LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

Ten Eleven

Henk en Ingrid zaten voor hun bungalowtent in het cursuskamp Inburgering voor Oudkomers. Ze genoten van een kopje koffie met een wolkje melk. Het was nog vroeg. Vanuit het Oosten hadden ze de zon kunnen zien opkomen, ware het niet dat die al tijden moeilijk te zien was door de smog. Om het kamp lagen enkele snelwegen en aan de randen van Venlo was de bedrijvigheid erg toegenomen. Talloze fabrieken en fabriekjes waren er bijgekomen. Dat ging tegenwoordig veel gemakkelijker. De vennootschapsbelasting was afgeschaft en aan die rare, verlammende wetten op het gebied van milieu, ooit bedacht door de Linkse Kerk, hoefden de ondernemers zich ook niet meer te houden.
De inburgeringcursus was verplicht voor mensen die erop waren betrapt dat ze on-Hollandse gedachten hadden. Sinds het kabinet Wilders regeerde, werd er korte metten gemaakt met volksvreemd gedrag. Het was dan ook geheel te wijten aan Henk en Ingrid zelf dat ze hier zaten. Henk was betrapt op het in het bezit hebben van een Koran. Die had hij gekocht bij een illegale kraam op de markt van één van de Vogelaarwijken. Gelukkig was de anti-IslamForce er op tijd achter gekomen. Regelmatig patrouilleerden zij door de straten en ook de huizen van de mensen waren hun werkgebied. Boekenkasten dienden zuiver te zijn. Eigenlijk was een boekenkast sowieso verdacht. In boeken stonden verhalen die helemaal bij elkaar gelogen waren, en daar konden mensen maar de weg van kwijt raken. Het was dan ook een belangrijk speerpunt van het regeringsbeleid om alle boekenkasten uit de huizen van de mensen te krijgen. In één keer ging dat niet. De mensen hadden tenslotte betaald voor die boeken en beschouwden ze als bezit. Dus in fase1 werden alleen de echt verboden boeken verwijderd. De koran was daarvan het belangrijkste.
Henk had het boek uit pure nieuwsgierigheid gekocht. Normaal gesproken las hij alleen de telegraaf en een enkele keer voetbal international, maar nu er al jaren zoveel ophef was gemaakt over dat boek, wilde hij het weleens lezen. Hij was er diezelfde dag nog in begonnen, en hij moest toegeven dat hij er geen bal van snapte. Wat een taal! Hoe moest een mens daar in godsnaam wijs uit worden? Die moslims waren stapelgek, dat bewees dat boek maar weer eens.
Hij was nog niet op bladzijde twee, toen de anti-IslamForce binnenstormde. Op heterdaad betrapt, er was niets tegen in te brengen. Tot overmaat van ramp had de anti-IslamForce ook nog een hoofddoekje op de kapstok aangetroffen. Ingrid droeg dat soms als het hard waaide. Alleen omdat zo haar haar niet door de war zou raken. Maar het was genoeg. Met dit soort zaken was de overheid snel klaar. Henk en Ingrid werden meteen naar het inburgeringskamp bij Venlo gebracht. Ze moesten alles zelf betalen: de bungalowtent, het eten en drinken, de trainingen. Omdat ze hun werk moesten verzuimen, verdienden ze niks en werd dat betalen erg moeilijk. Daaraan had de overheid wel gedacht: tegen tien procent rente konden ze een lening afsluiten.
Henk nipte van zijn koffie. “Er gaat niks boven een Hollands kop koffie,” sprak hij vergenoegd. “Het is eigenlijk helemaal zo gek nog niet op zo’n camping.” Ingrid keek zwijgend voor zich uit. Haar ogen waren roodbehuild en ze had die nacht geen oog dicht gedaan. “Vind je niet, Ingrid?” drong Henk aan. “Heerlijk toch, zo even helemaal uit de stress.” “Hou toch op met dat gezwatel, Henk!” bitste Ingrid. “Ik zou net promotie maken bij de kapper. Eerste kapster zou ik worden. Ik heb me helemaal te pletter gewerkt. En waarvoor? Voor helemaal niks, want als we hier over een jaar uitkomen, kan ik weer helemaal opnieuw beginnen. Ik baal ervan. En de hele dag zit je vol. Straks begint de Ritameditatie al, en zo gaat het maar door. Verdomme, Henk, waarom moest je zonodig dat boek kopen? Jij hebt toch nog nooit een boek gekocht? Gaat meneer meteen het meest verboden boek kopen!”
Henk sloeg de telegraaf open en las hoe Annie van Fred af was gegaan, omdat Fred aan de lopende band vreemd ging wat geen wonder was want Fred was een zeer mooie man en hij had het maar voor het uitkiezen.

De Ritameditatie was een vast onderdeel van het inburgeringprogramma. Rosa van Ardenne haatte dat nog het meest, ook al waren de overige onderdelen ook heel gruwelijk. Ze slofte naar de zaal, waar de meditatie werd gehouden. Rita Verdonk, die zich nog altijd Minister Rita liet noemen, leidde de meditaties zelf. Sinds ze uit de kamer was verdwenen, had ze niets meer omhanden, dus toen ze door Geert werd gevraagd om deze meditaties te leiden, greep ze die kans met beide handen aan.  Het was een geweldige gelegenheid om haar volk toch op het goede pad te houden. En wie weet, zat een ministerspost er toch nog een keer in als ze Geert ter wille was.
Rosa nam zo ver mogelijk achter in de zaal plaats. Binnen vijf minuten stroomde de zaal vol met campingbewoners.  Te laat komen werd gestraft met een extra meditatie na afloop van alle programma’s en dat wilde niemand graag ondergaan. Om negen uur precies verscheen Minister Rita in haar gebruikelijke rode kostuum. Kordaat liep ze naar de microfoon en gilde: “Goedemorgen, afvalligen, we gaan ons weer concentreren op het ware Nederlanderschap. Allemaal in de lotushouding en zeg me na: ‘hagelslag’.”  Iedereen boog zich in de goede houding en mompelde ‘hagelslag’.  “Luider!” riep Minister Rita. “Jullie moeten wel mee werken, anders moeten jullie terug naar je eigen land.” Ze dacht even na. “Bij wijze van spreken dan. Voor de eenheid van volk en vaderland is het van het grootste belang dat alle neuzen dezelfde kant op staan. Dus ik zeg: Hagelslag!” Iets luider klonk nu de echo. Minister Rita schudde het hoofd. “Jullie integreren niet, omdat jullie niet willen. Je blijft maar in je eigen achterlijke cultuurtje, jullie blijven maar de politiek correcte Ideeën van de Linkse kerk in je achterhoofd houden. En zolang die daar niet verdwenen is, zijn jullie niet geschikt voor onze nieuwe samenleving. De samenleving van orde en netheid. De samenleving van vrijheid voor al wie gelooft in de Grote Geert.” Op dat moment lichtte het hoofd van de minister-president meer dan tien maal levensgroot op het scherm. Soms, als hij tijd had, sprak hij de aanwezigen zelf toe tijdens de Ritameditatie. Met een satellietverbinding maakte de camping dan verbinding met het raadshuis in Venlo, waar sinds enige tijd de regering gehuisvest was.  
“Wat hoor ik?” sprak Geert Wilders. “Kunnen jullie het woord Hagelslag niet uit je mond krijgen? Ja, jullie denken nu, dat is niet zo erg. Hagelslag, wie maakt zich daar druk om. Maar let op, afvalligen! Daar begint het mee. Voordat je het weet, kan je wel baklava zeggen, en voordat je het weet, loop je met zo’n kopvod op. Rita, laat ze het dus uitschreeuwen, uitgillen!”  Er dwaalde een ongehoorde zucht door de zaal.  Op deze manier zou de meditatie uren gaan duren.
Rosa klemde haar kaken op elkaar. Eigenlijk hield ze wel van hagelslag, vooral op een volkoren beschuitje met roomboter. Heerlijk gewoon. Maar op deze manier ging het haar tegenstaan. Als ze ooit van deze camping kwam, zou ze meteen gaan emigreren. Hagelslag, ze kon het niet meer zien. Ze staarde naar het geblondeerde hoofd van Geert Wilders. Door alle chemische rotzooi die hij in zijn haar smeerde, werd hij een beetje kaal op zijn kruin. Nog een paar jaar, en er hingen alleen nog wat losse haren langs zijn kop. Welke kleur zou hij van zichzelf hebben? Hij had vast zwart haar, dat moest wel. Misschien stamde hij niet af van de Batavieren, ook al beweerde hij zelf van wel.
Rosa zat al lang op de camping. De anti-IslamForce had haar al tijdenlang in de gaten gehouden, maar ze was overtuigd atheïst, dus het was moeilijk haar ergens van te beschuldigen. Toen de koran werd verboden, kreeg de antislamForce meer bevoegdheden. Dat wil zeggen dat ze zonder enig vermoeden van een misdrijf elk huis binnen konden dringen wat ze wilden. Al snel na het van kracht worden van de wet hadden ze dat gedaan. In haar huis stonden zes boekenkasten en al was er geen Koran, het was duidelijk dat zij er een elitaire levenswijze op na hield. Waren het nou boeken van Baantjer geweest die ze in haar kast had staan, dan was ze er nog mee weggekomen. Maar het was veel erger: er stonden werken in van alle Nederlandse schrijvers, en ook nog een heel stel buitenlandse. Zelfs Turkse. Ze werd diezelfde dag nog naar de camping bij Venlo gebracht, waar ze een eenpersoons koepeltentje kreeg toegewezen. Daar huisde ze nu al zes maanden. De minimumduur van de cursus was een jaar, maar haar begeleider had haar al te verstaan gegeven dat hij ervan uitging dat ze er zeker zes jaar zou moeten verblijven. Het was treurig met haar gesteld, had hij gezegd. Ze was geheel gehersenspoeld door de elitaire Linkse Kerk, had hij gezegd met een ernstig gezicht. Ze haatte de begeleider, Rob van de Meer. Hij had een kaalgeschoren hoofd en droeg altijd een keurig pak. In zijn werkkamer hing een groot portret van Pim Fortuyn en op zijn bureau stond een digitale fotolijst met de diaserie Het leven van Geert. Elke dag had ze een gesprek met hem. Vanochtend was ze om zes uur al bij hem geweest. “Zeg eens, Rosa,” had hij gezegd. “Waarover heb je gedroomd vannacht.” “Ik heb niet gedroomd.” sprak Rosa kortaf. Al zou hij haar ter plekke wurgen, wat zich afspeelde in haar onderbewuste zou ze voor zichzelf houden. Dat was haar laatste toevluchtsoord. “Het is niet goed, om die dingen voor jezelf te houden,” zei Rob van de Meer. “Zo wordt het heel moeilijk om je te helpen, Rosa. Dat wil trouwens maar niet tot je doordringen, dat we je willen helpen. Je gedraagt je nog altijd alsof we je iets willen aandoen.” “Jullie doen me ook iets aan,” siste Rosa. “Ik zit hier een half jaar opgesloten, zonder enige vorm van proces hebben jullie dat gedaan, en ik heb geen zicht op wanneer ik er weer uit kan.” “Waarom zouden we de moeite nemen om een proces te beginnen, terwijl het zo duidelijk is als wat dat het helemaal mis is met jou? Dat zou verspilling zijn. Daar gaan we ons goede geld niet meer aan uitgeven. Al die onzin van de oude tijd, onschuldig tot je schuld bewezen is, recht op verdediging, het zijn allemaal methoden van de Linkse Kerk om overal maar onderuit te kunnen komen. Moet je eens kijken wat we bij je hebben aangetroffen.” Hij smeet een boek van Maarten ’t Hart op tafel. “Dit is nog een onschuldige. Maar de Nederlandse waarden worden hierin volkomen belachelijk gemaakt. Wat die man schrijft over de oer-Hollandse gereformeerde kerk, daarvoor zou hij eigenlijk de doodstraf moeten krijgen. Nederlanderschap vereist het respecteren van de aloude waarden!” “Nou, noem dat maar aloude waarden. Die reformatie was een protestbeweging tegen de bestaande orde. Is Geert Wilders trouwens niet nog altijd katholiek?” Rob van de Meer zuchtte: “Kijk nou wat je doet! Je blijft maar argumenten zoeken om de orde onderuit te halen. Altijd een weerwoord, die linkse elite van de Linkse Kerk. Als het aan mij lag, zouden we daar nog veel harder tegenop treden.” “Dan ben ik blij dat het niet aan jou ligt, want dit is al erg genoeg.” Rosa keek op haar horloge. “Ik geloof dat het tijd is voor de Ritameditatie, die zou ik natuurlijk niet willen missen.” Ze stond op. Rob van de Meer zuchtte en schudde zijn hoofd.

Geert Wilders zat in zijn werkkamer in het vroegere gemeentehuis van Venlo. Over een kwartier zou het kabinetsberaad beginnen. Hij zag daar altijd een beetje tegenop omdat het hem verveelde. Het kabinet bestond behalve uit hemzelf uit Mark  Rutte en Maxime Verhagen. Ze hadden tot taak alle lopende zaken te bespreken, maar die waren week na week hetzelfde. Sinds de oppositie was afgeschaft, was de politiek wat saai geworden. Hij durfde het zichzelf bijna niet toe te geven, maar soms verlangde hij naar oude tijden, toen hij nog weleens op een weerwoord kon rekenen van dat Groen Linkse vrouwtje, Femke Halsema. Waar zou die trouwens gebleven zijn? Hij hoorde nooit meer iets van haar. Geruchten gingen dat de hele linkse kliek over de grens was gevlucht, maar dat kon hij zich niet voorstellen. Ze dachten natuurlijk hetzelfde als hij, al durfden ze daar destijds niet voor uit te komen. Het was een kwestie van tijd voordat zij zich achter hem zouden scharen, net zoals de rest van het Nederlandse volk. Hij wierp een blik op Het leven van Geert die ook op zijn bureau dag en nacht draaide en haalde een hand door zijn haar. Twintig jaar geleden was dat aanmerkelijk voller geweest. Hij rechtte zijn rug en begaf zich naar de vergaderzaal.
Mark zat er al. Toen hij Geert Wilders in het oog kreeg, verscheen er een brede glimlach over zijn gezicht. “Ha, die Geert!” zei hij. “Het wordt weer een prachtige dag, heerlijk om zoveel besluiten te kunnen nemen.” Geert Wilders glimlachte hem toe. “Je ziet er weer fris uit, Mark,” zei hij. Even later kwam Maxime Verhagen hijgend binnen. “Sorry, kerels,” zei hij. “Ik ben even naar de mis geweest. Die is hier in Venlo zo prachtig! Geweldig idee van je, Geert, om de regeringszetel hiernaartoe te verhuizen.” “Venlo voor alles,” zei Geert, “Nou jongens, laten we beginnen. De muur, hoe vordert die?” Maxime tuurde op een papiertje met notities erop, dat hij had meegenomen. “Goed. Aan de Belgische kant is de muur bijna klaar. Daar komt niemand meer door zonder dat we het weten.” Mark Rutte zei: “Ze moeten er wel de vaart een beetje inhouden. Boze tongen beweren dat die muur overbodig is omdat er geen mens op de wereld Nederland nog in wil. Ze willen er alleen maar uit.”  “Dat is allemaal propaganda van de Linkse Kerk,” beweerde Geert Wilders. “Die hebben we nog steeds niet afdoende de mond gesnoerd, maar dat komt nog wel. Er staan hele horden voor onze grenzen. Allemaal moslims die hier van de staatsruif komen mee-eten.” “Is dat niet een beetje moeilijk geworden, Geert, nu de uitkeringen allemaal zijn afgeschaft?” “Welnee, leer mij de Moslims kennen, die weten overal van te profiteren. Dat halen ze uit de Koran, daar staat het allemaal in.” Maxime Verhagen knikte: “Het is een schadelijk boek. Een gevaarlijk boek. Het is maar goed dat het verboden is. Nou wil ik even tussendoor een nieuw punt inbrengen. Ik zat laatst eens in de Bijbel te kijken en daar staan toch ook wel dingen in die verkeerd opgevat kunnen worden. Dat je de andere wang moet toekeren, bijvoorbeeld. En dan dat softe gedoe met de Barmhartige Samaritaan. Zou het niet goed zijn om de Bijbel alleen toe te staan voor priesters, die de juiste uitleg kunnen geven?” Mark Rutte schudde heftig het hoofd. “Van de Schrift moet je afblijven, Maxime. Met mijn eetclub lees ik elke dag uit de Bijbel, en dat is een oer-Hollandse activiteit!” “Okay, okay,” bond Maxime Verhagen in. “Het was maar een ideetje.” Hij ging verder. “De muur vordert dus, en die is vast voor kerst klaar.” “Mooi!” sprak Geert Wilders. “Al die Polen enzo die hem bouwen moeten met Kerstmis het land uit zijn. Ik wil een Hollandse Kerst. Heb je al sneeuw besteld, Mark?”  “Ja,” zei Rutte. “Besteld wel, maar de leveranciers kunnen geen garantie bieden dat die er ook echt komt. Ze zeggen dat de aarde is opgewarmd en dat er steeds minder sneeuw zal vallen.” Geert Wilders wuifde de bezwaren weg. “Onzin! De aarde warmt niet op. Zeker niet als die verhitte moslims uit het Zuiden hier de boel niet meer vervuilen. Sneeuw met kerst, daar sta ik op, dat zal ons volk goed doen. Boerenkool en chocolademelk, en lopend naar huis na de kerstmis.” “Zeker, je hebt gelijk. Ik zal er alles aan doen om het voor elkaar te krijgen.” Geert Wilders schudde zijn wijsvinger. “Je zult er niet alles aan doen, Mark, je zult het gewoon voor elkaar krijgen, en dat is alles wat ik erover wil horen. Zo, nu het volgende punt: het organenoverschot, hebben we daar al een oplossing voor?”  Sinds de maximumsnelheid door een minimumsnelheid was vervangen, was het organentekort omgeslagen in een overschot. Er stierven veel mensen op de snelwegen en binnen de bebouwde kom en veel van hen waren hersendood na het ongeluk en ook nog eens van een gunstige leeftijd. Iedereen die er voor in aanmerking kwam, kon dezelfde dag nog een nieuw orgaan ontvangen. Het probleem was alleen dat de druk op de artsen die de transplantaties moesten uitvoeren erg groot was, en dat er niet genoeg patiënten meer waren. In andere landen heerste nog een tekort, en die wilden de organen wel importeren, alleen waren de partijen het nog niet eens over de voorwaarden. Op dit moment werden overtollige organen doorgedraaid. “Frankrijk wil niet meer betalen dan tweeduizend euro,” zei Mark. “We missen een prins Bernhard om onze belangen te behartigen in het buitenland. Het is toch van de gekke, dat ze ons zo willen afzetten! Voor een dubbeltje op de eerste rang willen ze. Het is maar goed dat we uit Europa gestapt zijn. ” Maxime Verhagen en Geert Wilders knikten. Het was maar al te waar. Het buitenland bleef maar meeliften op Nederlandse inspanningen, Europese Unie of niet. Ook al was Nederland uit de unie en uit de Euro gestapt, Frankrijk, België en Duitsland bleven maar aandringen op samenwerking. Om gek van te worden. Vooral omdat samenwerking Nederland niets opleverde, maar alleen geld kostte. “Koningin Beatrix heeft wat dat betreft niets van haar vader,” knikte Geert Wilders. “Wat heet, die moet snel eens een toontje lager gaan zingen. Het liefst zou ik haar ook naar het inburgeringskamp zien vertrekken. Misschien is dat een goed idee, misschien moeten we haar arresteren.” “Don’t push your luck, Geert. Ze is nog te populair bij het volk. Dat zou misschien in verzet komen, en dat kunnen we niet hebben op dit moment.” “Dat is waar, “ beaamde Geert Wilders. “We laten dat maar even zo. Als ze wijs is, stapt ze zelf op. Dat zou alles veel gemakkelijker maken. Nou Mark, blijf dooronderhandelen. We kunnen wel wat extra fondsen gebruiken want de belastinginkomsten lopen sterk terug.” “Tja,” begon Maxime Verhagen terwijl hij zijn handen devoot vouwde. “Dat is ook wel een beetje het gevolg van het egaliseren van de belastingen. Tien procent over de hele linie is niet zoveel natuurlijk.” “Dat moet nog beklijven,” bracht Mark Rutte daar tegenin. “De economie zal aantrekken omdat de druk is verlaagd, maar dat heeft tijd nodig. Het komt wel goed met die inkomsten, vooral nu we steeds minder uitgeven.”  “Die camping kost ons anders ook best veel,” weersprak Maxime Verhagen hem. “Dat is ook tijdelijk. Die mensen moeten alles terugbetalen als ze weer vrij zijn. De kost gaat nu eenmaal voor de baat uit. Over een jaar of tien zijn wij het welvarendste en het meest ondernemende  land van de wereld, mark my words.”
Geert Wilders wreef over zijn voorhoofd. Het beraad begon hem te vervelen. Hij ging liever terug naar zijn werkkamer. Bovendien moest hij zijn haar nog doen, want vanochtend had hij de eerste zwarte uitgroei bij de wortels gezien.  Hij nam de voorzittershamer in zijn hand en sloeg hard op tafel.

“Nou, dat was toch een mooie bijeenkomst,” zei Henk, toen hij met Ingrid weer voor de tent zat. “Dat we Minister Rita in het echt mochten zien, dat is al geweldig. Het kost een paar duiten, maar dan heb je ook wat.” Ingrid sloeg een mug dood die zich op haar kuit had genesteld en zei: “Nou, ik voor mij sta liever in de kapsalon. Lul die je bent! Als jij niet zonodig die Koran had moeten kopen, hadden ze mijn hoofddoekje nooit ontdekt.”  “Maar zie je dan niet in dat je op de verkeerde weg was, Ingrid? Het was zogenaamd voor je haar, maar zo’n kopvod, zo dicht op je hersens, brengt allemaal moslimideeën in je hoofd. Ik ga nu toch denken dat we op het laatste moment gered zijn. Nog even en jij had drie passen achter mij gelopen.” “Wij lopen nooit, sukkel, we doen alles met de auto.” “Bij wijze van spreken, natuurlijk! Je moet niet zo obstinaat doen, Ingrid. Daar komen we geen stap verder mee. Ik wil een goede, Hollandse burger worden. Ik voel me helemaal gelouterd door de meditatie met Minister Rita.” “Hou toch op! Hagelslag! De VOC! De tienden, die helemaal aan ons land ten goede komen en niet alleen aan Alva of aan de Europese Unie. Heb jij de showpagina al uit?” Ingrid wierp hem de bijlage toe en begon verbeten de aardappels te schillen. De pan moest om half drie worden getoond: goede aardappels van eigen bodem, die straks moesten worden genuttigd met een stukje vlees en groenten van het seizoen.
Een van de vele voordelen van het verhuizen van de regeringszetel naar Venlo was dat Geert Wilders elke ochtend bij zijn moeder koffie kon gaan drinken. Zo ook deze ochtend. Hij liep ontspannen van het voormalige gemeentehuis naar het huis van zijn moeder, waar hij zelf geboren en getogen was. Hoe lang was het alweer geleden dat hij hier, als kleine Geert, in de straten speelde. En hoe kort nog maar dat hij niet zonder lijfwachten over straat kon, ja zelfs helemaal niet naar zijn moeder kon, omdat er altijd een moordenaar in de buurt kon zijn. Ja, de moslims lustten hem rauw, dat wist hij zeker. Niet dat hij ooit een doodsdreiging had ontvangen, maar hij was toch minstens van het kaliber van Pim Fortuyn en Theo van Gogh. Hij verdiende het als het ware om met de dood te worden bedreigd. Hij miste die grote mannen om hem heen wel. Omdat hij altijd in zo’n groepje liep, had hij meteen veel bekijks en er waren veel mensen die hem groetten onderweg. Maar de tijden waren veranderd.
Terwijl hij door de stille, Venlose straten liep, bedacht hij dat de macht hem iets te vroeg in de schoot was geworpen. Eigenlijk was het jammer dat hij nooit veroordeeld was, ondanks alle rechtszaken die tegen hem waren aangespannen. Wat zou het mooi geweest zijn als hij, gedetineerd in een vijfsterrenhotel, een boek had kunnen schrijven over zijn strijd voor de waarheid. Mijn Strijd, zou hij het genoemd hebben. Natuurlijk zou hij het echte schrijfwerk niet zelf ter hand hebben genomen. Daar was hij niet zo goed in. Praten was wat gemakkelijker. Bovendien zou hij beschikking hebben gehad over adjudanten in zijn gevangenis. Helaas hadden Mark Rutte en Maxime Verhagen de handdoek iets te vroeg in de ring gegooid. ‘Als jij het dan zo goed weet allemaal, doe je het zelf maar voortaan,” had Mark gezegd, toen hij geprotesteerd had tegen de veel te zachte maatregelen tegen de tsunami van migranten. Hij had hulpzoekend naar Maxime gekeken, maar die had alleen maar geknikt. Toen had hij niet anders meer gekund.
Aldus mijmerend was hij bij het huis van zijn moeder aangekomen. Voordat hij naar binnen ging, keek hij naar de kamer op de eerste verdieping. Dat was zijn jongenskamer geweest. Tot zijn dertigste had hij daar gewoond terwijl moeder voor zijn natje en droogje zorgde. Zo kon hij uitgroeien tot de grootheid die hij nu was.
Hij belde aan. Zijn moeder moest achter de deur gestaan hebben, want de deur ging meteen open. Ze viel hem om de hals: “Dag mijn grote jongen,” zei ze. “Ik ben blij dat je weer heelhuids hier bent.”  Zo kwetterde ze voort, totdat ze in de grote woonkeuken waren. De buurvrouw, die ook elke morgen kwam koffiedrinken, zat al klaar. Zij was een enorme vrouw, die ongeveer net zo breed was als ze lang was. Ze bakte dan ook elke morgen zes vlaaien en een flink deel daarvan at ze zelf op. Dan krijg je dat natuurlijk. Ze stond op en zei: “Geert, jongen, jij moet nog groeien, ik zal een flink stuk voor je afsnijden.” Ze sneed vaardig met het taartmes door de taart en legde een enorm stuk op een bordje. “Dank je wel, tante Maria,” zei Geert. Hij nam een vorkje en begon te eten. Sinds hij in Venlo werkte, was hij tien kilo aangekomen. Maar mannen van formaat moesten zwaar zijn, dus dat gaf niet. Tante Maria keek vertederd naar hem: “Zie hem weer lekker smullen, Antje,” sprak ze tegen de moeder van Geert Wilders. “Als je hem zo ziet, hier en op televisie, dan zou je bijna vergeten dat het heel anders met hem had kunnen aflopen.” Geert Wilders moeder knikte. “Dat is een heel ding, wat je daar zegt, Maria. Het had best gekund dat we hem helemaal niet meer hadden gehad.” Maria ging verzitten en legde haar armen naast haar bord, dat ze zojuist voor de derde keer geledigd had. “Ik weet het nog als de dag van gisteren,” zei ze. “Die processie in de stad. Wat was die prachtig. Het Jezusbeeld leek wel levend, zo mooi was het, onze Heer aan het kruis. Geertje, jij was nog zo klein. Een ondernemend ventje was je. Je kon gewoon niet stilzitten. Steeds wees je met je vingertje in de richting van het Jezusbeeld. Ik wil erbij, riep je maar. Je vader probeerde je uit te leggen dat dat niet kon, maar je wilde niet luisteren. Natuurlijk niet, zo hoort het ook. Jongens horen niet te luisteren, want anders worden het geen echte mannen. Maar op een gegeven moment zat de kleine Geert naast de Here op de baar. Hij omklemde het beeld alsof het zijn eigen moeder was. De pastoor verlikte zich in zijn eigen speeksel toen hij dat zag, en toen hij uitgehoest was, rukte hij Geertje van de baar. Duivelskind, schreeuwde hij hem toe. Satansgebroed, blijf van onze Here Jezus af! Hij rukte aan zijn armpje, flink hard. En Geert viel. Ik weet nog dat het helemaal stil werd in de stoet. Ik drong me naar voren, wat nog niet gemakkelijk was, want iedereen stond in de weg. Oh, wat ik toen zag! Geertje was op zijn achterhoofd terecht gekomen, en hij lag in een plas bloed. Een moment lang dacht ik dat we hem waren verloren, maar toen gingen zijn oogjes open. Hij zei niets, maar in zijn blik zag ik dat er iets veranderd was. Alsof hem een wijsheid was geopenbaard, die anders alleen bekend wordt aan mensen van tachtig en ouder. Sindsdien riep hij bij alles wat hij zei dat hij de waarheid sprak. Nou, daar was ik het, als buurvrouw zijnde wier ruiten regelmatig door de stoute Geertje werden ingegooid, niet altijd mee eens.” Moeder Wilders vouwde haar handen om haar buik en lachte: “Ach, het was zo’n dondersteen, ons Geertje, vooral nadat hij op zijn achterhoofd gevallen was. Ik weet nog goed dat hij elke vrijdagavond op tafel ging staan en ons dan vertelde wat er allemaal fout was in de straat. De melkboer ging niet met zijn tijd mee, want die kwam nog langs de deuren en maakte dan een praatje. Die van nummer 73 deugden niet want die waren uit Holland en zo anders. Vooral de G. spraken ze raar uit en ons Geertje vond dat dat niet kon. Zo had je elke week wel wat, Geert.” Geert Wilders at een stuk van zijn vlaai. Niemand op de hele wereld kon zulke lekkere vlaaien bakken als zijn moeder, dat was een ding wat zeker was. Hij genoot van de verhalen van zijn moeder en de buurvrouw. Minstens één keer per week hoorde hij het en in stilte sprak hij van geluk dat hij op zijn achterhoofd was gevallen, want pas toen zag hij duidelijk goed en kwaad, wij en zij, wat zuiver was en wat onzuiver. Hij herinnerde zich maar al te goed dat hij zijn hele familie deelgenoot wilde maken van zijn inzichten. Het was alleen moeilijk om meteen de goede woorden te vinden. Daar had hij lang op moeten oefenen, maar gelukkig had hij al jong de weg naar de politiek gevonden.
‘Wil je nog koffie, Geert?” vroeg zijn moeder. Hij knikte. Vandaag zou het niet zo druk zijn met regeren. Het ging allemaal veel vlotter en veel minder moeizaam nu het parlement was afgeschaft. Al die overbodige discussies terwijl de waarheid toch allang duidelijk was, hij moest er niet aan denken dat die tijd ooit nog terug kwam. Het voordeel was dat hij dat hele regeringswerk met de email af kon. Ingewikkelde wetten waren nergens voor nodig. Al tijdens zijn studie had hij zich afgevraagd waarom ze nou zo moeilijk deden als het ook gemakkelijk kon. Vanmiddag moest hij nog even schrijven dat het vrijdag voortaan boerenkooldag was. En dan moest hij de vorstin nog maar eens bellen. Die moest inbinden, anders kon ze vertrekken. Misschien wilde Canada haar wel hebben, of anders die Islamitische communist Obama wel. Als hij er goed over nadacht, paste ze daar veel beter. Maar één ding tegelijk. Hij moest niet te snel gaan. Dat was het nadeel van zijn genius, dat hij zoveel sneller ging dan het volk waar hij het allemaal voor deed.
Hij veegde zijn handen af aan het grote servet, dat eerder de afmetingen van een tafellaken had en stond op: “Nou, moeder, ik moet weer eens gaan regeren, je snapt, de wereld staat niet stil.” “Ik vind het zo knap van je jongen, dat je nou koning bent geworden. Wie had dat ooit kunnen denken? Vooral omdat je op school niet zo goed mee kon, ik zeg nog tegen Agaath vanochtend, we waren eigenlijk al blij als hij het tot bakker of slager zou schoppen. En daar sta je nu, koning van Nederland.”  “Ik ben geen koning moeder, ik ben de Minister-president.” “Een naam is maar een naam, knul. In ieder geval ben je de baas. Zeg, zou je kunnen regelen dat lijn 6 wat vaker gaat? Ik sta zo vaak te wachten bij die bushalte, ik word gewoon helemaal reumatisch van al dat in de kou staan.” “Komt voor elkaar, moeder. Dag tante Maria, tot morgen.” “Tot morgen, Geert, en pas goed op jezelf. Achter de grenzen loert een buitenland, onthoud dat goed.”  Geert Wilders knikte. Buiten was het gaan miezeren. Het was, zo midden op de dag, bijna schemerig. Hij trok zijn jas dicht en met zijn handen in zijn zak liep hij naar het gemeentehuis.

In Huis Ten Bosch liep Hare Majesteit de Koningin rondjes om haar salontafel. Haar hofdame Anaxia, de enige die gebleven was, zei: “Kalmeer toch, Hare, je hebt toch al zoveel Minister-Presidenten ontvangen, dat is toch niks om je druk over te maken?”  Beatrix stond stil. Haar ogen schoten vuur. “Noem dat maar niks!” viel ze uit. “Ja, ik heb er al ik weet niet hoeveel gezien, maar nog nooit heb ik me moeten verpozen met zo’n prul, zo’n proleet, zo’n stuk onverlaat. Weet je wat? Ik had nog liever dat je de eerste de beste stratenveger van de straat sleepte en dat ik daarmee moest praten. Veel en veel liever, want zo iemand doet tenminste nog eerlijk werk. Maar zo’n charlatan, zo’n megalomane schizofreen, zo’n ontwikkelingsgebied waar niemand haar handen aan wil branden.. Nee, daar zal ik nooit maar dan ook nooit aan wennen.” “En toch zal je wel moeten. Hij is de enige die over is. En dat zal voorlopig wel zo blijven.” “Ja, helaas wel. Ik heb mijn hele leven gegeven voor dit land en kijk eens wat ze er van maken. Dat volk hier heeft natuurlijk niks beters verdiend, maar toch gaat het me aan het hart. Donner kwam gisteren nog buurten. Die vertelde dat hij het land uit gaat en dat hij lang de enige niet is. Alles met hersens in zijn kop vertrekt.” “Dat heb ik ook gehoord. En gezien. Ik zie veel mensen met nogal veel bagage op straat, allemaal lopen ze in de richting van de grens. Dat die muur er komt, maakt mensen ook onrustig.” “Ja, wat wil je! Straks, als die geblondeerde gek erachter komt dat iedereen weg wil, wordt dat natuurlijk verboden. Misschien moest ik zelf ook maar vertrekken. Alleen gun ik dat dat stuk ongeluk niet.” Anaxia keek uit het venster. ‘Daar komt hij aan. Zet je majesteitsglimlach op. Sterk staan tot het einde, Hare.” Als bij toverslag veranderde het woedende gelaat van de zo geplaagde vorstin in een zee van glimlach en verdraagzaamheid. Even later werd Minister-president Wilders aangekondigd door een lakei.

Henk legde de telegraaf op het tuintafeltje en ging de bungalowtent in. Hij opende de plastic kledingkast en bekeek zijn kleren. Veel hadden ze niet kunnen meenemen, want nadat hij door de anti-Islamforce was betrapt, werd hij meteen veroordeeld tot detentie op de camping. Maar gelukkig had hij toch zijn gifgroene trainingpak in zijn tas kunnen proppen. Vanavond was de verplichte bowlingavond en daar verheugde hij zich op. Het was van groot belang om bij elke gelegenheid juist gekleed te gaan. Tot zijn grote genoegen was hij daar tot nu toe steeds in geslaagd. Zo had hij vandaag, bij de weerbaarheidtraining, een kakhi-broek gedragen, die hij ooit eens in een dumpzaak had gekocht. Hij trok zijn hemd en zijn short uit en hees zich in de groene broek. Die zat toch al behoorlijk strak. Zijn buik was aan het groeien. Geen wonder, want als hardwerkende Nederlander had hij zijn biertje ’s avonds verdiend. En ook wel twee. Of drie. Trots klopte hij op de oer-Hollandse pens. Nog even en hij moest een maatje groter.
“Wat sta je toch te treuzelen!” riep Ingrid. Ze zat nog buiten. De privé lag ongeopend op haar schoot. Op de cover stond een foto van Geert Wilders. Dat was tegenwoordig bijna elke week zo, want ook de Bekende Nederlanders gingen zich erg vaderlands gedragen. Zij scheidden nauwelijks meer en zelfs hadden ze bijna geen buitenechtelijke affaires meer. Privé had niet zo heel veel meer om over te schrijven. “Nog even,” antwoordde Henk. “Ik ben me aan het verkleden.” Ingrid stond op en ging naar binnen. “Hè, gedver! Je gaat toch zeker niet echt in die pitbullsmoking! Heb je geen fatsoenlijke spijkerbroek?” “Ingrid, ik geloof dat jij de verkeerde weg op gaat. Dit pak is precies goed voor vanavond, op de mannenbowling. Ze dragen dat allemaal. Eigenlijk moet ik er één bij kopen, want we hebben de komende tijd vaak bowlingavonden. En ook bij wandelingen over het terrein zou zo’n trainingspak goed staan. Het geeft me iets actiefs. Ik voel me jaren jonger.”  “Nou, je ziet er anders uit als een ouwe, uitgedijde zak. Jezus man, wat word je toch vet. Je moet niet zoveel zuipen, daar komt het allemaal van. Dat deed je thuis toch ook niet?” Henk zuchtte. Hij had het al zo vaak proberen uit te leggen de afgelopen dagen. “Nee, maar thuis was ik helemaal op het verkeerde pad. Dat weet jij ook heel goed. Als hardwerkende Nederlander had ik na het werk op de bank moeten gaan zitten met een biertje, maar wat deed ik? Ik keek naar Den Haag Vandaag. En uiteindelijk kwam ik tot mijn misstap. Alsof niet allang duidelijk is dat de Islam een gevaarlijke en agressieve ideologie is, alsof niet iedereen weet dat de Koran aanzet tot moord.” Ingrid liet zich op de zitzak neer. “Wat een onzin. Je wordt met de dag stommer, Henk! Allemaal gelul. Wij worden hier gehersenspoeld. Ik heb nooit wat van politiek moeten hebben, maar de laatste tijd denk ik dat ik me er toch iets meer in moet verdiepen. Het is niet goed wat hier gebeurt.”  Henk schudde het hoofd. “Ach, Ingrid toch. Vroeger was je zo’n verstandige meid. Je deed je werk, je praatte wat met de buurvrouwen, je keek naar Boer zoekt vrouw en nu haal je je al die ideeën in je hoofd over politiek. Daar snap jij toch niks van, meisje? Dat is toch veel te moeilijk voor jou? Ik denk dat je maar eens naar gedachtesessie moet. Emile heeft vanavond open spreekuur. Waarom ga je vanavond niet meteen.” “Als ik daar naar toe ga, wil ik niet eerder weg dan dat ik persoonlijk heb gezien hoe hij op zijn buik door hete kolen kruipt, dat monster.” Ze draaide zich om en liep de tent uit.

Rosa van Antwerpen lag op haar rug in haar tentje. Ze probeerde na te denken, maar dat lukte slecht. Allerlei beelden schoten door haar hoofd. Minister Rita tijdens de meditatiesessie, het grote hoofd van Geert Wilders dat overal verscheen. Big Brother is watching you. Nou, dat deed hij. Miljoenen ogen had hij en veel van die ogen waren hier. Ze zinde op een manier om te ontsnappen, maar haar hersens waren watten, dus ze zag niet hoe ze langs de bewaking kon slippen. Een tunnel graven, dacht ze lusteloos. Ze zag het zichzelf niet doen. Ze had al een hekel aan tuinieren, laat staan dat ze in het geniep een tunnel zou willen graven die lang genoeg was om buiten de camping te komen. Misschien moest ze gewoon meedoen, net als zoveel anderen hier. Een blij gezicht opzetten als Geert Wilders tien keer levensgroot op het beeldscherm in de meditatiezaal verscheen, fanatiek meedoen met bowlen, joelen als Nederland voetbalde. Ik breng dat niet op, dacht ze. Ze hebben me te pakken, helemaal.
Ineens verscheen er een hoofd door haar tentopening. ‘Dag,” zei de vrouw. “Ik ben de buurvrouw, en ik dacht, ik kom eens kennismaken. Dat is vast wel Hollands, denk je niet? Ik ben trouwens Ingrid.” Rosa ging rechtop zitten. “Aangenaam kennis te maken, Ingrid. Jij zit hier met je man, toch? Ik heb jullie wel eens gezien.” Ingrid knikte. “Ja, vanwege de Koran.” “Dat is wel heel erg!” grapte Rosa. “De Koran, hoe haal je het in je hoofd! Dat is nog erger dan wat ik gedaan heb. Ik had werken van Elfrieda Jellinek in huis, en ook muziek van Messiaen, nou, je snapt, zoiets kan niet getolereerd worden!” Ingrid giechelde. Even later keek ze ernstig voor zich uit. “Mijn man gaat er helemaal in mee,” zei ze somber. “Hij vindt het hier de tijd van zijn leven. Als ik niet oppas, gaat hij zich aanmelden voor de campingbewaking.”  Rosa ging rechtop zitten. “Dat is wel heel erg, dat zo’n hersenspoeling hier nog lukt ook. Maar ach, dat gebeurt al een jaar of tien in dit land. Zeg, Ingrid, zou jij hier wel weg willen? Denk je daar wel eens over.” “Ja, natuurlijk. Ik verveel me te pletter hier. Maar ik wil niet weg zonder Henk. Als ik alleen wegga, ben ik hem voorgoed kwijt.” “Daar zit wat in. Hoewel, ik denk toch niet dat dit lang kan voortduren. Toch niet eeuwig, hoop ik. Ooit komt iedereen wel tot inkeer, al kan dat lang duren natuurlijk. Weet je wat, wij gaan vandaag iets heel on-Hollands doen, misschien voel je je dan beter. We gaan Bach zingen! Een duet uit de Mattheuspassion!” Ingrid schrok op. “Ben je gek, meid, ik kan helemaal niet zingen en al helemaal niet klassiek!” “Maakt niet uit, we hebben de hele avond om dat te leren.”

Ergens in een niet nader te noemen pand op de Keizersgracht in Amsterdam kwam, in het diepste geheim, de Raad van Wijze Oude Vrouwen bijeen. Het kabinet Wilders had een broertje dood aan welk buitenland dan ook en had zo langzamerhand alle betrekkingen verbroken. Andere landen stuurden nog wel eens rapporten en noodkreten, maar die werden door het kabinet terzijde gelegd. Intussen wisten de regeringsleiders, en andere belangrijke vertegenwoordigers met wie ze werkelijk zaken moesten doen: met deze Raad.
Als Geert Wilders dood was geweest, had hij zich in zijn graf omgedraaid als hij geweten had wie er in die raad zat. Wijs zou hij de dames niet genoemd hebben. Maar hij wist van niks, hij wist zelfs niet van het bestaan van de raad.
De vrouwen zaten enige tijd zwijgend voor zich uit te staren. Voor hen op de salontafel lag een rapport over het milieu. Ze hadden dat net gelezen en ze moesten even bijkomen van wat er in stond. Uiteindelijk schraapte Hedy ‘d Ancona haar keel. “Dit is heel erg,” zei ze. “Hoe lang hebben we eigenlijk nog? Niet lang meer. Er zouden direct maatregelen moeten worden genomen.” De overige vrouwen knikten. Beatrix van Oranje, die zich in dit gezelschap niet als koningin opstelde, sprak: “Ik heb hem gisteren nog gezien. Het is een hopeloos geval. Je kunt nog beter een chimpansee tot Minister-president noemen. Dat rapport is ook naar die drie daar in Venlo gestuurd, maar jullie weten hoe het gaat, ze lezen het niet eens.”  “Ja,” zei Femke Halsema. “En als ze het lezen, doen ze het af als linkse hobby.” “Maar goed,” zei Hedy. “Waar we voor staan, nu, is een enorme CO2-uitstoot. Erger dan waar dan ook. Erger dan in Bombay, of Peking, of Hong Kong. En Merkel komt er morgen over praten, want de buren hebben er ook last van.” “We hebben Merkel weinig te bieden op het ogenblik.” Beatrix deed een extra suikerklontje in haar koffie en roerde. “We hebben geen enkele invloed. En onze secretaris zit nu ook nog vast in Venlo.” “Dat is een ramp,” zei Hella Haasse. “Geen ondersteuning van onze sluwe Rosa. Als iemand tot dat bolwerk daar in het Zuiden had kunnen doordringen, was zij het wel geweest.” “Nog een geluk dat ze haar niet martelen. Anders stond die ordedienst van hem binnen de kortste keren voor onze neus.” De telefoon ging. Het was het toestel dat alleen gebruikt werd voor hotlines van regeringsleiders. Hedy nam op. Ze luisterde even en ze verbleekte. ‘Don’t! Please don’t!” riep ze naar de beller. “Godverdegodver!” ze toen ze had opgehangen. En meteen daarna: “Sorry, voor de dames hier die nog geloven in wat anders dan ze zien, maar het is ook wel heel erg. Barack Obama was op weg hierheen, maar hij is tegengehouden bij de grens omdat hij een moslimachtergrond heeft.” “Hebben ze hem opgesloten?” vroeg prinses Irene, die zitting in de raad had genomen om haar zuster te steunen. “Nee, opgesloten niet. Hij belde vanaf het parkeerterrein in Hazeldonk. Hij zei dat hij toch zou komen, wat ze ook zeggen aan die grens. Desnoods graaft hij een tunnel, zei hij. Hij is er gek genoeg voor, dus ik heb gezegd dat hij dat moest laten. In ieder geval heeft hij iets te vertellen wat absoluut geheim moet blijven, en wat hij ons daarom absoluut persoonlijk wil vertellen. We zullen moeten afwachten.” “Ook dat nog,” zei Hella Haasse. “Dat kan niks goeds betekenen. Wat het ook is, we hebben er een moeilijkheid bij, dames.” “Laten we dan nog maar thee inschenken,” zei prinses Irene. Ze stond op en liep naar het tafeltje waar de theepot stond.

Bij Hazeldonk was het erg druk. Aan de Nederlandse kant van de grens wachtten duizenden mensen op een gebaar van de Wilders ordedienst om de grens over te mogen steken. Het schoot niet erg op, omdat de ordedienst iedereen die wilde oversteken uitgebreid interviewde. Daarnaast waren honderden arbeiders bezig met het bouwen van een muur. Het werd een erg hoge muur, van een meter of twintig. Hij was van gewapend beton en op de bovenrand werden scherpe stukken ijzer en glas, zodat de onverlaat die er toch over wilde van boven tot onder opengereten werd. Dat was dan hun eigen schuld.
De wachtenden hadden niet veel bij zich en ze waren te voet. Voor auto’s werden uitvoerrechten geheven. Die regel was door Geert Wilders in allerijl ingesteld, vooral om zijn idioot hoge begrotingstekort te dekken. Hij had namelijk nog niet door hoeveel mensen er  weg wilden uit Nederland.
Wilma en Greet, beiden hoogbejaard en al vijftig jaar samen, stonden al zes uur te wachten. Ze maakten zich zorgen of het wel zou lukken. Sommige mensen werden gewoon teruggestuurd na het interview. Ze hadden geen idee wat de criteria waren om het land te mogen verlaten, dus het scheen bijna onmogelijk om zich erop voor te bereiden.
“Ik denk dat ze alle werkenden hier houden,” zei Wilma. “De mensen die ze terugsturen zijn nog jong. In ieder geval een stuk jonger dan wij.” Greet, die uitgeput op haar koffer zat, knikte. “Ik denk het ook, en het is maar te hopen. Ik zie er zo naar uit om een nieuw leven te beginnen, in Antwerpen.” “Ik hoorde dat Antwerpen ons niet meer wil hebben. Er zijn daar al zoveel Nederlanders.”  “Maar ik ben er zo vaak geweest! En trouwens, mijn voorouders komen zelf uit Antwerpen, dus het zou ergens onrechtvaardig zijn als ik niet werd toegelaten.” “Tja, met rechtvaardigheid heeft dit allemaal niet zoveel meer te maken. Moet je die muur zien. Om Nederland nota bene! Wat hopen ze daar nou mee te bereiken.” “Moslims tegenhouden. Die komen bij bosjes de grens over bij Hazeldonk, denken ze. Die komen all the way van Marokko aangelopen. Dat zal best. Misschien komen ze ook wel uit Iran en Irak, je weet maar nooit hoe goed ze kunnen zwemmen.” Wilma lachte. Af en toe kon ze zich nog wel vrolijk maken om de waanzin die haar land getroffen had. Greet niet. Die werd kwaad bij elke poster van Geert Wilders die ze zag.
Plotseling stootte Wilma Greet aan. “Moet je kijken wie daar nou staat, aan de andere kant!” “Waar? Ik zie niks? Iemand die we kennen?” “Ja, iemand die wij wel kennen maar hij ons niet. Barack Obama!” “Ga weg!” Greet rekte zich uit om het beter te kunnen zien. Ze zette haar leesbril af. Ineens zag ze de Amerikaanse president vlakbij de controlepost staan. “Je zou toch denken, dat hij via Schiphol reist. Vreemd. Zou hij de kanaaltunnel genomen hebben? Dat biedt toch nauwelijks soelaas vanuit de US. Of zou hij in Engeland geweest zijn? Dat hij is wezen shoppen ofzo?” “Doe toch niet zo idioot, Greet! Zo’n man heeft toch wel wat beters te doen? Dat jij vlak voor je vlucht nog even langs Maison de Groot moet, om reiskleding aan te schaffen, wil nog niet zeggen dat iedereen dat nodig vindt.” “Nou, je zult anders maar voor Antwerpen staan en niks hebben om aan te trekken! Ik moet er niet aan denken om een nieuw leven te beginnen in een oude spijkerbroek!” “Mens! Jij hebt helemaal geen oude spijkerbroeken! Hé, kijk eens, hij wordt weggeduwd door zo’n onverlaat bij de controlepost.” “Dat heet een grenswachter, zo’n onverlaat.” “Nou ja, wat dan ook. In ieder geval is die jongeman erg onbeleefd. Ik ga er wat van zeggen. Zolang ik nog in dit land ben, verdom ik om dit soort onbeschoftheden te laten passeren!”  Greet stond op van haar koffer en beende naar de controlepost.
Ze tikte de grenswachter die aan de Nederlandse kant van de grens stond op zijn schouder. “Zeg eens, jongmens, ik zie daar de Amerikaanse president, en die werd zojuist weggeduwd door jouw collega. Dat is toch niet netjes, vind je wel?” De man, die een kaalgeschoren hoofd had en een bomberjack droeg, keek haar fronsend aan. “Ja, de president! De Amerikaanse president! De man die als eerste zwarte is gekozen in de US. Die ken je toch wel?” “Nee,” grauwde de man. “Hoe zou ik die nou moeten kennen? Nooit gezien op Hart van Nederland. En ook niet in de Week van Wilders! Hoe moet ik nou weten wie dat is?” Greet nam dit even in haar op en zei: “Tja, misschien is het ook teveel gevraagd voor je. Ik weet niet wat jongelui van tegenwoordig al dan niet weten. In ieder geval, ik zag net dat hij een duw kreeg en dat lijkt mij bepaald ongepast. Hij wil ons land bezoeken. Er zijn tijden geweest dat hij met ceremonie en eer binnengelaten werd.” “Kan best zijn, maar de tijden zijn veranderd. Tegenwoordig leven we in een moderne maatschappij, waar weer geluisterd wordt naar het volk. En ik zeg: alles wat donker is, blijft buiten. Nederland is een wit land. Als dat niet zo was, als het de bedoeling was geweest dat hier zwarte mensen zaten, was er wel meer zon geweest.” “Zo had ik het nog niet bekeken,” ging Greet verder, terwijl ze de neiging probeerde te onderdrukken om de jongen een flinke schop te geven. “Maar in dit geval zou ik deze meneer toch maar wel toelaten. De kans is groot dat hij de minister-president zelf wil bezoeken. En wat zou de heer Wilders zeggen, denk je, als hij te horen krijgt dat je zijn bezoek tegenhoudt aan de deur? Daar zou hij helemaal niet blij mee zijn, dat kan ik je wel vertellen.”  De grenswacht keek onzeker om zich heen, maar er was geen meerdere in de buurt aan wie hij kon vragen wat hij nu moest doen. Hij wenkte Obama dichterbij en vroeg: “Jij wilt de minister-president bezoeken?”  Achter de rug van de grenswacht knikte Greet heftig van ja. “Ja,” sprak Obama. “Ik wil de minister-president van Nederland bezoeken. Ik heb een belangrijke boodschap.”  “Zo,” zei de grenswacht. “En wat houdt die boodschap dan wel niet in? Ik moet zeker weten dat jij niet van plan bent om onze grote Wilders te vermoorden. Tenslotte ben je zwart. Ben je soms ook moslim?” “Nee, ik niet, maar mijn vader wel!”  “Zie je nou wel! Komt daar zo’n geitenneuker ons land binnen met slinkse smoesjes. Zij daar,” en hij wees naar Greet. “beweert dat jij president bent van Amerika. Hoe kan dat? Dat is toch zeker een blank, christelijk land? Jij probeert de zaak te belazeren, anders kan ik het niet zien.” Obama zuchtte diep en hij balde zijn vuist. Greet was bang dat het op een handgemeen zou uitlopen en dat alles helemaal mis zou gaan. Ze greep de grenswacht bij de arm. “Kom nou, jongen. Strijk je hand over je hart en laat die man erdoor. Hij wil naar Geert. Dat kan toch wel?” De grenswacht aarzelde. Weer keek hij om zich heen of hij ergens een meerdere zag, maar die was er niet. Hij liep het wachthok in en nam de telefoon. Een tijdlang bleef hij in gesprek. Greet en Obama wisselden blikken uit. Eindelijk kwam de jongen weer terug. Hij streek over zijn kale hoofd. “Wel heb ik ooit,” zei hij. “van de secretaris van Geert vernam ik dat deze man inderdaad president is. Dat had ik toch echt nooit gedacht. Ik moet hem doorlaten en Geert verwacht hem tegen de avond in Venlo, in het gemeentehuis. Helaas kan hij zijn auto niet sturen, want die heeft hij vanmiddag zelf nodig. Hij moet met zijn moeder naar fysiotherapie.” “Nou, doe dan maar gauw de poort open, jongen, dan breng ik meneer zelf wel naar Venlo.”  “Maar wilt u er niet uit dan?” “Dat kan wachten. Kom, laat meneer Obama Nederland binnen. We hebben nu wel lang gewacht, kan je wel stellen, of niet dan?”
Even later waren Greet, Wilma met Obama op weg naar Breda. Obama had een lange reis vol frustraties en moeilijkheden achter de rug, dus hij lustte wel een hapje. Gelukkig had Wilma de auto nog niet verkocht, zoals ze wel van plan was geweest. Ze reden in de richting van MacDonald om de president een echt Amerikaanse maaltijd te kunnen voorzetten. Wilma dacht dat hij dat wel zou weten te waarderen.
“Dat u nou naar Venlo wilt, ik kan er eigenlijk niet goed bij met mijn hoofd,” zei Wilma, terwijl ze zich zorgvuldig aan de minimumsnelheid van 120 km per uur probeerde te houden. Het viel niet mee om alle obstakels te ontwijken, want al vertrokken er dan veel mensen uit Nederland, files waren er nog altijd.  “Natuurlijk ga ik niet naar Venlo,”  sprak Obama. “Ik moet naar de Keizersgracht in Amsterdam.” “Wat toevallig, daar wonen wij in de buurt,” zei Wilma enthousiast, helemaal vergetend dat ze nog geen half uur geleden aan het emigreren was. “Blijven we nou hier?” vroeg Greet, “Of hoe zit dat. Ik snap er niks meer van. Ik voor mij zou dat niet zo erg vinden, alleen had ik me al helemaal ingesteld op een Antwerps terras.” “Daar hebben we het later nog wel over, Wilma, we zitten nu met de president van Amerika in de auto, laat dat eerst maar eens goed tot je doordringen want dat gebeurt in je leven niet nog een keer.”
In no-time was het drietal in Amsterdam. Bij Breda waren ze gestopt bij MacDonald. Obama had gretig in zijn Big-Mac gehapt. “Ik heb dit nog nooit gegeten,” zei hij achteraf. “En eigenlijk dacht ik ook niet dat ik het ooit zou doen.” “Nooit?” vroeg Wilma. “Een Amerikaan die nog nooit bij MacDonald is geweest? Wat eet u daar dan? Zo’n hamburger in zo’n diner zeker.”  Obama schoot in de lach. “Om eerlijk te zijn, ik hou niet zoveel van vlees. Wel meer mensen hebben dat hoor.” “Zie je nou wel, Wilma,” zei Greet. “Jij met al je vooroordelen ook altijd. Neem het haar maar niet kwalijk, meneer de president. Ze weet niet beter dan alles er zomaar uit te flappen wat in haar hoofd op komt. Ik heb nou al zo vaak gezegd dat ze eerst moet nadenken voor ze wat zegt, maar nee hoor, het is net een waterval. Zodra ze wakker is, begint ze te praten en ze houdt niet meer op voordat ze gaat slapen.” Wilma keek Greet kwaad aan. Om haar ongelijk te bewijzen, besloot ze te zwijgen.
In Amsterdam, op de Keizersgracht, was het even zoeken naar een parkeerplaats. Hoewel veel mensen hun auto hadden verkocht, nu de werkloosheid zo hoog was en de uitkeringen niet meer bestonden, was het nog altijd druk in de hoofdstad. Eindelijk lukte het om een plaatsje aan de Gracht te vinden. Obama keek om zich heen. “Ik dank u zeer, dames. Nederland is wel erg klein, maar lopen vanaf die grenspost was me toch iets te gortig geworden. Maar mag ik u verzoeken om bij uw auto te blijven, laten we zeggen tien minuten en niet te kijken waar ik naar toe ga? De locatie is geheim, helaas. Ik ben er zeker van dat u betrouwbaar bent, maar zo zijn nu eenmaal de regels en ik moet het zekere voor het onzekere nemen.” Wilma en Greet keken elkaar aan. Greet zei uiteindelijk “Natuurlijk, meneer de president. Wij kijken niet en wij zullen zwijgen als het graf.”

Op de hervormingscamping bij Venlo had Minister Rita patrouilledienst. Die haatte ze, want ze achtte dat ver beneden haar waardigheid. Zij, beoogd minister-president als ze die Mark Rutte naar zijn natuurlijke plaats had weten te wijzen, moest een bediendeklusje doen. En er was niets wat ze er tegen kon doen. Geert had dit bewust zo geregeld, dat wist ze zeker. Hij kon het niet nalaten haar te vernederen. Als ze niet mee deed, zou ze helemaal buiten worden geplaatst en dat was meer dan ze kon verdragen. Ooit zou ze, met Geert als springplank, aan de top raken, ze wist het zeker. Er school nu eenmaal een vrouw van formaat in haar, en het was een kwestie van tijd voordat het hele volk dat zou inzien. Tot die tijd had ze te doen wat haar gezegd was. Ze kuierde dus over de laantjes, haar handen op de rug. Erg inspannend was dit baantje niet, dat was dan weer een voordeel. Er gebeurde niet zo heel veel hier. De meeste gedetineerden hielden zich koest, al vroeg ze zich af of er niet toch wat broeide hier en daar. De arm van de Linkse Kerk was lang, en het zou best kunnen dat die hier infiltranten had die een opstand aan het beramen waren. Ze besloot iets fierder, iets steviger door te lopen zodat ze gezag uitstraalde. Ineens hoorde ze gezang. Ze bleef stil staan en luisterde. Het kwam uit dat kleine, groene tentje van het type dat werd toegewezen aan alleenstaanden. Het was een mooi lied, viel haar op en voordat ze besefte wat ze deed, stond ze met genoegen te luisteren. Plotseling drong tot haar door wat er eigenlijk gaande was: het was Bach! De Aria Buss und Reu uit de Matthäus Passion!  Ze wist het maar al te goed, want ze had dit stuk vaak genoeg gehoord in de grote Kerk van Naarden. Ja, moest ze toegeven, toen hoorde ze bij de Elite. Die naar dit soort muziek luisterde. En zich zo afzette tegen het volk, voor wie dit natuurlijk veel te moeilijk was. Ze was fout geweest, heel fout, en dat had ze op de trainerstrainingen ook echt wel toegegeven, maar ze kon de golf van ontroering die door haar heen ging niet onderdrukken. Wat werd dit stuk toch prachtig gezongen. Het kwaad woekerde voort in haar. Daar moest ze wat aan doen, en ook aan deze vertoning, maar een paar verrukkelijke seconden lang bleef ze nog luisteren. Toen ging ze de tent binnen. Daar zaten twee vrouwen op een luchtbed te zingen. Toen ze haar binnen zagen komen, stopten ze onmiddellijk. “Wat is dit hier?” vroeg Minister Rita bars. “Jullie hebben allemaal het liederenboek van de Toppers uitgereikt gekregen, me dunkt, dat is wel genoeg om je mee te amuseren. En wat doen jullie? Jullie gaan zo’n onmogelijk stuk zingen. Over de hele camping is het te horen! Voor jullie campinggenoten moet dit verschrikkelijk zijn! Maar het ergste is, dat jullie je hervorming tegenwerken door zo elitair bezig te zijn. Dit mag gewoonweg niet voorvallen in dit instituut. Jullie worden heropgevoed, en de bedoeling is dat jullie daar een beetje aan mee werken. Voor deze ene keer zie ik het door de vingers, en hoeven jullie niet naar macrameeën. Maar de volgende keer laat ik dit echt zo gemakkelijk niet over mijn kant gaan, daar kunnen jullie van verzekerd zijn!”  Rosa keek Ingrid aan. Beiden deden ze hun best hun lachen in te houden, hoe treurig het ook was allemaal. “Goed, Minister Rita, we gaan wel iets uit die bundel zingen. Misschien zijn onze campinggenoten daar gelukkiger mee. Ik voor mij kan me dat niet voorstellen, maar je weet maar nooit.” “Henk vindt de toppers in ieder geval goed,” zei Ingrid. “Hij is nog naar hun optreden geweest in de Arena. Ik wilde niet mee, maar het schijnt geweldig geweest te zijn. Hij kwam met de nachttrein terug en hij vertelde dat ze de hele reis uit volle borst die liederen hebben meegezonden. Dat is nog een saamhorigheid, Minister Rita!” Minister Rita knikte en gromde nog een keer dat ze dit niet nogmaals wilde horen. Ze verliet de tent. Buiten kuierde ze bedrukt weer verder. Ergens had ze het gevoel dat ze in de maling werd genomen.

Geert Wilders keek op zijn horloge en riep zijn secretaris, Hero Brinkman. “Brinkman,”  zei hij. “Obama is al uren in Nederland, maar hij is nog steeds niet hier. Weet jij waar hij uithangt? Heeft hij al gebeld?” “Nee, Geert, ik heb niks gehoord. De grenswacht zei dat hij met twee oude vrouwen is meegereden in de richting van Breda.” “Zo, met de auto, dan zou hij toch allang hier moeten zijn. Ik hou er niet van om die communistische moslim hier te ontvangen, maar hij had wat belangrijks te zeggen, zei hij. Iets wat de toekomst van ons land op het spel zou zetten. Een grote bedreiging, of zoiets. Nou ja, die exotische types overdrijven natuurlijk gauw. Het zal wel weer over de zoveelste economische crisis gaan. Of anders gezeur over het klimaat. Ga jij nou maar gauw de laatste decreten uittikken, dan kunnen die straks de deur nog uit.”
Nadat hij de deur achter zich had gesloten, zei Brinkman zachtjes voor zich uit: “De laatste decreten uittikken! Ja, ja, hij kan me wat. Nu ja, ik zal het wel doen, ik moet voorlopig wel, maar op een dag gaat hij heel vreemd opkijken! Heel vreemd. Ik heb ook mijn partijtje nog mee te blazen. Die lul is groot geworden door mij, maar dat vergeet hij voor het gemak even. Zonder mij is hij nergens, helemaal nergens. Zonder mij was hij vlaaienbakker geworden. Of nee, dan was hij in een Indisch restaurant gaan werken. Niks gehaktballen, gewoon nasi voor zo’n nasivreter.” Hij staakte zijn gemopper omdat de telefoon ging. Het was iemand van Geert-Informatie: “Zeg tegen je baas dat Obama gesignaleerd is op de Keizersgracht,” zei de geheim agent. “Oh, en wat deed hij daar?” vroeg Brinkman. “Dat weet ik niet en als ik het wel wist ging ik het jou niet aan je neus hangen, sukkel,” was het antwoord. Een tuuttoon volgde. De agent had opgehangen.

Toen hij zich ervan had vergewist dat er niemand keek, belde Obama aan op het adres op de Keizersgracht. Xandra Schutte deed open. “Welkom, Barack,” sprak ze opgetogen, “Ik ben blij dat je het toch gehaald hebt. Het is schandalig dat ze jou probeerden tegen te houden.” Barack Obama stapte naar binnen. “Ach, Xandra, ik ben onderhand wel wat gewend. Je zou eens moeten weten hoe ik thuis door de leden van die tea partybeweging behandeld wordt. Ze smeren me nog net niet in met pek en veren om me vervolgens op een boerenkar de woestijn in te sturen, maar veel scheelt het niet.”
In de woonkamer was de voltallige raad van Wijze Oude Vrouwen aanwezig. Ze keken Obama bezorgd aan. Maar een enkeling wist een zwak glimlachje te produceren. Obama ging zitten en nadat hij een slok van zijn koffie had genomen, zei hij: “Tja, dan zal ik maar beginnen. Het is heel ernstig wat ik u te vertellen heb, maar dat had ik al laten weten. Ik heb een rapport gekregen van het Internationale Aardbevingenbureau. Het blijkt dat er een grote breuklijn zit ter hoogte van Engeland. Hoe die daar is gekomen, weet niemand. Die lijn is heel diep en eronder zit een vulkaan die elk moment tot uitbarsting kan komen. Wij verwachten dat het in november gebeurd. Alleen in die maand zal er door die beving een Tsunami ontstaan die Nederland van de kaart wegvaagt. Het merkwaardige is dat de overstroming zich precies aan de grenzen zal houden. Bij België en Duitsland houdt het op, niemand heeft iets te duchten, daar. In ieder geval is het van het grootste belang dat de bevolking voor die tijd geëvacueerd wordt. Ik heb het rapport ook naar uw regering in Venlo gestuurd, maar ik verwacht niet dat ze er daar wat mee doen. Daarom ben ik nu hier.”
Even viel er een diepe stilte in de kamer. Toen zei Beatrix: “We doen wat we moeten doen. Alleen is het niet verstandig om rond te gaan bazuinen dat een Tsunami het land zal wegvagen. We moeten de mensen laten emigreren zonder dat ze in de gaten hebben dat ze eigenlijk aan het vluchten zijn.” Xandra Schutte knikte: “Inderdaad, anders heb je paniek en dat alleen kan al veel doden veroorzaken. Het is zaak dat we geruchten verspreiden en daarover moeten we, nu denk ik, brainstormen: wat wil de gewone man absoluut niet. Dat wordt nog een hele klus.” “Ik kan natuurlijk helpen,” zei Obama. “Ik kan een stel CIA en FBI-mensen sturen, die hebben wel vaker hele smerige varkentjes gewassen.”

Geert Wilders liep ziedend van woede door zijn werkkamer. “De onverlaat,” brieste hij. “Hoe dúrft hij! En dan nog wel een Moslim! Hoe heeft hij het lef. Wacht maar, tot mijn leger op orde is, en mijn Armada! Tijden van weleer zullen herleven. De zeeën zullen wij bevaren! We zullen elk volk op hun knieën dwingen. Ook Amerika wordt van ons. Let op mijn woorden!” Hij keek op zich heen. Hij was alleen in de kamer. Er was niemand die zijn woorden kon horen. Hij liep naar de deur en opende die: “Hero!” schreeuwde hij door de gang. “Onmiddellijk hier komen!” Een paar seconden later verscheen Hero Brinkman in zijn kamer. “Ja, Geert, wat kan ik voor je doen?” Wilders bekeek zijn secretaris. Hij kon er de vinger niet op leggen, maar iets van respect ontbrak er. “Obama is niet hier gekomen,” zei hij. “Ik wil dat je uitzoekt waarom dat is. Het is een schandaal, een grof schandaal. De zoveelste schoffering uit die hoek! Ik tolereer dit niet langer. Ik ben de machtigste man van heel Europa, wat zeg ik, van de hele wereld! Niemand heeft zoveel te zeggen als ik. Die Obama moet nog verantwoording afleggen aan het Huis van Afgevaardigden en aan de Senaat. Zie je mij dat ooit doen? Verantwoording afleggen? Nee! Op dag twee heb ik het parlement naar huis gestuurd. Overbodig is het, en ook nog een keer beledigend.” “Hoe wil je dat ik erachter kom, waar hij gebleven is, Geert? Ons land is dan wel klein maar toch niet zo klein dat je iemand zomaar kunt vinden. Vooral niet als hij kennelijk niet gevonden wil worden.” “Moet ik je dan alles vertellen, uilskuiken! Zoek het zelf eens uit. Ik verwacht over twee uur een rapport. En dat kan maar beter goed zijn, want ik heb niet zo heel veel geduld met jou!” Hero Brinkman dacht even na en zei toen: “Nee, dat lijkt er wel op. Je bent veranderd, Geert, en niet perse in je voordeel!” “Maak dat je wegkomt! Ik wil dit soort dingen niet horen van mijn personeel. Doe wat je gezegd wordt en breng mij een degelijk rapport uit. Over twee uur exact.”
Hero Brinkman liep mopperend terug naar zijn werkkamer. Moet je horen, hoe dat heertje het in zijn hoofd heeft gekregen. Ik weet me de tijd nog maar al te goed te herinneren dat hij rilde als een blaadje in de herfst als hij een toespraak moest houden in de kamer. Oh, wat had hij mijn steun toen hard nodig. En wat heb ik hem geholpen. Hij kon nauwelijks uit zijn woorden komen, de stumper. Maar hij ging al gauw denken dat hij de baas van alles was. En ik weet niet meer waar hij precies uit de bocht is gevlogen, maar zeker is dat dat is gebeurd.
In zijn werkkamer nam hij de telefoon en belde één van zijn vrienden bij de geheime dienst. Met zo’n netwerk moest je eigenlijk zelf de baas zijn. Maar goed, dat kwam nog wel. Hij kreeg zijn vriend meteen aan de lijn, want die had ook wel door dat Brinkman een kort lijntje had naar de top van het land en je wist maar nooit waar dat goed voor was. Hij stelde zijn vraag: zoek uit waar Obama gebleven is. Zo’n man kan toch niet zomaar kwijt zijn, dat is te gek voor woorden. Nadat hij de hoorn had neergelegd, ging hij verder met zijn kruiswoordpuzzel. Dat was dan wel weer een voordeel van deze baan, dat hij daar veel tijd voor had.

Henk slofte over de camping. Hij was moe, want hij had het erg druk gehad. De bowlingavond, gezamenlijk toppersliederen zingen in de kantine, de Rita-meditatiesessies. Soms was het allemaal teveel van het goede. Hij voelde al wel dat hij weer dichter bij zichzelf was. Hij wist weer wat het betekende om Nederlander te zijn: pal staan voor dat prachtige land dat door weer en wind en moslims werd geteisterd. Had hij nou zonodig die Koran in moeten kijken? Nee dat was totaal overbodig geweest, hij had niets te zoeken in dat boek. Het was heel goed dat Geert het verboden had, want het bracht de mensen maar op verkeerde ideeën. Alsof het toelaatbaar zou zijn om Moslim te zijn, alsof het ging om een respectabele religie in plaats van een verderfelijke ideologie. Ze wilden de wereld overnemen, zoveel was wel duidelijk. Hoe kon het toch bestaan dat Geert zo lang de enige was geweest die dat had ingezien. En hoe kon hij het zover laten komen: al zijn krediet als het ware in één keer verspeeld. Hij wist zeker dat iemand als Geert trots op hem was: altijd hard werken en zomers een paar welverdiende weken op de camping, soms zelfs in het buitenland. Altijd in een fatsoenlijk buitenland, dat wel. Niks Turkije, om over Marokko of Egypte maar te zwijgen. Als Ingrid en hij naar het buitenland gingen, gingen ze naar Frankrijk of Zwitserland. Prachtig land was dat, Zwitserland. Alles was zo schoon en zuiver, daar konden ze op de Grachtengordel nog een puntje aan zuigen. En alles blank daar. Zij wisten wel hoe ze hun grenzen dicht moesten houden. Gelukkig ging het in Nederland ook de goede kant op. Elke avond vertelde de campingleider over de vorderingen van de muur. Het werd een prachtexemplaar. Zelfs de muur in China was veel minder, want daar kon je zo overheen klimmen. Als die muur er eenmaal was, kwam er niemand meer in of het moest zwemmend over de Noordzee zijn. En daar zouden de Nederlanders de  sloebers in wrakke bootjes wel opwachten. Gewoon teruggooien in zee, die ellende.
Ondanks zijn opmonterende gedachte wrikte er iets in Henk. En dat iets heette Ingrid. Ze wilde zich maar niet bij de situatie neerleggen. Steeds was ze chagrijnig en de laatste dagen kwam het voor dat hij haar nauwelijks zag. Ze was nogal vaak de hort op. Naar die rare buurvrouw, Rosa van Antwerpen. Hij mocht dat mens niet. Ze keek hem zo kritisch aan. Die blik van mensen die denken dat ze beter zijn, dat was het. Alsof hij te min was, alsof zij het voor het zeggen had. Het was er natuurlijk één van de grachtengordel, dat kon niet missen. Zo’n blaaskaak die boeken las en naar klassieke muziek luisterde. Ze ging vast ook naar van die nichterige balletvoorstellingen. En zijn Ingrid trok steeds meer met dat mens op. Hij had haar gisteren gevraagd wat ze toch deden samen. Ingrid had smalend geglimlacht. “Zingen,” had ze gezegd. “En praten.” Ze had op haar horloge gekeken en meteen was ze opgesprongen. “Oh jee, we gaan nog een lied instuderen. Ik moet meteen gaan.” Zonder hem te groeten was ze weer vertrokken om midden in de nacht luidruchtig en aangeschoten terug te komen. Als goede Hollandse man had hij het voor het zeggen. Dat moest duidelijk zijn. De man was de leider, tot zover kon hij de moslims wel volgen. Niet dat hij nou van Ingrid zou verlangen dat ze zo’n hoofddoek droeg, integendeel, dat zou hij haar verbieden. Maar hij wilde wel dat ze beter naar hem luisterde, dat ze erkende dat haar levensdoel bij hem lag. Zij moest de voorwaarden scheppen waaronder hij zich kon ontplooien. Zo was nou eenmaal de natuurlijke orde, en daar moest ze zich niet tegen verzetten. Die vrouwenhoofden waren natuurlijk tientallen jaren vergiftigd door die feministen van de Linkse Kerk. Die hadden lieve meisjes als Ingrid wijsgemaakt dat ze voor zichzelf moesten opkomen, zelfs als dat in ging tegen haar eigen echtgenoot. Hij zou Ingrid duidelijk moeten maken dat ze haar houding drastisch moest wijzigen, dat ze hem eindelijk eens het respect moest tonen dat hij verdiende. En als het niet goedschiks ging, dan moest het maar kwaadschiks. Om te beginnen zou hij haar verbieden om naar die pot van een Rosa te gaan. Ja, dat was een heel goed begin. Hij voelde zich al wat minder moe. Zo zag je maar, al wat er nodig was om overeind te blijven was mannelijke daadkracht.

Na het kopje soep, dat elke vergadering van de Raad van Wijze vrouwen besloot, ging Obama op weg naar huis. Hannie van Leeuwen had een vriendin in IJmuiden gebeld, die haar zeiljacht beschikbaar stelde om Obama naar Groot-Brittannië te krijgen, zonder dat de officiële autoriteiten er lucht van zouden krijgen. “Nou, daar zitten we dan mooi mee,” zei Xandra Schutte. “Waarschuwen zonder te waarschuwen, hoe doen we dat in Godesvredesnaam?” “Gelukkig heb ik de oorlog nog meegemaakt,” zei Hannie van Leeuwen. “Toen moesten we ook dingen doen die aan het onmogelijke grensden. Het is zaak dat we het doel goed voor ogen houden. Voor november moet iedereen het land uit zijn. Het doel is dus heel duidelijk. Nu is het al zo dat mensen zich verdringen bij de grens om eruit te kunnen, dus daar kunnen we bij aansluiten. Waarom vertrekken ze? Dat moeten we helder zien te krijgen. Het heeft natuurlijk te maken met de bende uit Venlo, maar wat drijft ze nu precies over de grens?” “Het verval van de democratie?” opperde Beatrix. “Ik roep maar wat. Ik weet het ook niet precies.” Hedy d’ Ancona schudde het hoofd. “Nee, dat interesseert ze niet, de meeste niet, tenminste. Ze gaan echt niet naar België omdat ze daar kunnen stemmen. Er is maar één ding dat mensen verdrijft en dat is het idee dat ze aan de bedelstaf zullen raken. De economie stort in. De mensen gaan dat voelen.” “Ja,” beaamde Doeschka Meijsing. “Ik hoorde dat de ontslagen ambtenaren geen enkele kans hebben op werk. Die zijn veroordeeld tot bedelen. De marktsector stort ook in, nu de banden met het buitenland zo abrupt zijn doorgesneden.” “Dus,” vervolgde Hannie van Leeuwen. “Wat staat ons te doen? Aansluiten bij dat gegeven, het gerucht verspreiden dat het allemaal nog veel en veel erger wordt. En dat is niet eens gelogen, want het wordt ook veel en veel erger. Eigenlijk is het maar goed, dat dit land verdwijnt.” “Niet zo fatalistisch, Hannie,” zei de vorstin die in dit gezelschap niet optrad als vorstin. “Nederland zal herrijzen. Dat heb ik van mijn grootmoeder geleerd. Nederland komt altijd weer boven.” “Nou, Trix, dat mag een paar eeuwen geleden zo zijn geweest, ik ben toch echt bang dat dat nu niet op gaat. Maar er is werk aan de winkel. Kom op, dames, wij kunnen dit niet alleen, wij hebben geruchtenverspreiders nodig, en een verzetskrant. Het is dat het zo tragisch is allemaal, maar anders zou ik zeggen dat ik weer helemaal in mijn element ben.” Hannie van Leeuwen stond op en bracht de soepkommen naar de keuken.

Hero Brinkman wachtte even voordat hij aanklopte bij de werkkamer van Geert Wilders. Het was niet leuk wat hij te vertellen had, maar toch verkneukelde hij zich. Geert zou uit zijn vel springen. Geert werd op zijn nummer gezet en dat gunde hij hem van harte. Eindelijk trad hij naar binnen. Geert Wilders zat gebogen over een rapport. Het was in het Engels, dus het kostte hem moeite om te begrijpen wat er stond. Toen Brinkman vlakbij zijn bureau stond, keek hij op. “Ik hoop dat je goed nieuws hebt, Hero, ik hoop dat je eindelijk je geld eens echt verdient.”  Het prul, dacht Brinkman, net alsof hij zelf ook maar iets opbracht, die terminator! Hij probeerde zijn afkeer en minachting niet te laten blijken en zei: “Zeker, Geert, ik heb iets ontdekt. Obama is op een adres op de Keizersgracht geweest en hij heeft het land via IJmuiden verlaten.” Geert Wilders sprong op. “Het land verlaten? Zonder zich hier te melden? Zonder langs de douane te gaan? Het onbetrouwbare sujet, de minkukel! Zie je nou wel dat je die moslims niet kunt vertrouwen? Oh ja, dan kunnen ze een respectabele positie hebben bereikt, dan kunnen de president van de Verenigde Staten zijn, maar het blijven woestijnratten.”  “Obama is christen, Geert.”  “Dat zeg hij, ja. Maar dat is natuurlijk niet zo. Aan alles kun je merken dat hij in feite moslim is. Zo verlaat hij het land stiekem via het Oosten…”  “IJmuiden ligt in het Westen, Geert.” “Onderbreek me toch niet steeds, wijsneus! Waar het om gaat, is dat wij zijn geschoffeerd op een manier die zijn weerga niet kent in de geschiedenis. En dat pik ik niet, dat pik ik echt niet. Wacht, ik zal hem krijgen, bel de echte leider van Amerika, bel Sarah Palin! Ik wil dat ze hier komt, dan gaan we korte metten maken met die slaven daar over de grote plas.” Hero Brinkman knikte en verliet de kamer. Hij is echt helemaal gek geworden, dacht hij.

In hun appartement aan de Keizersgracht zaten Greet en Wilma aan de koffie. “Dat we dit nog mochten meemaken,” verzuchtte Greet. “Barack Obama naar zijn geheime adres gebracht. Wat jammer dat we het niet verder kunnen vertellen.” “En jij houdt dus echt je kop, Greet. Ik ken jou. Een geheim bij jou is zowat hetzelfde als publieke wetenschap. Deze keer ga jij je dus heel anders gedragen!” “Ik snap niet dat ik het al vijftig jaar met jou uithoud, wat ben je toch een baasje en een betweter. Natuurlijk ga ik dit niet doorvertellen, my lips are sealed, zoals ze dat in de US zo mooi weten uit te drukken. Maar het is toch niet gek, dat ik me afvraag, wat hij hier komt doen?” “Het heeft te maken met Venlo…” Wilma probeerde een veelbetekende blik op te zetten, maar haar gezichtsspieren deden pijn. Ze had dat al te lang in de plooi moeten houden. Ze schonk nog een kopje koffie in. “Maar wat doen we nu, Greet? Gaan we weer terug naar de grens? Weer dat wachten bij die muur daar?” Greet haalde haar schouders op. “Het heeft niet zoveel zin,” zei ze. “Ik bedoel, ik heb niet zo heel veel zin. Het wachten, de onzekere toekomst. Een paar dagen geleden zag ik het nog als een oplossing, maar inmiddels twijfel ik. Wat staat ons te wachten in Antwerpen? Zijn we daar wel welkom? Ik heb al gehoord dat de Belgen de grenzen voor ons willen sluiten. Ze zitten daar niet op ons te wachten. Eigenlijk moeten we hier de toestand veranderen.” “Maar hoe? Dat lukt ons nooit. Wij hebben als oude vrouwen geen vat op de toestand. Er is zo weinig wat we kunnen doen. Het liefst zou ik die vlegel daar in Venlo door elkaar willen rammelen, maar ik kom niet eens bij hem in de buurt. Het is afschuwelijk om te bedenken dat we geen kant op kunnen. Ik had nooit gedacht dat het nog eens zo ver zou kunnen komen.”
Er werd aangebeld. Greet en Wilma keken elkaar aan. Uiteindelijk stond Wilma op om de deur open te doen. “Eerst goed kijken wie het is!” riep Greet haar na. Wilma viel bijna flauw toen ze zag wie er voor de deur stond: Hare majesteit de Koningin der Nederlanden. Ze vervrouwde zich en opende de deur. “Komt u binnen, majesteit! Wat een eer dat u ons komt bezoeken, maar ik had niet op u gerekend. We hebben niks bij de koffie omdat we aan de lijn zijn. U weet hoe dat gaat, hoe ouder je bent, hoe meer vet er aan je blijft kleven en je kunt er niets tegen doen. Maar wat babbel ik nou weer. Dat komt door de zenuwen. Er is nog nooit een koningin bij ons op bezoek geweest.”
Even later, toen Beatrix een comfortabel plekje had gevonden op de hoekbank, overwonnen Wilma en Greet hun schroom. Wilma vroeg: “Wat brengt u hierheen, majesteit? U bent meer dan welkom en wij zijn zeer vereerd met uw bezoek, maar u komt vast niet zomaar op de koffie.”  Beatrix knikte. “Inderdaad, ik heb wel een heel speciaal doel voor mijn komst. Ik weet dat u  betrouwbaar bent. U heeft Barack Obama van Hazeldonk naar de Keizersgracht gebracht, en niemand op de gracht weet dat hij hier is geweest. Hij had een speciale missie, en die kan ik u niet precies uitleggen. Het komt er op neer dat ons land in groot gevaar is en dat iedereen weg moet.” Greet en Wilma keken elkaar aan. “Wij waren al op weg,” begon Wilma. “Het gaat zo niet langer hier. Elke dag opnieuw worden we geschoffeerd door die clown daar in Venlo. Daar komt nog bij dat onze pensioenen nu al voor de derde keer worden gehalveerd. En dat is wel een beetje bezwaarlijk zo onderhand. Gelukkig is het appartement hypotheekvrij, anders hadden we nu zwaar in de schulden gezeten. Wij willen ergens naar toe waar we kunnen werken.” “Hoe oud bent u dan?” vroeg Beatrix. “Neemt u mij niet kwalijk voor mijn botheid, maar u komt toch over als dames die echt wel aan hun welverdiende pensioen toe zijn.” “Wij zijn drieëntachtig en vierentachtig,” antwoordde Wilma. “Behoorlijk aan de datum, kun je wel zeggen, maar we zijn nog recht van lijf en leden en we zijn nog steeds heel goed in staat om ons brood te verdienen. Alleen komen we hier niet aan de bak.” Beatrix schudde meewarig haar hoofd. “Het is ongehoord wat deze zogenaamde regering de mensen aandoet. Het is gewoonweg crimineel. Maar troost u, het is slechts een kwestie van tijd en dan zijn ze weg. En wat werk betreft: u kunt meteen beginnen. Ja, dat kan, want ik kan een behoorlijke beloning stellen voor de inspanning die ik van u ga vragen. Het is de bedoeling dat u de buurt in gaat, en zoveel mogelijk vertelt hoe slecht het gaat in Nederland, en dat u uw koffers al gepakt hebt. Zoveel mogelijk. Dus in de winkels, in de restaurants, op straat aan de mensen die hun hond aan het uitlaten zijn.” “Nou, dat lijkt me niet zo moeilijk,” zei Wilma. “Want er is geen woord van gelogen. In feite waren we er al mee bezig voordat we besloten om naar Antwerpen te vertrekken. Alleen zijn de mensen erg hardleers. Ze zijn zo honkvast. Niet dat wij dat niet zijn hoor, anders hadden we het niet zolang hier uitgehouden, want zeg nou zelf, het was toch eigenlijk geen doen meer met al die evenementen in Amsterdam. Steeds weer al die dronken idioten hossend op de stoep. We hebben er weleens over gedacht om naar Drenthe te verhuizen, maar uiteindelijk hebben we dat toch maar niet gedaan. Ziet u, we gaan zo graag naar het concertgebouw, en ook naar de musea en dat heb je allemaal niet in Drenthe.” Beatrix glimlachte. “Nu, ik stuur vandaag mijn secretaresse om de zakelijke kant van onze overeenkomst te regelen. Helaas moet ik nu weer gaan, want de plicht roept.”  Ze stond op en reikte haar hand, die gretig werd aanvaard door Wilma en Greet.

In de raadszaal van het gemeentehuis van Venlo zat het voltallige kabinet bijeen. Geert Wilders, die de overige twee leden van het kabinet een half uur had laten wachten, stak van wal: “Heren! Er is iets ongehoords gebeurd in dit land! Ik ben op een ontzettende manier gedemoniseerd en wel door een voormalig bevriend staatshoofd van ons, de heer Barack Obama. Nu weten we allemaal hoe die de kluit belazerd heeft. Hij is een moslim die er niet voor uit komt omdat dat hem de gelegenheid geeft om de wereldheerschappij van de Islam te vestigen in Nederland. Dat weten we allemaal en met onze land- en zeemacht zullen we ons daar tegen te weer stellen. Wij zullen zegevieren, op zijn Hollands zullen wij overwinnen! En we gaan hem terugpakken. Ik lust hem rauw! Dat zal hem leren om stiekem dit land binnen te dringen en zich vervolgens niet te vertonen hier. In de hele geschiedenis is nog nooit zoiets voorgekomen. Dat komt allemaal door de linkse Kerk en die Beatrix, die zich in het hoofd heeft gehaald dat ze het hier voor het zeggen heeft. Al die steken onder water in haar kersttoespraken, als ik daar nog aan denk lopen de rillingen mij over de rug. Maar daar gaat het nu even niet om. Ik krijg haar nog wel. Wat ik wil vertellen, is dat we de echte leider van Amerika binnen een paar uur kunnen verwachten, namelijk Sarah Palin. Welzeker, zij is in aantocht. Met een concorde, die nog ergens in een oude schuur stond, wordt ze opgehaald. Ze wordt eerst rondgeleid door de Oostvaarderplassen, waar haar een geweer ter beschikking wordt gesteld. Want dit is een vrouw met daadkracht, mijne heren, een vrouw die haar mannetje staat. Zij jaagt en ze zegt precies wat ze bedoelt!” Maxime Verhagen begon: “Maar Geert, wat wil je daar toch mee bereiken? Sarah Palin is bij lange na nog geen president.” “Dan benoem ik haar tot president.” Maxime Verhagen en Marc Rutte keken elkaar veelbetekenend aan. Dat ontging Geert Wilders niet. “Toe maar! Tot in mijn eigen kabinet word ik belachelijk gemaakt. Ach ja, dat gaat nu eenmaal zo met grote geesten. Pas later zal worden ingezien met welk fenomeen jullie te maken hebben. Maar het gaat gebeuren, zoals ik het wil. Ik benoem Sarah Palin straks tot president van de Verenigde Staten! Ik zal persoonlijk die Obama mailen, dat hij naar huis kan!” Maxime Verhagen schraapte zijn keel en zei: “Maar denk je wel dat hij dat zomaar doet op jouw gezag, Geert? Is dat niet een beetje wensdenken wat jij nu doet? Ik bedoel, in Nederland heb je het dan wel voor het zeggen, maar voorlopig houdt het toch wel een beetje op bij de muur in aanbouw.”  Geerts gezicht werd knalrood. “Et Tu Brutus!” schreeuwde hij. “Dit is gewoon ondermijnend, wat jij hier aan het doen bent, Maxime. Natuurlijk doen ze wat ik zeg. Dat doet iedereen, omdat ik de waarheid spreek. En niets anders dan de waarheid! Mooi, dan is dit afgehandeld. Al beveel ik jullie je straks, als Sarah er is, coöperatief op te stellen. Zij moet ons vertrouwen krijgen, want er wacht haar een zware taak. De US is geïndoctrineerd door de Linkse Kerk, dat merk je aan alles. En dan gaan we nu over tot de orde van de dag. Ik heb hier een rapport. Dat kreeg ik toegestuurd van de een of andere dwaas, ook uit Amerika. Sarah zal hem de mond wel snoeren. Het is een hysterisch verhaal over een breuklijn bij Engeland die op uitbarsten staat. Er dreigt zelfs een Tsunami! Nou, ik weet als geen ander waar Tsunami’s vandaan komen, die komen uit Turkije en Marokko en niet uit Engeland. Dat is toch de wereld op zijn kop! Al die bangmakerij over het klimaat, ik moet daar persoonlijk van kotsen zo langzamerhand. Dat rapport is puur geschreven om onze daadkracht onderuit te halen. Er blijkt ook uit hoe bang het buitenland voor ons is.” “Laat eens zien, dat rapport. Misschien is er toch iets van waar,” zei Mark Rutte. “Ik hoor de laatste tijd wel vaker van allerlei vreemde natuurrampen.” “Dat rapport is aan mij gestuurd en het zou schandalig zijn als ik mijn correspondentie ter beschikking aan anderen zou stellen. Zoiets kunnen we in de nieuwe orde echt niet maken. Ik weet waar het om gaat en het gaat om onzin.” Geert Wilders nam zijn voorzittershamer en sloeg een paar keer hard op tafel. “En nu koppen dicht, want er moet geregeerd worden.” Op dat moment kwam Hero Brinkman de zaal binnen. “Mevrouw Palin is gearriveerd, heren.” “Mooi, laat haar meteen binnen!” Even later verscheen, breed glimlachend, Sarah Palin. Op haar blauwgrijze mantelpakje zaten grote bloedvlekken en langs haar mond en kin waren tranen van opgedroogd bloed te zien. “Ha die Geert!” riep ze enthousiast uit. “Wat een geweldig land is dit! Ik heb urenlang gejaagd en ik heb een stuk koningspaard rauw verslonden! Heerlijk, even helemaal terug naar de natuur.  Ik hoop dat jullie het niet te lang maken, want ik wil zo weer terug naar dat prachtige jachtgebied.” “Maak je geen zorgen, Sarah. Lang praten is voor de bureaucraten van de communistische samenzwering van de Islamitische Linkse Kerk. Om een lang verhaal dus kort te maken: jij bent vanaf nu president van Amerika.”  Sarah Palin keek de kring rond en veegde wat bloed van haar mond. “Dat hoort natuurlijk wel, maar kunnen we dat zomaar vaststellen hier? Ik bedoel, ze zijn nogal op verkiezingen enzo bij ons. Onzin natuurlijk, hier heb je die allang afgeschaft en moet je kijken tot wat voor pracht dat leidt. Maar bij ons zijn nog veel conservatieve krachten aan de macht, die koste wat het kost willen blijven waar ze zijn. Die willen niets liever dan de hardwerkende Amerikaanse burger met huid en haar overleveren aan de overheid. Weet je wat die Obama nou weer gedaan heeft? Scholen opgezet voor kansarmen! Nou vraag ik je! Sinds wanneer moeten kansarmen naar school? Laat ze maar goed hun best doen, dan komt het vanzelf allemaal goed. Maar ik dwaal af. We moeten dat misschien iets subtieler aanpakken, Geert. Ik als vrouw voel dat aan. Ik moet ze inpakken daar thuis, door gewoon de waarheid te vertellen, net zoals jij dat doet. En dan zal ik gekozen worden. Ondertussen kan ik wel aansturen op een impeachment procedure voor Obama. Dat lijkt me de goede weg. Hij is vast weleens vreemd gegaan. Anders kan ik aan laten tonen dat hij helemaal niet is geboren in de USA, maar ergens in Afrika. In Kenia ofzo, daar komt zijn vader vandaan. Mijn kop eraf als hij niet echt in Kenia is geboren. Zullen we het dan zo afspreken? Let goed op het nieuws uit het mooiste land van de wereld. Voor nu is het genoeg. Ik ga snel terug naar de natuur.” Ze nam haar geweer, gooide het behendig over haar schouder, en spoedde de zaal uit.

Minister Rita had het moeilijk op de camping. Met de vastberadenheid die haar zo eigen was, hield ze de Rita-meditatiesessies vol. Maar het ontging haar echt niet dat een groot deel van de aanwezigen geestelijk afwezig was. Ze zaten daar maar apathisch, met hun eigen gedachten bezig. Ze lieten het Geertschap helemaal niet tot zich doordringen. Stiekem dacht ze dat het veel en veel beter zou gaan als zij zich zouden bekennen tot het Ritaschap. Was zij, als vrouw, niet veel beter in staat om de mensen de goede weg te wijzen? In het verleden was dat vaak genoeg gebleken. Dat ze bij de laatste verkiezingen geen zetels had gewonnen deed daar helemaal niets aan af. Dat kwam gewoon omdat de mensen geïndoctrineerd werden door de Linkse Kerk. En ook wel door Geert Wilders, zei een klein stemmetje in haar binnenste. Ze drong die gedachte naar de achtergrond. Ze moest in Geert blijven geloven, of ze nou wilde of niet. Alleen dan kon ze verder gaan. Ooit zou ze het stokje van hem overnemen, maar de tijd was daar nu nog niet rijp voor.
Ze liep verder over het terrein. Wat was het toch merkwaardig stil. Het was de bedoeling dat mensen actieve Nederlandse burgers werden, maar ze werden hier alleen maar luier en luier. Soms dacht ze dat dat door de aanpak kwam, maar ook die gedachte wuifde ze weg. Ze moest blijven geloven in waar ze hier mee bezig waren. De heropvoeding van de afgedwaalden van dit volk moest stevig ter hand worden genomen. Aldus peinzend kwam ze langs het tentje, waar ze een paar dagen geleden de zingende vrouwen had aangetroffen. Ze bleef stilstaan en luisterde. Er was niets te horen. Ergens was het jammer, ze had het stuk graag nog eens willen horen. Zie je nou wel? Ook zijzelf moest zich blijven heropvoeden: vanavond moest ze alle cd’s van de Toppers maar weer eens draaien, misschien dat ze dan op het goede pad terechtkwam. Ze liep verder en kwam langs de bungalowtent van Henk en Ingrid. Een paar dagen geleden had ze nog tevreden vastgesteld dat dit hardwerkende echtpaar de goede weg op was. Henk had een trainingspak aan en zat buiten de Voetbal International te lezen. Ingrid zag ze niet, maar die zou wel binnen zijn. “Dag Henk,” zei ze. “Hoe gaat het ermee, jongen? Je ziet inmiddels wel in wat je verkeerd hebt gedaan?”  Henk knikte. “Oh Minister Rita! Ik ben hier zo gelukkig! Alles wat mijn hartje begeert heb ik hier. Ik leer weer een echte man te zijn, ik leer weer wat gemeenschapsgevoel is, en wat het betekent om liefde voor je vaderland te hebben.” Hij pinkte een traan weg. “Dat is heel mooi,” zei Minister Rita. “En het is heel terecht dat je ontroerd raakt, dat zou ik ook hebben, wat zeg ik, dat heb ik ook heel vaak. Maar waar is Ingrid eigenlijk? Ik heb haar een paar dagen geleden betrapt op het zingen van een verderfelijk klassiek stuk, maar ik vertrouw erop dat ze begrepen heeft waar het eigenlijk om gaat, en dat ze weer het goede pad bewandelt. De smalle weg, zou ik zeggen als ik een christen was, maar dat ben ik niet.” Henk keek sip. “Ik weet niet waar ze is. Ze trekt nogal veel op met dat mens van dat kleine tentje. Ik wilde haar vanochtend tot de orde roepen maar ze lachte me recht in het gezicht uit en weg was ze weer. Ik zie haar nauwelijks nog.” “Oej! Het lijkt erop dat er aanvullende maatregelen nodig zijn! Ik zal zien wat ik kan doen, Henk! Bedenk, dat je niet alleen bent. Je bent onder de hoede van een formidabele vrouw.”

Op de keizersgracht was de Raad van Wijze Oude vrouwen weer samengekomen. Tegenwoordig zagen de leden elkaar elke dag. De stemming was bedrukt, want de vrouwen hadden het gevoel dat ze klem zaten. De opdracht die hun wachtte was zo immens, dat ze bang waren dat ze deze keer zouden verliezen. “Ik ga een verhaal vertellen,” zei Hella Haasse. “Soms doet de kracht van de fictie wonderen.” Ze schraapte haar keel en ging van start: “Lang, lang geleden was er eens een klein land. Dat land was zo klein dat het slechts zelden door anderen werd opgemerkt. Scheepvaarders voeren er voorbij, omdat ze dachten dat het een zandbak was waar niets te halen viel. Reizigers die over land kwamen, dachten dat ze bij een ondoordringbaar woud waren aangekomen, en zij durfden er niet door. Je wist tenslotte nooit welke wilde, vreemde beesten je er zou kunnen aantreffen. En zo bleef het landje eeuwenlang alleen in de wereld. De mensen die er woonden dachten dan ook dat ze de enige mensen op aarde waren. Ze waren gelukkig. Ze leefden eenvoudig, van wat landbouw. Dieren hadden ze ook, maar ze aten ze niet op, want ze waren vegetariër. Niet uit principe, maar omdat er in het hele land niemand te vinden was die een dier durfde te slachten. Het enige wat ze dronken, was brandnetelthee. Brandnetel hadden ze namelijk in overvloed, in tegenstelling tot Earl Grey en dat soort thee. Ze wisten niet eens dat dat bestond. Natuurlijk was er in die tijd geen televisie, en nieuws uit andere landen kwam gewoonweg het land niet binnen.
In het land regeerde een koningin. Het Koninginneschap werd steeds van moeder op dochter doorgegeven. In de meeste families werden ook wel zonen geboren, maar in de Koninklijke familie nooit. De koningin trouwde altijd met iemand uit het buitenland. Dat werd strikt geheim gehouden, want de koningin wilde nooit dat de andere mensen erachter kwamen dat er een buitenland was. Zo ging dat generatie op generatie door. Een leger was er niet in dat land, want met wie hadden ze oorlog moeten voeren? Gevangenissen waren er ook niet, want niemand pleegde ooit een misdaad. Moord was een onbekend verschijnsel. Niemand had ooit een moord gepleegd. De mensen hadden niet eens geweten hoe dat moest. Aan diefstal deden ze ook niet. Er was gewoonweg niets om te stelen. Ze hadden alleen het eten dat ze die dag op konden en de kleren die ze droegen. Meestal sliepen ze met zijn allen in een grote slaapzaal, dat was lekker warm. Af en toe trokken mensen zich terug in kleinere hutten, en er was niemand die ze dat kwalijk nam. Het was zoals het was, leek iedereen te denken.
De koningin maakte een dagelijkse ronde door haar koninkrijk. Ze wilde dicht bij de mensen zijn en niet alleen op Koninginnedag. Trouwens, er was geen Koninginnedag, of misschien was het meer zo dat het elke dag Koninginnedag was. Want hoe vaak de mensen haar ook zagen, ze stonden altijd juichend aan de kant als ze langs kwam.
Op een dag gebeurde er een vreselijk ongeluk, al kon niemand weten hoe vreselijk het was op het moment dat dat gebeurde. Een jongen in het Zuiden van het land maakte een wandeling door het bos en verdwaalde. Hij zocht en zocht maar hij kon nergens het pad terug naar huis vinden. Hij liep dagen en dagen, voedde zich met bessen, sliep af en toe licht en liep dan weer verder. Hij maakte zich vreselijke zorgen om zijn moeder. Wat moest die wel niet denken? Ze zou in angst zitten, ze zou heel bang zijn dat hem wat was overkomen. Hij moest en zou dus de weg naar huis terugvinden. Na dagen en dagen kwam hij het bos uit. Eerst was hij verschrikkelijk opgelucht, want hij dacht dat hij de weg terug naar huis had gevonden. Maar alles zag er zo vreemd uit. De huizen waren veel groter, de mensen waren er veel donkerder en er waren ook zo veel meer mensen. Een grote huiver beving hem, want hij dacht dat hij in de hel terechtgekomen was. Daar geloofde hij helemaal niet in, maar als zoiets je overvalt, weet je zelf niet meer wat je gelooft. De mensen buiten het bos keken hem vreemd aan, en wezen naar zijn lichtblonde haar. Overal waar hij kwam, lachten ze hem uit. Hij was een bezienswaardigheid geworden. Het ergste was nog wel, dat ze hem nergens verstonden. Hij volhardde in zijn vraag naar de weg terug, stelde hem aan iedereen die hij tegenkwam, maar de mensen bleven hem begriploos aankijken. Meer en meer voelde hij zich eenzaam, en hij begon al te vrezen dat hij zijn moeder nooit weer zou zien, toen hij bij een huisje kwam, dat beduidend kleiner was dan de anderen. Hij klopte aan, en was van plan zijn vraag te stellen, al vreesde hij, dat dat ook deze keer voor niets was. Een heel oude vrouw deed open. Haar gezicht was vol rimpels en om haar lijf had ze niets anders dan versleten vodden. Hij keek zijn ogen uit en hij was met stomheid geslagen. De hele oude vrouw vertelde hem dat ze de heks van het land was, en dat ze om het even wat kon toveren. Hij geloofde haar niet. Als ze echt kon toveren, kon ze toch zeker wel voor betere kleren zorgen. Maar ze drong aan. Ze zei dat ze het hem wel zou laten zien. Na lang soebatten ging hij bij haar naar binnen. Aan de lage zoldering hingen grote ketels, waar ze af en toe in roerde. Het stonk in de bedompte ruimte en steeds struikelde hij bijna over een zwarte kat. Tientallen moesten daar lopen. Om te bewijzen dat ik echt kan toveren, zei de vrouw, zal ik zeggen wat jij het liefst wilt. Jij wilt terug naar je moeder, en je moeder leeft in dat holle land in het westen. De jongen was nogmaals met stomheid geslagen. Hoe kon ze dat weten? Hij vroeg waar hij nu dan was. In het bolle land, zei de oude heks. Zijn er dan meer landen, vroeg de jongen, ik dacht dat er maar één land was. Er zijn zeker meer landen, wel twintig, zei de oude heks. Er is een leeg land, een smal land en een breed land. En zo nog een stuk of wat. Veel ervan heb ik gezien. Maar nu zal ik je de weg wijzen naar huis. Ze gaf hem een tak en vertelde hem dat hij die naar de grond moest laten wijzen, dan zou hij vanzelf thuis komen. Hij geloofde er niets van, maar het was altijd te proberen en hij wist ook niet wat hij anders moest doen. Hij bedankte de oude heks en ging op pad, zijn hoofd vol met verwarrende gedachten. Waarom had niemand hem ooit verteld dat er andere landen waren? En waarom wisten ze dat in die andere landen wel? Hij werd kwaad. De werkelijkheid was voor hem verborgen gehouden.
Hij liep en hij liep, weer dagenlang. Nog steeds at hij bessen, en hij had wel zin in een broodje dus hij hoopte dat hij gauw thuis zou zijn. Op een dag stond hij ineens aan het begin van zijn dorp. Hij rende naar het huis van zijn moeder, die hem huilend van blijdschap in zijn armen nam. Jongen, zei ze, blijf nooit meer zo lang weg, want ik weet me echt geen raad als je dat doet. Hij beloofde dat hij altijd bij haar zou blijven, maar vertelde dat hij nog wel wat had te doen en waar was de koningin. De moeder vertelde dat die op het plein zat aan de brandnetelthee. De jongen bedacht zich geen twee keer en ging naar het plein. Toen hij bij de koningin was aangekomen, zette hij zijn armen in zijn zij en vroeg haar, waarom ze nooit had verteld dat er andere landen bestonden. Daar was heel veel te halen, hij had het met eigen ogen gezien. Eigenlijk had ze diefstal gepleegd. De koningin zweeg een moment verontwaardigd. Zoiets had nog nooit iemand haar durven vertellen. Hoe weet je dat er andere landen zijn, vroeg ze. Ik heb het met eigen ogen gezien, zei hij. Ik ben in het bolle land geweest dat hier een paar dagreizen vandaan ligt. Ik weet nu dat de prins-gemaal van het bolle land komt, want hij is ook donker, net als zij. De koningin keek een moment naar beneden, als om na te denken. Toen ze daarmee klaar was, zei ze: “Ik vraag je om dit voor je te houden. Het is voor niemand goed om te weten dat er meer landen zijn en dat ze daar andere dingen hebben. Ik ga het aan iedereen vertellen, sprak de jongen. Iedereen heeft recht op de waarheid. En ze moeten zelf in dat land gaan kijken, in het bolle land. Ze hebben daar dingen. Niemand wordt gelukkig van dingen, zei de koningin, kijk maar naar de prins-gemaal, hoe ongelukkig die is. Dat was waar. De prins-gemaal had altijd een somber gezicht, alleen als hij een paar dagen weg was geweest, zag hij er wat vrolijker uit. En zo begreep de jongen dat het in het buitenland leuker was. Het was leuk om meer dingen te hebben. Sinds die dag was hij niet meer gelukkig en tevreden. Hij wilde eigenlijk naar het bolle land maar hij wilde zijn moeder niet in de steek laten. Tenslotte had hij beloofd dat hij bij haar zou blijven. Toch knaagde het aan hem, de wetenschap dat er een ander land was, zelfs meer dan één, en dat hij veel meer kon hebben. Hij werd ouder en raakte met de dag verbitterder. Als hij de koningin tegenkwam, groette hij de haar niet meer. Dat deed haar heel veel pijn, want hij was de enige onderdaan die haar negeerde, maar ze zei er niets van.
Toen zijn moeder was overleden, knapte er iets in hem. Hij was des duivels. Hij was woedend. Hij begon te raaskallen, hij riep over het plein dat er een muur om het land gezet moest worden, want anders zouden die uit het bolle land allemaal naar hun kleine landje komen en al het brood op eten. Eerst geloofden de mensen hem niet, want tenslotte wisten ze helemaal niet dat er een ander land was, maar zo af en toe glipte een jongeling naar het bolle land en die kwam dan terug met dezelfde verhalen. De mensen werden steeds kwader. Soms gooiden ze zelfs kluiten modder naar de koningin, die niet wist hoe ze het had, want nog nooit had iemand aan haar gezag getwijfeld. De prins-gemaal kon helemaal niet meer buiten komen, want de mensen wilden hem wegjagen. En als hij weg zou gaan, zou dat het hart van de koningin breken.
Zo ging het jarenlang door, totdat iedereen zo kwaad was, dat de mensen elkaar niet langer verdroegen. Niemand groette nog een ander, de koningin werd uitgescholden als ze geluk had, maar meestal werd ze bekogeld met modder en andere viezigheid. Het verhaal gaat dat ze ook weleens met paardenvijgen is bekogeld. Steeds meer mensen vertrokken naar het bolle land en dat ging net zolang door tot er niemand meer over was. Zelfs de koningin was vertrokken. Het hele kleine land werd al snel helemaal overwoekerd met bos en alras wist niemand in de andere landen nog dat het landje ooit had bestaan. De jongen is nooit meer gelukkig geworden. Hij trok van land tot land, en hij werd bozer en bozer, totdat hij zich in zee stortte en verdronk.”
Hella Haasse zweeg en keek de kring rond. Beatrix knikte. “Zo zal het gaan,” zei ze. “Zo zal het zeker gaan als we niet uitkijken.” Xandra Schutte stond op. “Kom, ik ga de soep inschenken,” zei ze. “Daar zullen we van opknappen.”

Bij het eerste ochtendgloren werd ze wakker, zoals altijd. De wereld openbaarde zich aan haar als groen en stil. Nu woonde ze al jaren in dit bos elke ochtend was hetzelfde. Groen. Stil. Zo heel anders dan toen in de stad, in de flat, waar altijd lawaai was, altijd stemmen, altijd geluid, overal.
Ze rekte zich uit. Even bijkomen. Ondanks alle jaren die ze hier had doorgebracht hoorde ze nog altijd de stemmen als ze half sliep, in slaap aan het vallen was, of juist net wakker werd. Die stemmen gingen tegen elkaar in. Soms verstond ze wat ze zeiden, maar te begrijpen was het niet. We moeten drie kopieën hiervan hebben, geen twee. Moeder zal het wel weten. Laten we kijken of we de noemer kunnen vinden. Meer van hetzelfde, dat is niet goed. De stemmen spraken door elkaar heen, in wisselende toonhoogte, deze zacht, de andere weer hard. Soms verhinderden ze haar haar ogen open te doen, echt wakker te worden. Het was zo moeilijk ze het zwijgen op te leggen. Al jaren was ze hier. Zoveel jaren, ze was de tel kwijt geraakt.
Ze schudde de bladeren van zich af en kroop uit haar hol. Stilte bestond niet, had ze ontdekt. Ze hoorde geritsel onder de bladeren, er was getik in de bomen, een zacht geruis ging voortdurend door het bos heen. Maar het waren tenminste niet de stemmen, die haar ’s nachts maar bleven kwellen. Wanneer zou ze die ooit vergeten zijn?
Ze leefde van wat het bos haar bood. Wat bessen, sommige bladeren. Nooit de dieren. Het was genoeg. Ze herinnerde zich maar al te goed dat niets ooit genoeg was. De winkels. Het geld. Nooit genoeg. Altijd de spiegels. Nooit goed genoeg. En hier wel, hier was heel weinig meer dan genoeg. Daar verwonderde ze zich vaak over. Hoe kon dat? Dat was zo heel anders dan hoe ze het vroeger had gevoeld, toen ze nog in de stad leefde. Ze at wat bessen en een paar bladeren en ze leunde tegen de boom, waar ze woonde. Daar ging de eekhoorn, die hier ook woonde. Ze wist zeker dat hij haar aankeek, tenminste, soms deed hij dat. Alsof hij haar begreep. En het was niet nodig wat te zeggen. Plotseling kwam het gedreun dichterbij. Het gedreun dat ze de laatste dagen al vaker had gehoord. Dat haar verontrustte, dat hier niet hoorde. Ze stond op en liep in de richting van het geluid. Nooit kon je je voor ze verschuilen, altijd kwamen ze je weer nader, met hun stemmen, hun motoren, hun herrie. Ze liep door en het geluid werd erger. Uiteindelijk kwam ze aan bij de rand van het bos, of in ieder geval leek het de rand, want de bomen hielden op. Beneden lag een snelweg. Glanzend asfalt. Hij was nieuw. Auto’s raasden er in een enorme vaart overheen. Zo hard had ze nooit durven rijden. Ze kropen dichterbij. De stad kwam steeds dichterbij. Er was geen ontkomen aan. Ze zouden haar alsnog opslokken. Hoe ze ook vluchtte, niets was ooit genoeg. Wat moest ze doen? Even overviel haar een enorme paniek, maar ze onderdrukte die. De wereld drong zich op. De wereld van stemmen, luide stemmen, schreeuwende stemmen. De wereld riep haar. Ze moest terug. Even keek ze langs haar lichaam. Ze was gekleed in vodden en bladeren. De vodden nog van de dag dat ze het bos was ingestapt, met de bladeren had ze zich later bedekt. Ja, ze moest terug. Er was iets gaande buiten het bos. Iets wat niet moest gebeuren, wat niet hoorde gebeuren, maar wat desalniettemin toch gebeurde. Niemand kon er wat tegen doen.
Ze liep terug naar de boom waar ze woonden. De dieren die ze tegenkwam, gingen niet aan de kant. Ze kenden haar. Zij was geen bedreiging. Niet hier tenminste. Misschien wel in de wereld waarnaar ze terug ging.

Dokter Anja Maas hing uitgeput op een stoel in de gang. Ze was al drie dagen onafgebroken in touw, en dat was niet de eerste keer de laatste maanden. Werken, werken en nog eens werken was het. Ergens had ze spijt dat ze zich ooit had aangemeld voor het transplantatieteam. Het had zo mooi geleken: mensen die bijna opgegeven waren omdat één van hun organen niet meer functioneerde een nieuw leven bieden. En mensen die al wel waren opgegeven ook na hun dood nog iets nuttigs laten doen. Ze herinnerde zich nog maar al te goed de tijd dat het hele team bijkans manisch werd van opwinding, als er een donor kwam. Dat was heel bijzonder, want er gingen veel te weinig mensen dood op de goede manier. Dat was de laatste tijd wel anders. Het aantal verkeersdoden was gestegen van zo’n achthonderd per jaar naar achtduizend. De een na de ander werd binnen gereden en het kwam zelfs voor dat ze ze toch de eeuwigheid in moesten laten gaan omdat er niet genoeg beademingsapparatuur was. Eeuwig zonde was dat. Hoewel, het aanbod van donoren was nu zo groot, dat er niet genoeg zieken waren om de organen te ontvangen. Eurotransplant deed zijn best: er werd veel naar het buitenland gevlogen, en ook dokter Anja Maas hield daar een leuk zakcentje aan over.
Ze zat nog geen tien minuten of er werd alweer een brancard binnengereden. “Hersendood!” riep de broeder de zending begeleidde. “We hebben de testen al gedaan in de ambulance. Snel, anders piept hij ervan tussen. Dokter Anja Maas keek naar de bloederige lakens, waarin een jonge man was gewikkeld, waar niet veel meer van over was. Zijn hoofd was aan gort, en met de rest zou het niet heel anders zijn. Hij kreunde nog wel, en hij bewoog. “Die is niet hersendood, dat zie je toch?” zei ze opgelucht. Deze kon meteen door naar de trauma-afdeling. “Jawel,” zei de broeder. “Dat kreunen is gewoon een reflex, dat betekent niks, hij is er van tussen.” “Ik weiger hier iets uit te snijden. Volgens mij is hij nog te repareren.” “Zoek het dan maar uit!” zei de broeder woedend. Hij gaf de brancard een duw en maakte zich uit de voeten. Dokter Anja Maas was teveel arts om de patiënt aan zijn lot over te laten, ook al hoorde hij duidelijk niet bij haar afdeling. Ze boog zich over hem en lichtte zijn ooglid op. Dit waren ogen die nog zagen. Ze keek om zich heen. Niemand te zien. Vanmiddag was er een voetbalwedstrijd op tv en iedereen die niet in een operatiekamer stond, zat in de kantine te kijken. Zuchtend duwde ze de brancard zelf naar de trauma-afdeling. De hoofdverpleegkundige daar kwam onwillig uit haar werkkamer, waar ook een televisie aan stond. “Wat is dit?” vroeg ze. “Die vent is klinisch dood, die hoort hier niet. Haal hem maar leeg, dat is jullie taak.”  Zonder de reactie van dokter Anja Maas af te wachten ging ze terug naar haar stoel. Dokter Anja Maas stond in dubio: als ze deze man ging behandelen, kon ze haar lunch wel vergeten. Aan de andere kant was het haar plicht om hem te redden. Dat had ze gezworen. Ze duwde de brancard in operatiekamer 1 en rende naar de kantine. “Peek, Jansen en De Wit! Opschieten, spoedoperatie!” De jonge chirurgen keken verstoord op. “Kan die operatie niet in de rust?” vroeg Jansen. “Ben je nou helemaal bedonderd! Als ik zeg, hier komen, dan kom je ook hier, wat zullen we nu krijgen.” Onwillig en traag volgde het drietal haar naar de operatiekamer. Daar werkten ze een paar uur. De patiënt bleef in leven, zij het dat hij er wel iets aan over zou houden. Zijn rechterbeen werd geamputeerd en zijn gezicht zou er altijd uit blijven zien alsof hij zojuist uit de boksring kwam. Al met al kon hij zijn handjes dichtknijpen.
Dokter Anja Maas was tevreden over zichzelf, omdat ze de juiste keuze had gemaakt. Weliswaar stortte ze nu bijna in van uitputting, maar ze had zich goed gedragen. Daarom kon ze zich nu wel wat permitteren. Ze had een beloning verdiend. In haar kamer belde ze Eurotransplant: “Ik heb nog een paar nieren,” zei ze. “Ze zijn nog goed, de specificaties staan erbij. Voor zestigduizend zijn ze van jullie.” Ze sprak af dat de nieren binnen een uur werden opgehaald. Om de wachttijd te bekorten, ging ze op internet alvast een leuke reis uitzoeken.

Mark Rutte scheurde met een vaart van 160 kilometer per uur over de A2. Het was helemaal niet druk. Als hij gewild had, had hij gewoon op de rechterstrook kunnen blijven rijden, maar dat deed hij natuurlijk niet. De rechterstrook was voor sukkels. Dat er niemand op de weg was, bewees weer eens zijn gelijk toen hij had besloten de maximumsnelheid in de minimumsnelheid te veranderen. Nergens meer oude sukkels die met een gangetje van 80 de hele boel ophielden. Hij glimlachte breed. Dat niemand daar nou eerder opgekomen was. Bij Breukelen ontweek hij drie auto’s die stil stonden ten gevolge van een kettingbotsing. Dat hoorde er nou eenmaal bij. Mensen moesten niet bang zijn voor risico’s, alleen dan kwam je vooruit. Lastig waren dit soort ongelukken wel, want geheid dat er ambulances en politiewagens met gillende sirenes de weg op kwamen. Daar moest hij ook eens iets aan doen. Dat die geen voorrang meer hadden. Het was toch te gek voor woorden dat door de schuld van mensen die niet konden rijden anderen gedwongen waren om opzij te gaan. Mensen hadden een eigen verantwoordelijkheid en als die ze de kop kostte, was dat maar zo.
Toen hij weer rustig op de vijfde strook kon rijden, dacht hij na over de periode dat hij Minister-president was geweest. Het had maar kort geduurd. Geert Wilders had gedreigd met het intrekken van zijn gedoogsteun als hij niet de premier mocht worden. Toen was er weinig keus meer geweest en had hij het stokje moeten overdragen. Maar wat was het een mooie tijd geweest! Zonder plichtplegingen op bezoek bij Hare Majesteit de koningin, altijd herkend worden op straat en het helemaal voor het zeggen hebben. Nou ja, dat laatste was niet helemaal waar. Al snel was duidelijk dat hij elk potentieel besluit moest voorleggen aan Geert Wilders, want die bleef dreigen met het terugtrekken van zijn steun. Dat was wel lastig. Gelukkig had hij dat gegeven buiten de pers weten te houden. Het was verschrikkelijk, zoals die linkse journalisten te keer gingen. Sommigen noemden zijn kabinet zelfs Bruin 1! Als het niet ging om een constructief liberaalsociaal beleid maar om fascisme of dat soort dingen. Belachelijk gewoon.
Eindelijk was hij bij de grens van Amsterdam. Wat zou oom Frits opkijken als hij voor de deur stond. Wat zou oom Frits trots zijn, dat hij, Mark Rutte, de problemen van dit land zo voortvarend had aangepakt.

Wilma nam de haar door de koningin opgelegde missie erg serieus. Het was vier uur in de middag en al vanaf twaalf uur was ze bezig kroegen aan de grachtengordel te bezoeken. Omdat ze niet al te erg wilde opvallen, had ze steeds een oude jenever besteld en natuurlijk ook opgedronken. Als ze aan de koffie was gegaan, zouden de kroegtijgers zich hebben afgevraagd wat ze eigenlijk kwam doen. Toen ze de zesde kroeg in kwam, voelde ze zich dan ook een beetje wankel. Ze was nog wel helder van geest, dat bleef ze altijd, maar haar lichaam luisterde niet meer precies naar de opdrachten van haar heldere geest. Zoals steeds ging ze op een barkruk zitten. Daar had je de meeste kans op informatie, dat wist iedereen. De barvrouw of barman kreeg veel te horen. Mensen met een stuk in hun kraag gingen nu eenmaal vaak praten. En als je die barmens wat vertelde, kon je er zeker van zijn dat het werd doorverteld.
“Dag mevrouw,” zei de vrouw van middelbare leeftijd die achter de bar stond. “Wat kan ik voor u doen.” “Doe mij nog maar zo’n lekkere oude,” zei Wilma. Ze hoorde dat haar tong wat was opgezet en dat ze sliste. De barvrouw keek haar bezorgd aan. “Zou u dat nu wel doen? Zo te zien is dit niet het eerste borreltje van vandaag.” Shit! Ze moest haar plicht blijven doen. En als dat betekende dat ze moest blijven innemen dan was dat maar zo.”Ik ben vandaag jarig,” zei ze onnozel. “En dat vier ik, dus een borreltje meer dan anders mag!” “Ach, wat treurig, zo heel alleen op je eigen verjaardag. Nou goed, ik strijk over mijn hart, maar meer dan één krijgt u er niet.” Even later stond het glaasje voor haar. Wilma nipte er van. Ze moest niet te snel drinken, want deze barvrouw leek haar erg onverzettelijk. “Zeg eens,” vroeg ze, quasi langs haar neus weg. “Vindt u ook niet dat het erg slecht gaat met Nederland? De werkloosheid neemt toe en ik heb gehoord dat er nogal wat mensen emigreren. Het schijnt zelfs zo te zijn dat er meer uitgaan dan er binnenkomen.” De barvrouw, die glazen aan het poetsen was, antwoordde: “Ik merk dat niet zo. Het is hier nog altijd even druk en de mensen drinken nog altijd even veel. Maar nu u het zegt, er zijn wel oude klanten die ik al tijden niet heb gezien. En het drinken is bitterder dan vroeger, verbetener. Het gaat zoals mensen drinken die iets willen vergeten. Het stille drinken. Ja, dat is wel zo, nu ik er goed over nadenk.” Ze staarde naar de goed gevulde flessen achter haar. “Ik zie elke dag wel mensen vertrekken van de gracht,” ging Wilma door. “En zelf denk ik er ook over om weg te gaan. Het is toch geen doen meer zo. Waar moeten we nog van leven? Mijn pensioen is al twee keer gehalveerd en er blijft nauwelijks nog wat over.” De barvrouw knikte. “Ik kan me dat wel voorstellen. Het is alleen, waar moet je heen? Ik denk ook wel eens, het is allemaal tijdelijk zoals het nu gaat. Tenslotte zijn alle ambtenaren ontslagen en het duurt even voordat er genoeg werk is in de markt. Geert heeft dat gisteren nog gezegd op de tv. En hij weet het toch het beste, Geert?” Even ging er een lichte vlaag van onzekerheid over het gezicht van de vrouw. Wilma dacht nu doorpakken: “Dat weet ik zo net nog niet, of hij het het beste weet. Af en toe heb ik toch het idee dat het allemaal een beetje boven zijn hoofd groeit. Dat die economie iets is waar hij geen vat op heeft. En het helpt natuurlijk ook niet echt mee dat al die ambtenaren op straat lopen. Die daklozen die je overal ziet, je wordt er gewoon beroerd van. Waar moeten ze heen, waar moet dat met ons land heen. Nee, ik voor mij zou denken dat iedereen er heel verstandig aan doet om te maken dat hij wegkomt!”  De barvrouw haalde haar schouders op. “Het zal wel. We zullen het wel zien allemaal. Ik blijf voorlopig nog even. Het gaat op en neer zal ik maar zeggen en Geert zal toch wel weten wat hij doet. Als hij het niet weet, wie moet het dan weten?” Wilma dronk haar glaasje leeg en verliet het café.

Hero Brinkman zat met zijn schrijfmap bij Geert Wilders in diens werkkamer. “Het is erg druk bij de grenzen,”  vertelde hij. “Ik heb hier een rapport van de hoofden Grenswacht. Zij maken zich zorgen.” Geert Wilders wuifde zijn negatieve uitingen weg. “Die grenswachten moeten zich geen zorgen maken, die grenswachten moeten al die moslims tegenhouden. Gelukkig hebben we binnenkort een muur, dan wordt het allemaal wat gemakkelijker.” Hero Brinkman schraapte zijn keel en zei: “Het is niet dat ze er in willen, het is dat ze er met bosjes uit gaan.”  “Mooi zo, dat was precies de bedoeling. Laat ze maar oprotten naar hun eigen land. Het zal tijd worden dat Nederland weer helemaal voor de Nederlanders is.” “Het zijn geen moslims en zo, die vertrekken. Die zijn allang weg. Het zijn de christelijke en de niet-christelijke oudkomende Nederlanders.” Geert Wilders keek Brinkman verbijsterd aan. “Dat bestaat niet,” zei hij. “Het land is er steeds beter op geworden. We zijn weer onder elkaar, nou, mooier kan het toch niet. Die grenswachten liegen! Die zijn te lui om hun werk te doen, ik moest ze maar eens ontslaan, zijn er geen particuliere beveiligingsbedrijven die hun werk kunnen overnemen? Dat moet mogelijk zijn, ja, ik weet zeker dat dat een heel goed idee is. Aan het werk, Hero! Ontsla die grenswachten en zet er beveiligingsbedrijven neer.” “De beveiligingsbedrijven zijn weg, Geert.” “Hoezo weg?” “Die hebben zich in het buitenland gevestigd, omdat hier geen droog brood te verdienen is.”  “Wat een onzin! Er is juist veel meer werk nu de buitenlanders hun werk niet meer inpikken.” “Nou, dat schijnt dus niet zo te zijn. Het consumentenvertrouwen is gedaald, het gaat slecht met alle bedrijven.” “Hou toch op met je grachtengorderltaal, Hero! Consumentenvertrouwen, wat is dat in godsnaam voor een woord. Heb je geen fatsoenlijk Nederlands geleerd? Misschien moet jij ook maar eens een paar maanden naar de camping. Ze verdommen het om te kopen en dat komt omdat ze verpest zijn door al dat linkse gedoe. Normale mensen kopen en zo is het. Tik een decreet uit om iedereen te vertellen dat ze voor zaterdag duizend gulden moeten uitgeven.” “De meeste hebben geen duizend gulden meer, Geert.” “Wel heb ik nou ooit! Ik vind jou de laatste tijd erg fatalistisch, Hero. Je werkt niet echt mee, integendeel, je werkt mij tegen. En je weet dat ik daar niet van hou. Vooruit, ga doen wat ik je zeg of er zwaait wat.” Hero Brinkman ging naar zijn eigen kamer. Daar haalde hij zijn koffer tevoorschijn. Veel had hij niet. En in om het even welk buitenland kon hij gewoon weer opnieuw beginnen.

Ze bereikte de stad na een dag. De lucht was haar uren daarvoor al tegemoet gekomen. Een walm van warmte, van verrotting. Nu hoorde ze ook het geluid. Gezoem, schreeuwen, claxons, sirenes. Er lag een deken van mist over de stad. Ze keek langs haar lichaam: in dit bladerenkleed kon ze de stad niet binnengaan. Langzaam sloop ze naar een tuin aan de rand van de stad. Ze keek of ze iemand zag en toen dat niet het geval bleek te zijn, griste ze een broek en een shirt van de waslijn. Achter een vervallen schuurtje kleedde ze zich om. De kleren zaten veel te wijd, maar daar was nu niets aan te doen. Ze liep de hoofdstraat in. Haar lange, grijze haar wapperde langs haar gezicht. Het moest maanden, misschien wel jaren geleden zijn voordat ze het voor het laatst had geknipt. Maar dat gaf niet. Hier viel ze niet op. In de goten snelden troepen ratten voorbij. Het gaat gebeuren, dacht ze, de ratten vluchten het eerst, dat is altijd zo. Even liep ze door en toen stopte ze bij een bankje. Daar ging ze zitten. Mensen snelden voorbij, auto’s gingen met een vaart van 100 km per uur door de smalle straten. Soms botsten ze op elkaar. Dan kwamen de bestuurders scheldend uit hun voertuig gekropen. Als ze nog leefden tenminste. Ze wilde hier niet zijn. Ze had nooit meer willen terugkomen, maar ze moest. Toen ze een beetje was uitgerust, stond ze op en liep ze verder.

De drie Godinnen die al sinds Godinnenheugenis het heelal bestuurden, lagen lui op een wolk. In hun ronde om het oneindige deden ze regelmatig de aarde aan, want dat was zo’n grappig planeetje. “Kijk, daar loopt Mara!” riep Rigna uit. Ze wees naar beneden. Haar collega’s keken. “Ach, wat ziet ze eruit. Je kunt wel zien dat ze een tijdlang niet onder ons is geweest,” zei Nadine. “Wat wil je, die zwaartekracht trekt je zo die planeet in. Dat heeft Mara destijds nog zelf verzonnen, weten jullie nog wel?” “Ach, wat een experimenten heeft ze daar toch uitgevoerd. Een zelfreinigend concept, zei ze nog. Alles wat er loopt, vloeit weer terug de aarde in en dan de zeeën in. Een eeuwige kringloop.” “Ja, ja, die Mara, die hield van spelen. Dat van die geslachtelijke voortplanting sloeg echt alles. Dat was toch echt niet nodig geweest.” “Voor Mara geldt dat niet,” zei Nadine, terwijl ze haar nagels vijlde. “Die wilde gewoon kijken wat er gebeurt, als je dat invoert. Nou, dat hebben ze geweten, daar beneden.” “Jammer dat dat planeetje zo’n obsessie is geworden voor Mara. Ze kijkt nergens anders meer naar om. Ik kan me de tijd niet heugen dat ze in een ander zonnestelsel is geweest.” “Dat kan toch eigenlijk niet. Ja, ik weet ook wel dat we het hier zo vaak over hebben gehad, maar ook Mara heeft een plicht aan de eeuwigheid,” zei Rigna. “Ach, wat, plicht,” sprak Nadine haar tegen. “Nou zijn wij toch altijd Godinnen geweest. En we hebben al dat gedoe hier en overal zelf verzonnen, maar kun je nou zeggen dat het ergens goed voor is? Ik zou zeggen van niet. Het is omdat het is, en verder nergens om.” “Dat kan wel wezen, maar Mara ziet het in ieder geval niet zo. Zij is van ons vieren altijd de ernstigste geweest en zie waar het haar gebracht heeft. Zo’n loodzware tocht, ook nog in zo’n uithoek van die planeet.” “Er zou eens wat leven in de brouwerij moeten worden gebracht daar,” zei Rigna. “Alles verzandt op dat stukje. Al die mensen lopen er weg. De andere dieren ook.” “Logisch, er is een tsunami in aantocht.” “Ja, maar dat weten de mensen niet.” “Dat weten ze wel, alleen willen ze niet aan zichzelf toegeven dat ze dat weten, dat is het lastige van dat volk.” “We hebben ze toch geschapen naar ons evenbeeld.” “Nou, we hebben toen wel een paar steekjes laten vallen…Misschien zou het een idee zijn om eens wat evenbeelden van andere planeten daar naartoe te transporteren.” “Ja, leuk! Daar reageren ze altijd zo grappig op. Gaan ze rennen enzo, zweven doen ze dan bijna, je zou bijna zeggen dat er helemaal geen zwaartekracht meer was! Maar hoe gaan we dat aanpakken, waar halen we de andere evenbeelden vandaan, en waar gaan we die neerzetten?” “Laten we daar even rustig over nadenken,” zei Nadine. “We hebben alle tijd van de eeuwigheid.” Ze draaide zich opzij en ze viel direct in slaap.

Geert Wilders was zijn bureau aan het opruimen. Hoewel er geen ambtenaren meer waren, was er altijd nog veel te veel papier. Dat werd geproduceerd door zelfstandige bureautjes die werden betaald om advies te geven aan de regering. Niet dat hij veel had aan dat advies. Het was zelden bruikbaar, en altijd veel te ingewikkeld. Dat moest toch allemaal sneller kunnen. Helaas hechtten Maxime Verhagen en Mark Rutte nogal aan wat zij noemden ‘een onafhankelijk advies’. Ze hingen nog veel te veel aan de oude politiek, die twee. Het werd tijd om ze daarvan los te schudden maar dat zou nog moeilijk zijn. Soms bekroop hem het verlangen om de rest van het kabinet naar huis te sturen. Hij kon het toch zeker heel goed alleen af? Maar dat zou betekenen dat hij een dictator was en daarvoor was hij teveel democraat. Zo mijmerde hij voort, terwijl hij ongelezen rapporten door midden scheurde. Er werd geklopt en meteen daarna stapte Rita Verdonk zijn kamer binnen. “Ha die Geert,” zei ze. “Ik dacht ik kom eens buurten.” Geert Wilders voelde wrevel opkomen. Wat moest hij met dat mens. Hij dacht dat hij haar afdoende had terugverwezen naar waar ze hoorde: als bewaker in een gevangenenkamp. Nooit zou hij de heropvoedingscamping zo hardop noemen, maar hij snapte zelf maar al te goed waar het eigenlijk om ging. De volksvreemde elementen moesten uit de samenleving gehouden worden, anders zouden ze de rest besmetten en voor je het wist had je weer een parlement met eindeloos gesoebat over alles wat al lang duidelijk was. “Wat heb je te buurten, Rita,” vroeg Geert. “Hoor jij niet op de camping te zijn? Daar is toch genoeg te doen, lijkt me zo?” “Ik heb een middagje vrij, ik heb af en toe ook mijn rust nodig al ben ik dan een formidabele vrouw van groot formaat. Maar ik dacht zo, misschien kan ik je van dienst zijn bij het besturen. Je weet, dat ik een enorme ervaring heb, ik ben tenslotte zelf Minister geweest in een helemaal niet zo gemakkelijke tijd, want wat was de politieke correctheid toen nog alom aanwezig. Je zou dus veel aan mij kunnen hebben. Om wat te doen aan de uitstroom, om maar eens wat te noemen.” “De uitstroom? Het is de instroom die we moeten indammen, dat weet je toch wel?” “Nee, dat is een probleem van het verleden. Er zijn al miljoenen mensen vertrokken. Zie je de buitenlandse journalen dan nooit? Met al die tentenkampen bij Brussel en Parijs? Ze weten eenvoudigweg niet waar ze met al die mensen heen moeten.” “Ik kijk geen buitenlandse journaals. Ik kijk alleen Wilders-tv. Je moet je hoofd niet vermoeien met linkse speculaties en sabotages. Ik geloof er niks van, Rita. Tentenkampen met Nederlanders, dat is toch zeker de omgekeerde wereld? Straks probeer je me nog wijs te maken dat ze naar Turkije en Marokko gaan.” Rita knikte. “Ik ben rechtdoorzee, dat weet je, dus ik beweer nooit iets wat niet waar is. Dat zou ik niet eens kunnen. Maar het is inderdaad zo dat enkele honderdduizenden naar Marokko en Turkije gegaan zijn. Daar doen ze nu inburgeringsprogramma’s want ze zijn niet van plan ooit nog terug te komen.” Geert Wilders’ mond viel open. “Je moet je hand voor je mond houden als je gaapt,” zei Minister Rita. “Ik kijk zo naar die rotte kiezen van je. Je mag trouwens wel eens langs de tandarts. Nou, daarom dacht ik dat je mijn hulp wel zou kunnen gebruiken. Denk er maar eens over na. Ik ga weer terug naar de camping. Daar wordt het ook steeds stiller trouwens, vooral sinds een flink deel van de bewaking geëmigreerd is. Dag Geert, dat je maar tot de juiste inzichten mag komen.” Minister Rita verliet de kamer en liet Geert Wilders in verbijstering achter.

Rigna, Nadina en Rascha zweefden ontspannen door de ruimte. Ze hadden alle tijd, want die was van hun. Ze huppelden van het ene naar het andere sterrenstelsel, waar ze planeten hadden bevolkt met hun evenbeelden. Af en toe hielden ze ergens halt om te genieten van hun schepping. Zo was er bij Galliope 371 een planeet, waar allerlei vormen door elkaar leefden. Ze wisten nog maar al te goed hoe ze die planeet hadden bevolkt. “Ach, kijk ze nou,” sprak Rigna vertederd. “Wat was dat een leuke dag, toen we die deden.” “Zeker,” mijmerde Nadine. “Al was Mara het helemaal niet met ons eens. Moet je nou kijken, hoe verschillend ze er uit zien.” “Mara vond het frivool, die vond dat we ons met serieuzere zaken bezig moesten houden. Maar ik vind dat we het hier helemaal niet slecht hebben gedaan. Ze vechten nooit, bijvoorbeeld, en ze vreten elkaar ook niet op.” “Dat was een subliem idee van jou, Rigna, om ze zo te maken dat ze niet hoefden te eten. Dat scheelt een hoop kabaal.” Rigna knikte. “Zoiets hadden we op die aarde ook moeten doen. Maar ja, je wilt toch weten hoe bepaalde dingen uitpakken en ik moet zeggen, op aarde is het wel spannender. Wat zijn ze daar nou aan het doen?” “Een soort zingen, volgens mij doen ze het daar de hele dag. Kijk, nu nemen ze elkaar weer bij de hand. En ze kijken steeds naar boven. Zouden ze weten dat we hier zitten?” “Dat zou best kunnen. Misschien hebben we onszelf wel bekend gemaakt toen we ze geschapen hebben. We waren toen nog al aangeschoten natuurlijk.” “Om niet te zeggen, straalbezopen! Moet je kijken! Ze buigen, en nu vallen ze op hun knieën. Het moet niet gekker worden!” “Och, ik voor mij houd wel van een beetje aanbidding,” zei Rascha. “Waarvoor ben je anders Godin tenslotte.” “IJdeltuit!” zei Nadine. “Wat heb je daar aan. Ze gaan maar dingen van je verwachten die je niet kunt waarmaken. En nu moeten we weer wat voor ze doen, zodat ze weer een tijdlang tevreden over ons zijn. Ik heb geen idee wat.” Rascha haalde haar schouders op. “Wat maakt dat nou uit? Als ze maar een teken krijgen, dan zijn ze al blij.” “Zal ik het laten regenen?” “Hebben ze daar behoefte aan dan? Alles is perfect daar, dat maakt het zo moeilijk.” “Als we nou eens gewoon terugzwaaien,” opperde Rigna. “Dan hebben ze toch wel weer genoeg, voorlopig?” De drie godinnen zwaaiden energiek naar de bewoners van de planeet. De bevolking boog nog dieper, tot ze uiteindelijk, als één groot levend wezen, de wave deden. “Prachtig,” zei Rascha. “Ik krijg er gewoon tranen van in mijn ogen. Kom, meiden, laten we verder gaan.”

Mark Rutte en Maxime Verhagen maakten een wandeling door het Limburgse heuvelland. “Wat is het hier heerlijk rustig,” zei Mark Rutte. “Je ziet geen mens. Dat komt omdat het allemaal zoveel harder opschiet tegenwoordig. En bovendien is er niemand meer werkloos, nu de markt alles overgenomen heeft.” “Ik weet het zo net nog niet,” weersprak Maxime Verhagen hem. “Ik hoor ook van geruchten, dat de mensen aan het vertrekken zijn. Juist omdat er geen werk meer is, en helemaal niks meer.” “Ach kom, hoe zou dat nu mogelijk zijn. We hebben de bureaucratie afgeschaft, de belasting is tot een absoluut minimum gedaald, op de snelwegen wordt minstens 120 gereden en in de bebouwde kom minstens 50. Er is juist sprake van een enorme economische opleving, dat kan niet anders.” “Waar haal je dat vandaan, Mark?” “Van het Wetenschappelijk regeringsbureau.” “Dat viertal van Geert? Die de hele dag bezig zijn met het formuleren van de waarheid?” “Ja, nou en, wat is daar zo erg aan dan? Ze werken erg efficiënt en dat is te zien aan de resultaten.” “Ik weet het zo net nog niet,” zei Maxime Verhagen weer. “Ik hoor andere geluiden. Zelfs mijn vrouw wil gaan vertrekken. We hebben geld zat, maar er is niks meer te krijgen, zegt ze.” “Nou, dan moet ze de boodschappen maar een stukje verderop doen, daar zijn vrouwen voor, om te zorgen dat er eten op tafel komt. Ze moet haar verantwoordelijkheid nemen.” “Ze haalt het al van ver, ze haalt het namelijk van België. En ze zegt dat daar tentenkampen zijn met vluchtende Nederlanders.” “Ik geloof daar helemaal niets van. Sorry hoor, Maxime, maar ik vind je nogal Paarse uitspraken doen. Ik zou bijna geloven dat je in de leer geweest bent bij die Kok of bij een van die andere engerds van links.” “Kijk jij dan nooit televisie?” “Nee, daar heb ik geen tijd voor. We zijn veel te druk met regeren.” Mark Rutte stopte. “Moet je daar toch zien. Troepen ratten op een rijtje. Ze gaan naar het Oosten, het lijkt wel of ze haast hebben. Ik dacht dat ratten van dit soort alleen in de stad voorkwamen.” “Dat is normaal gesproken ook zo, maar dit zijn geen normale tijden. Het is een vingerwijzing van boven.” “Je moet je hoofd niet zo op hol laten brengen door wat mensen kletsen. Je hebt zeker weer te lang naar dat Mariabeeld in die kerk van jou gekeken. Niet doen hoor, Maxime. We moeten flink doorpakken!” Maxime Verhagen deed er het zwijgen toe. Hij voelde aan dat het op dit moment niet zoveel zin had om zijn mond open te doen.

De drie Godinnen zweefden verder. Soms schoten ze om een planeet heen en lieten daar een vulkaan uitbarsten of een orkaan woeden. Zoiets gaf overal wel leven in de brouwerij, al reageerde de bevolking van de ene planeet weer heel anders op zoiets als die van een andere. Uiteindelijk kwamen ergens in de achterhoek van het heelal, RI666. “Ach,” sprak Nadine vertederd. “Weten jullie nog hoe Mara hier haar best op heeft gedaan?” Rigna en Rascha knikten. “Ze was er zelfs tevreden over,” zei Rascha. “En dat terwijl het nooit goed genoeg is bij haar.” “Het is dan ook wel een vinding van formaat, die kortcyclische reproductie.” “Ja, alles zo schoon en zo snel!” riep Nadine uit. “Soms wou ik dat ik er zelf was opgekomen. Maar ja, er schuilt nu eenmaal geen wetenschapper in mij.” “In geen van ons. Daarvoor zijn wij er niet.” “Waarvoor dan wel?” “Hoe vaak moet ik je dat nog vertellen. Wij zijn er omdat we er zijn. En nergens anders voor. Maar wat denken jullie, zou het een idee zijn om een paar van die dametjes van RI666 naar de aarde te brengen?” “Ja, leuk! Alleen zien ze er wel heel anders uit. Ze zijn wat dat betreft trouwens ook niet erg geslaagde evenbeelden. Ik persoonlijk vind dat groene niet zo’n heel goede keus.” “Ze zijn ook wel erg klein. Maar dat mag de pret niet drukken. Komop, Rigna, laat er daar eentje een raket met warpsnelheid uitvinden en die non-stop naar Aarde sturen.” Rigna liet een lange lach horen, die als onweer door de hemel van RI666 joeg.

Ze liep verder door het stadje. Het was er al stil, viel haar op. Normaal gesproken zouden er op dit uur, twee uur in de middag, mensen door de winkelstraten lopen. Die waren er ook wel, maar niet heel veel. Ze zag dat sommige winkels gesloten waren, geen best teken op deze planeet. Als winkels sloten, betekende dat dat de mensen het aan het opgeven waren. Ze had niet verwacht dat dat zo snel zou gaan. Natuurlijk zou ze er niets aan doen. Ze was hier niet om in te grijpen. Langzaam liep ze verder, tot ze bij een grote kerk kwam. Daar was een mis aan de gang, hoorde ze aan het gezang. Ze ging naar binnen en nam plaats op de achterste bank. Het gezang was prachtig en even droomde ze weg. Al snel was haar volle aandacht weer bij wat ze zag. Voor in de kerk stond een Mariabeeld. Daar keek ze altijd graag naar. Ergens hadden ze wel door dat zij en haar collega’s er waren, alleen hadden ze het niet helemaal gesnapt. Het was ondenkbaar dat zij, of Rigna, Nadine of Rascha zich zo deemoedig zou opstellen als deze Maria, die de mensen tot moeder van hun God hadden benoemd. Hier tenminste. Er waren genoeg andere godheden op aarde, ze waren bijna niet te tellen. En allemaal dachten ze dat ze de enige ware waren. Ze moesten eens weten. In het midden van het schip zat die blonde man, waarvan ze overal posters en foto’s zag. Ze wist wel wie hij was, maar het was nog niet zo vaak voorgekomen dat ze hem van zo dichtbij zag. Hij zag er in zichzelf gekeerd uit. Hij zong niet mee, als het publiek aan de beurt was, nee, hij staarde maar naar dat Mariabeeld. Misschien dacht hij wel dat ze zijn moeder was. Hoewel,dat was ook weer onwaarschijnlijk, want naast hem zat een forse vrouw die hem af en toe een pepermuntje voorhield. Aan de manier waarop ze hem toelachte, zag Mara dat zij zijn moeder moest zijn. Dat had ze zo geregeld bij de geslachtelijke voortplanting. Moeders van alle diersoorten behandelden hun jongen alsof het godsgeschenken waren, stuk voor stuk. Het maakte deze dieren alert en agressief en dat gold vooral voor de evenbeelden.
Ja, ze hield van de kerk. Het was bijna de enige plaats waar ze niet zoveel praatten. Dat was een vergissing geweest bij de constructie, dat zij ze dat vermogen had gegeven. Ze hielden maar niet op. Ze voelde sterk de verleiding om voorgoed in zo’n bos te gaan zitten, maar daarmee zou zij zichzelf tekort doen. Ze moest alles ondergaan, tot ze weer een stap verder kon in de eeuwigheid.

Geert Wilders had hoofdpijn. Er was ineens zoveel wat op hem af kwam. Gisteren had hij Hero Brinkman betrapt op een vluchtpoging. De onverlaat was bezig geweest zijn koffer te pakken, alsof hij er zomaar tussenuit kon knijpen. “Je plek is hier,” had hij met stemverheffing en overtuiging gezegd, maar van binnen twijfelde hij. Als zijn eigen volgelingen al gingen vertrekken, hoe moest het dan met het deel van Nederland dat hij nog moest overtuigen? Hij wilde het niet horen, maar toch zei de stem in zijn binnenste af en toe dat hij de dingen misschien toch een beetje verkeerd zag. Toch weigerde hij te geloven dat er werkelijk een enorme emigratiegolf aan de gang was. Hij hield het erop dat dat linkse propaganda was van journalisten die hem al jaren probeerden dwars te zitten. Eigenlijk moest hij ze allemaal naar de camping sturen, maar dat zou de schijn van ondemocratisch handelen op hem werpen. Dat wilde hij niet. Nu nog niet tenminste. Het parlement was hij al kwijt, de Koran had hij al verboden en hij moest niet de hele hand willen, als hem slechts een hand werd aangeboden. Niet nu, tenminste. Dat kwam later wel.
Hij wreef over zijn hoofd en tastte met zijn andere hand in zijn bureaula naar een paracetemolletje. Er lag van alles: pennen, dropjes, paperclips, maar zo’n pilletje kon hij nergens vinden. Die secretaris van hem dacht niet mee, dat was wel een tekortkoming. Hij zou hem daarop aanspreken. Maar eerst moest die koppijn weg. “blurp”, hoorde hij ineens uit de hoek van zijn kamer komen. Hij keek op. Iets groens. Hij sloot zijn ogen, wreef nog eens over zijn hoofd, en keek weer. Het groen was nog steeds en pas nu zag hij dat het een klein, vrouwachtig wezen was. Hij keek om zich heen om te zien of Hero misschien in de buurt was, of iemand anders die een grap met hem wilde uithalen, maar hij zag niemand. ‘Blurp?” deed het ding weer. Hij schoof zijn stoel een eind achter uit en dacht aan wat zijn moeder in dit geval zou doen. Zonder aarzelen zou ze de koekenpan pakken en het ongedierte de keuken uitjagen. Alleen was hij zijn moeder niet. Alleen was dit de keuken niet, maar de zetel van de Minister-president, de machtigste man van Nederland. En die kon niet toestaan dat er zomaar een groen vrouwtje in zijn kamer zat. Hij stond op: “Wilt u weleens snel maken dat u weg komt! En waag het niet om nog een keer met die boerka aan mijn binnen te komen. Zeker niet zonder afspraak. Als u die wilt maken, gaat u maar langs de secretaris.” “BLURP!” zei het wezen nu heel luid. En plotseling was er niet slechts één groen wezen, maar scholen er tien in de hoek. De ene begon de eerste op te vreten, snel werd het dier naar binnen gewerkt, en toen werd die weer opgegeten door een volgende. Zo ging het maar door, totdat er weer maar één was. Dat was niet dezelfde als de eerste. Hoewel ze allemaal op elkaar leken, kon hij dat toch duidelijk zien. Het wezen kwam dichterbij en sprong op zijn bureau. Het griste de notitie van zijn werkblad en het begon te lezen. Het kon heel snel lezen, veel sneller dan hij het ooit had geleerd. Het beest keek hem aan en begon heel hard te lachen. Het hield niet meer op. Het rolde op haar rug, hield de armpjes voor de buik en lachte maar door. Zonder dat hij het door had, was Geert Wilders helemaal naar achteren gedrongen, met zijn rug tegen het raam. Hij keek naar links, hij keek naar rechts, en het ongedierte lag nog altijd op zijn bureau te lachen. Hij schatte de afstand tot de deur. Plotseling nam hij een sprong en voordat hij er verder over na kon denken, was hij zijn kamer uit. “Hero,” riep hij, al rennend naar de kamer van zijn trouweloze secretaris. “Er zit een marsmannetje in mijn kamer! Ik bedoel, een marsvrouwtje! Oh, het is verschrikkelijk! Eerst was het er een, toen elf en nu is het er weer een.” Hero Brinkman, die de gang was opgelopen om te horen waar al dat lawaai goed voor was, keek hem verbijsterd en tegelijkertijd bezorgd aan.

Het spoedkabinetsberaad was een half uur na de vlucht van Geert Wilders uit zijn eigen werkkamer begonnen. Geert Wilders zat met zijn hoofd in zijn handen. Hij kronkelde bijna van ellende. Mark Rutte en Maxime Verhagen keken hem aan. “Vertel op, Geert,” begon Maxime Verhagen. “Wat zit je zo dwars. Het lijkt wel of je de duivel in eigen persoon hebt gezien. Zo erg kan het toch niet zijn allemaal. Wij zijn hartstikke goed bezig, zo met zijn drietjes. Dat er hier en daar een crisisje is, dat is niet meer dan normaal.” “Het eigen initiatief is terug bij de mensen, Geert. De geluksmachine is uitgezet, en niemand eet meer uit de staatsruif. Tel je zegeningen, dat doe ik ook altijd als ik het moeilijk heb.” Geert Wilders keek op. Zijn ogen waren rood en zijn haar stond rechtop, alsof het door statische elektriciteit omhoog getrokken werd. “Het was een groen vrouwtje,” zei hij. Maxime Verhagen en Mark Rutte wisselden een snelle blik. “Een groen vrouwtje,” zei Maxime Verhagen. “Nu komen we ergens. Wat voor groen vrouwtje, Geert? Was het een moslima in een kleurige boerka?” “Geen moslima,” bracht Wilders met moeite uit. “Een monster, een monster was het, een monster dat zichzelf verduizendvoudigt en dan alles opvreet en dan weer alleen is.” “Ik denk dat de stress je teveel is geworden, kerel,” sprak Rutte. Hij stond op, liep naar Wilders en klopte hem op de schouder. “Misschien moet je er even tussenuit. Lekker kamperen, of skieën in Oostenrijk. Even helemaal niks. Jij hebt erg veel gedaan de laatste jaren, het is heel normaal dat een mens dat niet altijd volhoudt. Niks om je voor te schamen.” “Ach, rot op! Dat is het allemaal niet! Ik ben heel stabiel, de stabiele regering bijna in mijn eentje! Er zit echt een groen vrouwtje in mijn kamer. En ze lacht me uit. Kom dan kijken als je me niet gelooft.” Hij stond op en Maxime Verhagen en Mark Rutte volgden hem naar zijn werkkamer.
Het duurde even voordat Wilders de deur durfde te openen, maar na een minuut had hij genoeg moed verzameld om dat toch te doen. Hij keek naar zijn bureau. Dat was leeg. Al het papier was weg. Hij stapte naar binnen en keek om zich heen. Nergens een spoor van het groene vrouwtje. Ook Verhagen en Rutte zagen niets. “Kijk dan! Al mijn papier is weg!” Wilders wees naar zijn bureau. “Vanmorgen heb ik nog zitten werken aan mijn speech voor  de camping van Oudkomers! Weg, alles is weg! Dat bewijst toch genoeg! Groene vrouwtjes komen mijn werk demoniseren. Ze maken mij belachelijk. Ik kan dat niet over mijn kant laten gaan.” Eindelijk had Wilders zijn oude zelf hervonden. “Dat moet stoppen! Deze vergroening door zichzelf vermenigvuldigende vrouwtjes moet stoppen!” Verhagen gaf Rutte een teken en terwijl Rutte naar de gang verdween, legde Verhagen een arm om de schouder van Wilders. “Kom toch, Geert. Je maakt het echt te dol. Ik weet dat jouw kwellingen slopend waren, maar je moet nu toch inzien dat er geen sprake is van groene vrouwtjes. Ik zie ze niet, Mark ziet ze niet, dus ze zijn er niet.” “Als jullie niet voor mij zijn, zijn jullie tegen mij! Ik zal strijden en zegevieren of ten onder gaan. Maar ik laat me niet uitlachen door die kleine duiveltjes. Ik niet, Maxime, ik niet!” Op dat moment kwamen er twee broeders met een ambulance binnen, op de voet gevolgd door de bedrijfsarts. “Nee!” riep Geert Wilders uit. “Dat doen jullie nou altijd! Als jullie een verschijnsel niet begrijpen, dan komen jullie met een medische oplossing. Ik laat mij dit niet doen, echt niet. Help! Mama! Help!” Dat was het laatste wat hij kon zeggen voordat hij onder zeil ging door het kalmeringsmiddel dat de bedrijfsarts zo vaardig in hem spoot. Hij werd stevig op de brancard vastgebonden en nog geen twee minuten later ging de ambulance met gillende sirenes in de richting van de psychiatrische afdeling van het algemene ziekenhuis.

Mara stond op de stoep toen ze de ambulance voorbij zag komen. Dat is die blonde, wist ze. De evenbeelden hier waren weinig bestand tegen tegenslag. Dat was een foutje geweest in de productie. Op andere planeten was dat stukken beter gegaan. Ze was wel nieuwsgierig wat die blonde nou uiteindelijk geveld had, want die leek toch wel een aardig incasseringsvermogen te hebben. Ze zette koers naar de raadszaal van het gemeentehuis van Venlo. Onderweg zag ze wat verloren groepjes mensen lopen, bepakt en bezakt met wat ze dragen konden. Iedereen leek deze uithoek te verlaten en dat was heel verstandig van ze, al konden ze nooit precies weten wat hun boven het hoofd hing.
Toen ze er na een minuut of tien was aangekomen, ging ze het gemeentehuis binnen. Overal hingen grote portretten van de blonde. Hoe noemden ze hem ook alweer? Oh ja, Geert Wilders, de naam stond er steeds bij, alsof ze elkaar er steeds aan moesten herinneren. De man was belangrijk geworden en zoals het dan altijd ging, stond het land inmiddels aan de rand van de afgrond. Vreemd, dat deze evenbeelden nog nooit de wetmatigheid daarvan inzagen. Ze had verwacht dat er mensen zouden zitten werken in dit gemeentehuis, maar het was leeg. Alle bureaus achter de loketten waren onbezet en er lag een laag stof op. Ze liep een gang in. Door niemand werd ze tegengehouden. Ze stapte de kamer in met het naambordje erop van de belangrijke man. Op het bureau zag ze zo’n groen exemplaar zitten van RI666. Even was ze verbaasd. Toen dacht ze aan haar drie collega’s en ze werd woedend. “Ze verpesten mijn hele experiment!” riep ze uit. Het evenbeeld van RI666 lachte haar vriendelijk toe. Ach, die kon er niets aan doen, waarschijnlijk. Ze moest zo snel mogelijk Rigna, Nadine en Rascha tot de orde roepen.

 

 

De camping bij Venlo was aan het leeglopen. Dat kwam voornamelijk doordat ook een groot deel van de bewakers het land uit was gevlucht, zodat iedereen nu vrijelijk in en uit kon lopen. En er liepen er meer uit dan in. Henk was er nog wel. Hij dacht er niet aan om zijn eigen land, dat hij door hard werken had opgebouwd, te verlaten. Hij zat aan zijn welverdiende biertje voor de bungalowtent, en las de sportpagina van de Telegraaf. Feyenoord had weer eens met 20-0 verloren, en dat kwam deze keer omdat vier van de elf spelers tijdens de wedstrijd naar huis waren gegaan. Waar moest het naar toe met dit land. Hij hoopte dat Geert flink zou optreden tegen deze labberkakkerij, want het was schandalig wat er de laatste tijd gebeurde. Het was ongetwijfeld een samenzwering van de Linkse Kerk al kon hij er de vinger niet op leggen.
Ingrid kwam om de hoek. Ze knikte Henk toe en wilde naar binnen gaan. “Wacht eens even,” zei Henk. “Ik wil even met je praten, Ingrid. Er zijn een paar dingetjes die moeten worden rechtgezet in ons huwelijk.” “Oh ja? En dat had jij zo bedacht? Dat er iets rechtgezet moest worden?” “Niet zo smalend. Het valt me de laatste tijd op dat jij mij niet meer genoeg respect toont. Dat kan zo niet langer doorgaan. Ik kan dat niet langer tolereren.” “Zo, kan meneer dat niet langer tolereren? Nou, daar heb ik toevallig helemaal schijt aan, meneer! En ik kan je nog wat vertellen: ik ga je verlaten. Ik ga met Rosa naar Casablanca. Geweldig mens is dat. Ze is als een moeder voor me.” Henk sprong op en ging vlak voor Ingrid staan. “Daar ga ik niet mee akkoord!” riep hij uit. “Jij blijft gewoon bij mij. Ik ben je man, je wettige echtgenoot, aan wie jij gehoorzaamheid schuldig bent!” Ingrid deed een stap achteruit. “Je stinkt uit je bek, daar moet je eens wat aan doen. En verder kan ik je vertellen dat ons huwelijk is ontbonden.” “Wie zegt dat? Dat kan je niet zomaar doen?” “Oh ja hoor, dat kan ik best zomaar doen en dat is ook precies wat ik ga doen. Ik heb er helemaal genoeg van, want jij bent een lul van de bovenste plank. Dat had ik jaren geleden al moeten inzien.” Ze ging naar binnen en stopte haar kleren in een grote tas. Henk bleef voor de tent staan met zijn mond open. Zo trof Minister Rita, die nog steeds patrouilles liep, hem aan. ‘Minister Rita…,” bracht Henk met moeite uit. “Ingrid gaat mij verlaten. Ze gaat er gewoon vandoor! Kan daar nu eens niet iets tegen gedaan worden? Het is toch te gek voor woorden dat de overheid dit zomaar pikt?” “Tja,” begon Minister Rita. “Het is jammer, Henk, maar ik vrees dat er weinig tegen te doen is. We hebben niet genoeg mensen meer om de camping te bewaken en ik voor mij pas er voor om in mijn eentje iedereen te gaan tegenhouden. Iedereen moet haar eigen leven maar vorm geven. Als dat betekent, dat mensen zich volksvreemd gaan gedragen, zoals blijkbaar aan de hand is met Ingrid, dan is dat maar zo. Leer er maar mee leven, Henk. Het komt allemaal wel weer goed. Ik denk dat het tijd wordt dat ik me ga bemoeien met het bestuur van dit land.” Henk sloeg verbijsterd zijn hand voor de mond. “Ooooh, Minister Rita! Dat kunt u toch niet zomaar zeggen? En Geert dan?”  Minister Rita snoof vol verachting. “Ach, die Geert. Die zit op de psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis. Die ziet ze vliegen. Of niet precies vliegen, maar het verhaal gaat dat hij groene vrouwtjes ziet, dan weer duizenden, dan weer maar één. Er is geen touw aan vast te knopen, wat die man beweert. En ik kan je dat nu wel in vertrouwen vertellen, Henk, maar ik heb nooit veel in de man gezien. Hij ontbeert mijn rechtdoorzeeheid, om maar wat te noemen. En dat breekt het land nu op.”  Minister Rita legde haar handen op haar rug en kuierde door. Ingrid kwam de tent uit. “Ga eens opzij, lamlul, ik ga weg.” Henk was compleet sprakeloos.

Op wat comfortabele wolken, vlak boven Nederland, lagen de drie Godinnen op hun gemak te genieten van wat ze aan het aanrichten waren. “Kijk, die blonde mutant ligt aan de ketting, erg trouw zijn ze daar beneden niet,” zei Rigna. Nadine en Rascha volgden haar blik. Daar, op de bovenste verdieping van ziekenhuis Venlo, lag Geert Wilders aan een ketting in de isoleercel. Hij was slechts gekleed in een sportbroekje en een hemd. Hij hield geen moment zijn mond, en raaskalde maar door over groene vrouwtjes die het binnen de kortste keren voor het zeggen zouden krijgen als er niet werd opgetreden. “Hij is grappig,” zei Rascha. “Heel grappig. Hee, kijk nou toch, Mara loopt bij dat ziekenhuis.” “Wat beent ze daar stevig, het lijkt wel of ze kwaad is.” “Waarom zou ze nou kwaad zijn? Ze moet juist blij zijn dat wij voor wat vertier zorgen daar beneden. Het werd maar een eentonige boel.”

Mara voelde dat ze vanaf de wolken in de gaten werd gehouden. Ze balde haar vuist en schudde die naar de wolken. “Ik zal jullie krijgen!” riep ze. “Ik vergeef jullie nooit dat je hier alles verpest voor mij! Hoe krijg ik die blonde daar nou weer weg? En zijn jullie nu helemaal bedonderd om de evenbeelden van RI666 hiernaartoe te halen? Ik heb geen idee hoe dat gaat uitpakken en in ieder geval verpest het alles wat ik van plan was.”  “Oei! Ze is echt boos,” zei Nadina. “Dat zeg ik toch, ze is altijd veel te serieus. Ze moet echt eens wat meer lol maken, want anders komt ze de eeuwigheid niet door.” “Ik ben benieuwd wat er dan zou moeten gebeuren met RI666-wezens. Het is toch zo duidelijk als wat: ze leven drie dagen, splitsen zich dan in tienen, en dan vreet de een de ander op, totdat er weer een over is. Ik vind dat een heel mooi concept. Zo zorgen ze voor hun eigen voedsel en ze leven niet lang genoeg om al teveel aan het leven te gaan hechten. In tegenstelling tot die van aarde. Jezus, wat zijn die slecht in loslaten. Zelfs als er niks meer is om voor te leven, blijven ze er nog aan hangen.”
“Tja, dat is wel zo, maar misschien moeten we voor de zekerheid toch maar onze excuses aanbieden aan Mara. We hebben er natuurlijk niks aan als ze kwaad op ons blijft.” “Ach, het waait wel weer over. Binnen de kortste keren vindt ze die nieuwe wendingen daar heel interessant en dan hoor je haar niet meer over ons kleine experimentje.” “Dat is waar,” zei Rigna. “We wachten af, we wachten af.”

De moeder van Geert Wilders liep de lange gang van de psychiatrische afdeling door. Ze droeg twee grote dozen en haar gezicht stond bezorgd. De verpleging had haar eerst niet willen doorlaten, want contact met zijn verleden, zou zijn herstelkansen verslechteren, maar dan kenden ze moeder Wilders nog niet. Ze had net zo lang gesmeekt en gedreigd tot ze haar hadden laten gaan.
Helemaal aan het einde van de gang was een deur. Daar moest hij zijn. Ze opende de deur en keek naar binnen. Er hing een ontzettende stank en in de hoek hing haar jongen, in zijn sportbroekje en hemd met een keten om zijn hals. Hij zat vast aan de muur. De ketting was zo’n drie meter lang en bood niet veel bewegingsvrijheid. Ze schrok toen ze hem zag, maar het was zaak dat niet al te erg te laten merken. Dat zou hem maar ontmoedigen. “Zo jongen,” sprak ze warm. “Ik heb twee vlaaien voor je meegebracht, want ik dacht die kun je wel gebruiken. Vertel eens, hoe gaat het nu? Ben je al een beetje opgeknapt.” Geert Wilders keek zijn moeder wazig aan. “Nee,” zei hij. “Natuurlijk ben ik niet opgeknapt. Ze houden mij hier wederrechtelijk vast. Het is een schandaal. Waar is de vrijheid van meningsuiting gebleven? Ik zeg alleen de waarheid en de waarheid is dat er enge, groene vrouwtjes in mijn werkkamer zitten. En daarvoor zetten ze me vast! Doe wat moeder!” “Nou, jongen, ik denk toch dat ze het beste met je voor hebben, hoor. Het is ook niet niks, groene vrouwtjes in je werkkamer. Dat is toch nog een gevolg van die klap op je achterhoofd, van toen je nog klein was. Als je goed doet wat de dokter zegt, knap je vanzelf weer op.” Geert Wilders stoof naar voren, maar werd tegengehouden door de keten om zijn hals. “Doen wat de dokter zegt? Ik zie hier helemaal geen dokter. Ik heb er al zes keer om gevraagd, maar ze zeggen dat daar geen tijd voor is. Over anderhalve maand ben ik aan de beurt. Ze werpen mijn vreten hier naar binnen en dat is dan dat. Het is een grof schandaal dat mensen in dit land zo behandeld worden.” “Tja,” zei zijn moeder. “Er werken hier ook niet zo heel veel mensen hoor, en ze hebben het allemaal heel druk. Dat zei de portier daarstraks nog tegen mij. Wat werk betreft kunnen ze nog wel een paar honderd mensen gebruiken, maar het geld is er niet meer. Soms moet je je bij de dingen neerleggen, jongen. Het is nu eenmaal niet anders. Straks zal ik wel even aan de portier vragen of ze nog een zacht kussentje voor je hebben. Dan lig je wat lekkerder.” Wilders kreunde. Het huilen stond hem nader dan het lachen. “Als mijn eigen moeder mij niet meer gelooft, waar blijf ik dan?” vroeg hij. “Je eigen moeder weet maar al te goed wat het beste voor je is, want zij kent je als geen ander. En als jij begint over groene vrouwtjes die niet bestaan, vindt jouw eigenste moeder dat jij een tijdje rust nodig hebt! Luister nou voor een keer eens, jongen. Vroeger was je ook al zo slecht in luisteren. Nou, ik heb nog een hoop te doen vandaag, dus ik moet weer gaan. Eet maar lekker die vlaaien op en geef ook een stukje aan je vrienden hier. Het kan nooit kwaad om vriendschap te sluiten. Dag jongen, tot volgende week.” Wilders’ moeder kuste hem op de wang en verliet de kamer.

“Zo,” zei Mark Rutte. “Dat is maar net goed afgelopen. Hij ging echt denken dat hij het voor het zeggen had, is je dat opgevallen?” Maxime Verhagen knikte. “Ja, doodeng gewoon. Nog even en wij waren helemaal niet meer aan bod gekomen. Ik had gedacht dat we hem wel zouden kunnen neutraliseren door hem mee te laten doen, maar nee hoor, meneer krijgt steeds wildere denkbeelden.”  Rutte stond op en keek uit het raam. “Het is zo vreemd stil buiten,” zei hij. “Heb jij enig idee hoe dat komt? Het lijkt wel of de mensen allemaal binnen blijven.” “Volgens mij zijn de mensen er niet meer,” zei Verhagen. “Dat hoor ik tenminste, dat ze vertrekken. Wilders zag dat als linkse propaganda die erop uit is om hem uit het zadel te wippen, maar kennelijk schuilt er toch een kern van waarheid in die geruchten.” Er werd aangeklopt. Hero Brinkman kwam binnen. “Mevrouw Rita Verdonk meldt zich, heren.” Rutte en Verhagen keken elkaar aan. “Heb jij een afspraak met haar?” vroeg Rutte. “Nee, natuurlijk niet,” zei Verhagen. “Ik was net zo blij dat ik van haar af was. Moet ze niet in dat kamp werken?”  Op dat moment trad Minister Rita binnen. Ze zette haar boodschappentas op de stoel van Geert Wilders en deed haar zuiver scheerwollen mantel uit. “Dag jongens,” zei ze. “Ik kom jullie en het Nederlandse volk uit de brand helpen. In mijn rechtdoorzeezijheid heb ik door dat hier een vrouwenhand mist. Het land loopt leeg, de camping ook tussen twee haakjes, want alle bewakers zijn geëmigreerd, en nu dacht ik zo dat ik het tij maar eens moet komen keren. Mark, je speelkwartiertje is voorbij. Jij schrijft voortaan maar netjes op wat ik te zeggen heb, zodat je je toch nog een beetje nuttig kunt maken.” Een volle minuut lang wist Mark Rutte niet wat hij moest zeggen. Zij hoofd werd knalrood en zijn ogen pikzwart. “Begin je weer, dikke troel!” barstte hij toen uit. “Ik dacht dat we dit een paar jaar geleden wel gehad hadden! Het VVD-congres heeft mij tot leider gekozen en niet jou!” “Dat kan best zo zijn,” betoogde Minister Rita. “Maar ik had de meeste stemmen, verreweg de meeste, dus het natuurlijk leiderschap kwam mij gewoon toe. Maar als een jaloers kind heb je mij de partij uitgewerkt. Nou, ik kan je zeggen, Mark, het heeft niet gewerkt, want hier ben ik weer.” “En je kunt weer gaan, Rita!” gilde Mark Rutte. “Ik kan je niet luchten of zien. Ik moet niks van je hebben. Je bent een vreselijke intrigant!” “Tuttut, ik zou maar een beetje bedaren. Misschien moeten we nog eens verkiezingen uitschrijven, kijken wie er wint nu Geert er niet meer is. Ja, laten we dat doen! Ik denk dat de zaken dan wel duidelijk worden. Voor nu, heren, zal ik het voorzitterschap op me nemen. Als ik straks officieel ben benoemd tot Minister-president, of wie weet, tot gewone president, mag jij naar het secretariaat. Je bent een keurige jongen, maar een domme jongen.” Maxime Verhagen, die zich tot dan afzijdig had gehouden, zoals hij geleerd had van zijn leermeesters bij het CDA, sprak: “Dame, heer, zo komen we niet verder. Ons land is in crisis en ik denk dat we er goed aan doen om ons dat te realiseren. Ik stel voor dat ik, als vicepremier, naar de koningin ga om een voorstel te doen voor de nieuwe regering.” Minister Rita en Mark Rutte keken hem aan. Het ontging ze dat hij een klein, maar oh zo duivels glimlachje om zijn mond had.

Hare Majesteit de koningin, Beatrix, dronk thee in haar werkpaleis. Ze was nog niet zo lang terug van de Keizersgracht en het liefst was ze ook niet teruggekomen. Ze had schoon genoeg van dit land, maar als goede vorstin hield ze dat voor zich. Zojuist was het bezoek van Maxime Verhagen aangekondigd. Hij zat in de hal te wachten. Nu, daar moest hij maar even blijven, ze had geen zin om zich steeds te laten overvallen door die proleten uit Venlo. Ze moest zichzelf wel bekennen dat ze opgelucht was dat Geert Wilders was ingesloten. Eigenlijk kon ze die man niet zien zonder dat een vaag gevoel van misselijkheid haar overviel. Ze wist maar al te goed hoe ze aan de constitutie was gebonden, maar ze zou graag hebben gezegd dat ze hem niet wilde zien in haar domein. Maxime Verhagen mocht ze ook niet, met dat achterbakse glimlachje om zijn mond, maar daar kwam tenminste nog zo heel af en toe wat fatsoenlijks uit. “Laat hem maar binnen,” zei ze tegen haar hofdame, Anaxia. “Hij heeft nu wel lang genoeg gewacht. Ik zal dat gezever wel even aanhoren, het moet dan maar.” “Goed, Hare, zet hem op,” zei Anaxia.
Even later kwam Maxime Verhagen glimlachend de kamer binnen. Hij reikte de majesteit zijn hand, maar ze deed alsof ze het niet merkte. “Kopje thee?” vroeg ze. “Graag, majesteit, een kopje thee zal mij verwarmen, het is erg frisjes buiten.” Beatrix zette een kopje thee voor hem neer en vroeg: “Zo, en welke belangrijke boodschap brengt u hier?” Verhagen nipte van zijn thee. Het was veel te sterk. Hij had zijn thee het liefst met melk en suiker, maar dat durfde hij niet te zeggen. “Zoals u weet, is de heer Wilders helaas opgenomen op de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis Venlo.” Beatrix knikte. “Ja, wat was het ook weer deze keer? Groene vrouwtjes in zijn werkkamer dacht ik. Nou, je zal er maar mee gezegend zijn, met zo’n hallucinatie.” “Het is inderdaad heel droevig, Majesteit. Zo zie je maar, ook de groten onder ons kan van alles overkomen. Gelukkig wordt hij nu goed behandeld. Het ziekenhuis Venlo staat goed bekend. Maar daar kom ik niet voor. Ik ben vicepremier, zoals u uiteraard weet en ik kom uw advies inwinnen over hoe we nu verder moeten. Het ziet ernaar uit dat onze Minister-president langere tijd uit de running zal zijn, en we moeten natuurlijk toch door op de ingeslagen weg.” “De ingeslagen weg?” vroeg Beatrix, terwijl ze haar wenkbrauwen optrok. “De resultaten zijn niet echt om naar huis te schrijven, is het niet? Werkloosheid, grootscheepse emigratie, noem maar op, het mag wel een onsje minder zou ik zo denken.” Verhagen knikte. “Ja, majesteit, ik kan me wel voorstellen dat u zo denkt. Aan de andere kant is het natuurlijk zo, dat het allemaal zijn tijd nodig heeft. We hebben heel veel omgevormd en het zal zeker beter gaan in dit land dan ooit het geval is geweest, maar dat moet je de tijd geven.” “Nou, we zullen zien, ik voor mij had graag een wat sneller resultaat gezien. Neem me niet kwalijk dat ik het zeg, maar het lijkt erop dat er toch voornamelijk wordt afgebroken.” “Oh, maar dat is beslist niet zo! De belastingdruk is enorm teruggebracht. Ook Oudkomers worden ingeburgerd. De problemen met de moslims bestaan niet meer. Alleen, de economie, ja, dat ligt wat lastiger, want daarvoor zijn we te zeer afhankelijk van het buitenland.” “In het buitenland gaat het anders steeds beter.” “En het kan niet anders, of dat slaat ook over naar hier. Maar wat ik wou zeggen: nu de heer Wilders dus voorlopig niet terugkomt, wou ik het premierschap maar over nemen. Ik offer mij graag op en ik denk dat dat de juiste manier is om toch een behoorlijk bestuur te garanderen in dit land.” “Is dat zo? Nou, dat moeten we dan nog maar eens zien. Zouden er zo langzamerhand niet eens verkiezingen gehouden moeten worden?” “Nee, nee, dat vertraagt en compliceert de toestand alleen maar. Het is bovendien ook nog zo dat de heer Rutte en mevrouw Verdonk elkaar weer in de haren zitten. Mevrouw Verdonk vindt dat zij het voor het zeggen heeft.” “Ja, dat schijnt iedereen daar in Venlo te denken. Voor het moment ga ik maar akkoord met uw voorstel, want als ik het aan uw collega Rutte overlaat, blijft hij bezig met interne partijconflicten. En dat in een partij die niet eens meer bestaat, maar goed, ik kijk nergens meer van op natuurlijk. Ik verwacht u over een maand weer terug. Dan zullen wij de resultaten bekijken. Als die niet goed zijn, wil ik verkiezingen. En daarmee basta!”
Maxime Verhagen stond op en liep achteruit, buigend als een knipmes, de kamer uit. “Dank u, majesteit,” prevelde hij. “Grote dank, grote dank.”

“Goddank, hij is weer weg,” zei Hare Majesteit de Koningin tegen haar hofdame Anaxia. “Soms zou ik willen dat de tijden van voor de constitutionele monarchie weer terug waren. Kon ik tenminste alles zelf doen in plaats van die stoethaspels te moeten gaan aanhoren.” “Ach, Hare, dat wilt u niet echt,” zei Anaxia, die de vorstin al van jongs af aan kende. “Net als bij uw moeder klopt in uw binnenste een waar democratenhart.” Beatrix knikte. “En toch vraag ik me af of dat wel werkt, die democratie. Maar goed, het is bijna gedaan met dit land, dus waar maak ik me druk om. Het gaat er nu om dat iedereen op tijd het land uit komt. Dat is zo gemakkelijk nog niet. De dames Greet en Wilma doen erg hun best, maar ze lijken niet heel veel mensen tot vertrek te kunnen bewegen. Het is waar, het land loopt leeg, alleen niet snel genoeg.” “Waar gaat u heen, Hare?” “Weet ik nog niet. Ik voel wel wat voor Californië, want ik ben die regen hier ook meer dan zat. Maar ik zal als laatste het schip verlaten. Zo ben ik dan ook wel weer, al mag ik dan niks meer in te brengen hebben.” Beatrix nipte van haar thee. Ineens kwam er iets groens in haar blikveld. Ze knipperde met haar ogen en keek nog een keer in de hoek. Ja, het was waar. Daar zat een groen vrouwtje te glimlachen. Zou het besmettelijk zijn? “Anaxia, kijk eens in die hoek daar,” vroeg ze, terwijl ze haar kalmte probeerde te bewaren. Anaxia deed wat haar werd opgedragen en een tel later was ze gillend op de salontafel gesprongen. “Een beest! Een eng beest!” riep ze uit. “Anaxia, doe niet zo hysterisch,” sprak de vorstin bedaard. “Het is een gast. Komt u eens hierheen, mevrouw.” Sprak ze tot het groene wezen in de hoek. Het vrouwtje kwam dichterbij. “Blurp?” deed ze vragend. “Kom nou, mevrouw,” vermaande Beatrix. “U komt overduidelijk van buiten aarde, vast en zeker van een planeet waar de wetenschap ver gevorderd is, veel verder dan onze planeet ooit zal geraken, dus u maakt mij niet wijs dat u geen Nederlands spreekt.” Ondertussen was Anaxia van de salontafel gesprongen. Zij had zich achter haar vorstin opgesteld. Het vrouwtje zei: “Inderdaad, ik spreek Nederlands. Alle talen trouwens hier op aarde. Zelf hebben wij er veel meer. Wij veranderen van taal zoals jullie van kleding veranderen.” “Kijk,” reageerde Beatrix. “Dat is al een stuk beter. Goed, waar komt u vandaan en wat komt u doen?” Het kleine vrouwtje kwam dichterbij. Ze was echt knalgroen, en ze had een naakte huid. Niet dat dat obsceen stond: op de een of andere manier was duidelijk dat het vrouwtje geen kleding behoefte. Wat zou dat gemakkelijk zijn als wij dat ook niet hoefden, dacht Beatrix. Ik krijg zo genoeg van voor elke gelegenheid weer die klerenmaker over de vloer te hebben. “Ik kom van RI666, oh, Grote Godin!” zei het vrouwtje. “Ik ben x136987, en na mij komt x136988, dat staat morgen te gebeuren. Wij komen uw planeet onderzoeken. Het is iets wetenschappelijks, een groot project waar heel RI666 achter staat.” “Ach, u bent wetenschapper..Die draag ik een warm hart toe. U bent hier heel welkom, zeker in dit land, waar het oog voor de wetenschap ernstig verblind is. Maar gaat u zitten en neem een kop thee. Ik voor mij zou graag horen hoe het er op uw planeet aan toe gaat.” X136987 van RI666 liet zich dat geen twee keer zeggen. Gretig nipte ze van haar thee en ze stak van wal: “Onze planeet is oud, heel oud. Er wonen heel veel iksen, zoveel dat de tel bijna niet is bij te houden. Het grappige is dat we allemaal maar drie dagen leven. Kort, zou u zeggen, zeker als je dat vergelijkt met die tachtig of negentig jaar dat uw soort hier rondloopt, maar het is voldoende. Een groot voordeel voor ons is ook dat we niets hoeven te leren. We hoeven niet op te groeien, want we maken allemaal gebruik van hetzelfde collectieve bewustzijn. Dat is heel handig. Ik ben iedereen en iedereen is ik. We houden veel van onderzoek. Al tijden waren we van plan om eens wat verder te reizen dan onze manen, maar dat was erg ingewikkeld. Tot vorige week, toen X7507 ineens het ei van Columbus vond en een raket ontwierp met warpsnelheid. Maar goed, daar hebben we dus heel erg lang over gedaan. Het leven bij ons is vredig. We worden geboren, splitsen ons, en we gaan weer dood. In de tussentijd doen we niet veel meer dan nadenken en het resultaat daarvan toevoegen aan het collectieve bewustzijn. Ik heb het de laatste dagen eens aangekeken hier, maar het lijkt erop dat de bewoners nogal ontevreden zijn. Dat verbaast ons iksen. Ze hebben zoveel te doen, daar kan je gemakkelijk tachtig jaar mee zoet brengen. Je begrijpt ergens niet dat ze tijd overhouden voor problemen. Wij hebben die ook niet. Zoals ik al zei, bij ons is er vrede. Anders dan hier hebben we geen regeringen. Wij worden rechtstreeks bestuurd door de Godinnen.” Hier onderbrak Beatrix X136987. “Wacht even, zegt  u daar, Godinnen? Die kennen wij hier niet. Ik voor mij geloof in Jezus Christus de Here God.” “Nou, jullie kunnen ze wel niet kennen, maar ze zijn er echt, hoor. Waarschijnlijk liggen ze boven op een wolk te kijken wat er nu gebeurt bij jullie. Zo zijn ze wel. Ze komen ons niet heel vaak bezoeken. Dat is niet nodig, omdat zoveel hetzelfde blijft bij ons. En dankzij ons collectieve bewustzijn hebben we nooit conflicten, dus er valt niet veel op te lossen. Wij zijn wel heel nieuwsgierig. Wij willen het hele heelal ontleden, kijken waarom het is zoals het is, dus we hopen dat we nog veel meer planeten kunnen bezoeken.” Plotseling keek het vrouwtje bedroefd naar haar handen, waar aan elke hand acht vingers zaten. “Nu is het wel zo, als ik hier zo rondloop, wil ik eigenlijk langer leven. Dat is heel vreemd, want eigenlijk besta ik niet, niet als, hoe noemen jullie dat hier, individu. Nee, ik maak deel uit van een geheel, maar ergens voel ik me steeds meer een afzonderlijk stukje. Heel vreemd. En dan wil je niet meer opgaan in de massa van RI666. Een beetje wanhopig maakt me dat wel, want morgen ga ik reproduceren, zoals ik al zei, en dan komt X136988 in mijn plaats.” “Het is nu eenmaal zo, dat we allemaal worden beïnvloed door de omgeving waarin wij verkeren,” sprak de onverzettelijke vorstin. “Ik ben natuurlijk ook een product van mijn omgeving. Uw probleem is echter lastig op te lossen, vooral ook omdat er zo weinig tijd is. Morgen zegt u. Dat is wel erg snel.” X136987 haalde haar schouders op. “Weet ik ook wel,” zei ze zacht, “Maar dat is zo de droefenis die je aan het eind van je leven kan overvallen, alsof alles voor niets is geweest.” “Ja,” sprak Beatrix. “Ik ken dat maar al te goed. Het is de melancholie die bij de oude dag hoort. Maar u moet uw laatste uren er niet door laten verpesten. Ik kan niets beloven, maar ik ga toch proberen of ik iets aan uw toestand kan doen. Je weet maar nooit.”

Maxime Verhagen ging de raadszaal in, waar Mark Rutte al zat te wachten. Hij keek de zaal door en vroeg: “Is ze weg?” Mark Rutte knikte. “Maar niet voor lang, vrees ik. Ze zei dat ze haar spullen ging halen op de camping. Dan trekt ze voorlopig hier in, want ze zal het wel druk krijgen, tenminste dat zei ze.” De hele middag had hij de pest al in. Nooit, nee nooit kwam hij van dat mens af. Toen Geert Wilders haar een functie had gegeven bij de campingbewaking dacht hij dat ze haar draai wel zou vinden en haar missie om het Nederlandse volk naar de ware weg te leiden, wel zou opgeven. Maar nee hoor, ze begon gewoon weer over die verkiezingsuitslag van jaren geleden. Ze vergat zeker dat ze bij de laatste verkiezingen geen enkele zetel had gewonnen, met haar Trots op Rita. Alleen omdat ze ooit wel stemmen had gekregen, met haar botte gebral in de media, dacht ze dat ze voor eeuwig recht had op een machtspositie. Nou, hij zou haar krijgen! Ze moest niet denken dat ze hem omver kon krijgen. De vorige keer had hij haar lang haar gang laten gaan, dat zou hij nu zeer beslist niet doen.
“Ben je er nog, Mark? Je kijkt zo afwezig?” vroeg Maxime Verhagen. “Hè, oh ja, ik was even in gedachten, sorry, Maxime. We moeten maar vaart maken met de herstructurering van Nederland. Wie weet komt Geert weer terug en dan begint alles weer van voor af aan.” Plotseling zette hij grote ogen op terwijl hij naar de vensterbank keek. Daar zat een groen vrouwtje. Had die Geert Wilders dan toch gelijk? Werd de aarde overspoeld door groene vrouwtjes? Maxime Verhagen volgde zijn blik. “Zie jij wat ik zie?” vroeg Rutte. “Ja,” antwoordde Verhagen. Hij kon zijn ogen niet van het wezen op de vensterbank afhouden. “Hébben we dit officieel gezien?” “Nee, wij hebben dit helemaal nooit gezien. Wilders ziet spoken en daar houden we het op.” Als één man stonden Verhagen en Rutte op en maakten dat ze wegkwamen.

In een Vinex-wijk vlakbij Utrecht had niemand door wat er aan de hand was. Natuurlijk, er kwamen ineens veel meer werklozen, de toevoer van voedsel werd gestremd, ziekenhuizen werden gesloten zodat veel mensen overleden voordat ze goed en wel behandeld werden. Maar toch ging het leven daar tot op zekere hoogte zijn gewone gang. ’s Morgens kwamen mensen om een uur of acht naar buiten om in hun auto te stappen. Weliswaar stapten ze steeds vaker op hun fiets, want met de inkomsten ging het ook niet echt goed, maar ze bleven vertrekken. Wat ze dan gingen doen, was onduidelijk. Heel soms gingen ze naar hun werk, tenminste, de paar bewoners die nog werk hadden. De andere fietsten waarschijnlijk maar wat rond in de wijk. Dat was nog een hele klus want die wijk, waar alle woningen dicht op elkaar waren gebouwd zoals in alle Vinexwijken, was je zo om gefietst. En je kon niet te vaak door je eigen straat komen. Immers, je was aan het werk, het was van het grootste belang dat iedereen dat bleef geloven. En iedereen geloofde het, ook al geloofden ze het tegelijkertijd niet omdat ze zelf de kluit aan het belazeren waren.
’s Avonds, na het eten van gehaktballen en karbonades, gingen ze televisie kijken. Er was een keur aan zenders, hoewel de publieke omroep al tijden geleden was afgeschaft. Maar wie zat er nu te wachten op dat halfzachte culturele gedoe. Meestal keken ze wel even naar het Geert-nieuws en toen een paar dagen geleden duidelijk was geworden, dat de zo geliefde Minister-president was opgenomen in een inrichting, was er een schok van ontzetting door de wijk gegaan. Maar men wende snel. Als er ergens mensen bestonden die zich heel snel aanpasten, dan waren het wel de bewoners van de vinexwijken. Voor hun veranderde nooit iets, ook al veranderde alles. Als er plotseling een vreemde, bloeddorstige mogendheid de wijk was binnengevallen, hadden ze dat ook ingepast in hun dagelijks leven. Ja, het zou zelfs zo zijn dat de vijandelijke soldaten binnen de kortste keren Vinex-bewoners zouden worden. Want zo slokte het je op, het Vinex-leven. Het was een zwart gat in het stadsleven, waar alle leven en vooral alle creativiteit werd doodgeslagen of werd omgezet in een eeuwigdurende verveling. Niemand vond dat erg. Integendeel, het was juist de zucht naar de verveling die de mensen uit de binnenstad naar deze locatie had gedreven. Nooit verandering. Altijd alles hetzelfde. Altijd alles heel keurig.
De huizen waren op het oog ruim, maar in feite waren het meer een soort konijnenhokken dan plaatsen die geschikt waren voor mensen. De plafonds waren laag, de trappen stonden midden in de huiskamer, de keuken was ook middenin de kleine huiskamer. De slaapkamers, drie meestal, heel soms vier, kwamen uit op een kleine overloop. Zo was niemand in zo’n huis ooit alleen. In de slaapkamers moest je fluisteren om niet door de rest van de bewoners gehoord te worden, de geur van het koken drong door het hele huis heen. En nergens, nergens was plaats om even met rust te worden gelaten. Zelfs in het schuurtje niet. In de huizen zelf was namelijk geen bergruimte, dus het schuurtje stond stampvol met fietsen, de extra koelkast, de kasten met winterkleding als het zomer was en de kasten met zomerkleding als het winter was. De vinexmensen wilden ook niet met rust worden gelaten. Stel je voor dat ze hadden moeten luisteren naar de stilte in hun hoofd, die allengs veranderen zou een schreeuw van protest en wanhoop over zo een zinloos en uitzichtloos bestaan. Nee, dat wilden ze niet. Als ze de hond uit gingen laten, vroegen ze of de buurman meeging, zodat ze onderweg gezellig konden babbelen en ze gingen met de buren of met familie die ook in de wijk woonde naar één van de sportzalen. Die waren er in overvloed. Er was geen bibliotheek, geen boekwinkel en behalve de Chinees geen restaurant, maar er waren wel sportzalen en sportvelden. Iedereen zat op een sport. En iedereen die boven de veertig was, zat in het bestuur van een sportclub. Zo hadden de mensen toch wat om handen en ze bewogen nog eens. Op de lokale tv waren er allerlei medische programma’s die gingen over gezond leven: bewegen, niet roken, niet teveel eten. Eigenlijk was het het gezondste om helemaal niet te leven, maar dat ging de voorlichters waarschijnlijk te ver. De vinexmensen deden hun best, al lukte het lang niet altijd. Er waren zoveel verleidingen. Zo waren er de verjaardagen. Altijd als er iemand jarig was, kwamen familie en vrienden bijeen. De hele avond zaten ze in een kring in een van de benauwde huiskamers, die nog eens benauwder werden doordat altijd een paar mensen een sigaret op staken. Zo’n verjaardag begon rustig, met het uitwisselen van de vakantieplannen, en hoe het met de kinderen ging. Maar om een uur of negen kwam de drank op tafel, ook zoiets wat ongezond was, zeker door de week, maar ach, een mens mocht toch wel eens wat. Zo om een uur of elf, als de verjaarsgasten wel wat veel hadden gemogen, werd het gezelschap luidruchtiger. In vroeger jaren, voor de eenentwintigste eeuw toen alles nog veilig en duidelijk was, ging de discussie meestal over voetbal. Of anders over dat er nooit wat op televisie was. Maar sinds de jaren nul praatte men over politiek. Of over wat ze onder politiek verstonden. In deze jaren kwam het gedachtegoed van Geert Wilders vaak ter sprake, al was het niet zo heel duidelijk wat dat gedachtegoed dan precies was. Over één ding waren de gasten, ondanks alle stemverheffing en een enkele vuistslag, het altijd eens: alles moest blijven zoals het was en dat kon bereikt worden door alles wat vreemd was buiten de grenzen van de vinexwijk te houden.
Niet alleen op verjaardagen sloten ze wat dat betreft de rijen, ook in de winkels, op de hoek tussen de beschuit en het brood, bevestigden ze op die manier hun eensgezindheid.
Daarom was de maandag, waarop Mara de wijk binnen wandelde, een maandag die de Vinexmensen nooit zouden vergeten. De mensen die aan de rand van de wijk woonden, hadden haar al gezien toen ze langs de brede hoofdlaan liep. Ze hadden het hoofd geschud om de vrouw met lang grijs haar en gekleed in een veel te grote manchester broek en een denim spijkeroverhemd, dat ook niet echt paste. De ochtenden, met alle haast om weg te komen uit de woninkjes, leenden zich niet erg voor het alarmeren van hun buurtgenoten, maar de mensen merkten Mara op en ze maakten in hun hoofd een aantekening dat hier beslist wat aan moest worden gedaan.
Mara kwam al snel terecht in het winkelcentrum dat ook echt in het centrum van de wijk lag. De architecten hadden hun best gedaan om het een ouderwets stedelijk aanzien te geven. Er was een plein met in het midden een poeltje met een fontein. Om het plein waren de winkels: Albert Heijn, C1000, drie kappers, de Chinees, Brouwers mode en ook nog een hakkenbar, hoewel die laatste er nog niet zo lang was en eigenlijk niet zo goed draaide. De banken, die om het fontein stonden, waren bekrast door de jongeren, die zich hier ’s avonds verzamelden. Soms was de bovenkant er af. De huizen en de winkels rondom het winkelcentrum waren zo gebouwd dat de wind altijd door de kieren blies. Het was er altijd guur, zelfs midden in de zomer.
Maar toen Mara kwam, was het geen zomer. Het was een gure herfstdag met koude motregen. Alleen mensen die echt iets nodig hadden kwamen boodschappen doen. Allemaal keken ze naar de vrouw met het witte haar. Niet voluit, maar steels, met een snelle blik opzij en dan keken ze snel weer weg. Inmiddels was de ochtend al gevorderd en de vinexmensen, die niet langs de rand van de wijk fietsten of daadwerkelijk naar hun werk waren, kregen wel zin in een praatje. Bij de kassa van Albert Heijn was daar gelegenheid genoeg voor, want door personeelsgebrek stonden er altijd lange rijen, het maakte niet uit op welk tijdstip van de dag je kwam. “Heb je die daar buiten gezien?” begon een gezette vrouw die ondanks het weer nog steeds in een driekwartbroek gekleed was tegen haar achterbuurman. “Jazeker!” zei hij. “Daar begint het mee. Eerst komt er een, dan nog een en voor je het weet zitten ze overal in de straat. Heb je in je eigen wijk niks meer te zeggen.” Een jonge vrouw, die voor de oudere vrouw stond, draaide zich helemaal om: “Je kunt als vrouw zo onderhand niet eens meer over straat. Het is een zigeunerin, dat zeg ik je. Of anders is het wel een Polin, zo eentje die binnenkort met zijn dertigen in één huis gaat wonen.” “We moeten hier iets tegen doen,” zei de man. “We moeten dit niet zomaar laten gebeuren. Met zijn allen staan we sterk.” “Nou, ik weet nog zo net niet,” antwoordde de dikke vrouw. “Dan steken ze als wraak je huis in brand. Dat zie je toch zo vaak op televisie.” “Ze zijn niet te vertrouwen! Dat is een ding wat zeker is!” viel de jonge vrouw haar bij.
En zo kabbelde het gesprek voort. Dat ze er iets tegen moesten doen. Dat het jammer was dat Pim er niet meer was, want die had er wel raad mee geweten, dat het ook jammer was dat Geert nooit de gelegenheid had gekregen om zijn klus af te maken, want die zou het ook wel geweten hebben. Na het afrekenen gingen ze naar huis.
Mara rustte uit op een bank bij de fontein. Ze zag wel hoe de mensen naar haar keken, maar natuurlijk raakte haar dat niet. Ze was tenslotte een godin, die deze soort zelf had uitgedacht. Dat ze haar zo bekeken, had ze dus  verwacht. Zo waren deze wezens geschapen: achterdochtig, wraakzuchtig, en moordlustig. In het hele heelal was geen moordzuchtiger soort te vinden. Het waren nare wezentjes en ergens zou ze blij zijn als de dag zou komen waarop die planeet zou exploderen. Voorlopig kon daar echter geen sprake van zijn, want behalve dat zoiets haar tijd moest hebben, was een onvoorzien probleem. De Iksen van RI666 liepen hier rond en ze had geen idee hoe ze zouden gedijen in deze sfeer. Het was te hopen dat ze niet al te veel mensen onder ogen kwamen, want dan had je de poppen helemaal aan het dansen. De mensen zouden over elkaar struikelen om ze met eigen handen af te maken en de Iksen waren daar weerloos tegen. Die waren geen aanvallen gewend. Door hun kortcyclische reproductie hoefden ze zichzelf nooit te verdedigen. Binnenkort zou ze even terug moeten naar aan wolk boven aarde, om haar collega’s eens ongezouten de waarheid te zeggen. Niet dat het veel zou helpen: ze waren gewoon veel te speels en dat ging nooit over. Ze stond op en liep verder, steeds om zich heen kijkend of ze ergens een Iks ontwaarde.

Het voltallige kabinet zat in het appartement van Mark Rutte in Den Haag. Venlo voelde niet veilig meer. Zonder iets te zeggen, hadden de heren na het zien van het groene wezen de auto gepakt en waren ze in forse vaart naar Den Haag gereden. Bijna was het nog misgegaan, want niet heel ver van Venlo af waren twee auto’s frontaal op elkaar gebotst. De auto’s waren totaal geplet en de inzittenden waarschijnlijk ook. Zelfs hun organen zouden niet meer bruikbaar zijn. Dat was dan jammer, en verder kon Mark Rutte er niet mee zitten. De doden hadden hun eigen verantwoordelijkheid genomen en het leven was nu eenmaal niet zonder risico. Wat wel vervelend was, was dat ze niet meteen konden doorrijden. Als Minister-president mocht Verhagen natuurlijk over de vluchtstrook, maar daar stonden de hulpverleners in de weg. Verhagen moest flink lang claxonneren voordat die eindelijk eens opzij gingen.
Nu waren ze eindelijk in de voormalige residentie. Een golf van weemoed voer door Mark Rutte in. Wat was het toch knus geweest op dat Binnenhof. Altijd was er wel iemand jarig in de fractie, wat werd gevierd met een gebakje en een cadeautje. Weliswaar liepen er destijds veel mensen rond met wie hij het niet eens had, maar de aanvaringen waren vriendschappelijk. En wat had hij graag in het torentje gezeten. Hij riep zichzelf tot de orde: vooruit moest hij kijken, niet achteruit. Plotseling viel de bedreiging van Rita Verdonk hem weer binnen. Voor een moment was hij haar vergeten, maar nu was ze dan weer terug. Diep van binnen moest hij zichzelf bekennen dat hij doodsbang was voor dat mens. Ze was een soort stiefmoeder, die steeds zijn mooie speelgoed afpakte en kapot maakte, die hem waar ze kon liet merken dat ze niet van hem hield. Nu, hij hield ook niet van haar, integendeel, zou hij zeggen als het hem werd gevraagd. Maxime Verhagen kwam terug uit de keuken met koffie. Hij wist precies de weg in het appartement want wat hadden ze veel uren daar doorgebracht tijdens vorige formaties. “Niet zo tobben, Mark,” zei hij. “Het komt vanzelf wel weer goed. We vinden wel een manier om haar kwijt te raken. Dat is ons de vorige keer tenslotte ook gelukt.” “Ja, ja, dat weet ik wel. We moeten gewoon fier blijven en sterk staan. Ze blijft etteren natuurlijk, maar als we voet bij stuk houden, krijgt ze geen poot aan de grond.” “Zo is het maar net. Maar even wat anders: nu we gezien hebben wat we dus niet hebben gezien, weten we ook dat Wilders ten onrechte is opgenomen in een psychiatrische inrichting. Kunnen we dat wel maken?” “Normaal gesproken niet,” sprak Mark Rutte bedachtzaam. “Maar in dit geval wel. Ik heb het de laatste tijd niet zo duidelijk durven zeggen, maar die man komt mijn strot uit. Altijd die bek open, ongehinderd door enige kennis van zaken, nee, dat niet nog een keer. Ik had gedacht dat hij wel zou inbinden als we hem betrokken bij de regering, maar nee hoor, hij blijft maar dooremmeren met zijn simple mind. Ik zou zeggen: het is in het staatsbelang dat hij blijft zitten waar hij zit.” “Immoreel, maar we doen daarmee het beste voor het land,” beaamde Verhagen. “Dat betekent dus dat ik voorlopig de Minister-president blijf. Nou, dan kunnen we een beetje vaart maken met onze plannen. Vertel op, hoe staat het met ons begrotingstekort.” “Dat weet ik niet, want er zijn geen ambtenaren meer om dat uit te rekenen.” Verhagen zette grote ogen op. “Dat is wel heel bizar! Kan de secretaris dat zelf niet dan?” “Nee, het schijnt toch wel erg veel werk te zijn.” Maxime Verhagen, die toch altijd het hoogste woord had, werd daar even helemaal stil van.

De vinexwijken waren niet de enige wijken die waren overgebleven. Zeker niet. Er waren ook wijken aan de randen van de centra van de steden. Daar waren de huizen ruimer en lichter, daar waren de huizen duurder. Opvallend was dat het stiller was in die buurten. De mensen kwamen echt hun huis wel uit maar anders dan de vinexmensen zochten zij hun vertier niet in de wijk zelf, maar togen zij naar buiten. Naar het centrum van hun eigen stad of nog liever naar het centrum van Amsterdam, waar de cultuur was. Waar de cultuur was zoals zij hem wensten.
De buitenmensen woonden, net als de vinexmensen, ook het liefst bij elkaar, zonder inmenging van vreemden. Ze hadden niet graag dat er mensen met kleur, of hoofddoek in hun buurt kwamen wonen. Ze hadden ook niet graag dat hun buren zich anders gedroegen dan zij. Dat ze bijvoorbeeld bij de C1000 of de Jumbo boodschappen gingen doen, dat ze hun kinderen tot ’s avonds laat buiten lieten spelen, dat ze ’s morgens in alle vroegte opriepen tot een gebedssessie, dat ze een oude auto voor de deur hadden staan, dat ze hun verjaardagen zomers in de tuin vierden. Nee, dat wilden ze allemaal niet. Alleen zouden ze dat nooit hardop zeggen. Dat lieten ze anderen voor zich doen. De buitenmensen waren sowieso mensen die anderen lieten doen, waar zij zelf hun vingers niet aan wilden branden. Want zij zagen zichzelf als speciaal, als tolerant, ze dachten dat ze bewuste keuzes maakten en daarnaar leefden. Zo aten ze vaak biologisch vlees. Dat was beter voor het dier. Of het dier in kwestie daar ook zo over dacht, had ze het geweten voordat ze gekeeld werd, vroegen ze zich niet af. Als een leverancier, de groenteman of de bakker of wie dan ook die zijn producten in de buitenwijk kwam verkopen, een de buitenmensen onwelvallige opmerking maakte, zwegen ze afkeurend. Niemand kon zo goed afkeurend zwijgen als de buitenmensen. Iemand zei bijvoorbeeld dat alle Turken achterlijk waren of dat de Islam moest worden bestreden. Een buitenmens die dat hoorde keek de andere kant op en zweeg. Nooit zou hij zeggen wat hij vond, want dat zou misschien leiden tot harde woorden of zelfs tot een handgemeen.  En erger: eigenlijk zeiden de vinexmensen of de centrummensen precies wat ze zelf ook vonden, en dat was nog het ergste.
De buitenmensen zouden nooit op Geert Wilders stemmen. Ze hadden ook niet langs de kant van de weg gestaan bij de begrafenis van Pim Fortuijn. En ook op hem hadden ze nooit gestemd. Nee, zoiets deden ze niet. Zij zorgden ervoor dat de vinexmensen en de centrummensen op de Wildersen en de Fortuijns stemden. Luidkeels, in hun tijdschriften en in hun tv-programma’s, betreurden zij de opkomst van het populisme, maar ze vertelden erbij dat er wel begrip moest komen voor de onderbuikgevoelens van de mensen in de achterstandswijken, dat het ook wel begrijpelijk was dat die over de rooie gingen als er in hun wijken zoveel veranderde, dat die vreemdelingen, om het even welke het waren, inderdaad wel een heel andere cultuur hadden, en dat dat helaas botste met de eigen cultuur. Dat zeiden ze wel. Niet rechtstreeks tegen de vinexmensen en de centrummensen, maar via hun media.
De buitenmensen waren al eeuwen gewend om anderen te laten doen wat ze zelf gedaan wilden krijgen. De mannelijke buitenmensen werkten nooit, al hadden ze wel een baan. Ze gingen naar vergaderingen, bleven daar uren herhalen wat allang eerder was gezegd en nog veel eerder was opgeschreven door een vrouw, vaak een vinexvrouw of een centrumvrouw, maar een enkele keer ook wel door een buitenvrouw. Ze werden erg geprezen om hun scherpzinnigheid, de buitenmannen. Dat prijzen gebeurde voornamelijk door andere buitenmannen, die ook de hele dag zaten te vergaderen. Want een ander kenmerk was, dat ze alles wat ze hoorden in zo’n vergadering als compleet nieuw ervaarden. Zij onthielden niets. Alleen wat ze zelf gezegd hadden, onthielden ze, en dat vonden ze zo belangrijk dat ze het bleven herhalen, keer op keer, jaar na jaar.
De buitenvrouwen werkten ook wel, maar niet zo heel veel. Hooguit drie dagen per week. Zij hadden een leuke baan, die meestal niet heel veel opbracht, in ieder geval niet genoeg om zelfstandig van te leven. Zij vonden het zo volkomen vanzelfsprekend om onderhouden te worden door hun buitenman, dat ze gerust een baan namen om geen andere reden dan om ook eens van huis te zijn. Zij kozen dan bewust, dachten ze. Zo konden ze voor man en kinderen zorgen, en ze hadden het volste recht om dat te doen. Als zo’n buitenvrouw een vinexvrouw of een centrumvrouw werd, wat vaak genoeg gebeurde want veel buitenmannen vonden een jongere en aantrekkelijkere buitenvrouw, beklaagde ze zich omdat ze zo in de steek werd gelaten. Langer werken deed ze ook dan niet, want ze moest immers voor de kinderen zorgen, die de ontrouwe buitenman bij haar had achtergelaten. Zolang zo’n buitenvrouw haar buitenman nog had, vond ze dat hij meer moest doen in het huishouden. Hij was veel van huis, want de vergaderingen liepen tot ver in de avond uit, maar toch vond ze dat hij moest stofzuigen en afdrogen als hij thuiskwam. Dat deed hij meestal niet. En daar praatte zij dan over met haar vriendinnen, ook allemaal buitenvrouwen, bij Yoga of bij tennis.
Een belangrijk gespreksonderwerp van de buitenvrouwen, en in iets mindere mate van de buitenmannen, waren hun kinderen. Die waren steevast heel bijzonder. Als hun zoon al op zijn achtste kon lezen, was hij vast hoogbegaafd. Als hij ronduit onbeschoft was tegen zijn oma, door niet te reageren als ze binnenkwam of het cadeautje in een hoek te smijten, dan scoorde hij ergens in het autistische spectrum. Als hun dochter bij elke gelegenheid in huilen uitbarstte, was ze hoogsensibel. Maar nooit, helemaal nooit was zo’n kind een gewoon kind met nukken, mankementen en andere persoonlijke eigenschappen.
De buitenvrouwen huilden zelf trouwens graag, want de buitenmannen hielden daarvan. Natuurlijk waren de buitenmannen het feminisme toegedaan. Gelijke rechten voor man en vrouw, natuurlijk. Dat zeiden ze vaak genoeg in vergaderingen. En ze waren echt niet zo als de vinexmannen, die hun vrouw een klap, een corrigerend tikje, echt niet meer, gaven als het zo uit kwam. Heus, ze praatten met hun echtgenotes. En met hun vrouwelijke collega’s op het werk. Heel serieus, ze hadden het goede met ze voor. Alleen dachten ze wel dat alleen zij wisten wat dat goede dan was. En een huilende vrouw, dat was het goede. De buitenvrouwen huilden als een vakantiereisje niet doorging, als het erg lang regende, als iemand op de tennisclub iets naars had gezegd. Er waren zoveel redenen om te huilen. De buitenmannen troostten dan, vervloekten, in nette bewoordingen natuurlijk, de mensen die hun vrouwen zoiets hadden aangedaan. En dan voelde hij zich goed, dan voelde hij zich stijgen. Hij was de heerser over alles, dat bleek maar weer. Hij was nodig, zo nodig en het was prachtig dat de buitenvrouwen dat keer op keer bevestigden. Was de buitenman dan zo onzeker? Beslist niet! De wereld was hem. Hij was de wereld. Na hem de zondvloed. Eén ding was zeker: een vinexmens of een centrummens zou nooit, helemaal nooit, iets denken of zeggen zonder dat de buitenman dat wilde. Dat dacht zij wel, maar dat was niet zo. De buitenman bepaalde alles, en zou alles blijven bepalen tot het einde der tijden.
Nou, die naderde met rasse schreden. Want Mara had doorgelopen nadat ze de Vinexwijk had verlaten. Langs grachten kwam ze, waar weer eenden zwommen nu zoveel mensen de benen hadden genomen. Langs wegen, die bedoeld waren om snel te rijden en waar een enkeling nog reed, ver boven de minimumsnelheid, maar die toch vooral heel stil waren geworden. En zo kwam ze in een buitenwijk. Ze keek om zich heen en bewonderde het groen. Hier geen volgekalkte muren, hier geen basketballveldje waar jongeren verveeld wat met een bal dribbelden. Hier was orde, hier was rust. Bijna ging ze zichzelf op de borst slaan: deze schepping was toch enigszins gelukt. Zo had ze het eigenlijk bedoeld toen ze de mens schiep. Ze realiseerde zich echter al snel dat juist deze wijk, en haar zusterwijken, de motor waren achter alles wat de mensheid deed. Ze begreep ook dat zij een bijzonder sluwe soort had geschapen: een soort die zijn handen waste in onschuld, en wat werd er gewassen, wat moest er steeds opnieuw, elke dag weer, gewassen worden.
Ook in deze wijk werd Mara opgemerkt. Iemand keek uit het raam, en zag de grijze vrouw in de veel te wijde kleding. Iemand belde een vriendin van Neurolinguïstisch programmeren en vroeg of zij deze mensen ook zag, die onverzorgden, wat was het, misschien zigeuners, want de vrouw had daar wel wat van weg en wat moesten ze nu doen, wachten tot hun man thuis kwam, hij zou wel raad weten. Die gebelde vriendin had andere vriendinnen en die belde ze en ze vertelde wat haar vriendin had gezien. Ze drukte iedereen op het hart dat ze goed moesten opletten.
Zo ging dat door en Mara wist van niets. Ze zat een tijdlang bij een vijver naar de Kaapse loopeenden te kijken. Die waggelden langs de kant, hun jongen tot de orde roepend. Zo simpel was die levensvorm. Ze vroeg zich af of ze het daarbij had moeten laten en de mens niet had moeten uitvinden, maar aan de andere kant wilden zij en haar collega’s overal evenbeelden. Gewoon om te kijken hoe die zich zouden gedragen onder de diverse en vele beperkingen. Nu, wat de aarde betreft, wist ze dat nu. Het werd tijd dat die Tsunami dit land van de aardbodem zou vegen.

Wilma en Greet hadden erg hun best gedaan bij het motiveren van zoveel mogelijk mensen om te vertrekken vanwege een ramp waarvan zij de aard en de omvang niet kenden. Maar het was niet genoeg. In Amsterdam wemelde het nog altijd van de mensen. Ze zaten uitgeput bijeen in hun appartement op de Keizersgracht. “Ik denk niet dat dit gaat werken,” zei Wilma. “Ik zit elke dag tot diep in de nacht in de kroeg, het is gewoon een aanslag op mijn lever, maar de mensen gaan maar niet weg.” “Nee, ze steken de kop in het zand.” “We zouden ze moeten kunnen vertellen wat er echt dreigt,” ging Wilma voort. “Nu bazelen we in feite maar wat. Wat als Hare Majesteit de Koningin van Nederland het helemaal bij het verkeerde eind heeft? Wat als er helemaal geen ramp komt? Ik wil er toch het fijne van weten!” “Ja, maar hoe? We kunnen toch moeilijk naar Huize ten Bosch om het haar te gaan vragen. Ze ziet ons al aankomen. Of beter gezegd, ze ziet ons helemaal niet aankomen, want we komen helemaal niet in de buurt bij onze vorstin.” Greet keek bedenkelijk. Zij was, heel haar leven al, erg praktisch ingesteld, en ze begon liever niet aan avonturen als ze van tevoren de uitkomst niet wist. Wilma daarentegen was een stuk ondernemender. “Ik zou niet weten waarom we niet naar haar toe zouden gaan. En we hoeven niet helemaal naar den Haag, want ze zit vaak genoeg hier op de Gracht. Ik zag haar gisteren nog.” “Ga weg! Wat doet ze hier dan? En hoe komt het dat ik haar nooit heb gezien? Je liegt! Onze vorstin loopt niet zomaar over de Keizersgracht in Amsterdam.” “Dat het zomaar is, zou ik niet willen beweren, absoluut niet. Ze heeft hier iets belangrijks te doen, zoveel is wel duidelijk. Wat dat is, weet ik alleen niet. Dat gaat me ook niet aan, maar wat ik zeggen wil, is dat we alleen maar hoeven te wachten tot ze hier weer komt, en dan schieten we naar dat pand. Het moet wel heel gek gaan, willen ze ons niet binnenlaten.” Vanaf die dag ging Wilma elke dag om een uur of tien naar buiten. Ze bezocht geen kroegen meer, maar lette steeds op het pand waar de koningin naar binnen had zien gaan. En eindelijk, na vijf dagen, was het zover.

De raad van wijze vrouwen zat met de handen in het haar. Ze waren machteloos en monddood. De media waren in handen van het bevoegde gezag, al werd het met de dag onduidelijker wie of wat dat was. Maxime Verhagen had op tv verteld dat hij voorlopig de Minister-president was, en dat hij hoopte op een spoedig herstel van Geert Wilders, maar dat was dan ook alles wat ze te horen kregen. Er verschenen geen artikelen in de kranten en op tv waren alleen nog amusementsprogramma’s. Geert Wilders had al wel eens gezegd dat al dat praten, al die intellectuele nonsens op tv nergens goed voor was, het was alleen een linkse hobby, en daar moest nu eindelijk eens een einde aan komen. Toen hij het vertelde hadden Mark Rutte en Maxime Verhagen die naast hem stonden schaapachtig geknikt. Boze tongen beweerden dat Rutte en Verhagen er niet helemaal achter stonden, maar dat ze Wilders op sommige punten ook eens zijn zin moesten geven, dan konden ze des te meer hun eigen zaakjes binnenhalen als het er echt op aan kwam. Maar de heren lieten weinig van zich horen de laatste tijd. Misschien kwam dat ook wel, omdat het hele ambtenarenapparaat nu nog bestond uit één persoon, namelijk Hero Brinkman, de voormalige secretaris van Geert Wilders en nu dan de uitvoerder van de besluiten van de overgebleven kabinetsleden. Het was wel heel efficiënt, en het overheidsapparaat was absoluut geen waterhoofd meer, maar hier en daar gingen toch stemmen op die zeiden dat de bezuinigingen misschien wat al te rigoureus waren geweest.
Maar de Raad zat er maar mee, want ze waren verstoken van informatie. Ze moesten het doen met wat ze zelf op straat hoorden en dat was bepaald geen objectieve nieuwsgaring. Hare majesteit de Koningin Beatrix, die in dit gezelschap niet optrad als staatshoofd, opende het woord: “De toestand is zeer kritiek. Ik geloof niet dat ons land er op enig moment in de geschiedenis erger aan toe is geweest. En we zijn totaal machteloos. Er is geen overheidsapparaat meer dat we kunnen mobiliseren, en ook geen politiemacht, of een leger. Zelfs de mensen van de anti-Islamforce zijn het land uit. Het is nog zeer de vraag of het ons lukt om al die mensen op tijd het land uit te krijgen. Het is bijna november, we hebben niet veel tijd meer. En alsof dat niet genoeg is, moet ik u iets zeer belangrijks vertellen: onze planeet wordt op dit moment bezocht door buitenaardse wezens. Ja, kijk nu maar niet zo verbouwereerd, wat de heer Wilders beweerde over de groene vrouwtjes is wel degelijk waar. Ze zijn er. Ik weet niet hoeveel het er zijn, maar dat zullen we binnenkort wel merken. Natuurlijk heeft de heer Wilders zich ook over deze vreemdelingen weer bijzonder negatief uitgelaten, maar laten we daar over ophouden, want dat is nu eenmaal niet anders. De groene vrouwtjes leven maar drie dagen, en nu heb ik gisteren een van hen gesproken die zegt dat ze eigenlijk wel wat langer zou willen leven. Ik kan niets voor haar doen. Hoe zou ik dat nu moeten bewerkstelligen. Zoals u allemaal weet, is de stand van de wetenschap op dit moment ook allerbelabberst. We kunnen niets anders doen dan de vrouwtjes zien sterven. Als we ze zien, want ze hebben nogal de neiging om zich te verstoppen.” De overige leden van de Raad van Wijze Vrouwen keken de vorstin, die nu geheel op eigen titel opereerde, met open mond aan. Even dachten ze dat de hersenvliesontsteking, waaraan zij jaren geleden aan had geleden, onverwacht weer de kop was opgestoken, maar dat leek toch niet het geval. De  majesteit, hier meer collega en vriendin, zag er bijzonder koel uit.
Terwijl ze wat ze gehoord hadden, probeerden te verwerken, ging de bel. Doeschka Meijsing keek op en vroeg: “Verwachten we iemand.” De andere vrouwen schudden hun hoofd. Het duurde even voordat Xandra Schutte op stond en naar de buitendeur liep. “Wie is daar?” vroeg ze door de dichte deur. Het waren per slot van rekening moeilijke tijden dus je kon van alles verwachten. “Wij zijn het, Wilma en Greet, van nummer 78,” hoorde ze een oude vrouwenstem zeggen. “Ja, dat is goed, maar wat komt u doen?” “Nou, wij zijn ingehuurd door de koningin, om mee te helpen de mensen het land uit te krijgen, voordat de ramp waarvan wij niet weten wat voor ramp dat is dan, ons treft, en nu schiet dat niet zo op. Om meer te kunnen betekenen, zouden wij graag van Hare Majesteit de Koningin willen horen wat voor ramp het precies is, die ons gaat treffen. Dat maakt het misschien wat gemakkelijker. En nu zagen wij de formidabele vorstin vanavond dit pand uitgaan en volgens ons is zij daar nog steeds. Tenzij ze natuurlijk door de achtertuin is weggegaan. Je weet maar nooit. Dat zou heel goed kunnen. Maar de vraag is of u ons alstublieft zou willen binnenlaten, zodat wij met Hare Majesteit zelf kunnen spreken.” Xandra Schutte dacht dat ze met volslagen idioten te maken had, maar dat was niks vreemds natuurlijk in Nederland. Ze opende de deur op een kier en zag twee oude vrouwen op de stoep staan. Die kunnen geen kwaad, dacht ze, en wie weet kunnen ze wat doen om de impasse waar we momenteel in zitten te verbreken.” Ze opende de deur voluit en zei: “Kom binnen, dames, dan zullen we uw punten met zijn allen bespreken.”

Op de camping was het behoorlijk rustig geworden. Dat kreeg je ervan als je zo vlak bij de grens zat en als de bewaking ook al niet al te betrouwbaar was. Minister Rita liep af en toe voor de vorm nog haar ronde, maar ze lette nergens meer op. Ze was veel meer bezig met de vraag hoe ze de macht die haar toe kwam in handen kon krijgen. Het was te verwachten geweest dat Mark Rutte niet zomaar de boel zou overdragen. Dat had hij vroeger al niet gedaan. Toch was ze teleurgesteld. Waarom moest alles altijd zo moeilijk zijn. Zij kon dat niet meer bedenken en ze hoopte dat ze in het vervolg wat beter kon reageren op alles wat er gebeurde. Ze kwam langs de bungalowtent, waar Henk zonder Ingrid zat. Ingrid moest al ver weg zijn nu. Jammer voor Henk, maar ergens kon Minister Rita dat wel begrijpen: het was ook een doodsaaie man, die Henk. Daar zou zij het zelf ook niet heel lang bij uit hebben gehouden. Dat zij nog steeds was getrouwd met haar man, was alleen te danken aan het feit dat ze nooit thuis was. Zo zag ze hem niet zo vaak en zo duurde het langer voordat hij haar de strot uitkwam. “Zo, Henk, hoe maak je het, jongen. Ben je al dichterbij de ware volksaard?” Henk knikte. “Ik denk dat dat er bij mij altijd wel heeft ingezeten, Minister Rita. Het was meer Ingrid die zo opstandig bleek. Dat blijkt ook wel, nu zij mij heeft verlaten. Daar zou onze regering ook eens iets tegen moeten doen, dat vrouwen klakkeloos hun man verlaten. Eigenlijk kan dat toch helemaal niet. Waar gaat dat heen met onze hoeksteen, dat vraag ik me af. En het is heus niet zo, dat ik gefrustreerd ben, helemaal niet, ik ben een man met een open blik die iedereen haar eigen keuzes gunt. Maar dan moet het natuurlijk niet zo ver gaan, dat vrouwen maar gewoon hun huis en haard verlaten om met een vrouw mee te gaan. Een veel en veel oudere vrouw ook nog. Oh, zulke vrouwen als die Rosa. Als ik toch eens in Geerts positie was, zou ik er wel raad mee hebben geweten! Opsluiten tot ze hun leven beteren. Wist u dat dat mens hartstikke links is? Ik ken haar nog uit de tijd dat ze rechter was. Gelukkig heeft Geert die rechters allemaal de laan uitgestuurd, want die waren er toch alleen maar op uit om de gewone man te pesten, nu vraag ik u. Boetes voor te hard rijden, wat een onzin. Als er geen kip op straat is, mag ik toch zeker wel even gassen? Nee hoor, moeilijk doen, meteen dokken, en anders voorkomen. Weet u wat die rechter zei toen ik moest voorkomen? Dat ik kon kiezen uit betalen of een week de bak in, dat kan toch niet? Dat gaat toch zeker veel te ver? Ik heb natuurlijk betaald. En dan dat gedoe met sommige van die buren van mij. Ik had zo’n oud wijf naast me wonen die iedere keer in de weg liep met haar rollator. Doodziek werd ik ervan. Op een dag heb ik die rollator opgepakt en op de weg gekwakt. Daar hoort zo’n ding. Ik rij toch ook niet met mijn auto op de stoep. Dat wijf heb ik achter dat ding aangetrapt. Krijg ik toch weer een boete aan mijn broek! En taakstraf ook nog. Ik moest vreten gaan ronddelen in zo’n ouwe wijventehuis. Ik zeg u het ging helemaal de verkeerde kant op in dit land. Onschuldige mensen zoals ik, die alleen maar van hun omgeving vragen dat die zich netjes gedraagt, worden gestraft en de echte criminelen gaan vrijuit. Kijk maar naar al die hoofddoekjes op straat. Zoiets kan een land toch zeker niet toelaten? Opsluiten, zeg ik. Of dat ding van hun kop, want zo’n hoofddoek dat is je reinste onderdrukking van de gewone man. Trouwens, die Rosa weet ook van onderdrukken hoor. Breek me de bek niet open. Ging ze naar klassieke muziek luisteren met mijn vrouw. Terwijl die eerst alleen maar heavy Metal kon aanhoren. Dat is gewoonweg pure vergiftiging, daar zou eens iets tegen gedaan moeten worden. Het is dood- en doodzonde dat Geert zo overspannen is geraakt, want die zwakko’s die het van hem hebben overgenomen, bakken er natuurlijk helemaal niets van. Alles blijft bij het oude, let maar op mijn woorden. En u Minister Rita, kunt u dan geen Minister-president worden. U had toch ook hele goede ideeën vroeger. Ja, dat moet u doen. Gewoon dat zooitje zakkenvullers verjagen en zelf de boel gaan regelen.”  Minister Rita knikte. Ze pinkte een traan van ontroering weg. Hier was hij dan, de gewone man op straat, Henk en Ingrid, nou ja, zonder Ingrid dan, en hij riep haar. Dat moest ze honoreren, daar kon ze niet aan voorbij gaan. “Ik zal mijn verantwoordelijkheid nemen, Henk,” sprak ze met gebroken stem. “Neem maar van mij aan dat ik vanaf dit moment de baas ben, wat de heren Mark Rutte en Maxime Verhagen ook zeggen. Die zijn trouwens weer terug naar Den Haag, terwijl iedereen weet dat de officiële regeringszetel in Venlo is. Vanaf nu ben je vrij, Henk. Jij bent helemaal ingeburgerd, dat merk ik aan alles. Zou jij mijn adjudant willen worden?” Henk zette grote ogen op en knikte gretig van ja. “Nou, kom op dan, op naar de raadszaal!”
Zo vertrokken de laatste bewoners van het heropvoedingskamp. Fier liepen ze in marstempo door de stille straten van Venlo. De juichende mensen langs de kant ontbraken, maar Minister Rita dacht die er gewoon bij. Het leven is wat je ervan maakt, zei ze bij zichzelf. Mensen zijn tot grootse dingen in staat, wat voor loeders het ook kunnen zijn soms. Henk was sprakeloos geworden van gepaste trots. Dit had hij dan maar mooi bereikt: adjudant van de belangrijkste vrouw in het land. Wie had dat ooit kunnen denken. Als Ingrid hem zo eens zou zien, dan zou zij zich vast haasten om terug te komen.

Als ze op RI666 adem hadden gehad, zouden ze het ingehouden hebben. Maar dat hadden ze niet: de Iksen namen zuurstof op via hun groene huis, heel efficiënt. Hun mond gebruikten ze maar één keer in hun leven, namelijk als ze werden geboren en hun zusjes moesten opeten. Dan hadden ze voor de drie dagen, die hun leven zou duren, genoeg. Aan de lucht hingen grote plasmaschermen die het leven op aarde toonden, en vooral het leven van hun zusterIksen die de ruimtereis hadden gemaakt. Iksen praatten niet onder elkaar. Met een collectief bewustzijn is het niet nodig om te praten, want de gedachten van de een zijn de gedachten van alle anderen. Ze konden wel praten, net zoals ze zoveel konden wat ze nooit deden, maar de noodzaak was er eenvoudigweg nooit. De reden waarom ze deze keer wel de behoefte hadden om iets te zeggen was hun verbijstering over de levensvormen op die verre planeet. Op het scherm zagen ze het Raadshuis in Venlo, waar een aantal Iksen nu alweer enige tijd verbleef. Ze hadden gezien hoe bang dat ene wezen, met het lichte haar, werd bij de aanblik van toch een hele gewone huis-, tuin- en keukeniks. Dat was onbegrijpelijk. Waarom zou zo’n wezen nou bang worden. De Iks daar op aarde wilde toch niets anders dan gewoon eens rond kijken hoe het daar aan toeging. Ze zagen hoe de bange man werd weggevoerd en opgesloten en dat konden ze zich goed voorstellen, want dergelijke gevoelens zijn besmettelijk. Voordat je het wist, waren al die wezens daar in paniek, en dan zouden de Iksen niet meer veilig zijn. Angst was het aller-gevaarlijkste in het heelal, dat wisten de Iksen maar al te goed al waren ze zelf nooit ergens bang voor. “Waar zijn ze allemaal gebleven?” vroeg X138987. “Ik zie de onzen nergens. Schakel eens even door.” De Iks die de plasmaschermen bediende, dacht iets en er kwam een nieuw beeld, van de Iks in het palies. “Nou, die woont daar wel lekker,” zei X897834. “Daar zou ik ook wel een tijdje willen zitten. Want niets ten kwade van jullie, zusters, maar we zitten hier wel erg op elkaar vind ik.” “Dat is waar,” beaamde een andere Iks. “Planeet Aarde is veel groter. Misschien zouden we daar naartoe moeten verhuizen als ze allemaal weg zijn daar. Ik wil niet tussen die wezens wonen hoor. Die Iksen daar zijn heel erg moedig.” Dat werd bevestigd door een luid, instemmend geknor dat opwelde vanuit de gemeenschap.
De Iksen waren niet veel gewend, dat moet worden gezegd. Hun leven was nogal eentonig, zonder al te veel uitdagingen. Bij hun geboorte aten ze genoeg voor hun hele leven, dus ze hoefden nooit moeite te doen om aan eten te komen. Dat betekende dat ze eigenlijk helemaal niets hoefden te doen, want heeft niet alle actie, waar dan ook in de Kosmos, slechts één doel, namelijk je kostje bij elkaar proberen te krijgen? Verveling als zodanig kenden ze niet echt. Hun stemming was gelijkmatig, zoals dat gaat bij wezens die nooit worden uitgedaagd. Op het eerste gezicht lijkt zoiets prettig, maar weliswaar kenden ze geen diepe dalen, daarentegen kenden ze ook geen hoge toppen.
Nu zagen ze dat het er op aarde anders aan toe ging. Ze verbaasden zich over de woede, het verdriet en de vreugde, die elkaar daar in hoog tempo afwisselden. “Zou het niet vermoeiend zijn, zo’n leven,” vroeg X590123 zich hardop af. “En ze leven ook zo lang! Jaren! Tienduizenden dagen! En dan al die veranderingen. Ik vraag mij af of wij daar ooit aan zouden kunnen wennen.”  “Zie eens hoe ze aftakelen,” zei X90783. “Aan het einde lopen ze helemaal gebogen. Het lijkt wel of ze al dood zijn, voordat ze echt dood zijn, als iemand nog begrijpt wat ik bedoel.”  “Het is mooi dat we het allemaal zo goed kunnen zien op de schermen,” zei een Iks die tot nog toe wat in een hoekje had gestaan. “Maar ik voor mij zou maar wat graag afreizen naar die planeet. Jammer toch dat je daar vele levens en vele reproducties voor nodig hebt.” “Ach, wat maakt dat nu uit. Een is toch iedereen, en iedereen is een. Voor mij zou het niet hoeven.” Op dat moment splitsten alle Iksen zich in tienen en nam het snelle schransen een aanvang. Het was een stil gebeuren, hoewel er door de gretigheid wel wat gesmak te horen was. Echt bloederig was het niet, want het bloed van hun opgegeten zusters dronken ze op en de grond om zich heen likten ze schoon. Niet heel veel later was er een hele menigte nieuwe Iksen, die drie dagen leven voor de boeg had.
Mara had de aarde tijdelijk verlaten en zweefde nu boven RI666. Daar wisten de Iksen niets van, al zullen zij wel de aanwezigheid van iets hebben gevoeld. Dat er iets was, maar ze wisten niet wat, alleen dat het goed was. Mara keek het zo eens aan en maakte zich ongerust. Ze had een verandering in de anders zo gelijkmatige Iksen opgemerkt. De wil om meer te doen dan alleen het leven te leven wat hen was toebedeeld. Voor de duizendste keer vervloekte ze Rascha, Rigna en Nadine, die zo onvoorzichtig en onnadenkend waren geweest toen ze de Iksen naar planeet Aarde brachten. Het was nu te laat om alles terug te draaien, maar zeer binnenkort zou ze een hartig woordje met ze spreken. Ze moesten niet denken dat ze alles konden maken. Mara mocht dan wel niet de baas zijn, het was overduidelijk dat ze de wijste was. Ze bleef nog even rond RI666 zweven. Het was zo’n mooie, rustige planeet. Alles zou daar perfect zijn, eeuwig perfect, als haar speelse zuster-godinnen zich maar nergens mee zouden bemoeien. Er dreigde gevaar voor de Iksen, zoveel was zeker. En door de uitwisseling dreigde er evenzeer gevaar voor de aardbewoners, maar daar kon Mara minder mee zitten. Van de aardbewoners had ze meer dan genoeg en ze had spijt van de dag, waarop ze had bedacht dat het interessant zou zijn om de evenbeelden daar te scheppen.

Wilma en Greet waren teruggekeerd naar hun appartement. “Nou Greet,” zei Wilma terwijl ze op de bank plofte. “Ik denk dat het hoog tijd is voor een kopje thee, want wat we nu gehoord hebben, moeten we wel even verwerken.” Greet knikte en zette in de keuken de waterkoker aan. “Ik ben er helemaal stil van,” zei ze, toen ze weer terug was. “Een Tsunami, in Nederland maar liefst, tjonge, wie had dat ooit gedacht. Het bewijst maar weer eens te meer dat we moeten maken dat we wegkomen.” “Ons vaderland rekent op ons, Greet,” zei Wilma. Ze ging staan. “De vader des vaderlands, Willem van Oranje, de roemrijke voorvader van onze zo moedige vorstin, gaf het ook niet op toen Nederland werd geknecht door de Spanjaarden. We moeten pal staan voor ons land en ze naar de bevrijding leiden.” “Nou, er valt anders niet zo heel veel meer te bevrijden, vind je ook niet? De een na de ander gaat er van tussen, en straks bestaat dit land helemaal niet meer. Niet echt iets om je voor dood te vechten. Willem van Oranje had tenminste de gouden eeuw nog voor de boeg. Zoiets hebben wij niet. Jezus Christus! Alles hier weg straks, dat gaat me toch wel aan het hart hoor. Nooit meer Amsterdam, nooit meer Sarein of de Trut.” “Hou toch op, Wilma. Sinds de jaren zestig zijn wij niet meer uit geweest in de scène, dus dat kan je niet missen. Wat zou je daar ook moeten als oud wijf. Wat ik zal missen, zijn de vroege zondagochtenden in Amsterdam. Als alles nog stil is, als de toeristen in hun hotels nog aan het ontbijt zitten, als de junks nog hun roes liggen uit te slapen, als de winkelaars uit de provincie hun geld nog aan het tellen zijn. De grachten met hun kabbelend water, waar de waterfietsen met joelende mensen erop nog niet doorheen varen. Dat zal ik missen.” “Net of jij zo vaak uit wandelen gaat, zo vroeg.” “Toen we Trix nog hadden wel.” Beide vrouwen keken naar de foto van het kleine, bruine hondje op de schoorsteenmantel. Het beestje was zes jaar geleden van ouderdom doodgegaan, maar ze misten hem nog elke dag. “Ach ja, Trix,” zei Greet. “Ik zal hem nooit vergeten. Het leven was gemakkelijker op de een of andere manier toen we Trix nog hadden.” “Dat lag niet aan Trix, dat ligt aan al die idioten waar we tegenwoordig mee te maken hebben. En nu ophouden met dat gesnotter. Het wordt tijd dat we een plan maken, want we moeten hier weg.” “Wat was ze gewoon, hè? Beatrix. Net een vrouw zoals je ze vroeger wel tegenkwam aan de vergadertafel. Zelfverzekerd en robuust, een vrouw op wie je kunt bouwen.” “Niet zo zwijmelen. Daar verlies je je zelfstandig denkvermogen maar van. Ik vond het ook een geweldig mens, hoor. En ze gaf me het vertrouwen dat we heus wel levend uit dit land komen. Maar ze heeft het niet echt voor het zeggen met zo’n natuurramp, natuurlijk.” “Azijnpisser. Ik snap eigenlijk niet dat ik het al vijftig jaar met je uithoud. Maar goed, daar gaan we weer, op naar België. Eens even kijken of we via ons US-account verbinding kunnen maken met het Belgische nieuws op internet.” “Dat is verboden! Straks worden we opgepakt en naar die camping bij Venlo gebracht!”  “Ach mens, hou toch op, die camping bestaat niet eens meer. En wat nou verbieden! Wie kan ons verbieden om ons eigen leven te redden? Nou? Niemand toch zeker?”  Wilma had al snel verbinding met de website van de Belgische publieke omroep. Ze klikte op het icoontje ‘Nieuwshoogtepunten’. Meteen verschenen er beelden van het vluchtelingenkamp bij Antwerpen. Op een groot terrein stonden houten huisjes, met daarvoor een klein tuintje. Hier en daar hadden de bewoners al kabouters en andere beelden in hun tuintje geplaatst. De interviewer liep op zo’n huisje af, waar een gezin van vier personen, vader, moeder twee zoons, in huisde. “En,” vroeg hij. “Hoe bevalt het hier?” De vrouw des huizes keek sip. “Het is afzien,” zei ze. “We houden ons staande, maar gemakkelijk is het niet. We kunnen hier geen Nederland 1 en 2 ontvangen en woensdag is hier helemaal geen gehaktdag. Wat moet ik nou koken op woensdag ? Ik weet het niet meer hoor, echt niet, ik weet het niet meer.” Haar echtgenoot viel in: “Het leven is hier heel moeilijk. Je bent toch weg van je wortels en dat valt niet mee. De hulpverleners doen hun best om voor ons te zorgen maar het is toch niet zoals thuis natuurlijk. Ik heb hier geen auto, en persoonlijk vind ik dat de overheid hier daar wel eens iets aan zou kunnen doen. Een mens is geen echt mens zonder auto. Ik wil me hier best aan de maximumsnelheid houden, want als vreemdeling moet je je aanpassen tenslotte, maar helemaal geen auto, nee, dat is te erg.”  De zoons van de familie hingen verveeld tegen de tuinbank. De interviewer liep op de grootste af. “En, hoe vind jij het hier, heb je al vrienden gemaakt?” “Het is hier shit,” mompelde de jongen. “Zwaar k.u.t. Geen joint te bekennen, en ik wil wel even lekker chillen, man. We worden echt gepiepeld wat dat betreft. Af en toe moet je gewoon even lekker weg, lekker stoned zijn, maar daar doen ze moeilijk over hier. Er zijn geen coffeeshops en op de zwarte markt kost dat spul kapitalen. Dat kunnen wij niet betalen. Wij krijgen hier net genoeg om te eten. Nee, ik voor mij wil zo snel mogelijk terug. Liever vandaag nog dan morgen.” “Hij moest eens weten,” zei Wilma tegen Greet. “Hij moest eens weten hoe snel het dan met hem gedaan is.” Greet knikte. “Naar dat kamp gaan we dus niet,” zei ze gedecideerd. “Voor mijn part slapen we op straat daar in Antwerpen, maar daar ga ik niet tussen zitten.”

De geplaagde vorstin zat op de achterbank van de Saab. “Maak voort, Anaxia,” spoorde ze haar hofdame aan. “Rechtvaardigheid kent geen uitstel, we moeten zo spoedig mogelijk in Venlo zijn.” Anaxia gaf nog wat gas. Ze reed onder de minimumsnelheid, maar anders dan een paar dagen geleden, of was het een paar weken, kwamen er niet direct politiemensen achter haar aan. “Ik weet het zo net niet, Hare,” zei ze terwijl ze in de achteruitkijkspiegel keek. “Ik zou denken dat die Wilders goed zit waar hij zit. Hij is een gevaarlijk mens.” “Nee, en nog eens neen!” sprak Hare Majesteit de Koningin Beatrix. “Onrechtvaardigheid dient altijd bestreden te worden. De man ligt onschuldig aan de ketting. Je weet maar al te goed hoeveel afkeer ik van hem heb, maar dat betekent niet dat hij naakt aan de ketting moet blijven liggen. En bovendien: niet hij is gevaarlijk, hij wordt gevaarlijk gemaakt door de onzichtbare krachten die hem gedogen. Maakt voort!”  Anaxia deed er het zwijgen toe en reed over de A2 naar Limburg.
Het duurde niet heel lang voordat ze het Ziekenhuis Venlo bereikten. Anaxia parkeerde de Saab op de bijna lege parkeerplaats en spoedde zich naar de achterdeur van de auto om de deur voor haar superieur te openen. De majesteit, die haar rug rechtte omdat ze er zo majesteitelijk mogelijk uit wilde zien, schreed naar de receptie, die vlak achter de klapdeur gezeteld was. “Goedemiddag, jongeman,” zei ze tegen de dienstdoende receptionist. “Ik wil onmiddellijk naar de heer Wilders, want die moet worden vrijgelaten. Kunt u mij zeggen waar ik hem kan vinden? Ik ben niet thuis in dit gebouw.” De jongen, die in de struise vrouw die voor hem stond meteen het staatshoofd had herkend, bloosde en zei hakkelend: “Geert Wilders mag geen bezoek, want hij zit in de isoleer. Alleen zijn moeder mag hem bezoeken. Gisteren is ze nog geweest, met twee vlaaien. Die kreeg hij niet op, Geert dan, en wij hebben ook nog een stukje gehad.” “Met die regels heb ik natuurlijk niks te maken,” sprak Beatrix. “Ik wil naar hem toe, want hij moet worden vrijgelaten. Hij is ten onrechte krankzinnig verklaard. Die groene vrouwtjes zijn er wel degelijk en waren beslist niet het resultaat van een hallucinatie. Integendeel, ik heb een van hen gesproken en zij zijn gewoon degelijke buitenaardse wezens. Dus wees zo goed mij de weg te wijzen, jongeman.” De receptionist slikte en keek om zich heen alsof hij iemand zocht om hem te redden uit deze benarde situatie. Ineens ging hem een licht op. “Ik bel zijn psychiater wel even, die zal wel raad weten,” zei hij en voor dat de vorstin, die nu wel degelijk als vorstin en staatshoofd optrad, daar iets tegenin kon brengen, had hij de hoorn al te pakken en zelfs had hij binnen de kortste keren de psychiater aan de lijn. Het duurde ook niet heel lang voordat de psychiater verscheen in de hal. De blonde, grote vrouw kwam glimlachend en met haar hand uitgestoken op Beatrix af. “Ik hoor dat u voor Geert Wilders komt,” merkte ze op. “Ik moet u afraden bij hem in de buurt te komen want hij is gevaarlijk op dit moment. Hij is erg agressief en hij zit nog zwaar in de ontkenningsfase.” “Hmmm,” begon de majesteit. “Dat hij ontkent is zo vreemd nog niet, want wat hij gezien heeft, heeft hij wel degelijk echt gezien. Anders dan hij ongetwijfeld zal beweren, gaat het om zeer interessante buitenaarde wezens die niets kwaads in de zin hebben, maar alleen nieuwsgierig zijn naar het reilen en zeilen op deze planeet. Ik heb zelf iemand van hen gesproken en ik moet zeggen, dat was een heel aangenaam gesprek. U moet de heer Wilders dus ook onmiddellijk ontslaan.” De psychiater keek de vorstin bevreemd aan. Ze wist uit verhalen van haar moeder nog wel hoezeer de oude koningin geloofde in allerlei merkwaardige en niet bewezen verschijnselen. Misschien had deze dochter, die toch doorging voor de nuchterheid zelf, genetisch gesproken ook een klap van de molen gehad. Maar dat durfde ze niet te zeggen. “Goed,” zei ze daarom. “Ik stel voor dat u mee naar boven gaat, naar de kamer waar de heer Wilders wordt verpleegd.” De majesteit volgde de psychiater. Het was een heel eind naar boven met de lift. “Hij zit wel ver weg geborgen,” merkte ze op. “Boven is nu eenmaal de psychiatrische afdeling,” zei de psychiater.
Eindelijk waren ze aangekomen bij de isoleercel, waar Geert Wilders nu al een flinke tijd aan de ketting lag. De psychiater opende de deur en de vorstin, die voor niets terugdeinsde net zo min als haar voormoederen en voorvaderen dat hadden gedaan, stapte naar binnen. Geert Wilders lag op de grond. Zijn eten had hij weer eens tegen de muur gesmeten. De hutspot droop van de anders zo keurig witgekalkte muren. “Goedemiddag, meneer Wilders,” sprak de koningin. “Wat een vervelende omstandigheden om u weer terug te zien. U wordt hier wel goed verzorgd, hoop ik?” Wilders keek haar aan, zijn ogen waren bloeddoorlopen. “Ik word hier bijzonder slecht verzorgd!” zei hij met stemverheffing. “Het is een schande die zijn weerga niet kent in de geschiedenis van Nederland. Ik word gedemoniseerd door de Linkse Kerk. Iedereen weet dat de hele zorg zo links is als wat. Ik word willens en wetens beperkt in mijn vrijheid van meningsuiting. Dit is een politieke opsluiting. Net zoals ze dat in de voormalige Sovjet-Unie deden, daar sloten ze het verzet ook op in de inrichting. Maar ik zal niet breken, oh nee, ik niet! Ik heb echt Batavierenbloed en geen rivier is mij te wild, om het maar eens poëtisch uit te drukken.” “Ach, het doet me toch enigszins deugd dat u uw spraakzaamheid en uw retorische vaardigheden nog niet helemaal kwijt bent. Maar ik kom met waarschijnlijk goed nieuws. Op mijn last wordt u vrijgelaten. Ontslagen bedoel ik. Want er is natuurlijk op geen enkele manier sprake van detentie. Er is ook op geen enkele manier sprake van hallucinaties of andere symptomen van krankzinnigheid.” Hier pauzeerde de majesteit even: was dat laatste nu wel waar? Ze vervolgde: “Mevrouw uw dokter hier is het met mij eens,” en ze hief haar hand om het protest van de psychiater te stoppen voordat het begon. “U kunt ontslagen worden.” Ze knipte met haar vingers. Snel nam de psychiater de sleutel uit de zak van haar witte doktersjas en ze maakte de ketting los. Geert Wilders kwam overeind en wreef langs zijn nek. “Zo! Dat voelt helemaal niet gek, na al die tijd dat zware ijzer om mijn nek. Ik dank u wel, koningin. U bent toch niet zo geschift als ik had gedacht. Ik moet zeggen, u hebt wat krediet gewonnen bij mij. Daarom zal ik mijn besluit om u van uw taken te ontheffen misschien wat opschorten.” “Nou, dat is erg fideel van u, maar ik denk niet dat u nog iets te ontheffen heeft. Tegenwoordig hebben we diverse regeringen, naar het schijnt. Hier in Venlo is Rita Verdonk neergestreken met haar adjudant Henk, U weet wel, die van Ingrid, maar Ingrid is er vandoor gegaan en de heren Rutte en Verhagen zijn terug naar Den Haag, alwaar zij ook een soort kabinet vormen. Helaas voor hen bestaat het ambtelijk apparaat uit nog maar één persoon, zodat het moeilijk is geworden om besluiten voor te bereiden en uit te voeren. Het resultaat is totale anarchie, en ik zou er wakker van liggen, als ik niet wist, dat een grote ramp dit land binnenkort treft, een nog grotere ramp dan de bestuurlijke wanorde van de afgelopen jaren. U bent daarvan door president Obama op de hoogte gesteld: er dreigt een Tsunami die heel Nederland zal opslokken. Als u wijs bent, schaart u zich achter mij en helpt u mee iedereen op tijd op het droge te krijgen. En sta me nu niet langer aan te staren, maar trek een broek aan!” Geert Wilders nam de broek aan die hem werd aangereikt door een toegesnelde verpleegkundige en terwijl hij dat deed, zei hij: “Ach, die klimaatonzin! Er is helemaal niets aan de hand. Dat hele klimaatgedoe is gewoon een trucje van de linkse kerk om echte ondernemers, de mensen op wier schouders de welvaart rust, te frustreren. Het is je reinste sabotage, ik zou ze allemaal naar die camping moeten sturen.” De vorstin draaide zich om. “Het beste met u, heer Wilders, ik heb u verder niets meer te zeggen.” Ze maakte aanstalten om naar beneden te gaan en ze liep al naar de lift, toen ze opschrok van een vreselijk kabaal. De regen striemde keihard tegen de ramen. Het leek alsof er iemand van boven gigantische emmers water leeggooide, zo ging het eraan toe. “Anaxia!” riep ze. De trouwe hofdame, die in een wachtkamer had gezeten, snelde direct toe. “Ik heb mijn rubberlaarzen niet bij me. Alleen deze pumps en die zijn niet waterdicht! Wat nu!” “Een ogenblikje, Hare, ik zal het even regelen. Wacht u hier.” Aarzelend ging de grote vrouw zitten. Ze keek om zich heen en zag in haar ooghoek Geert Wilders naar haar kijken. Er stond een duivels glimlachje om zijn mond. “Het mocht wat,” zei hij. “U bent nog altijd het prinsesje! Wat zou dat nou, natte pumps. Dit is toch Nederland, het waterland bij uitstek. Natte pumps, wie geeft daar nou om.” “Ach man, hou toch je snavel! Als je niet gauw ophoudt, laat ik je weer aan de ketting leggen!” sprak de koningin geïrriteerd. Daar schrok Geert Wilders toch wel van. Hij spoedde zich naar de lift en verdween uit het zicht van Beatrix.
Even later kwam Anaxia terug met rubberlaarzen. “Kijk,” zei ze. “Deze gebruiken ze in de operatiekamer als het erg bloederig wordt en dat schijnt nogal eens het geval te zijn, heb ik me laten vertellen. In ieder geval: ze zijn schoon en zo te zien ook uw maat. Zo komen we droog bij de auto.” Ze hief haar rechterbeen omhoog om te tonen dat zij de OK-laarzen al droeg. Dat was een verstandige instelling: zorg eerst voor jezelf anders kun je niet voor anderen zorgen. De vorstin en haar hofdame liepen zo waardig als mogelijk was met die onelegante laarzen de trap af. In de hal stonden mensen, die niks meer te zoeken hadden in het ziekenhuis, te schuilen. Buiten kwam het water nog steeds met bakken uit de hemel. “We moeten ook maar even wachten,” besloot de majesteit. “Zo is het geen doen op de weg, vrees ik.” Anaxia knikte. Ze zou het niet bekennen, maar ze durfde helemaal niet te rijden onder deze omstandigheden. Ze wist best hoe ze een auto vooruit kon krijgen, maar het moest niet al te uitdagend worden.
Het duurde niet lang voordat het water als een rivier door de straten stroomde. Auto’s werden weggevoerd als waren het bootjes. “Daar gaat de Saab!” riep Anaxia uit toen ze de dienstauto voorbij zag drijven. “Dat wordt een taxi,” zei Beatrix in een poging de spanning wat te breken. Ze wist helemaal niet hoe dat werkte, zo’n taxi, maar ze had begrepen dat je die kon bellen en dan deden ze wat je zei. Niet veel bijzonders dus. “Taxi’s rijden ook niet meer.”
De regen duurde en duurde. Het hele wagenpark van de buurt was al voorbij komen drijven. De verpleging had broodjes en soep uitgedeeld, want niets maakt zo hongerig als een natuurramp. Geert Wilders was ook in de hal gekomen. Hij keek met open mond naar buiten. Ja, het onmogelijke was gebeurd: Geert Wilders was met stomheid geslagen. Beatrix hoopte dat dat definitief was, maar ze wist dat het leven waarschijnlijk zo genadig niet zou zijn. Hoewel de hal van het ziekenhuis hoog was gelegen, sijpelde er nu ook water naar binnen. Beatrix en Anaxia gingen op een bank staan. De rest van de aanwezigen volgden. Vaag glimlachend keek de majesteit om zich heen. In tijden van nood was het gezag in een mum van tijd hersteld, dat was altijd zo. Ze keek naar buiten en sloeg haar hand voor haar mond van ontzetting: buiten zwom Minister Rita, terwijl ze steeds maar help riep. In haar kielzog zwom, even paniekerig, Henk, nog altijd zonder Ingrid.

De drie Godinnen, Nadine, Rigna en Rascha, hingen lui op een wolk boven Nederland. “Kijk toch daar in Venlo,” lachte Rascha. “Dat wordt echt zwemmen daar. Ik ben benieuwd hoe ze zich daaruit redden. Dat volkje daar beneden is heel goed met water, maar deze keer heeft het ze toch te pakken, denk ik.” Op dat moment stoof Mara de wolk op. Haar drie zustergodinnen deinsden achteruit, want haar ogen waren zwart van woede. “Zijn jullie nou helemaal besodemieterd!” bracht Mara uit. “Moet je kijken wat jullie aanrichten hier beneden. Dat was helemaal niet afgesproken. Het had een klein beetje mogen regenen. Het was dus niet te bedoeling dat jullie hele zeeën naar beneden gingen sodemieteren. En hoe krijgen we ze nu op tijd weg? Hè? Nou hebben jullie zeker niks meer te zeggen? Daar was ik al bang voor. Als het er op aan komt, geven de dames niet thuis.” “Maar Mara,” begon Nadine. “We wilden gewoon een lolletje. Daar steekt toch niks kwaads in? Jij zou dat ook eens vaker moeten doen. Met die ernst van jou heb je een hele moeilijke eeuwigheid, dat kan ik je wel vertellen.” Mara stampvoette op de wolk. “Ik ben hier in de Kosmos om de dingen te onderzoeken!” bracht ze uit, hoewel het spreken haar moeilijk viel door haar verontwaardiging. Niemand moet mij daarbij in de weg staan, en jullie al helemaal niet. En dan nog wat, want die regen is nog niet eens het ergste wat jullie hebben gedaan! Het ergste is het transporteren van de Iksen van RI666. Hoe hebben jullie dat nou kunnen doen. Jullie weten toch wel dat het hartstikke gevaarlijk is om bewoners van de ene planeet naar de andere te brengen? Het draait er altijd op uit dat het ene volk het andere vernietigd, dat hebben we vaak genoeg gezien. Of moet ik jullie de voorbeelden soms noemen? Wat dachten jullie bijvoorbeeld van die rare dinosaurussen, die op een veel grotere planeet thuishoorden! Geen andere levensvorm kreeg daar beneden nog een kans. En er was een meteoriet voor nodig om ze weg te jagen. Kon ik weer helemaal opnieuw beginnen met mijn onderzoek! Ik wil dat de Iksen teruggaan naar waar ze vandaan komen, voordat het te laat is. Ze beginnen er al over dat ze langer willen leven dan drie dagen. Dacht je dat ze daar ooit op waren gekomen als ze het leven op aarde niet hadden gezien? Nee dus!” Mara pauzeerde even. Ze kon nog wel uren doorgaan met het afsteken van haar tirade, maar het had geen zin. Haar zustergodinnen keken haar schuldbewust aan, maar dat wilde nog niet zeggen dat zij zich in het vervolg beter zouden gaan gedragen. Het zat er gewoon niet in. Dat wist Mara ook wel, maar dat betekende nog niet dat ze over zich moest laten lopen. Ze keek naar beneden. “Moet je nou toch zien,” zei ze terwijl er een klank van medelijden in haar stem was gedrongen. Die Minister, die allang geen minister meer is maar zich nog wel zo noemt, is aan het zwemmen! En ze kan daar gewoon staan, maar kennelijk weet ze dat niet. En kijk nou die man achter haar. Hij zwemt of zijn leven er vanaf hangt. Nou ja, dat is wel een beetje zo, natuurlijk.” Minister Rita zwom zo hard ze kon en dat was niet heel erg hard, want ondertussen moest ze ook steeds om hulp roepen. Die daagde echter niet op, zodat er niets anders op zat dan door te zwemmen. Mara maakte het zich gemakkelijk: ze ging languit liggen nadat ze een godinnengewaad had aangetrokken. De kleding die ze van de waslijn had gepikt waren vuil en bovendien zaten ze niet lekker. De stof was te zwaar en te ruw, het was helemaal niets voor een teer godinnenlijf als het hare. Nu ze zo lag, merkte ze hoe moe ze was van die lange periode op aarde. Als ze bezig was, had ze dat nooit door, maar zo ging het nu eenmaal: in rust voel je je vermoeidheid. Dat was voor mensen zo, en evengoed voor Godinnen. “Ben je niet meer kwaad, Mara?” vroeg Rigna bedeesd. “Natuurlijk wel, ik ben woedend en ik ben nog bezig om iets te verzinnen om jullie zoveel mogelijk te laten goed maken, maar ondertussen lig ik hier wel lekker. Straks ga ik terug naar aarde. Ik moet het einde meemaken van dat landje beneden. Dat had allang moeten onderlopen, ik moet zeggen dat de evenbeelden er  het wat dat betreft niet heel slecht hebben afgebracht. Maar eerst dus even rusten. Zou ik een kopje honingdrank kunnen krijgen, Rascha?” Rascha zweefde naar de wolk waar ze hun keukentje hadden ingericht en maakte het kopje honingdrank.
Natuurlijk waren de godinnen gestopt met het naar beneden kieperen van zoveel water. Ze lieten het alleen nog maar een beetje motregenen, want als het ineens echt helemaal droog werd,  was het voor de evenbeelden niet meer geloofwaardig. Dan gingen ze denken dat ze besodemieterd werden en dat was niet de bedoeling. Minister Rita zwom nog steeds door. Af en toe keek ze naar achteren: “Hou stand, Henk,” riep ze een keer. “Ik ben rechtdoorzee en je ziet maar weer eens hoe dat van pas komt! Nog even en we hebben ons doel bereikt!” “Het is wel moeilijk, Minister Rita, mijn armen worden moe.” “Jij bent een kerel van stavast, Henk. Of tenminste dat zou je behoren te zijn!  Gedraag je als een man en houd je kop. En laten we er even de vaart in zetten. We zijn al bijna bij het drielandenpunt. Ik herken het, want ik ben hier, toen mijn kinderen nog klein waren, een keer op vakantie geweest. Het was erg mooi. Met al dat water is het wat minder natuurlijk, maar dankzij mijn standvastigheid zal ook dat worden opgelost! Zodra het water is gezakt gaan we terug naar Venlo. Wij nemen onze plicht ter hand, Henk en daar heb jij net zo goed een rol in als ik. Want wie zou nou beter weten wat het volk wil dan jij? Jij bent het volk toch zeker? Het wordt dus een kwestie van het combineren van mijn scherpzinnigheid met jouw praktische ervaring. Let op, ik geloof dat we er zijn.” Ze voelde of ze al kon staan, en dat was het geval. Het water kwam maar tot haar knieën terwijl ze nog niet eens de grens over waren. Vertwijfeld keek ze achterom. Hadden ze nou echt al die kilometers voor niks gezwommen? Dat kon toch zeker niet?”  Ook Henk ging staan. De eerste tien minuten kon hij niets uitbrengen, omdat hij uitgeput was.

Rosa en Ingrid zaten op een terras in Casablanca. Sinds enige tijd woonden ze daar in zo’n prachtig wit huis met uitzicht op zee. Ze dronken muntthee. “Heerlijk,” zei Ingrid. “Ik voel me zo Ingrid Bergman!” Rosa glimlachte en verschikte haar hoofddoek wat. Je moest hier wel wat op je hoofd hebben, anders kreeg je binnen de kortste keren een zonnesteek, zeker als je uit een land als Nederland kwam, waar de zon maar af en toe scheen. “En nu nog een Rick,”  reageerde ze op de opmerking van Ingrid. “Hoewel zo iemand wel erg ongezond leeft. Al die sigaretten en al die whisky, die maakt het niet lang, vrees ik.” “Het gaat niet om de kwantiteit maar om de kwaliteit,” zei Ingrid. “Trouwens, ik heb al best wat potentiële Ricks zien rondlopen hier. Wat een stukken, met die gloeiende bruine ogen.” “Grijp wat je grijpen kan, kind,” zei Rosa. “Dat heb ik ook gedaan toen ik jonger was, en daar kijk ik met genoegen op terug. Het zorgt er trouwens ook voor dat ik nu rustig aan een kopje thee kan zitten en niet naar een Rika op zoek hoef.” “Jij boft maar.”  “Jij ook, je hebt nog driekwart van je leven voor je.” Er kwam een man van een jaar of vijfendertig naar hun tafeltje. Hij was slank en in zijn linker mondhoek bungelde een sigaret. Boven zijn witte kostuum droeg hij een witte hoed. “Hallo dames,” zei hij. “Mag ik bij u komen zitten?”  Rosa aarzelde. Ze had geen zin in gezelschap. Het beviel haar prima zo met Ingrid alleen. Zo heerlijk ongecompliceerd rustig was het. Maar ze kon de jonge vrouw natuurlijk niet dwarsbomen. Het was overduidelijk dat Ingrid een vervanger zocht voor Henk. Nu was elke man al snel beter dan die Henk, maar als oudere vond Rosa het toch haar verantwoordelijkheid dat Ingrid het beste van het beste kreeg. “Ga uw gang,” zei ze. Ingrid bloosde een beetje, maar dat viel niet zo op, want ze was roodverbrand door de zon. “Kan ik de dames wat aanbieden?” vroeg de man. “Jazeker, doet u  mij nog maar zo’n muntthee,” zei Rosa. “Ik heb wel zin in een glaasje witte wijn,” zei Ingrid. “Ik zal me even voorstellen, ik ben Ingrid de Bruin.” “Oh, wat slordig van mij dat ik mijn naam niet heb genoemd! Ik ben Rick Wevers!” zei de man terwijl hij opstond en zijn hand uitstak. Ingrid schudde die. Rosa keek het zo eens aan. Zij was altijd iemand die wist wanneer ze teveel was. Dat was nu het geval. Ze stond op en zei: “Ik herinner me dat ik nog wat schrijfwerk te doen heb. Blijven jullie gerust zitten.” “Ik hoop niet dat ik u wegjaag…” vroeg de man. “Welnee, natuurlijk niet. Geniet van de zon en de thee. Ik zie je straks wel, Ingrid. Tot dan.”
Rosa zat in haar kamer in het riante appartement dat Ingrid en zij hadden gehuurd. Ze logde in op internet. Wat was het toch handig dat je in een handomdraai de hele wereld tot je beschikking had. Had de uitvinder van internet nou eigenlijk de Nobelprijs gekregen? Het zou wel niet. Ze opende een nieuwspagina. Er was een filmpje over Nederland. Dat land was veel in het nieuws de laatste tijd. Nu was er een overstroming in Limburg en het scheen dat Venlo al bijna van de kaart was geveegd. Voor de buitenlandse reporters was het onduidelijk of er slachtoffers waren en hoeveel dat er dan waren. Uit een helikopter die laag over Limburg vloog, was een vluchteling gefilmd. Nee, het waren er twee. Rosa boog haar hoofd naar het scherm om het beter te kunnen zien. Verdomd! Het was Minister Rita die daar zwom voor haar leven! Rosa barstte ineens in lachen uit. “Ik hoop dat ze asiel krijgt!” zei ze hardop voor zich uit. Toen viel ze stil. Zou ze ooit nog wel terug kunnen naar Nederland? Ze begreep dat heel veel mensen al waren vertrokken. Het vluchtelingenkamp bij Antwerpen was overvol aan het raken en niemand die er aan dacht om terug te keren. Ze hadden het opgegeven, die Nederlanders. Ze zapte door. De reporters in de helikopter hadden sporen gevonden van de camping bij Venlo. Er stonden nog tenten, die voor het grootste deel kapot gescheurd waren door wind en regen. Mensen waren er niet meer. Het leek wel of het land nooit bewoond was geweest, zo leeg was het er. Maar toen verscheen er ineens een beeld van het gemeentehuis van Venlo. Daar waren nog wel mensen. Ze zag de koningin fier op het bordes lopen. Hoe kwam die daar nou ineens? Hoorde die niet in Den Haag? Nou ja, het koninklijk huis kwam natuurlijk altijd kijken bij rampen. Om het volk een hart onder de riem te steken. En wie zag ze daar. Ze kneep haar ogen samen, want ze geloofde niet wat ze zag: Geert Wilders, vlak achter de majesteit. Hij had zijn hoofd gebogen als een schuldig schooljongetje. Het was wel duidelijk wie daar de baas was op het ogenblik. Niet Geert Wilders, maar die nazaat van de grote Willem van Oranje. Was het tijd om terug te gaan naar Nederland? Nee, dat zou ze nooit meer doen. Ze had er genoeg van, en bovendien stond het klimaat hier in Casablanca haar veel beter aan. Het was voorgoed voorbij, haar verblijf in dat moeras.

Op RI666 was er onrust ontstaan. De Iksen hadden nu weken het wel en wee van hun zusters op aarde gevolgd en nu waren er heel veel die ook naar aarde wilden. Ze wilden langer dan drie dagen leven, want ze hadden het idee gekregen dat ze meer waren dan alleen een onderdeel van een geheel. “Ik ben een individu, en zo zit dat,” had X23786 gezegd. “En ik wil mijn eigen individualiteit beleven. Hier kan dat niet. Op aarde kan dat wel. En daarom wil ik naar aarde. Laten we meer raketten gaan bouwen, dan gaan we allemaal.” De anderen stemden in en ze gingen hard aan het werk om de raketten voor de volgende reproductie af te hebben.
Het zou tot rampen hebben kunnen komen, als Mara er niet was geweest om haar collega’s ertoe aan te sporen een stokje te steken voor deze grootscheepse emigratie. Rascha en Rigna zweefden om RI666. “Het loopt uit de hand,” zei Rascha bezorgd. “Als we nu maar niet te laat zijn, want dan komt het nooit meer goed met Mara.” “Nou, kijk hoe snel ze het doen, die raketten in elkaar zetten. Ze hebben er al tien af. Nog even en ze gaan ze lanceren. Aan het werk, Rascha!” Op RI666, waar niet alleen het leven maar ook het weer gelijkmoedig was, begon het plotseling vreselijk te stormen. Sommige Iksen werden weggeblazen, maar ze raakten niet gewond. Dat hadden zij niet in zich. De raketten werden vernietigd, er bleef geen snipper van heel. Een aantal Iksen begon als een gek opnieuw te bouwen, maar steeds pakte een windvlaag het bouwsel en smeet het kapot op de grond. Rascha en Rigna waren uren bezig, voordat de Iksen eindelijk doorkregen dat het geen zin had en dat ze RI666 niet konden verlaten. En zoals zulke dingen dan gaan, legden ze zich hierbij neer.
Rascha en Rigna zweefden snel terug naar aarde. Mara wachtte al op ze. Ze stond op een wolk met haar armen over elkaar. “Zo, en nu als de sodemieter die Iksen oproepen die hier beneden nog rondhangen!” zei ze streng. Ze hoefde het geen twee keer te zeggen. Vermomd als vluchtelingen daalden Rascha en Rigna af naar beneden, op de plek op de flevopolder waar de raketbasis was. Het land was nog wijds daar, zodat zo’n buitenaards object niet zo snel opviel. “We zijn vroeg,” zei Rigna. “We kunnen best nog een kijkje gaan nemen bij de Oostvaarderplassen.” “Mara maakt ons af!” “Dat zou ze kunnen doen als wij niet onsterfelijk waren maar dat zijn we wel. Kom op, ik wil het weleens zien daar.” In hun warme truien, die ze in lagen over elkaar hadden aangetrokken, wandelden ze het natuurgebied in. Er waren geen mensen te bekennen. Normaal gesproken werden die ook niet toegelaten, want de evenbeelden hadden bedacht dat ze de natuur helemaal hun gang moesten laten gaan. Toen ze iets verder liepen, kwamen ze een vrouw tegen in een lichtgrijs mantelpak vol met bloedvlekken. Het was Sarah Palin, die al weken aan het jagen was. Ze had al heel veel dieren gedood en omdat ze het zo druk had met jagen, at ze het vlees rauw van een net gedood beest. Er droop bloed langs haar kin. “Dag mevrouw Palin,” zei Rigna. “Ik bewonder u erg, maar wordt het niet eens tijd om naar huis te gaan? De Amerikanen hebben u nodig!” Sarah Palin zette haar geweer neer. “Het is hier net zo leuk,” zei ze. “Ik wil wel steeds terug maar dan zie ik al die beesten en dan wint de verleiding weer het beste van mij.” “Ja, dat is heel goed voorstelbaar, maar nu moet u toch echt uw plicht weer gaan doen. Er staat vast wel een militair vliegtuig klaar op vliegveld Lelystad.” Het gezicht van Sara Palin veranderde in één grote, verheugde glimlach. “Echt waar? Zou het Airforce One zijn die voor mij klaar staat? Ze hebben mij beloofd dat ik president zou worden, maar ik weet niet zeker of ik dat al ben. Door de drukte heb ik niet veel met thuis kunnen bellen.” “Wie weet is het Airforce One,” zei Rascha. “Ik zou maar gauw gaan kijken, want dat vliegtuig staat nooit heel lang op één plek.” “Nou, dan maak ik dat ik wegkom, misschien kan ik in de kerstvakantie weer komen jagen. Een geweldig jachtgebied is er hier. Al mijn Amerikaanse waarden borrelen bij mij naar boven. Dag dames, bedankt dat u mij de weg hebt gewezen.” Sarah Palin gooide haar geweer over haar schouder en rende in de richting van het vliegveld. “Het wordt nu toch echt tijd om naar die raket van RI666 te gaan,” zei Rigna.
Toen ze daar aankwamen, stonden er al enkele Iksen omheen. “Dat is mooi,” zei Rascha. “Jullie moeten vertrekken, het liefst nog voor de volgende reproductie.” Een van de Iksen trad naar voren. “Oh, grote godinnen, wat een eer dat u ons komt opzoeken! Wij zijn teleurgesteld. Wij dachten dat we ons hier konden gaan vestigen en dat we zo oud konden worden als de wezens hier, die mensen. Maar we krijgen nog steeds te maken met de ene na de andere reproductie. Het lukt gewoon niet om in leven te blijven.” “Nee, daar zijn jullie ook niet voor gemaakt, dat is nu eenmaal zo. Ga nu snel terug naar RI666, daar hebben jullie er geen last meer van, dan worden jullie gewoon zoals het hoort weer opgenomen in het collectieve bewustzijn.” “Ja,” sprak een andere Iks. “Misschien is dat al met al dan toch het beste.” De Iks keek om zich heen. “Is iedereen er?” vroeg Rigna. De iksen knikten. “Ja, we zijn er allemaal en we zijn met net zoveel als we gekomen zijn.” “Nou, voortmaken dan maar.” Een voor een stapten de Iksen de raket in. Rigna en Rascha keken ze opgelucht na. “We moeten maar eens iets leuks voor ze doen,” zei Rascha. “Als alles hier achter de rug is bedoel ik. Ze hebben wel veel te lijden gehad.” “Tja, maar ze zijn zo gelijkmoedig, dat leuk iets is wat ze niet kennen,” antwoordde Rigna. “We moeten het maar laten zoals het is.” Samen zweefden ze langzaam terug naar de wolk, waar Mara samen met Nadine op ze wachtte.

Greet en Wilma kwamen terug uit Castricum, waar ze een wandeling hadden gemaakt. Zoals zo vaak waren ze verdwaald in het bos. De tomtom hadden ze wel meegenomen, maar het ding kon geen contact meer maken met de satellieten. Het kabinet Wilders had schermen opgericht om contact met dat soort media tegen te gaan. Al die informatie maakte het Nederlandse volk maar in de war, zo was de redenering. “Zo,” zei Wilma. “Dat was dan dat. Onze laatste wandeling in Nederland. Aardig van die vrouw en haar kleine nichtjes om ons de weg te wijzen.” Greet knikte. “Zonder hun zaten we nu nog steeds in het bos. Misschien wel tot de Tsunami ons te pakken had, je moet daar toch niet aan denken. Maar nu moeten we de koffers in de auto zetten, want het is de hoogste tijd om er vandoor te gaan. Wij kunnen hier niets meer redden, Wilma. Zet het uit je hoofd.” Wilma keek sip. Ze wilde zich hier eigenlijk niet zomaar bij neerleggen. Het was toch ondenkbaar dat ze al die mensen die nog in Nederland waren aan hun lot overliet? “Echt waar,” drong Greet aan. “We kunnen hier niets meer doen. Kom op.” Wilma zuchtte en volgde Greet naar de gang van het pand op de Keizersgracht, waar de koffers al klaar stonden. Terwijl ze zo bezig waren, kwam Xandra Schutte naar ze toe. “Dag dames,” begon die. “Gaan jullie vertrekken?” Greet en Wilma knikten. “Ja,” zei Wilma. “Het moet er nu maar van komen. Er is geen redden meer aan, vrees ik.” “Dat is zeker het geval, maar ik wil jullie toch nog één gunst vragen?” Wilma klaarde op. Nu kon ze misschien toch nog wat doen voor mens of dier. “Vertel, Xandra, wat kunnen we voor je doen?” “Beatrix zit in Venlo, vast op het gemeentehuis.” “Oh jee, wat heeft ze gedaan? Is ze ingesloten door dolle Rita?” vroeg Greet bezorgd. “Hou nou toch eens je mond, Greet,” zei Wilma geïrriteerd. “En laat Xandra uitpraten. Stoor je niet aan haar, Xandra. Het mens heeft de wildste fantasieën, altijd al gehad, vertel mij wat, ik hoor dat nu al meer dan vijftig jaar aan.” Xandra glimlachte. “Nee, dolle Rita is weg, Geert Wilders is daar wel, maar die schijnt zich koest te houden. Dat verblijf op de isoleer heeft hem toch goedgedaan. Maar we zitten nog wel met het gegeven dat nog lang niet iedereen is vertrokken, en dat moet zo onderhand wel, want we naderen het einde. Zouden jullie mee willen gaan naar Venlo, en twee van ons willen meenemen in je auto? Doe maar Doeschka en mij. We gaan iedereen evacueren. Beatrix heeft een geweldig plan, dat gaat zeker werken. Als we haar toch niet hadden..”  “Natuurlijk kunnen jullie mee en natuurlijk helpen we mee,” zei Wilma enthousiast. “Prop die koffers maar flink bij elkaar, Greet. Zoveel hebben we niet nodig. We kunnen er ook een paar hier laten. Het wordt tijd om los te laten.” “Maar mijn boekentas wil ik wel meenemen,” verdedigde Greet zich. “Ik wil wel loslaten maar alles met mate. Natuurlijk is het goed dat Xandra en Doeschka meerijden en natuurlijk zullen wij ook te Venlo onze plicht doen. Maar mijn boeken gaan mee. Het is maar dat je het weet.” “Ja, ja,” zei Wilma ongeduldig. “Schiet nou maar op. Ik zeg toch niet dat je die boeken thuis moet laten?”
Een klein uurtje later waren ze gevieren onderweg. De toestand op de snelwegen was wel steeds erger geworden. Overal stonden uitgebrande autowrakken. Greet moest goed opletten dat ze niks raakte. Andere automobilisten waren er niet, dus ondanks de chaos schoten ze toch wel een beetje op. Wilma probeerde een zender te zoeken op de autoradio, maar ze konden niets ontvangen. Het leek wel of het land de planeet had verlaten en vrij door de kosmos zweefde. Ze hoopte maar dat dat niet zo zou zijn. Ze had het niet met zoveel woorden gezegd tegen Wilma, maar ze was hard toe aan een periode van rust. Ze had prachtige boeken in haar koffer die ze graag wilde lezen. Het maakte haar helemaal niet zoveel uit waar ze naar toe gingen, als ze maar met rust werd gelaten. “Wat ben je stil, Greet,” vroeg Wilma. “Is er wat?” “Ik ben een beetje moe,” zei Greet. “We hebben zoveel meegemaakt de laatste tijd.” “Ja, dat is misschien wel zo, maar het was anders toch behoorlijk spannend, of niet dan.” Xandra en Doeschka waren ook stil. Hun gezichten stonden zorgelijk. Bij Utrecht hadden ze verteld dat de Raad van Wijze vrouwen ontbonden was, want ze konden niets meer doen. Ze waren bezorgd over de afloop, want ze waren bang dat er ondanks alle dreiging heel veel mensen niet weg wilden gaan.
Eindelijk waren ze in Venlo. De auto reed moeizaam door het laagje water, dat nog altijd in de straten stond, maar ze bereikten het gemeentehuis zonder dat de motor afsloeg. Greet zette de auto zomaar ergens neer. Het deed er niet meer toe en de vier vrouwen stapten uit. Het water stond nu tot halverwege hun kuiten. Natte voeten, dacht Greet, wat heb ik toch een hekel aan natte voeten. Toen ze bij de deur kwamen, stond daar een struise vrouw met zwart haar te wachten. Ze droeg vijf grote taartdozen. “Wat ben ik blij dat ik iemand zie!” riep ze uit toen ze het viertal zag. “Er doet niemand open. En mijn zoon Geert is binnen. Die kent u toch wel? Mijn zoon Geert? Nou, die heeft het helemaal niet gemakkelijk gehad de laatste tijd en nu wil ik hem gaan troosten met een paar lekkere vlaaien!” Xandra belde het mobieltje van hare majesteit de koningin, de redster van de lage landen. Even later verscheen de vorstin, nu wel degelijk in de hoedanigheid van staatshoofd, meer zelfs dan ooit want de rest van de regering was nergens te bekennen. “Kijk nou!” sprak de moeder van Geert Wilders uit. “De koningin is er ook! Zo is mijn zoon tegenwoordig, die gaat met de hoogste kringen om! Nou, majesteit, u mag het eerst kiezen welk stukje u wilt!”  Met zijn vijven  gingen ze snel naar binnen, want het motregende nog steeds.

Mark Rutte en Maxime Verhagen liepen door het verlaten binnenhof. Verhagen had de handen op de rug. “Het lijkt alsof er niemand meer is, Mark,” zei hij. “En ik moet zeggen, één ambtenaar is toch wel een erg klein overheidsapparaat. Hero kan het allemaal niet aan. Hij ziet helemaal bleek, volgens mij slaapt hij niet meer.” “Ach,” wuifde Mark Rutte. “Die vent is gewoon hartstikke lui, die weet niet van aanpakken. Hij komt van de politie en dat zegt genoeg! Blijkbaar is daar nooit stevig doorgewerkt, anders zou hij die simpele klusjes wel klaren. We moeten de salarissen van de ambtenaren korten.” “Nou, nu het er nog maar één is, lijkt me dat niet zo heel relevant.” Het tweetal wandelde verder. Nog niet zo lang geleden hadden hier altijd mensen gestaan die hoopten een glimp van de belangrijke mannen op te vangen. Mark Rutte miste ze. Hij vond het ook erg spijtig dat hij maar zo kort van zijn roem had mogen genieten. Hij vroeg zich af waar het verkeerd was gegaan. Hij had beter voet bij stuk moeten houden en Geert zijn zin niet moeten geven. Daar was alle ellende mee begonnen. Met schaamte herinnerde hij zich zijn bezoek aan Frits Bolkestein, nog niet zo heel lang geleden. Hij had gedacht, laat ik ome Frits eens opzoeken en hij had het zichzelf niet durven bekennen, maar hij wilde gewoon een aai over zijn bol. Toen hij nog bij de VVD jongerenclub zat, had Frits Bolkestein hem niet zien staan. Nu moest hij wel erg trots op hem zijn. Had hij gedacht. Maar het pakte heel anders uit. De oude politicus had de deur met een zwaai opengedaan, toen hij over de galerij van het dure appartementengebouw in Amsterdam liep had ome Frits hem kennelijk al gezien en hij was uitgevallen: “Wat ben jij een levensgrote sukkel! Allereerst al om in zee te gaan met zo’n worm als Geert Wilders. Hoe is die gek trouwens ooit de kamer binnengekomen? Dat was onder mijn leiding echt niet gebeurd. En dan breng je het tot premier, alleen omdat er niks beters was tussen twee haakjes, en dan laat je je positie ook zo weer afpakken. Alweer door die straatterrorist! Waar is je liberale gedachtegoed, jongeman! Ik ben blij dat ik nog niet dood ben, want dan zou ik me omdraaien in mijn graf.” “Maar ome Frits..,’ begon Mark Rutte. “Ome Frits? Ome Frits?” viel Frits Bolkestein furieus uit. “Voor jou is het meneer Bolkestein en voor jou zal het meneer Bolkestein blijven! Sukkel! Nitwit! Maak dat je wegkomt! Uit mijn ogen!” Met de staart tussen de benen was Mark Rutte vertrokken. Onderweg terug naar Venlo had hij 200 km per uur gereden, maar dat kon zijn ontgoocheling niet doen verdwijnen.
“Moeten we niet eens verkiezingen uitschrijven?” stelde Maxime Verhagen voor. “Ik denk dat de PVV wel wat stemmen verliest op het ogenblik. Het zou een mooi moment zijn. Jij wint wat en ik win wat. Misschien krijgen we zelfs een meerderheid. Dan kunnen we doorpakken.” Mark Rutte keek verbaasd opzij. “Verkiezingen? Die hebben we toch afgeschaft? En trouwens, waar haal jij het idee vandaan dat we zouden winnen, als we nu verkiezingen zouden hebben? Ik heb al tijden geen peilingen gezien, dus ik heb geen idee waar we staan.” “Maar Wilders ligt aan de ketting, en dat van die groene vrouwtjes pikken de mensen echt niet. Zelfs de Nederlanders wordt dat te gortig.” “Ja, dat zal best, maar ondertussen bestaan die groene vrouwtjes. Al ben ik wel blij dat we ze niet meer hebben gezien. En als de mensen daar achter komen, is Wilders weer hun man, let op mijn woorden. Zoiets krijg je niet weg. We hebben een duvel uit een doosje gelaten, dat is wat ik je vertel.” Maxime Verhagen zei: “Niet zo somber, Mark. De politiek is altijd al iets geweest van ups en downs. We moeten een gebaar maken naar het volk. Kunnen we de belastingen niet verlagen?” “Er worden geen belastingen meer geïnd want Hero komt er niet aan toe. En als hij er eindelijk wel aan toe komt, gaan ze weigeren te betalen. Let op mijn woorden.” Ineens bleven Rutte en Verhagen aan de grond genageld staan. Voor hen stond een vrouw met lang grijs haar in een wit gewaad. Zodra ze naar haar keken begon ze te spreken. “Maak dat u wegkomt, regering van Nederland. Het land wordt binnen een paar dagen verzwolgen. Er is niets meer te redden, er zal niets van het land over blijven! Neem uw auto en rijd meteen naar België. Alleen dan overleeft u.” “Zo’n milieu-idioot,” siste Mark Rutte naar Maxime Verhagen. Hij glimlachte naar de vrouw zoals alleen hij het kon en zei: “U moet zich niet zo van de wijs laten brengen, mevrouw. Het lot van de Nederlanders is bij ons in goede handen. Er is veel bangmakerij op het ogenblik, maar neemt u maar van mij aan dat dat bewust gebeurt door mensen die daar garen bij spinnen. Er is helemaal niets aan de hand. Niets dat wij niet kunnen oplossen. Stem VVD, mevrouw, bij de volgende verkiezingen.” “Ik stem niet, ik ben Mara!” zei de vrouw. “Ontsnapt uit het hospitaal,” siste Mark Rutte weer. Hardop zei hij. “U kunt nu maar beter teruggaan naar de plaats waar u zo goed wordt verzorgd. Zal ik u brengen?” Hij nam de vrouw voorzichtig bij de arm. Mara rukte zich los. En toen zagen Mark Rutte en Maxime Verhagen iets wat ze nooit zouden vergeten: de vrouw zweefde de hemel in, alsof ze nooit iets anders had gedaan.

Voorbij de Belgische grens stapte Minister Rita uit het water. Ze keek om zich heen: hier was het helemaal droog en het was toch hetzelfde gebied. Henk stond naast haar, nog steeds uitgeput. “Henk, godzijdank, we zijn er uit. Laten we verder lopen, naar die boerderij daar. Misschien willen ze ons daar helpen.” Henk keek bedenkelijk. “Maar dit is wel het buitenland, Minister Rita. Is het hier niet erg gevaarlijk? Nou weet ik wel, die Belgen zijn ook christenmensen, maar toch, wij komen toch als vreemdeling aan de deur kloppen. Zou er worden opengedaan?” “Henk, denk nou eens na. Hebben we een keuze? Nee dus! We moeten wel. Onze kleren zijn zeiknat, we kunnen niet terug en we zijn wel toe aan een hapje, zou ik zo denken.” Kordaat liep Minister Rita naar de boerderij, waar een aangenaam licht brandde. Ze stelde zich voor hoe ze zou worden onthaald op bruine boterhammen met een gebakken ei en spek. Het water liep haar door de mond. Henk liep zorgelijk achter haar aan.
Toen ze op het erf kwamen, begon de erfhond te blaffen. Het was een Jack Russel, niet echt het type waakhond, zo op het eerste gezicht, maar het beest was moedig genoeg. Al menig postbode had hij in de enkels gebeten. Minister Rita aaide het beestje. “Braaf, Bello,” zei ze. “Wij zijn goed volk. We zoeken droogte en warmte en verder niets.” Het beestje geloofde het blijkbaar want hij hield op met blaffen. “Toch moet u uitkijken met dat soort beesten, Minister Rita,”  sprak Henk. “Wie weet is hij hondsdol en dan crepeer je voor je het weet. Het is natuurlijk wel het buitenland hier. Daar zijn ze lang niet zo ordelijk als bij ons.” “Ach houd toch je snater, Henk. Wat een angstig mannetje ben je toch eigenlijk. Moeten we daar ons Nederland op bouwen?” Ze klopte aan bij de deur, de hofhond snuffelend in haar kielzog. Een oude vrouw deed open en bekeek het druipnatte tweetal. “U bent Nederlanders,” stelde ze vast nadat ze ze goed bekeken had. “Daar is het nat, in Nederland. Daar gaat het helemaal niet goed. Komt u binnen, dan krijgt u een kop soep. Wel de schoenen uit doen.” Minister Rita en Henk wrongen hun doorweekte schoenen van hun voeten en volgden de vrouw. Bij een open haard, die gezellig met echte houtblokken werd gestookt, namen ze plaats op comfortabele stoelen. “Heerlijk,” zei Minister Rita. “Na zo’n stuk zwemmen. Daar krijg je het altijd zo koud van, vooral als het al tegen  november loopt.” In de kamer waren nog meer mensen. Die waren allemaal jonger dan de vrouw die had opengedaan. Ze kwamen zich voorstellen. Een pronte vrouw van in de veertig zei: “Hallo, ik ben Odile. Ik ben zo blij dat ik wat kan doen voor de Nederlanders, want wat hebben die het moeilijk. Dan zeggen ze dat er bij ons wat is met die taalstrijd enzo, nou ik persoonlijk, mij maakt het niks uit of iemand Nederlands of Frans spreekt, ze zeggen toch allemaal hetzelfde, maar wat ik wil zeggen, bij jullie is het allemaal een stukske erger. Wij zien dat elke dag op het nieuws.” Ook de andere familieleden kwamen zich voorstellen. Er was Toine, de zoon van de oude vrouw, en er waren de kinderen van Toine en Odile, Frans en Jeannet. Minister Rita voelde zich echt thuis. Ze vroeg zich af hoe dat kwam, in zo’n buitenland. Was ze niet door en door Nederlands? Was ze niet van het volk van Stavast, het volk van de VOC? Ze dacht na. En ineens viel haar binnen dat ze onderweg de weg was kwijtgeraakt. Vroeger was ze een eenvoudige directeur van een gevangenis. Waarom had ze nou zo nodig de politiek in moeten gaan? Voor die tijd was ze tevreden geweest en in de gevangenis had ze met allerlei mensen te maken gehad. Die waren allemaal hetzelfde. Hoe kwam het dat ze was beginnen te denken dat dat niet zo was? Dat er mensen waren die weliswaar gelijk waren, maar toch meer gelijk dan anderen? “Ik met mijn gelul,” zei ze hardop zonder dat ze het door had. “Ik laat me in het vervolg geen Minister meer noemen, wat zeg ik, ik noem mezelf geen Minister meer.” Ze nam een slok van de sterke koffie met cognac die Odile haar gebracht had. Die verwarmde haar. Toen pas zag ze dat Henk verbaasd naar haar keek. “Wat is er, Henk?” vroeg ze. “Het lijkt wel alsof je water ziet branden.” “Nou, dat doe ik bijna ook,” zei Henk. “Maar hoezo geen Minister meer? Op wie moet ik dan bouwen? Wie moet ik dan volgen? U was een lichtend voorbeeld, Minister Rita!” “Toe, noem me geen Minister meer, van nu af aan is het Rita.” “Nou, Rita,” zei Henk onwennig. “Dat wordt allemaal wel heel lastig. Wie moet ik nu volgen?” Rita bekeek hem. Wat was hij toch een kwetsbaar jongetje, zoals hij daar zat bij de kachel in die te krappe trui en die joggingbroek. “Je volgt jezelf, Henk,” zei ze. “Dat is altijd het beste. Gewoon jezelf volgen.”  Op het voorhoofd van Henk ontstond een frons. Jezelf volgen, gemakkelijker gezegd dan gedaan, want wie was hij eigenlijk? Het was zoveel gemakkelijker om een groot voorbeeld te hebben, om het even wie het was, Minister Rita of een ander. Geert Wilders, dat was ook een goeie in zijn goede tijd. Mensen die zeiden wat jij dacht zonder dat je zelf hoefde te bedenken wat je eigenlijk zei. Hij kwam er niet uit. Odile kwam naar de haard. “Zo, geef die soepkommen maar hier,” zei ze. “Ik ga afwassen. Nee, jullie hoeven niet te helpen. Niet na wat jullie achter de rug hebben. Ga maar lekker naar boven, ik heb de kruiken al in bed gelegd. Gewoon een nacht goed slapen dan ziet de wereld er weer heel anders uit.” Rita en Henk volgden Odile naar boven. Daar stond voor beiden een riant bed klaar met daarop een flanellen pyjama.

Het landje Nederland, dat nog niet zo lang geleden zo vol was geweest, was bijna helemaal leeg. Maar niet helemaal. Diep verscholen op de Veluwe was nog een dorp, waar de mensen zich niet weg wilden laten sturen. Daar hadden ze de Here. En de Here had niet gezegd dat ze weg moesten wezen. Uit de Bijbel wisten ze dat de Here altijd heel duidelijk was in wat hij wilden. Was het uitverkoren volk niet op zijn last door de Sinaï getrokken? Een gemakkelijke tocht was dat niet geweest, want het had veertig jaar geduurd. Nu hoorde ze van alles. Sommige dorpbewoners vingen wel eens signalen op uit andere landen. Daar zeiden de mensen dat het bijna was gedaan met het prachtige Nederland, nog even, en er was niets meer van over. Reddingsoperaties hadden geen zin, het was beter om de mensen te overtuigen van het feit dat ze weg moesten.
Maar dit dorp wilde niet. Van de kansel werd hel en verdoemenis gepreekt. Iedereen was zondig, iedereen was schuldig, misschien waren er wel uitverkorenen onder de dorpsbevolking, maar de dominee zei dat hij dacht van niet, zo zondig als de mensen hier waren, daaruit bleek eigenlijk al dat ze allemaal verdoemd waren. De dorpbewoners dachten vaak stiekem dat het dan ook niet zoveel meer uitmaakte wat ze deden of lieten. Nooit zouden ze dat hardop zeggen.
Ze hoorden wel van de vluchtelingen, Ze hoorden ook van de Tsunami die het land bedreigde. Maar ze geloofden dat niet. De Here moest een teken geven, anders konden ze alles wat werd gezegd rustig opvatten als een teken van de Duivel. Die was zo vaak bezig, daar trapten ze niet in.
Het leek dan ook dat het gewone leven gewoon doorging in het dorp. De mensen gingen naar hun werk, op het land, in de winkels en in de paar zorginstellingen die er waren. Betaald werden ze meestal niet, maar daar maakten ze zich niet druk om. Ze moesten hun brood verdienen en als ze dat brood niet kregen, hadden ze het kennelijk niet verdiend. Onderling spraken ze weleens stiekem over wat er gezegd werd in de media. Was er misschien toch iets van waar? Waren ze niet te ver van de wereld gekeerd? Had de dominee wel gelijk met zijn preken over hel en verdoemenis? Maar als ze zulke dingen zeiden, fluisterden ze alleen.
Daarom keken ze op toen Aartje op een zondagochtend na de preek opstond en door de Kerk galmde: “Mensen, we moeten een Ark bouwen. De Here wijst ons de weg, net zoals hij dat Noach gedaan heeft. Het moet een grote Ark zijn, want anders dan de vorige keer moet iedereen erin en niet alleen twee van elke soort.” “Godlasteraar!” schuimbekte de dominee van de kansel. “Hoe durf je het te zeggen. Als we al omkomen dan is dat Gods wil en God heeft niet tegen jou gesproken. God spreekt niet tegen vrouwen. Die spreekt tegen mij alleen!” Nu keerde de kerkgemeenschap zich tegen de dominee. “Vuile paap!” riep een meisje. “Wat nou alleen tegen jou. De Here heeft ons via Aartje een aanwijzing gegeven!” De dominee keek het meisje verbijsterd aan. Nog nooit was het voorgekomen dat hij werd tegengesproken. “Maar je weet toch wel tegen wie je spreekt?” begon hij. “Ik ben de dominee!” “Ja, dat weet ze wel,” zei Aartje. “Maar het teken van de Here is duidelijk, wij moeten een Ark gaan bouwen. Een hele grote!” De dominee liep langzaam en verslagen de trap van de kansel af. “Kom mannen en vrouwen,” zei Aartje. “We hebben geen tijd te verliezen. We moeten meteen gaan bouwen.” Iedereen volgde haar naar buiten. Het was een dorp waar oude ambachten in ere waren gehouden. Tegen alles in gebruikte men hout in plaats van plastic en zo kwam het ook dat iedereen heel praktisch was ingesteld. Er was geen vrouw of man te vinden in het dorp die niet iets zelf kon maken. Een ark, zeker als die zo groot moest zijn, was nog wel een hele klus. Begrijpelijkerwijs hadden de mensen daar geen ervaring mee. Aartje liet zich echter niet uit het veld slaan. Ze deelde iedereen in in ploegen en ze gingen aan de slag. Aartje had een duidelijk idee van hoe de Ark eruit moest zien. Er moesten veel kamers zijn, zodat iedereen zich kon terugtrekken. Ze had geen idee hoe lang de reis zou gaan duren. Het gerucht ging dat alleen Nederland zou worden vernietigd, maar zoiets wist je nooit zeker. Misschien had de Here dat alleen laten uitlekken omdat hij de mensen op de proef wilde stellen. Misschien zou de hele wereld onderlopen en zouden ze pas na jaren weer vaste grond aan de voeten krijgen. Dan moest je er toch niet aan denken, dat je al die tijd opgesloten zou zijn met altijd maar die mensen om je heen. In de Ark kwam een grote eetzaal. Gezamenlijk eten was erg belangrijk, want ze waren immers gezamenlijk onderweg naar hun redding. Dan moesten ze alles samen delen en dan was het beter als de anderen zagen dat niet de een beetje meer kreeg dan de ander. Verder moesten er genoeg badkamers zijn. Aartje had een bloedhekel aan stinkende mensen, dus het was belangrijk dat iedereen zich elke dag kon wassen. Voor de kinderen moest er voldoende vertier zijn. Ze moesten spelletjes en speelgoed meenemen, anders ging het fout. En een school, of meerdere scholen, die moesten er ook zijn. De kinderen moesten onderwijs krijgen. In de nieuwe wereld waar ze naar toe gingen, zou dat erg belangrijk zijn. Deze kinderen waren de generatie die een nieuw bestaan moest opbouwen in de nieuwe wereld. Ze moesten alles leren wat er geleerd kon worden. Snel tekende ze het ontwerp uit. Ze liet het meisje, dat was opgestaan in de kerk, kopieën maken bij de Bruna van haar tekening. Haar mededorpsbewoners stonden al te wachten op de instructies. Enkele van hen waren bezig met het aandragen van het benodigde hout. Bossen genoeg op de Veluwe.

In het gemeentehuis van Venlo was het druk, vooral in de hal. Iedereen die in de buurt was, was er naartoe gekomen, en ook de mensen die van iets verder kwamen, waren er inmiddels gearriveerd. Hare Majesteit de Koningin had van een stel tafels een podium gebouwd en sprak de menigte toe: “Dames en heren, aanstonds gaan wij ons zo geliefde Nederland verlaten. Nederland zal van de aarde worden weggespoeld en er is niets wat wij daartegen kunnen doen. Wij kunnen geen dijken verhogen, want de tsunami die ons te wachten staat, spoelt daar met veel gemak overheen. Wij kunnen geen polders vrij geven voor het water, want die zijn gewoonweg niet genoeg om alles op te vangen. Aan ons Nederland komt een einde. Dat doet ons heel veel verdriet. Mijn eigen voormoederen en voorvaderen hebben hard voor dit land gevochten. Niets was hun teveel. Soms gaven ze zelf hun leven. Ze hebben successen geboekt. Het Spaanse Juk hebben ze van zich af weten te werpen en in recenter geschiedenis slaagde onze vorstin, mijn eigen grootmama, Wilhelmina erin om Nederland door de bezetting de loodsen. Maar niets is eeuwig. Wij denken dat wel, maar op een dag als vandaag blijkt maar weer hoezeer wij ongelijk hebben. Wij staan voor een einde. Laten wij dat als Nederlanders ervaren en er het beste van maken. De moeilijkheid is dat veel mensen in Nederland nog ver van de grenzen zijn. Zij willen niet vertrekken, al moeten ook zij zo langzamerhand beseffen dat het nodig is, dat er niets anders op zit. Nu heb ik bedacht dat het met behulp van paarden moet lukken. U herinnert zich vast nog wel de aandoenlijke aanblik van een paar jaar geleden waarin een paar dames uit Friesland een kudde paarden redde uit een ondergelopen gebied. Onbevreesd reden zij op hun trouwe viervoeters door het water en leidden zij de kudde naar de kant. Zoiets zal ik aanstonds ook gaan doen. Zo dadelijk wordt een aantal paarden hier naartoe gebracht. Ik zal de leiding nemen, en mijn volk naar de grens leiden. Ik vertrouw erop dat u mij allemaal volgt. En, hoe stoutmoedig ook, ik vertrouw er ook op dat de rest van de mensen die hier nog zijn dat doen. De tijd is krap. Elk moment kan ons land worden weggevaagd. Het is aan ons om te bepalen hoe ons volk zich daar doorheen sleept.” De vorstin stapte het podium af en veegde haar bezwete voorhoofd af. Anaxia snelde op haar toe. “Gaat het wel, Hare? Het is ook niet niks wat u  te wachten staat. Denkt u dat het gaat werken?” “Ach, mijn beste Anaxia, ik moet dat wel denken, want wat moet ik anders beginnen. Waar blijven de paarden toch? Als ik iets doe verdwijnt de spanning wel, dat zal je zien. Een vrouw moet handelen als het er op aankomt, dat is altijd het beste.” Anaxia greep haar superieur bij de arm. “Maar u moet het ook weer niet te gek maken, Hare. Die meiden in Friesland waren twintigers en u bent nu dik in de tachtig. Ik bedoel, dat is toch een heel ander verhaal, denkt u niet?” “Dat kan best zijn, mijn beste Anaxia, maar het is duidelijk dat dit volk roept om zijn vorstin en wie ben ik dan om daar geen gehoor aan te geven? Wij leven niet voor onszelf, Anaxia, dat is mij van jongs af aan duidelijk gemaakt, ook door mijn moeder, jazeker, mijn grootmoeder hamerde daar meer op zoals je wel kunt begrijpen, maar mijn moeder was het op dat punt wel met haar eens. Ik moet dit doen en ik moet slagen. Koste wat het kost. Ook al is het het laatste wat ik doe in mijn leven.” “Wordt het geen tijd dat uw zoon de boel overneemt? Ik bedoel maar, zou dit geen mooi moment zijn?” “Ach nee, Anaxia, natuurlijk niet. De monarchie verdwijnt met mij en ik wil hem verder niet opzadelen met zoiets onmogelijks. Op het oog onmogelijk, bedoel ik, niet dat het echt onmogelijk is natuurlijk. Nee, mijn wil geschiede, nu.” Vastberaden stapte de vorstin naar buiten om te kijken waar de paarden bleven.”
Geert Wilders zat een kopje koffie te drinken. Hij was nogal stilletjes voor zijn doen. Zijn haar was uitgegroeid tot een aarzelend soort zwart. Hij maalde er niet meer om. Vroeger zou hij in alle staten zijn geweest: een Hollandse man moest blond zijn, en geen zwarte lokken hebben. Zo langzamerhand zag hij eruit als een echte Indo, en ook dat vond hij niet meer erg. De laatste uren was hij over zichzelf gaan nadenken. Het was pijnlijk om toe te geven, maar hij had op een totaal verkeerd spoor gezeten. Wat was hij haatdragend geweest. Nu hij hier zo zat, in dit gemeentehuis waar hij nog niet zo lang geleden de baas was geweest, kon hij niet meer begrijpen waarom hij zo gedacht had. En wat was de vorstin grootmoedig, want ze nam hem niks kwalijk. Hij was nog jong, in de veertig nog maar, en hij kon zijn leven nog beteren. Misschien moest hij zich maar weer eens inschrijven voor een cursus aan de Open Universiteit. Zijn rechtenstudie daar had hij wel afgemaakt, maar er was toch meer op de wereld. Misschien kon hij sociologie gaan doen. Of psychologie. In ieder geval iets waardoor hij de mensen om zich heen beter kon gaan begrijpen, want hij had het gevoel dat hij daar nog weleens in tekort schoot. Hij trok de deken die hij om zich heen had, wat dichter om zich heen: hij voelde zich al wat beter. Ja, hij had fouten gemaakt, grove fouten, maar het was nooit te laat om je leven te beteren.
“Daar komen de paarden,” riep de hofdame naar binnen. Alle aanwezigen in het gemeentehuis liepen naar buiten. Daar zou je het hebben. De grootscheepse reddingsoperatie. Het laatste wat gedaan kon worden voor het Nederlandse volk.
Beatrix was helemaal in haar element. Zij hield heel veel van paardrijden. Weliswaar hadden haar ritten zich tot nog toe beperkt tot rustige ritjes aan het strand, maar ze voelde gewoon dat ze ook in staat was tot een serieuzer opdracht. Ze steeg op het eerste paard, een robuuste schimmel, en riep naar de mensen die achter haar waren. “Volg mij! Wij gaan Nederland verlaten!” De aanwezigen sprongen op het paard dat het dichts bij hun in de buurt was en volgden de heroïsche vorstin.

De tocht ging niet rechtstreeks naar de grens. Dat zou wat al te gemakkelijk geweest zijn. Neen, zij zette koers in Noordelijke richting. Bij alle dorpen en steden waar nog mensen waren, hield de stoet halt. Verwarde mensen, verdwaasde mensen, mensen die eigenlijk niet weg wilden, allemaal sloten zij zich aan. Lang niet iedereen had een paard. Sommige volgden de stoet in hun auto, anderen op de fiets, en soms zat er iemand op een koe, die evengoed trouw meesjokte. Zo ging het voort, met de majesteit aan het hoofd. Anaxia reed naast haar. “Hare, ik denk toch dat dit een succes wordt.” Beatrix knikte. “Ja,” zei ze. “Dit is het laatste wat ik doe voor dit land, en daarna ga ik rentenieren. Je mag het tegen niemand zeggen maar in België staat Barack Obama al klaar met zijn Air Force One. Ik ga lekker naar een warm gebied in de US. Florida lijkt me wel wat. Of anders California hoewel je daar weer zit met zo’n breukvlak en dat ken ik nu wel. Maar ik ben dankbaar, Anaxia, heel dankbaar, dat ik dit nog mag doen. Dat is maar weinig vorsten gegeven, dat weet je.” “Zeker Hare, vertel mij wat. Ik weet maar al te goed wat voor grootheid u bent. Maar, nu het toch even ter sprake komt, daar in de US heeft u toch ook een hofdame nodig, en wat zou u ervan vinden als ik met u meeging. Ik kan me daar vast ook heel nuttig maken. Alstublieft, Hare, mijn hele leven heb ik aan u gegeven, laat mij dat allerlaatste restje toch ook nog bij u.” “Natuurlijk, Anaxia. Wij blijven samen. Ik zou niet weten wat ik zonder jou zou moeten beginnen. Ik ben te zeer gehecht aan je gezelschap om je nu nog te missen. Er is ons nog weinig tijd gegeven, vrees ik, maar laat ons daar toch het beste van maken.” Anaxia wipte van blijdschap op haar zadel omhoog. De hele rit naar het Noorden was ze bang geweest dat ze haar laatste dagen in eenzaamheid moest slijten. Ergens ver weg, in een land dat ze niet kende. Ze was er bijna depressief van geworden. Maar nu had Hare het verlossende woord gesproken. Ze ging mee naar Amerika, en dan nog wel in Airforce One!
Na een lange rit, waarbij de stoet steeds groter was geworden, kwamen ze aan bij het dorp op de Veluwe, waar de mensen druk bezig waren met het bouwen van de Ark. Beatrix hief haar hand op om de stoet te doen stoppen. Ze richtte zich tot de vrouw die duidelijk de opzichter was van dit werk. “Waar bent u mee bezig, oh vrouwe,” vroeg ze. Nu ze zo onconstutioneel bezig was, wilde ze wel eens vervallen tot middeleeuws taalgebruik of wat ze dacht dat daarvoor doorging. Aartje keek op naar de vorstin die hoog op het grote paard was gezeten. “Wij bouwen een Ark, Majesteit,” zei ze. “Er komt een zondvloed, zoveel hebben wij wel weten op te maken uit alle verwarrende berichten die de laatste tijd op ons zijn afgekomen. Dus wij weten wat ons te doen staat. Wij varen op de Ark tot wij een vogel zien met een olijftak.” Hier pauzeerde Aartje. Ze dacht diep na. “Of een bessentakje dan, want olijftakken zijn hier lastig te vinden. Voor u is er natuurlijk plaats, maar ik ben bang dat de Ark te klein is voor al uw volgelingen.” “En denkt u dat die Ark u zal redden? Kunt u mij niet beter volgen?” Aartje schudde het hoofd. “Nee, zo moeten wij het doen. Dat hebben wij doorgekregen van de Here. En zie eens hoe hard iedereen werkt. Ik weet zeker dat de Ark op tijd klaar zal zijn. En het hele dorp kan er in, zelfs de dominee met zijn gezin met twaalf kinderen. Ja, ik heb al eens tegen zijn vrouw gezegd, ga toch aan de pil en vertel hem niks, maar nee hoor, daar wou ze niks van weten. Het is Gods wil, al die kinderen, zei ze dan, en dan ging ze gebukt onder de zoveelste zwangerschap. Het arme mens is totaal uitgewoond. Ik snap niet hoe ze het uithoudt met die man, maar ja, hij is nu eenmaal de dominee. Hij zingt nu wel een toontje lager, maar had je hem een paar dagen geleden moeten horen. Hel en verdoemenis en de vrouw is er om de man te dienen, nou, aan mijn hoela, zoals dat weleens oneerbiedig wordt uitgedrukt. Ik dien niemand meer, en zeker de dominee niet. Misschien komt hij nu tot inkeer, en worden die twaalf kinderen er geen twintig. Maar Majesteit, ik dwaal af, dat heb ik wel vaker als ik me laat meeslepen. Wij gaan niet mee. Ik wens u een behouden aankomst in het opvangland.”  De vorstin zei: “En ik wens u een behouden vaart. Zet koers naar de grenzen, daar buiten zal alles gemakkelijker gaan, dat beloof ik u.” De stoet paarden, auto’s, fietsen en koeien vervolgde haar weg. Het was nog een tijd reizen naar Friesland en daar kwam bij dat ze niet de hoofdweg konden nemen, want ze moesten al die steden en dorpen langs. Bijna iedereen wilde mee, een enkele zonderling uitgezonderd. Maar die heb je altijd natuurlijk, daar kan je geen rekening mee houden.

Rita Verdonk was samen met Henk aangekomen bij het vluchtelingenkamp bij Antwerpen. Ze waren helemaal bijgekomen door de liefdevolle zorg bij de boeren in de Ardennen. In het kamp konden ze hun intrek nemen in een houten huisje aan de rand van het kamp. Groot was het niet, maar het was afdoende. Er was een open haard, een kleine keuken en twee slaapkamers. Van de boeren hadden ze wat kleren meegekregen. Rita zei: “Ik ga me even omkleden, Henk, wat wij hebben beleefd moeten we uitdragen naar de andere mensen hier. De buitenlanders zijn helemaal niet eng. Ons hart moet groot blijven en blijven openstaan voor iedereen. En dat gaan wij ze vertellen.” “Ik weet nog zo net niet of ik het daar wel mee eens ben,’ zei Henk. “Het is zo totaal anders. Die mensen waren wel vriendelijk maar waren zij niet eerder een soort uitzondering? Ik heb verhalen gehoord van dat ze geen van allen betrouwbaar zijn. Zodra je de grens over gaat word je genaaid en zo is dat.” “Foei toch Henk. Soms verwondert het mij niet dat Ingrid er vandoor is gegaan. Je bent erg star in je hoofd. Daar moet je nodig wat aan doen, vooral omdat je de rest van je leven alleen nog maar te maken hebt met buitenlanders, om het zo maar eens uit te drukken. Dit kamp kan niet blijven bestaan. Ik hoorde vanochtend van de kampleiding dat ze van plan zijn om ons te verdelen over de rest van Europa. Nou hoop ik zo dat ik naar Italië ga! Ik voel me al helemaal Italiaanse. Ik ben eigenlijk best wel zo’n Verdi Operafiguur vind je ook niet?” Henk keek haar even aan en liep de deur uit. Rita Verdonk haalde haar schouders op, kleedde zich uit en stapte onder de douche.

De stoet van Beatrix had de ronde door Nederland gemaakt. Iedereen die dat wilde, was gered, dat wil zeggen, die zou gered zijn als de stoet de grens op tijd wist te bereiken. “Voorwaarts!” riep de vorstin. “Wij moeten haast maken, want het onheil treft ons aanstonds!” De paarden konden echter niet versnellen en zo gingen ze in dezelfde vaart voort. Het was stil in de stoet. Het anders zo praatgrage volkje had nu genoeg aan zijn eigen gedachten. Wat zou het worden in dat andere land, zou het lijken op thuis of zou het heel anders zijn. Wat moesten ze er gaan doen en was iedereen die ze liefhadden wel meegekomen. De mensen keken om zich heen: het was de laatste keer dat ze een blik konden werpen op het eentonige maar oh zo herkenbare landschap van weilanden en snelwegen. Ondanks hun aanstaande redding voelden de meeste mensen toch een soort droefenis van binnen.
Eindelijk bereikten ze de Belgische grens. De muur bij Hazeldonk was nooit afgemaakt, want de Poolse arbeiders waren allang vertrokken. Her en der staken stukken beton uit de grond. Het was geen gezicht, maar wie kon daar nu nog om geven. Grenswachten waren er ook niet meer. Die keken wel lekker uit. Zij zaten allang anoniem in het vluchtelingenkamp bij Antwerpen, waar geen bewaking nodig was. De stoet kon dus zonder problemen de grens oversteken en koers zetten in de richting van Antwerpen. Paard voor paard, auto voor auto, fiets voor fiets gingen ze de grens over. Nederland was verloren maar de inwoners waren gered.
De vier Godinnen zagen het allemaal aan vanaf een wolk die nu boven de grens hing. “Dit is prachtig,” zei Rigna met een brok in de keel. “Al die mensen die allemaal het enige juiste doen, die saamhorigheid, wie had ooit gedacht. Het zijn toch zulke ruziezoekers daar.” Mara knikte. “Ik moet zeggen, ergens had ik het wel verwacht, maar toch verbaast het me wel. Die koningin van hun doet het goed. Ik had niet gedacht dat ze het voor elkaar zou krijgen. Zo zie je maar, dan schep je ze zelf en dan gaan ze compleet hun eigen gang. Maar let op, ik denk toch wel dat het nu onderhand gaat gebeuren.” En ze was nog niet uitgepraat of er zette een enorm gedonder en geraas op. Dat was de scheur in de aardbodem in de zee bij Engeland. Even werd het heel stil in Nederland. Zo stil dat het angstwekkend was. Toen nam een nieuw geluid een aanvang: het was gebulder, dat in geluid toenam, steeds meer, steeds feller, tegelijk diep en schel, een geluid dat niemand in dat land ooit gehoord had. De stoet, die op weg was naar het vluchtelingenkamp bij Antwerpen, hoorde het ook. Ze wisten wel wat dat betekende: op het nippertje was hun leven gered. Alle Nederlanders, die voor de zoveelste keer een Oranje volgden, juichten en het gejuich overstemde bijna het gebulder. Toen kwam het water. Water zoals niemand ooit gezien had, met golven, zo hoog als huizen. Nee, veel hoger, zo hoog als de hoogste bergen die mensen hadden gezien op wintersport. Het bulderende, grommende water spoelde alles weg. Geen steen bleef op de andere staan en ook alle bomen, alle bossen werden platgewalst. In een oogwenk was Nederland, het landje dat al eeuwen tegen de wil van de natuur bestond, veranderd in een deel van de Noordzee.
De bewoners van het Veluwse dorp hadden dag en nacht doorgewerkt aan hun ark en net op tijd waren ze allemaal ingestapt. Dankzij de vooruitziende blik van Aartje vonden ze allemaal een comfortabel onderkomen in de hutten en de zalen. Ze voeren in de richting van Den Haag. Niet dat ze daar een reden voor hadden, maar dat gebeurde gewoon. Toen ze in de buurt kwamen van de inmiddels verdronken stad, zag Aartje, die de kapitein van de Ark was, twee figuurtjes in het water. Ze zette een sloep uit en even later kwam die terug met Mark Rutte en Maxime Verhagen. Ze waren tot op het bot verkleumd. Rillend zaten ze even later in de grote eetzaal, met een kop warme bouillon. “Ik had niet gedacht dat het waar was, van die Tsunami,” zei Mark Rutte. Maxime Verhagen knikte. “Wie had dat kunnen denken. En waar waren we gebleven als er geen Ark geweest was. Het is de voorzienigheid die ons heeft gered.” “Zo is het maar net,” zei Aartje. “en nu denk ik dat de voorzienigheid jullie je vertelt dat je je voortaan gedeisd moet houden, want het is helemaal niet mooi wat jullie ervan hebben gemaakt.” De heren Rutte en Verhagen knikten alleen maar en nipten van hun bouillon.

Op de wolk boven Nederland zei Mara “Nou, dat hebben we dan ook weer gehad. Ik ben blij dat het goed gekomen is, want ik had er een hard hoofd in. Kom zusters, wij hebben hier niets meer te zoeken.” Ze streek haar godinnengewaad glad en zweefde elegant naar boven. Haar zustergodinnen volgden haar.