelvrij, ooit minister van wonen, wijken en integratie in het kabinet waarvan hij ook deel uitmaakte. Een schok ging door hem heen. Zonder dat hij het ooit had beseft, was hij er vanuit gegaan dat ze voorgoed van de aardbodem zou verdwijnen nadat hij voor elkaar had gekregen dat ze aftrad. Dat was nog voor de hongersnood. En ook voordat duidelijk was geworden dat de door hem aangekochte bedrijven een molensteen om de nek van de overheid waren. In die dagen werd hij nog alom geëerd omdat hij een grote recessie had afgewend. En Jeltje Vogelvrij had hem naar de kroon gestoken. Als minister van financiën had hij kunnen bepalen dat zij geen budget kreeg voor haar plannen voor verbetering van de achterstandswijken. Dat moest voldoende zijn, had hij gedacht. Maar nee, daar legde ze zich niet bij neer. Ze kreeg dat geld uit andere hoek. Haar beleid dreigde een succes te worden, zo sterk dat de kans groot was dat zij de verbetering van de slechte situatie in de wijken op haar naam kreeg. Zij! Een vrouw, die hem in de schaduw zou stellen, dat kon hij niet toelaten. Daar kwam nog eens bij dat zij hem tijdens kabinetsberaden vaak smalend aankeek, uit haar hele houding bleek een gebrek aan erkenning van zijn leiderschap. Beleefd was ze ook niet. Andere partijleden, met de fractievoorzitter en de voorzitter voorop, gaven hem gelijk ook al merkte hij dat ze het eigenlijk niet met hem eens waren. Jeltje niet. Zij maakte hem gewoon uit voor cryptoracist die niets liever wilde dan de neo-nazisten naar de mond praten. Wat haar betreft kon hij zich daar beter open en bloot aansluiten. Ze had gezegd dat het verdomme eens afgelopen moest zijn met het afschrijven van een miljoen Nederlanders, die zo langzamerhand zondebok waren voor alles wat ook maar even verkeerd ging. Alsof het waar was, dat er verschillende soorten mensen op aarde waren. Tijdens één van de vele conflicten over de door haar gevoerde beleidslijn had ze smalend gevraagd of ze soms een Ariërverklaring moest afleggen.
Op allerlei manieren had hij geprobeerd haar de mond te snoeren, voordat je het wist kwam alles wat ze eruit flapte in de pers, maar het lukte niet. Ze bleef hem van katoen geven, zo erg, dat hij er meer en meer van overtuigd raakte dat zij in hem niet haar meerdere zag. Niet alleen zij was het probleem, maar meer en meer wisten vrouwen hun plaats niet.
Hij ergerde zich in die dagen aan vrouwen, die alles over dreigden te nemen. Ze waren overal: in het onderwijs, in het bedrijfsleven en ook in de politiek hadden ze steeds meer in de melk te brokkelen. Natuurlijk moesten vrouwen zichtbaar zijn, want dat was leuker voor de mannen. Maar ze dienden zich wel te gedragen zoals de voorzitter en de fractievoorzitter van zijn partij: hem dienende, hem helpen op weg naar de top, het walhalla, het minister-presidentschap, zijn grootsheid aanbiddend. Dat leek mevrouw Vogelvrij niet te begrijpen. Ze trok haar eigen plan, dat bleef ze doen, wat hij ook zei. Terwijl het zo duidelijk was, dat alleen harde maatregelen kiezers zouden trekken, ging zij op de softe toer: de allochtonen moesten perspectief krijgen, dat soort jaren zeventig gezwets. Het was simpelweg niet van deze tijd en bovendien tegen zijn belang. Nee, dan had Minister Rita het toch beter gedaan, al was ze ook toen al veel te eigenzinnig geweest naar zijn smaak en had ze zich veel te weinig aan hem gelegen laten liggen. Ze trok teveel aandacht naar zich toe en dat werkte tegen hem. Vooral één van Rita’s reactie op een gebeurtenis had zijn bewondering gewekt. Elf mensen die in detentie zaten omdat ze zich ophielden in Nederland waren levend verbrand in de grensgevangenis. Flinke kerels zouden daar nog nerveus van worden, zo niet Minister Rita. Zij beweerde dat de veiligheidsmaatregelen afdoende waren. Punt uit. Daar zou Jeltje Vogelvrij heel anders mee omgegaan zijn. Ongetwijfeld zou zij, namens de hele overheid, de schuld op zich hebben genomen, dat men zo nalatig was geweest. Misschien had ze nog een forse schadevergoeding aan de nabestaanden gegeven ook.
En nu stond ze daar. Hij zou denken dat ze na haar vertrek gebroken was, dat ze een oud vrouwtje was geworden, dat niets anders meer kon dan rillend over haar rollater hangen terwijl ze met krakende stem een lied van Frans Boer zong. Maar dat was niet zo. Ze was een fiere dame, die trots en strijdbaar in de richting van het podium keek, waar Minister Rita aanstonds zou verschijnen. Ineens was zij bang dat zij hem zou herkennen. Voorzichtig, alsof het geluid van zijn voetstappen haar van zijn aanwezigheid bewust zou maken, schuifelde hij van haar vandaan.

Na de eenvoudige maaltijd – soya-hamburger met stukjes vegaspek en gebakken aardappeltjes – liep het kabinet de Baarnse bossen in. Door het eten hadden ze wat kracht en durf gevonden. Net had Wim van Hanegem gezegd dat het wel zoeken naar een speld in een hooiberg was, toen ze een oude man op een omgevallen boomstam zagen zitten. Hij keek vermoeid in hun richting. “Zeg me wat mijn doel is en ik zal zeggen wie ik ben,” sprak hij vermoeid. Het klonk alsof hij er zelf niet in geloofde. Marjan Weeffout zei nadenkend: “Ik geloof dat ik die manier eerder heb gezien, maar ik kan hem niet thuisbrengen. Wie is het toch alweer.” Het kabinet keek op de oude man neer. “Is dat God niet?” zei Lieke Tol. “Hij was toch laatst op de televisie? Ja, nu weet ik het weer. God was op aarde gekomen om de schemer op te heffen.” “Ik weet niet wie ik ben, maar God ben ik beslist niet,” betoogde de man. “Dat zoiets me op mijn oude dag nog moet achtervolgen, het is gewoonweg vreselijk. Wat ik ook zeg, niemand gelooft dat ik het niet ben. Straks ga ik nog in mezelf geloven, moet je opletten. Maar nu moet ik eerlijk zeggen, dat u mij zo als groepje ook wel bekend voorkomt.” Hij streelde nadenkend zijn lange, witte baard. “Ja, hij is het!” riep Hans Lamp. “De voormalige vice-premier! En nu dus onze enige echte premier!” De anderen stonden een moment lang met de mond vol tanden. Toen begonnen ze door elkaar heen te praten en de oude man op zijn schouder te slaan, over zijn haar te strelen en zijn handen te pakken. “Mattheüs van der Linde! Nu zie ik het heel duidelijk!” zei Lieke Tol. “Zijn haar en baard waren korter, maar hij is het wel degelijk! Ach, Mattheüs, waar was je toch al die tijd.” “Er schemert iets, eindelijk,” sprak Mattheüs met betraande stem uit. “Ik denk dat u gelijk hebt. Langzaam kom ik weer in mezelf terug, eindelijk!” Hij stond op van de boomstam en keek iedereen afzonderlijk in de ogen. “Ik ben nu premier, zegt u? Van God naar premier, hoeveel veranderingen kan een mens aan op een dag. Maar het is de goede kant op dit keer, dat wel. Kom, laten we naar dat theehuis gaan, om wat herinneringen op te halen.”
En voor de tweede keer die dag begaf het voltallige kabinet zich naar het theehuis, ondanks alle problemen lichter nu.

Uitgerekend bij het busstation Utrecht gaf de windmobiel het op. Brandijn vloekte. Het ding had het jarenlang zonder problemen gedaan, overal had het haar heen gebracht en juist nu het erop aan kwam, bezweek hij. Ze drukte nog een paar keer op het windpedaal, maar de motor startte niet meer. “Er zit niks anders op dan met de bus verder te gaan,” zei ze tegen haar passagiers. “Heb je de auto wel goed nagekeken voor je vertrok!” gilde Greet Beuk. “Ik vind dat je je er te gemakkelijk vanaf hebt gemaakt. Wat moeten we nu? En als we te laat komen? Als je maar weet, dat ik wel op tijd thuis moet zijn, wat er ook gebeurt. Ik moet vanavond oppassen. Mijn kinderen vinden het niet leuk om zo lang alleen te zijn. En ze hebben hun moeder nodig in deze bittere tijden. Ik ben fulltime moeder, dat vergeten jullie wel eens!”
“Met de bus,” sprak Beatrix verheugd uit. “Hoe spannend! Ik heb nog nooit in een bus gezeten! Ik ben benieuwd hoe de onderdanen zich gedragen, zo met z’n allen. En kom je dan ook werkelijk ergens aan? Of rijdt zo’n bus almaar rondjes om de mensen het idee te geven dat ze ergens aankomen? Oh, wat opwindend! Maar wat is dit voor een oord, al die grauwe palen, al die mensen die halfdood op straat hangen.” Ze wees naar buiten, waar de betonnen palen die Hoogh Catharijne moesten stutten bloot hun schaduw wierpen. Schimmen van wat eens mensen waren geweest schuifelden wat rond over de stoep. Soms werden ze bijna omver gelopen door gehaaste reizigers, die dat niet eens leken te merken. De schimmen leken onzichtbaar, wezens uit een parallelle wereld die niet door iedereen konden worden waargenomen.
“Dit is het busstation,” zei Brandijn. “Nog een geluk dat we hier zijn gestrand. Vanuit hier kan je overal komen.” “Een busstation zeg je? Je bedoelt een plaats waar mensen moeten wachten? Wie heeft dit verzonnen? Geef me de naam! Geen maatregel kan streng genoeg zijn om zo iemand te straffen. Het is gewoonweg de hel. Dat iemand dat bewust heeft neergezet, daar kan ik niet over uit!” De verontwaardiging van Beatrix kende geen grenzen. De leden van de actiegroep stapten uit. De windmobiel had Brandijn op de stoep geparkeerd. Daar stonden al fietswrakken, dus die auto kon er ook nog wel bij. Greet Beuk keek geïrriteerd om zich heen. “Nou, Brandijn! Waar is die bus naar het Museumplein nu? Ik had gedacht dat je dat wel zou weten! Je kan toch niet verwachten dat ik dat weet? Ik kom hier nooit. Ik weet niet hoe dat werkt met bussen. Dat is mijn vak niet. Ik hoef er gelukkig nooit in! Wil je het even direct uitzoeken?” Brandijn reageerde niet. Nog een dag in de buurt van Greet Beuk, en ze zou een moord plegen. Of, erger nog, een aanhanger worden van Minister Rita en eeuwig zwelgen in die eeuwigdurende dag van 30 februari.
Greet Beuk raasde en tierde maar door. Mensen in het busstation grepen naar hun oren en Brandijn dacht dat haar trommelvliezen zouden scheuren. Behalve Beatrix reageerde niemand op haar. “Mevrouw Beuk, nu moet u toch eens wat rustiger worden,” maande zij. “We moeten eendrachtig ten strijde trekken, zoals mijn grootmoeder dat ook deed, destijds in de tweede wereldoorlog. We mogen ons niet laten ontmoedigen door kleine ongemakken.” “Het is geen klein ongemak, het is een grote ellende!” riep Greet verontwaardigd uit. Scheuren ontstonden in de betonnen palen en een gekraak, dat diep uit de aarde leek te komen, steeg op en werd steeds luider. Mensen renden door elkaar heen en maakten dat ze weg kwamen. De actiegroep sprong op de bus naar het Museumplein, die gelukkig net buiten de betonnen overdekking klaar stond. Direct reed de bus weg. Toen ze achterom keken, zagen ze dat Hoogh Catharijne instortte. Eerst verdween het busstation, toen de wanstaltige gebouwen er boven en er omheen.

Na een tweede voortreffelijke lunch was het voltallige kabinet, exclusief Minister Rita, versterkt. Nu hun vice-premier, Mattheüs van Vliet, weer terug was, hadden ze hoop gekregen. Mattheüs, die nog steeds niet helemaal kon geloven wie hij was, nam het voortouw: “Op naar Soestdijk!” zei hij. “We moeten eens een stevig babbeltje hebben met Rita. Dit keer is ze te ver gegaan! De macht overnemen zonder ons te consulteren, je reinste junta-gedrag!”
Tijdens de lunch was zijn geheugen bij flarden teruggekomen en had hij verteld wat er was gebeurd: “Ik was alleen met Rita achtergebleven,” zo vertelde hij. “Dat deden we wel vaker. Ik zag dat ze bleef hangen en ik vertrouwde haar niet. Wat deed ze daar? Niets bijzonders, voor zover ik kon zien, ze bladerde wat door die puinhoop van papieren die ze altijd bij zich had. Ik deed net alsof ik een notitie las, maar in feite voelde ik me ongemakkelijk. Je dicht zo iemand magische krachten toe, alsof ze je kan vernietigen door alleen maar in je buurt te zijn. Ineens keek ze me aan, met die kleine varkensoogjes van haar. Ze deed een poging om naar me te glimlachen. Toen wist ik zeker dat ik moest uitkijken. Maar waarvoor? Het was niet duidelijk of ze iets van plan was, en wat dat dan zou zijn. Ik wist dat ze altijd nog de pest in had dat zij geen vice-premier was geworden. Ze had er vast op gerekend dat Frans Boer haar zou benoemen. Waarom hij dat niet deed, zal altijd een raadsel blijven, want ze hing om hem heen als een vlieg om de suikerpot. Weten jullie nog hoe ze zijn zangtalent bewonderde? En maar slijmen over wat voor mooie stem hij had, en dat hij echt de harten van het volk raakte. Van het begin af aan heeft ze aangestuurd op de machtsovername. Dat is me nu wel duidelijk, en toen voelde ik de bui ook al hangen, al kon ik het nog niet zo goed onder woorden brengen. Nou, op die bewuste middag, toen ze me zo aan keek, wist ik dat er iets goed fout zat. Er was iets duivels in die oogjes, iets wat niet helemaal van deze wereld was. Er trok een koude rilling over me heen, die ik niet goed kon verklaren. Ze schonk een borrel in. Stom genoeg heb ik die opgedronken. En dat terwijl ik normaal gesproken zo voorzichtig was. Ik raakte niets aan wat door haar werd aangeboden. Maar nu wel. Dat is alles wat ik ervan weet. Het volgende moment was ik ergens op straat en wist ik niet meer wie ik was. Nog een geluk eigenlijk dat ik door Lodewijk Lensen werd gevonden. Anders had ik misschien nog steeds wel op straat rondgezworven. Dat ik voor God werd uitgemaakt, was wel zwaar, maar uiteindelijk is het dan toch nog goed gekomen.”
Het gezelschap nadere Soestdijk. Mannen en vrouwen in grijze kostuums liepen af en aan. Allemaal zagen ze eruit alsof ze hun werk zwaar onder druk moesten doen. Niemand lette op de leden van het kabinet, die uiterlijk kalm naar de ingang wandelden.
“Wat hoor ik toch, moet je eens luisteren,” zei Lieke Tol. De anderen hielden halt en luisterden. Uit de diepte klonk een lied. Aanvankelijk waren de woorden niet te verstaan, maar toen klonken duidelijk de regels: “Oh, in het gevang/ wat zit ik hier al lang / niets heb ik gedaan / laat mij toch gaan / wie zoet is krijgt lekkers / maar ik kreeg iets gekkers”. “Frans Boer!” riepen de bewindslieden uit. Ze snelden de trap af, naar beneden. “Misschien is het een cd,” veronderstelde Mattheüs. “Een herdenkings-cd, die ze op het Museumplein gaan draaien.” Ze kwamen in de kelder aan. Voor een ruimte met tralies zat een man die duidelijk de pest in had. “Hou nou je kop eens, Frans!” zei hij. “Het is al erg genoeg dat ik als hoofd van de afdeling huishouden hier moet zitten bij jou, terwijl Rita me hard nodig heeft op het museumplein, maar als ik dan ook nog eens dat kattengejank moet aanhoren, is het helemaal geen doen!” Ineens viel zijn oog op het binnentredende gezelschap. Hij sprong overeind en boog als een knipmes. “Pardon, dat ik me zo liet gaan, hoogheden! Ik ben Frits Schaak, het hoofd van de huishoudelijke dienst. Mij is een speciale taak toebedeeld door Minister Rita. Het is tegen de procedures. In mijn functie-omschrijving staat beslist niet dat ik moet optreden als bewaker, maar zo gaat dat met een vrouw van haar formaat. Die vergeet zich wel eens aan de afspraken te houden. Misschien kunt u er wat aan doen! Niet dat ik me beklaag, maar ik vind wel dat de juiste procedures moeten worden gevolgd! Die zijn er niet voor niets.” Mattheüs duwde Frits Schaak aan de kant en keek de cel in. Frans Boer zat op een houten bank, treurig uit zijn ogen te kijken. Toen hij Mattheüs zag, trok er een glimp van opluchting over zijn gezicht. “Mag ik er nu uit,” vroeg hij timide. “Ik heb al zo lang niet opgetreden en het is hier niet leuk, met het hoofd van de huishoudelijke dienst. Hij scheldt me de hele dag uit!” “Dat is niet waar!” ging Frits Schaak er tegenin. “Ik gedraag me zoals ik me naar omstandigheden kan gedragen. Het valt niet mee allemaal, en daar mag ik toch wel wat begrip voor verwachten.”
Willem van Hanegem stond naast Mattheüs. “Verdomd, hij is het! Hij is helemaal niet naar de eeuwige voetbalvelden!” riep hij uit. “Dat serpent heeft gelogen. Niks terroristische aanslag. Waar is ze? Ik mol haar met mijn blote handen!” “Hou je een beetje in, Willem,” suste Marjan Weeffout. “Er is vast een verklaring voor de situatie. Erg ongelukkig allemaal. Nou, meneer Frits, waar wacht u op, maak die kooi open.” Frits Schaak vouwde zijn armen over elkaar en zei: “Nee, dat doe ik niet. Niet zolang ik geen opdracht heb gekregen van mijn superieur. En dat is nog altijd Minister Rita.” “Ach man!” bracht Willem van Hanegem uit. Hij draaide de arm op Frits’ rug en graaide de sleutelbos uit zijn jaszakje. Met tranen in de ogen stapte Frans Boer de cel uit. “Hoe moet ik jullie bedanken?” vroeg hij. “Het is geweldig wat jullie voor me hebben gedaan! Ik dacht echt dat ik hier voor altijd moest blijven, dat zei ze tegen mij!” Willem van Hanegem klopte de Minister-president ontroerd op de schouder. Met de achterkant van zijn hand veegde hij de tranen uit zijn ogen. Mattheüs vroeg: “Maar hoe zit het nu feitelijk? Ben ik volgens het staatsrecht nog wel vervangend Minister-president? Of neemt de heer Boer het nu weer over?” Met verschrikte blik antwoordde Frans Boer: “Oh nee! Ik wil niet meer. De politiek is niks voor mij. Ik leef dan wel in de harten van het volk, maar dat doe ik bij nader inzien toch liever door te zingen!”
“Nou, dat is dan duidelijk,” stelde Mattheüs. “Zeg, meneer Schaak, waar is Minister Rita eigenlijk?” “Ik zeg niks als die vent me niet los laat!” zei Frits Schaak, die nog altijd met zijn arm op de rug op de grond lag, terwijl Willem van Hanegem bovenop hem zat. “Willem, laat toch los, wat kan die man toch voor een kwaad,” zei Lieke Tol. “Frans is bevrijd en met die daar rekenen we later wel af.” Willem liet los. Terwijl Frits Schaak op stond, gaf hij hem snel een geniepige stomp in de maagstreek. “Zeg op, waar is die slang!” Angstig keek Frits van de een naar de ander. “Naar het museumplein,” bracht hij uit. “Daar moeten jullie haar zoeken. Ze leidt de herdenkingsdienst voor Frans Boer.” “En dat terwijl ik bij lange na niet dood ben,” sprak Frans Boer verbitterd. “Ik vind het een schandaal, zo mag je niet spotten met het leed van de mensen.” “Je hebt groot gelijk, Frans,” zei Marjan Weeffout. “En weet je, na dit gedoe gaan we weer samen optreden. Ik heb ook genoeg van de politiek.” Frans keek verheugd op. “Echt waar? Wordt alles dan weer net als vroeger? Oh, Marjan!” Hij stormde op de Minister van Cultuur af en omhelsde haar stevig.
“Kom, aan de slag allemaal,” sprak Mattheüs gedecideerd. “Op naar het Museumplein, om de misdadigster in de kraag te vatten!” Het kabinet liep naar de stallen, waar tegenwoordig geen paarden meer stonden, maar het wagenpark van Minister Rita. Ze kozen een degelijke limousine uit. Na korte tijd bevonden ze zich op de snelweg, in de richting van het museumplein.

Wouter Tak keek in de richting van het podium, waar Minister Rita nog steeds niet was verschenen. Het plein stroomde nu behoorlijk vol. Schouder aan schouder stonden ze. Hij hield er niet van om in drukke menigten te staan. Allereerst omdat hij vond dat dat niet hoorde: hij was geen toeschouwer, hij was degene die beschouwd werd. De mensen drongen tegen hem op, stootten hem aan als ze voorbij wilden lopen. Steeds meer mensen waren gekleed in de stijl van Frans Boer. De tricot trainingsbroeken. Het hoogblonde haar van oude vrouwen. De bierbuiken en hangsnorren van mannen die nog niet bij de veertig in de buurt waren. In hun blikken stond iets grimmigs, alsof hen iets ontnomen was. En misschien was dat ook wel zo. Waarschijnlijk hadden ze Frans Boer echt in het hart gesloten. Veel had hij niet betekend in de politiek, maar veel misdaan had hij ook niet. Hij sprak hun taal, en sinds het begin van de jaren nul hadden ze duidelijk te kennen gegeven dat ze het andere ministers en kamerleden kwalijk namen dat zij dat niet deden.
Wat hem stak, was dat niemand hem herkende. Hij die eens zo’n moedige poging had gedaan om het land uit het slop te helpen, die voor elkaar had gekregen dat ook de sociaal-democraten de harde taal gingen spreken die het volk zo herkenbaar vond, en zo rustgevend. Weg met de Islam en de hoofddoekjes. Als je dat riep, kon je op duizenden stemmen rekenen. Hij had voorkomen dat Jeltje Vogelvrij de zaak weer terugdraaide, naar de sfeer van die verfoeide jaren zeventig, toen mensen elkaar maar moesten begrepen en alles maar over zich heen moesten laten komen.
Alsof de duvel ermee speelde: iemand tikte op zijn schouder. Nietsvermoedend draaide hij zich om. Hij kromp ineen toen hij de spottende blik van Elske Vogelvrij ontmoette. “Zo, Woutertje,” zei ze. “Je dacht zeker dat ik je niet gezien had, he? Nou, wel dus. Zo’n rattenkop als de jouwe haal ik overal tussenuit. Zelfs in deze menigte kom je geen tweede kop tegen die zo vals en zo onbetrouwbaar is als de jouwe. Nee, deins niet achteruit. Ik doe je niks. Niks gewelddadigs in ieder geval. Ik heb nieuws voor je: ik zit nu in de Raad van Commissarissen van FuelPower. Vlak na jouw ontslag hebben ze mij benaderd. Tijdens het gesprek met de president-directeur kwam aan de orde of jij ze altijd al zag vliegen of dat dat iets is van de laatste tijd. Tja, ik heb gezegd dat het me helemaal niet vreemd voor kwam dat uitgerekend jij wind wilde exporteren naar het Midden-Oosten. Dat ik het direct geloofde. En dat ze de boeken nog maar eens goed moesten nakijken of er geen rare transacties zijn geweest, die het bedrijf later nog lelijk kan gaan opbreken. En het belangrijkste: ik heb voor elkaar gekregen dat ze de imago-schade die ze hebben geleden op jou moeten verhalen. Nu zal je misschien zeggen wat voor imagoschade ik weet van imagoschade ik heb niks gedaan. Maar daar kom je niet mee weg. Ik heb ze duidelijk gemaakt dat het feit dat jij die waanzinnige plannen in de krant hebt gezet FuelPower in een zeer kwaad daglicht heeft gesteld. Dat het lang zal duren voor het bedrijf daar weer bovenop is. Miljoenen gaat het ze kosten, wat zeg ik, miljarden! Jouw leven is voorbij, jongen. Ik zal er persoonlijk op toezien dat ze elke cent die jij nog gaat verdienen als het geldsysteem weer werkt je wordt afgenomen om de schade die je hebt veroorzaakt te herstellen. Nou, nog een prettige dag nog. Volgens mij wacht Rita vandaag ook nog een minder aangename verrassing. Ik voel die dingen aan mijn water. Jij hebt dat nooit begrepen, maar mijn water heeft altijd gelijk. Het ga je slecht, jongen, en dat meen ik uit de grond van mijn hart.” Ze gaf hem een harde klap op zijn schouder en drong zich tussen de menigte, van hem vandaan.
Er was geen uitweg meer, dacht Wouter. Mijn einde is gekomen. Even overwoog hij zich aan te sluiten bij Minister Rita. Maar het zou hem niet helpen. Ook daar zou Elske Vogelvrij hem vinden met haar rekeningen. Ze had gelijk gehad: zijn leven was voorbij.

Minister Rita keek voorzichtig door de coulissen. Verheugd stelde ze vast dat het plein al behoorlijk vol was en dat er nog steeds stromen mensen vanuit de straten kwamen. Ze moest ze kaarsjes laten branden. Dat stond zo leuk in de schemering. Dat ze dan zwaaiden met die kaarsjes, of hun aanstekers, in gemeenschappelijk gevoelde rouw. Een eenheid zouden ze vormen, een robuuste clan die alle anderen buiten sloot. Zo zag ze het graag, dat het overzichtelijk bleef. Iedereen bij de eigen vuurplaats. Zo was het begonnen en zo moest het doorgaan.
Ze nam nog een keer het programma door: eerst zou ze vertellen hoe vreselijk het was dat een man als Frans Boer, die zo dicht bij de mensen leefde, door een lafhartige daad om het leven was gekomen. Ze zou zeggen dat de daders uit hun holen gerookt zouden worden. Dat elke steen op aarde zou worden opgelicht om ze te vinden als dat nodig was. Dat zij zich niet ten ruste zou leggen voordat de zaak was opgehelderd en de schuldigen gestraft. Al moest ze tweehonderd worden. Al moest ze kruipend door het leven omdat haar zwakke botten haar vlees niet meer droegen, ze zou ze vinden. Zo’n houding zou het volk aanspreken. Ze zouden haar op handen dragen en stiekem zouden ze blij zijn dat ze de macht had overgenomen. Perspectief van eigen huis en haard bood ze hen, en daar hadden ze al die jaren naar gesmacht. Een gloed van vreugde welde in haar binnenste op. Snel trok ze zich terug om haar lippen bij te werken.

Toen het vliegtuig van Barack Obama landde op schiphol, werd het hem zwaar te moede. Wat had hij een hekel aan dit land. Wat een stelletje idioten was het toch, sorry dat hij het dacht. In de afgelopen tijd had hij veel gelezen over Nederland en de Nederlandse geschiedenis. Verbaasd was hij over hun opstand in de zeventiende eeuw tegen het toen machtige Spanje. En dan hun koloniale successen. De halve wereld hadden ze veroverd. En passant hadden ze ook nog de slavenhandel uitgevonden. Dat was weer minder natuurlijk, maar in zekere zin dwong zelfs dat respect af. Hij kon zich niet voorstellen dat de voorvaderen van de kwezels die hij er nu tegen kwam dat gedaan hadden. Mensen die in een moeras leven, worden zelf een beetje drabbig op den duur. Dat zou het zijn. Hij was zijn reis met grote tegenzin begonnen, maar hij moest het ondergaan. Dit vlekje op de inmiddels perfecte planeet Aarde moest worden weggewerkt. Sociaal verpleegkundigen en psychiaters vergezelden hem op deze vlucht. Als de orde was hersteld, was het zaak om iedereen onder behandeling te stellen, zodat ze zo snel mogelijk van hun collectieve krankzinnigheid af kwamen. Dat was de enige manier waarop dat landje zich zou kunnen handhaven in de nieuwe wereld.
Vanaf Schiphol liet hij zich naar Amsterdam brengen. Hij wilde die stad, die vermaard was geweest in de vorige eeuw vanwege de vrijheid en ook vanwege de drugs, eens goed bekijken. Later zou hij naar Soestdijk gaan, dat was het taaie gedeelte van zijn missie. Maar daarvoor mocht hij zich best een beetje amuseren.
Hij liet zich afzetten op de dam. Daar wandelde hij wat rond. Van de glorie van destijds, zo die al echt had bestaan, was niet veel meer over. Het monument op de dam was groen uitgeslagen, dat was zo te zien al een tijd niet schoongemaakt. De mensen zagen er verschrikkelijk uit. Het was niet erg druk, er liepen maar weinig mensen in de buurt van de dam, maar wat hij zag maakte hem duidelijk dat stevige ingrepen nodig waren. Al die mensen liepen met lege blikken rond. Ze leken op vissen, die maar wat rondzwemmen in een kom. Ze praatten voortdurend en al was hij goed thuis in het Nederlands, hij kon niet begrijpen wat ze zeiden. Ze hadden het over mensen die hij niet kende, mensen die kennelijk regelmatig op televisie verschenen, sommigen hoorde hij zeggen dat het nu maar eens afgelopen moest zijn met die schemer, dat het door de linkse media kwam, die alles altijd maar tegenhielden, en dat daar eens een einde aan moest komen.
Hij wandelde verder door wat ooit winkelstraten waren. Vroeger moest het hier levendig geweest zijn, maar nu wat het stil en grimmig. De meeste ramen van de winkels waren voorzien van slordig getimmerde planken. Alsof iedereen zich uit de voeten had gemaakt voor de een of andere naderende ramp.
Na een flinke wandeling kwam hij aan op een groot plein waarop drommen mensen bijeengepakt stonden. In de verte was een podium, waar niks gebeurde. De mensen zagen er droevig en tegelijk ook opgewonden uit. Geen idee had hij wat er stond te gebeuren. Hij vroeg het aan een vrouw van rond de dertig, die gekleed was in een roze joggingpak. Ze was zwaar opgemaakt, zo zwaar, dat hij haar niet zou herkennen als ze ’s morgens haar bed uit kwam. Maar dat zou hij gelukkig nooit hoeven te beleven. “Weet je dat dan niet?” zei ze met een onaangenaam nasaal stemgeluid. “We herdenken Frans Boer, die vermoord is door die vuilakken, die ze zomaar binnenlaten en alles meteen krijgen. Denk je dat wij een huis krijgen? Nee hoor, die zwarten gaan voor. Als je maar een kleurtje hebt, dan zit je gebeiteld in dit land. Maar Minister Rita zal korte metten met ze maken. Dat geloof ik vast en zeker. Ze hebben gewoon misbruik gemaakt van de schemering. Misschien hebben zij er zelf wel voor gezorgd dat de aarde stil kwam te hangen. Tuig is het, tuig van de richel en er moet nodig iets tegen gedaan worden. Jij bent ook zo’n mooie meneer. Moet je dat pak van je zien, dat heb je ook niet van C&A. Maar ja, jij hebt ook een kleurtje. Zeker nog moslim ook, he? Zou me niks verbazen. Jij bent ook zo’n jongen die alles hier in de schoot krijgt geworpen! Frans Boer wou het land aan de mensen teruggeven. Daar zong hij vaak over. Je voelde gewoon dat hij het meende. En uitgerekend zo iemand ruimen ze op. Je had erop kunnen wachten natuurlijk. Ik zou niet verbaasd moeten zijn, en dat ben ik niet, maar ik ben er wel helemaal kapot van.” Snikkend liep ze van hem vandaan. Obama kon zich maar moeilijk een beeld vormen van wat er aan de hand was. Frans Boer vermoord? Terroristische aanslag? Hij kon zich niet voorstellen dat hij er niet van gehoord zou hebben als dat was gebeurd. Waar hadden die mensen het toch over. Die colonne sociaal werkers en psychiaters die hij uit de States had meegenomen zou heel hard nodig zijn. Hij drong zich naar voren tot hij niet ver van het podium stond en wachtte af wat er ging gebeuren.
Een groep oudere mensen benaderde hem. De oudste, een man met een lange baard en haar dat net als de baard helemaal grijs was, sprak hem aan: “Hi, you’re the president of the United States, aren’t you. I’m a great admirer of you, uh, hoe zeg je dat, you’re..” “Hou maar op,” zei Obama. “Ik spreek gewoon Nederlands, dus je hoeft niet zo te stuntelen.” “Ah, gelukkig,” sprak de man. “Ik ben Mattheus van Vliet, de huidige premier. Voor zolang als het duurt, natuurlijk, want het is de bedoeling dat er verkiezingen komen als we Rita ontmanteld hebben.” “Ach, u bent van de regering! Dat is mooi, want inderdaad, zodra ze weg is, moeten we snel de democratie weer herstellen. Dan is Nederland het allerlaatste land dat democratisch wordt. Maar goed, het gaat om het resultaat zullen we maar denken. Ik wil nog eens indringend met u van gedachten wisselen over het plan van aanpak voor de opbouw. De mensen zijn hier geestelijk totaal ontregeld. Ze beweren allemaal dat het 30 februari is, en dat de schemer maar voortduurt. Ik heb gesproken met de meest uiteenlopende soorten mensen en allemaal geloven ze dat!” “Maar dat is toch ook zo?” vroeg Mattheus verbaasd. “Het schemert al tijden en het wil maar geen 1 maart worden, net of we vast zitten in een dag die nooit voorbij wil gaan.” Barack Obama zweeg. In sommige situaties past slechts stilzwijgen. En dit was zo’n situatie.
Het gezoem, gemompel, geklets en geschreeuw verstomde. Op het podium verscheen Minister Rita, in een felrood broekpak. Ze glimlachte breed, als in een triomf na een lange strijd. Niemand sprak nog. Niemand wilde de eerste woorden missen van de gedrongen vrouw, die haar volk ging toespreken.

Het leek wel of heel Nederland op het Museumplein stond, zo vol was het er. Ongelooflijk, dat zo’n klein plein zoveel mensen kon herbergen. Minister Rita hief haar hand om de menigte tot stilte te manen. “Rita! Rita!” scandeerde de meute. Terecht. Er was maar één weg uit de verdoemenis en die liep via Rita. Maar op haar gebaar zwegen ze langzaam maar zeker. Wat waren ze toch kleurrijk, die mensen die samen het onoverwinnelijke volk van Nederland vormden. Roze, knalgeel, gifgroen, bloedrood, alles door elkaar. Laat nog eens iemand beweren dat we niet multi-cultureel zijn, dacht ze. Moet je toch zien, zoveel kleuren, zoveel uitingen van blinde aanbidding. En blind kunnen ze zijn, want ik weet de weg. Met moeite onderdrukte ze het venijnige stemmetje dat haar herinnerde aan de sponsor, die zich aanvankelijk zo loyaal had opgesteld, maar er vervolgens vandoor was gegaan met de fondsen van de beweging. Verleden, dacht ze, ik moet niet in het verleden belanden, de toekomst ligt voor me. Onomkeerbaar. Ze riep: “Een moment stilte voor onze Minister-president, die zo jammerlijk om het leven is gekomen!”
Vlakbij het podium stond Frans Boer. Hij keek verbaasd. “Ik ben helemaal niet dood,” zei hij. “Ze zegt dat ik dood ben, maar dat is niet zo, ze moet zich vergissen, ik ga haar zeggen dat ze zich vergist!” Hij maakte aanstalten om in de richting van het podium te lopen, maar Lieke Tol greep hem bij de arm om hem tegen te houden. “Dat komt wel, Frans,” zei ze. “Wij weten wel wat er is gebeurd en wat Rita van plan is. Je moet je moment even afwachten.” Hij knikte, maar aan de uitdrukking op zijn gezicht was te zien dat hij er niets van snapte. Voor hem was en bleef de wereld een grote puzzel.
Het moment van stilte was een erg kort moment. Misschien een minuut, misschien nog niet eens, dat was moeilijk te zeggen in een tijd dat de tijd stil stond. In ieder geval begon Minister Rita aan haar inleiding: “Volk van mij!” riep ze, terwijl ze haar armen spreidde zodat het leek alsof ze iedereen wilde omvatten. “Wat is het geweldig dat u allemaal gekomen bent! In al uw kleurigheid, waarmee maar weer gebleken is dat veelkleurigheid best mogelijk is met de grenzen dicht. U bent zelf veelkleurig, daar heeft u geen mensen van over de grens voor nodig!” Een zwak gejuich steeg op. Dat viel haar tegen. Het had wel wat enthousiaster gekund. Het was per slot van rekening niet zo maar iemand die hier op het podium stond. “U maakt deze wereld,” zei ze.
“Hoe waar is dat,” fluisterde Obama naar zijn secretaresse, die hem overal vergezelde. Ze knikte en richtte haar geamuseerde blik weer op het podium. “Zou zoiets bij ons ook kunnen, Barack, dat iedereen in iets gelooft en dat het dan daarom waar wordt?” “Geloof me,” verzekerde hij haar. “Dat is heel vaak gebeurd. Zo overtuigend, dat niemand het door had.”
“Maar er is ons een groot ongeluk overkomen,” ging Minister Rita verder. “Onze eerste minister, die zo trouw het volk diende, die zo leefde in al onze harten, is op lafhartige wijze vermoord. Niemand kan dat negeren, zoiets moet gewroken worden, in ieder geval moet de schuldige worden bestraft!” Ze pauzeerde even, en keek de menigte rond. De mensen zagen er verward uit, alsof ze niet meer precies wisten wat ze moesten geloven, alsof het niet meer duidelijk was dat ze zich gewoon achter haar moesten scharen. Misschien was het verlegenheid. Deze mensen waren tenslotte voor het merendeel niet van de protestgeneratie. Misschien kostte het ze moeite om zich achter hun eigen mening te stellen. Gelukkig was zij er, om ze erop te wijzen wat hun mening was. “U heeft nu natuurlijk een bijtend verdriet in uw hart. Logisch, onze premier is niet meer. Hij ligt ergens te bederven, want de moordenaars zijn zelfs te lafhartig geweest om zijn lijk uit te leveren. Zijn lichaam kunnen wij dus niet eren, maar zijn geest wel. Laat het licht zien! Zwaai met die aanstekers en zing zijn prachtige lied “Ik hou van jou.”!” De menigte zweeg aanvankelijk. Toen welde een zacht gezang op, nauwelijks verstaanbaar.
Greet Beuk drong op om bij het podium in de buurt te komen. “Ga weg!” snauwde ze tegen de mensen die ze met haar ellebogen aan de kant duwde. “Ik heb iets belangrijks te doen en daar moeten jullie mij niet bij in de weg zitten!” Onder haar arm had ze de posters met belastende foto’s van Minister Rita uit haar extreem-linkse actieverleden. De mensen grepen naar hun oren, en zetten een paar stappen achteruit.
Greet Beuk ontrolde één van de posters. “Kijk! Dit is Rita in haar jeugd! Ze hangt hier uit een kraakpand, terwijl de ME oprukt. Kijk naar wat ze in haar hand heeft. Als dat geen molotovcocktail is, dan ben ik geen Greet Beuk!” Sommige mensen, de handen aan de oren, wierpen een blik op de foto, maar de kern drong niet direct door. Greet was echter niet voor één gat te vangen. “En kijk hier eens!” zei ze. “Minister Rita, geheel ontkleed, voor een koe. Dat was destijds een verkiezingsposter. Ziet u welke partij er boven staat? PSP, dat waren een soort communisten, die wilden helemaal geen harde hand, die wilden helemaal geen oorlog, en Minister Rita hoorde daarbij.” Nu kreeg de foto wat meer belangstelling. Wat gemor kwam omhoog. Het gemurmel steeg. Minister Rita, zich nog onbewust van wat zich op de vloer aan het voltrekken was, ging door: “Maar laat ik ook het goede nieuws vertellen! We moeten immers vooruit kijken, en niet naar het verleden. Ik ben voortaan uw Minister-president en dat blijft ook zo. Ik zal u niet meer lastig vallen met vervelende verkiezingen waar niemand wat aan heeft. Nee, ik ben recht door zee, en dat blijf ik tot ik er bij neerval!” Anders dan ze had verwacht, barstte geen gejuich uit. Wat was er toch met die mensen. Wees ze ze het rechte pad, en dan aarzelden ze, als een stel schapen dat wordt begeleid door een demente schaapshond.

Isadora was geheel tot leven gekomen, na al die goede maaltijden en de borrels. De boerin was steeds vaker gaan stelen bij de buren en nu werkten de gevangenen helemaal niet meer. De boerin, die ook wel van een slokje hield, opperde: “Wat kan mij het bommen! Ik verdien niks met dat werk van jullie en zo is het wel zo gezellig. Proost!” En weer zette ze de fles aan de mond. Aan haar middel bungelde de sleutelbos aan haar riem. Het moest vast niet heel moeilijk zijn om die te pakken te krijgen. De boerin moest alleen nog wat meer drinken. Ze was niet heel ver meer verwijderd van een coma.
De andere gevangenen keken haar soms sluiks aan. Ze verwachtten wat van haar. Waarom zij, dacht ze even, kunnen ze dan zelf niets doen. Maar kennelijk was het nou eenmaal zo. Het had geen zin om er lang bij stil te staan. Eén ding stond voorop: ze moesten hier weg. Wat er daarna kwam, zagen ze dan wel weer. Ik ga mijn Margritte weer zien, dacht ze. En door alleen die gedachte vatte ze genoeg moed om de boerin een mokerslag op het hoofd toe te dienen, waardoor de coma zich iets eerder aandiende dan anders het geval zou zijn geweest. Ze griste de sleutelbos van de riem, opende de zware stalen deur, en riep tegen haar medegevangenen, die het tafereel met open mond zaten te bekijken: “Kom op! It’s now or never!” Iedereen kwam overeind, behalve uiteraard de boerin die nog altijd in katzwijm lag, wat zou ze de pest in hebben als ze bij kwam want zo miste ze wel precies wat haar in tijden had kunnen overkomen, en spoedde zich naar de deur. Eenmaal buiten ademde Isadora de lucht diep in. “Wat een heerlijkheid!” riep ze uit. “Vrije lucht! En wat zou ik nu graag een shaggie roken! Maar kom, we moeten voort maken. Ik wil naar huis, naar mijn Margritte. Dat zal voor jullie ook wel zo zijn.” Iedereen begon te lopen, naar het leek een willekeurige richting uit. Maar zoals een kat altijd weer de weg naar huis vindt, zo wisten deze gevangenen wel degelijk waar ze naar toe moesten. Isadora zette er stevig de pas in. De biologische boerderij was dan wel niet zo heel ver weg van haar café, maar lopend zou het toch nog wel even duren voor ze thuis was.

Meer en meer mensen kwamen naar de foto kijken. Tis toch niet waar, verzuchtten sommige mensen. Ik heb haar vertrouwd als mijn eigen kind, en moet je kijken wie ze werkelijk is. Margritte, die een kar bij zich had met een hele stapel posters, deelde ze uit aan iedereen die er maar één wilde hebben. Beatrix, die haar vorstelijke pruik niet droeg, stond geamuseerd om zich heen te kijken. “Wat enig, zo’n bijeenkomst,” sprak ze genietend tegen Dolly Wekken, die nog steeds verongelijkt was door de ruzie met Greet Beuk. “Ik begrijp mijn moeder nu ook beter. Zij piepte er na 1956 nog vaak stiekem tussenuit, naar de Baarnse bijeenkomsten. Ze dacht dat vader het niet merkte, maar er was altijd wel iemand die het aan hem doorbriefde. Ik begreep nooit wat ze er zocht, bij al die kwezels. Maar nu begin ik het te snappen: die saamhorigheid, dat je samen voor één doel staat. Dat je iets doet wat je dagelijkse beslommeringen overstijgt” “Het is anders een heel ander doel waar die mensen hier voor staan,” merkte Dolly Kwekken op. “Ze willen Minister Rita in het zadel helpen. Of houden, want ze zit er al, en dat zonder dat ik er mijn zegje over heb mogen doen. Ik zal daar zeker tegen protesteren als deze bijeenkomst achter de rug is!” Beatrix keek haar vorsend aan. “Maar ik bedoel dat het nu allemaal weer goed komt,” zei ze. “Dat kan niet anders. Iedereen is verzameld, de mensen zien de foto’s van Minister Rita in spannender tijden, en ze komt al niet meer goed uit haar woorden. Het is een kwestie van minuten. Van een kwartier misschien, langer niet. En dan is dit volk weer verenigd, in positieve zin bedoel ik dat. Niet in de enge zin die ze er in de jaren nul van hebben gemaakt en waardoor ik mijn eigen land vaarwel moest zeggen. Ik hoop dat ik straks ook nog kan spreken. Dat lijkt me een goed idee, als ik het volk nog een hart onder de riem steek. Per slot van rekening ben ik een Oranje en ook ik voel de gloed van mijn voorvaderen door mijn aderen stromen, om over de gloed van mijn voormoederen maar te zwijgen. Met een vrouw als mijn grootmoeder als staatshoofd was dit allemaal nooit gebeurd. Och, kon ik haar maar evenaren, maar het is teveel gevraagd. Haar talenten waren zo uitzonderlijk.”
Minister Rita pauzeerde. De aanbidding die ze op de gezichten in de menigte hoopte te zien, ontbrak. De mensen waren met wat anders bezig. Ze wisselden posters uit, keken erop en wezen dan in haar richting. Wat stond er toch op die posters? Was er een fout geslopen in de campagneposters van Trots op Rita? Was het een beeltenis van Frans Boer die werd uitgewisseld? Ze voelde de neiging om het podium af te dalen, zo’n poster uit de handen van iemand te rukken en te bekijken wat maakte dat de menigte niet met haar bezig was. Terwijl zij er toch stond, als geweldige vrouw, als leider der leiders, als degene die de schemer zou opheffen door de gebedsdienst op het Binnenhof. Waarom juichten ze niet? Waarom keken ze niet naar haar? Wat ging er verkeerd?
Plotseling viel haar blik op Barack Obama, die aandachtig in haar richting stond te kijken. Dat kon niet veel goeds betekenen, want hij had zijn bezoek niet gemeld. Hoe was de wereld veranderd: de president van de USA stond te midden van duizenden, tienduizenden, misschien wel honderdduizenden mensen. Zonder enige bewaking, en niemand die erover peinsde hem te vermoorden. Dat hij haar geen respect had getoond tijdens zijn bezoek, zat haar nog altijd dwars. Ze wilde hem ervoor straffen, maar haar middelen schoten tekort. Nederland was een schemerig land waar de tijd stil stond, waar de aarde bleef hangen en weigerde te draaien om haar as, laat staan om de zon. Voor het eerst sinds jaren was ze zich bewust van haar nietigheid, en ook van die van haar land. Ze wilde wat zeggen in de microfoon, de mensen opporren naar haar te kijken, haar toe te juichen, haar op handen te dragen. Dat laatste figuurlijk uiteraard, niet letterlijk, stel je voor, dat zou wat worden. Maar haar stem staakte in haar keel terwijl ze de menigte rondkeek en daar ook Frans Boer zelf ontwaarde! Hoe was hij uit de kelder gekomen, kon Frits Schaak dan werkelijk niets goed doen? Zijn fantasieloosheid en zijn blinde volgzaamheid was jarenlang een pluspunt geweest, waarmee ze zich van zijn loyaliteit had kunnen verzekeren. Maar nu bleek wat er gebeurde als je iets over liet aan iemand die te stom was om voor de duvel te dansen. Frans Boer vrij, nota bene aanwezig op zijn eigen herdenkingsbijeenkomst. Het was een kwestie van minuten voor de mensen hem zouden ontdekken. De grond zakte onder haar voeten weg. Dit was niet de bedoeling, dit was helemaal niet de bedoeling!
Beatrix trok langzaam op naar het podium. Dat viel niet mee, want het gedrang was steeds sterker naarmate ze dichterbij kwam. Ondanks alle chaos genoot ze van deze middag. Nooit had ze zo vrij op straat gewandeld, nooit had ze zich kunnen begeven in zo’n menigte. Ja, op koninginnedag was ze eens naar Amsterdam geweest. Daar had ze door de drukte gelopen en verdomd als het niet waar was, ze had haar gezicht nog niet laten zien, of iemand drukte alweer zo’n bos bloemen in haar handen. Daar liep ze dan. Iedereen herkende haar natuurlijk onmiddellijk, zodat er niets kwam van haar idee om eens onbezorgd over de vrijmarkt te dwalen. Zij had ook wel eens iets onbruikbaars op de kop willen tikken, zoals een oude theepot of een klok die het allang niet meer deed. Maar nee hoor, dat werd haar niet gegund. En nu herkende niemand haar. Niemand wist dat hier een gewezen vorstin liep, die uit gêne voor haar volk de grote oceaan had moeten oversteken. Ze was blij dat ze iets kon doen om de situatie te herstellen en ze was vastbesloten mee te werken aan de wederopbouw. Niet vanaf een afstand, dat ze met rubberlaarzen en die eeuwige bos bloemen in haar handen eens bij een wijk kwam kijken die werd gebouwd, maar met maar eigen poten in de klei, werkend aan het positieve.
Plotseling stond ze naast Barack Obama. Hij zag haar direct: “Oh, Beatrix!” riep hij uit. “Ik ben zo blij dat ik je zie. Wat ben ik ongerust geweest. Het was natuurlijk een dwaze onderneming, die parachutesprong. Eigenlijk had ik er spijt van dat ik je had laten gaan.” Hij gaf haar twee welgemeende zoenen op iedere wang. “Laten gaan, Barack, jij had niets te laten gaan!” sprak ze lachend. “Wat ik in mijn kop heb, heb ik niet ergens anders. Maar wat doe jij hier? Jou had ik niet direct verwacht.” Barack veegde met zijn presidentieel witte zakdoek het zweet van het voorhoofd. “Pffft, wat is het warm. Ik dacht dat het altijd koud was in een land op deze breedtegraad. En het is al 10 september, wat een nazomer. Kijk toch eens hoe al die mensen gekleed zijn, dat ze niet stikken! Maar om op je vraag terug te komen: ik kom kijken welke maatregelen ik moet nemen om de boel hier recht te trekken. Moeten het harde zijn, of juist wat zachtere, ik ben er nog niet uit. Om te beginnen moeten ze allemaal in therapie. En dan zien we wel weer verder. Ik denk dat het jaren duurt voor ze helemaal hersteld zijn.” Beatrix knikte. “Tja, daar ben ik ook bang voor. Ik ben prima mensen tegengekomen in het verzet, echt verstandige vrouwen, geen dweepzieke wrakken, al is er eentje bij waar ik persoonlijk nogal nerveus van word omdat ze steeds de geluidsbarrière doorbreekt, maar goed, daar heb ik het nu niet over. In ieder geval: ook zij zitten in de schemering. Het lijkt wel een infectieziekte!”

Toen Isadora na een lange wandeling eindelijk bij het café aan kwam, trof het haar onaangenaam dat er niemand was. Was er zoveel veranderd? Gingen ze dan helemaal niet meer naar de kroeg? Ze inspecteerde de ruimte: de afwas was niet gedaan en zelfs stond er, open en bloot, een asbak op de bar. Misschien had de rookpolitie iedereen meegenomen. De repressie werd steeds erger, misschien controleerden ze vaker. Terwijl ze zo zat te denken, kwam de oude bovenbuurvrouw binnen. “Hallo,” zei ze. “Ik zag je thuiskomen. Ze zijn er niet, ze zijn allemaal naar het museumplein voor de herdenking van Frans Boer.” Isadora riep uit: “Zijn ze nou helemaal gek geworden? Wat valt er nou te herdenken aan die valse liedjeszanger! Heulen met de vijand, dat is het! “Hij is omgekomen door een terroristische aanslag, en nu wil Minister Rita daar bij stilstaan,” zei de buurvrouw. “Het is allemaal op televisie en de radio. Minister Rita zou de herdenkingsdienst inleiden, maar ze staat heel verdwaasd te kijken ineens. Net of ze niet meer weet wie ze is. Ik snap er helemaal niets meer van.” In twee stappen was Isadora bij de televisie. Daar stond Minister Rita met afgezakte schouders op het podium op het museumplein. Het gonsde, het zuchtte, maar duidelijk was dat de menigte zich anders gedroeg dan gebruikelijk bij herdenkingsdiensten of een stille tocht. De aanstekers zweefden niet boven de hoofden, de gezichten waren niet betraand. Zelfs de commentator was stil gevallen. Plotseling zwenkte de camera naar het publiek. Margritte en Greet kwamen in beeld. Ze waren druk bezig met foto’s uitdelen. En stond daar niet Beatrix? Wat glunderde ze. Alsof ze de dag van haar leven beleefde. Isadora rekende. Nee, ze kon zich niet bij de actiegroep voegen. Ze zou nooit op tijd op het museumplein zijn.

De menigte op het museumplein drong naar voren. Minister Rita deinsde achteruit, haar ogen als schoteltjes zo groot. Nu scandeerde de massa wel, maar heel anders dan ze zich had voorgesteld, toen ze in gedachten de manifestatie voorbereidde. “Verrader!” riepen ze. “We willen onze vrijheid terug! Communist! Mooiprater! Zakkenvuller!” Steeds verder ging ze terug naar achteren. Nog even en ze zouden het podium op springen en haar wat aandoen. Dit had ze niet verdiend. Zo rechtdoorzee was ze geweest, al die tijd. Dit volk had ze bij de hand willen nemen, en mee willen nemen naar betere tijden, waarbij ze allemaal onder elkaar waren en wisten wat ze aan elkaar hadden. Gouden tijden waren bijna aangebroken. Alle weerstand had ze geslecht. Een schim verscheen van rechts op het podium. Afwerend hield ze haar hand voor haar gezicht. Het was Frans Boer, hoe durfde hij! Hij liep in haar richting uit en even dacht ze dat hij op een verschrikkelijke manier wraak zou nemen. Maar nee, hij griste alleen de microfoon uit haar handen. “Mensen!” riep hij. “Ik leef! Rita zei van niet, maar ik leef echt! En ik ga weer optreden, want zo heeft u het meest aan mij! Laat de politiek maar aan de politici” Een aarzelend gejuich steeg op. De mensen keken naar elkaar en naar zichzelf. Het leek alsof ze zich ineens belachelijk voelden in die felgekleurde kleren en of ze zich afvroegen wat ze in godsnaam deden, zo vroeg in de avond op het museumplein. Ietwat bedeesd deden ze wat stappen achteruit en langzaam begon het plein leeg te lopen.
Toen gebeurde er iets wat niemand in Nederland ooit nog zou vergeten: ineens scheen de zon. Het was warm, heel warm. Mensen trokken hun jassen uit en verbazing was op hun gezicht te lezen. Even viel alles stil, toen barstte eindelijk een oorverdovend gejuich uit. De schemer was voorbij. Het was 10 september.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pagina 105 van 105

 

105