LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

De Pil

Het was zover. Al hadden ze het moment maanden lang verwacht, de plof op de deurmat had een ijzige kou over hun ruggegraten gejaagd.
De enveloppe lag ongeopend op tafel. Vastgeplakt op hun stoelen, steunzoekend tegen de leuning, hadden ze alle vijf de ogen gericht op dat bruine papier, met het gehate stempel erop. Ze zaten daar zwijgend en lieten de koffie koud worden. Ze bewogen zich niet, alsof ze zo nog een kans maakten onopgemerkt te blijven, alsof ze zo de ramp nog konden keren. Natuurlijk wisten ze wel, dat het te laat was, dat geen mens of hoger wezen hen nog zou kunnen redden. Ze waren verloren, maar een laatste restje weerstand tegen die wetenschap smeulde nog in hun verkrampte lichamen.
Plotseling hoorden ze een klap: de tocht sloeg de kamerdeur dicht. Heel even keken ze elkaar angstig in de ogen. Al snel richtten zij hun blik weer op de enveloppe. Voetstappen klonken denderend van de straat. Het leken stampende laarzen, die de voordeur zouden intrappen. Het geluid stierf echter weg, net als het gelach en geroep van de spelende kinderen, verderop in de straat. Ze leken het centrum van een middelpuntvliedende kracht, waar het leven vandaan schoot.
"Het zijn er vijf, precies vijf", zei de vader. De moeder knikte bevestigend, en gebaarde tegelijkertijd, met haar hoofd wijzend naar de kinderen, dat hij moest zwijgen. De zoon en de dochters keken van de één naar de ander. De zoon stak zijn hand uit naar de enveloppe. De hand beefde. Hij aarzelde, maar raakte de enveloppe niet aan en trok zijn hand terug.
De tijd tikte traag verder. Lange uren zaten ze zo. Het gezoem van de digitale klok begeleidde hen naar het laatste moment als een fanfarekorps een executiepeloton. De vader zuchtte. Transpiratie stond in dikke druppels op zijn voorhoofd. "We kunnen nu wel praten. Het maakt nu toch niks meer uit", zei de oudste dochter. De moeder keek met grote ogen naar haar, in opperste verbijstering, alsof ze een vervloeking had uitgesproken. Ze opende haar mond, maar de jaren van zuinig spreken beletten haar ad-rem te reageren. De zoon haalde zijn schouders op. Het gebaar had niets nonchalants, eerder iets schrikachtigs. "Ja, nu je er niks meer aan hebt", zei hij schamper. De vader knikte.
Het werd donker. De schemer vlijde zich als een zware, verstikkende deken over hen heen. Niemand stond op om het licht aan te doen. "Een half uur nadat ze gebeld hebben, komen ze kijken", zei de jongste dochter voor zichzelf uit. De anderen reageerden niet: ze kenden de procedure allemaal, zodat het overbodig was woorden te verspillen aan een antwoord. Een naderende auto wierp lichtstralen door de kamer, die de gezichten een blauw-geel aanzien gaf. De ogen van de moeder waren rood. De oudste dochter huilde geluidloos.
De telefoon ging. Ze verstarden. De vader stond op en liep in stramme bewegingen naar het toestel. Hij knipte een klein schemerlampje aan voor hij opnam. "Ja", zei hij in de hoorn. Hij luisterde lang, daarbij af en toe traag knikkend. Hij zei niets terug en hing op toen degene aan de andere kant van de lijn kennelijk was uitgesproken.
"Dat waren ze", zei hij toen hij weer op zijn stoel zat. Hij liet een korte, wanhopige snik horen, terwijl hij de enveloppe pakte. Hij probeerde hem open te scheuren, maar de kracht daarvoor kon hij niet opbrengen. "We kunnen vluchten", zei de zoon. De moeder schudde haar hoofd. "Doe niet zo dwaas, je weet dat dat niet kan." De vader haalde een mes uit de keuken en sneed de enveloppe los. Hij schudde hem voorzichtig leeg. De kobaltblauwe pillen rolden over tafel. "En het wordt erger, als ze ons vinden", vulde hij de moeder aan. Hij gaf hun elk een pil. "We doen het allemaal tegelijk.". De hand, waarin ze de pil hadden, hielden ze ver van zich vandaan, alsof het gif anders door hun huid heen zou dringen.
"Had dan ook niet zo stom gedaan!", viel de jongste dochter plotseling uit . De zoon schokte en zette zijn stoel wat achteruit, in een poging zich te verdedigen tegen deze onverhoedse aanval. "Zwijg! Het had ons allemaal kunnen overkomen", zei de moeder. De jongste dochter bloosde. Woede sprong uit haar ogen. "Maar het ìs ons niet overkomen!", sprak ze venijnig. De stilte daalde weer op hen neer. De zoon was nog bleker geworden en had blauwe wallen onder zijn ogen. Hij was zich er van bewust dat ze door hem in deze toestand terecht waren gekomen. Toen zijn alpha-watch de snerpende gil had geslaakt, die iedereen vreesde, had hij gedacht "De pil!". Het overschrijden van het toegewezen quotum van 3.000 woorden per dag werd onverbiddelijk gestraft met eliminatie van het hele gezin, één van de vele instrumenten tegen vervuiling door lawaai en overbevolking. Het Algemeen Dagelijks Bestuur achtte impopulaire maatregelen noodzakelijk, nu de natuurlijke dood was bedwongen. De zoon zei, in een laatste poging zich vrij te pleiten van schuld: "Die maatregel is ook bullshit. Kan ìk er wat aan doen, dat ik even vergeten was, om op dat ding te kijken." "Jij lult gewoon teveel", zei de jongste dochter. Ze keek op haar alpha-watch alsof de stand er nog iets toe deed. Ze ging verder: "Altijd dat geleuter aan de telefoon, nooit kan je iemand voorbij lopen zonder iets te zeggen. En zo weinig is het toch niet, 3.000. Daar moet je het toch mee kunnen doen. Maar nee hoor, meneer niet, meneer moet ons allemaal om zeep helpen." Ze barstte uit in een gierende huilbui. "Dit is niet het moment voor hysterie", sprak de moeder, op ongewoon gedecideerde toon. Het huilen stopte.
De vader keek op de klok. "We moeten voortmaken", de bassen in zijn stem deden het tafelblad trillen. Ze stopten de pil in hun mond en spoelden hem weg met de koude koffie.