LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

Moeras

Haar moeder waggelde voorzichtig naar de keuken.  Evelien  keek naar de boekenkast met de eeuwige boeken van de boekenclub uit de jaren zestig: Generaals sterven in bed en God schudde de wateren. Ook de huwelijksfoto van haar ouders naast de boeken had hier altijd gestaan. Haar moeder, met haar opgestoken kapsel, torende boven haar vader uit. Zo was het geweest: in alles was ze groter dan hij. Het hartinfarct, dat op zijn vijfenvijftigste een einde aan zijn leven had gemaakt, moest een bevrijding voor hem zijn geweest. Moeder had in haar eentje het huis gevuld. Daar was geen ruimte voor anderen, tenzij ze zich naar haar voegden. Ze hanteerde een ijzeren regime, alsof ze opperbevelhebber van een leger in oorlog was. Zodra vader van zijn werk kwam, werd hij ingeschakeld in het huishouden: gras maaien, boodschappen doen, de auto wassen.  Nog geen half uur liet ze hem met rust.

Een kwartier later kwam moeder binnen met twee glazen. Ze zei wat ze altijd zei: “Op één been kan een mens niet staan.” Ze glimlachte zwak.  Haar gezicht was bezweet.
“Ik ben vandaag even langs Maison De Vries geweest,” ging ze verder. “Ze hebben tegenwoordig van die jonge dingen in dienst. Veel te jong. Hoe weten die nou hoe een dame zich kleedt, daar hebben ze geen gevoel voor. In mijn tijd hadden we dat wel. Als een dame binnenliep, wist ik al wat ik uit de rekken moest pakken. Altijd gingen ze tevreden weg.”
“Heb je nog wat gekocht?”
“Nee, nee, veel te duur en trouwens, wat moet ik nu met nieuwe kleren. Ik kom nergens meer.” Evelien zweeg. Andere dochters namen hun moeder gezellig mee uit winkelen. Ze wachtte tot haar moeder dat zou zeggen, maar dat deed ze niet.
Moeder dronk haar glas in twee slokken leeg en stond weer op. “Ik denk dat het eten klaar is,” zei ze.

Moeder had twee placematjes op tafel neergelegd. “Voor vertrouwd doe ik geen tafellaken,” had ze gezegd. Evelien beet een stukje kip af en kauwde. De buitenkant was hard, ze moest flink doorbijten. Het vlees was niet gaar. Ze onderdrukte de neiging het uit te spuwen. Moeder at rustig door. “Lekker,” zei ze. “Kip smaakt altijd goed, wat jij?” Evelien knikte. Haar gedachten dwaalden af naar het gesprek dat ze die dag had gehad met Helga, haar afdelingshoofd. Ze kon een jaar naar New York om daar samen met professor Jones van de New York University onderzoek te doen naar immigratie vanuit West-Europa. Sommige mensen, van wie de ouders de oversteek hadden gemaakt, leefden nog. Bronnen van onschatbare waarde en niet zo heel lang meer beschikbaar, had Helga gezegd. Een buitenkans. Publicatie in een internationaal tijdschrift met veel lezers.
“Wat ben je stil,” zei moeder. “Nog stiller dan anders. Dat is zo jammer, dat je geen gezellige prater bent. Misschien kon je daarom geen man krijgen. Mannen houden van gezelligheid thuis en de vrouw zorgt daarvoor. Een luisterend oor en een gezellige babbel. Je had al grootmoeder kunnen zijn, weet je dat? Betty van hiernaast is vijfenveertig en die heeft net haar eerste kleinkind gekregen. Toch een kroon op je leven, kleinkinderen.”
“Ik heb mijn werk,” zei Evelien. Godzijdank, dacht ze. Een echtgenoot zou betekenen dat ze gevangen zou zitten in een museum als dit. Passie, verliefdheid, huwelijk, allemaal middelen om je te verlammen en op te sluiten in een doorzonwoning.
Ze legde mes en vork naast haar bord. “Ik heb niet zo’n honger.”
“Je hebt bijna niets gegeten,” zei moeder, terwijl ze naar Eveliens bord keek. “Wat is dat toch met jou? Je werk, dat is het enige waar je om geeft, terwijl dat toch maar bijzaak is voor een vrouw. Ik heb altijd met plezier gewerkt, hoor, bij Maison De Vries, zelfs toen ik al getrouwd was en jij er al was. Vader verdiende genoeg, dus ik hoefde helemaal niet te werken. Ik deed het echt voor mijn plezier. Maar mijn gezin kwam altijd op de eerste plaats. Altijd. Als jij van school kwam, was ik thuis. Vrouwen van tegenwoordig vergeten dat, hoe belangrijk het gezin is. Kunnen ze nog zo hard roepen dat ze carrière moeten maken, maar het klopt gewoon niet.”  Moeder had de tweede feministische golf niet nodig gehad. In huis was zij de baas, dus wat zou ze gaan werken buiten die paar uur bij het modehuis. Dat zou haar positie alleen maar hebben verzwakt.
Moeder dronk haar tweede glas leeg. Ik moet er wat van zeggen, dacht Evelien, ze drinkt zich kapot, straks struikelt ze en breekt ze een heup. Of ze wordt dement. Ben ik nog verder van huis. Maar ze zweeg. Naar New York, een uitkomst zou dat zijn. Een heel jaar zonder wekelijks bezoek aan haar moeder, zonder deze ondragelijke maandagavonden. Aan de andere kant: nu was ze er nog om in te grijpen, als het echt uit de hand liep.  New York was ver weg. Sommige vrouwen van mijn leeftijd hebben dode moeders, dacht ze, die hoeven alleen nog maar naar het kerkhof met een bosje bloemen. Of zelfs dat niet, als ze gecremeerd zijn. Ze moest er bij haar moeder op aandringen dat ze zich zou laten cremeren.

Na de koffie, die ze snel had opgedronken, stond ze op. “Ik ga naar huis. Bedankt voor het eten.”
“Ga je nu al,” mompelde moeder. “Jij moet naar bed,” zei Evelien. “Je slaapt al bijna.”
Moeder knikte. Haar kin zakte naar haar borst.
“Zal ik je naar bed helpen?”
Met een schok kwam moeders hoofd omhoog. “Zeg, ik mag dan achtenzeventig zijn, maar ik ben nog helemaal in orde! Geestelijk en lichamelijk!”
“Wat je wilt,” antwoordde Evelien.
Buiten snoof ze de frisse lucht in. Ze was weer terug in haar eigen wereld. Een tijdreis was dit wekelijkse bezoek en altijd was ze bang dat de terugreis niet zou lukken.

 

In haar werkkamer kwam een vage streep zonlicht naar binnen. Schaduwen stonden aan de muur. Het was al tien uur, maar het licht had het begin van de dag vastgehouden.
Ze nam het onderzoekvoorstel voor het immigrantenonderzoek nog een keer door. De behandeling van de mensen op Ellis Island zou op de voorgrond staan. Eén van de vragen was hoe het mensen verging die niet tot de Verenigde Staten werden toegelaten. Daar was ze altijd in geïnteresseerd geweest. Het moest geweldig zijn om daar een jaar lang aan te werken. Die interviews met de kinderen van immigranten waren uitdagend: mensen herinneren zich niet alles meer, ook al denken ze van wel. Ze bouwen snippers op tot coherente herinneringen. Interviews gaven prachtig materiaal, maar het  was tegelijkertijd weerbarstig.  Ze moest dit onderzoek gewoon doen, moeder of geen moeder. Wat hield haar in godsnaam tegen?

Haar gepeins werd verstoord door de telefoon.
“Met mij,” klonk het van de andere kant.
Evelien hield het toestel een eindje van haar oor vandaan. “Ik ben aan het werk, ma,”
“Nou, ik kan je toch wel wat vragen? Je zit de hele dag naast de telefoon, dus zoveel moeite is het niet om je moeder even te woord te staan. Luister. Bij Maison de Vries is het uitverkoop en ze hebben zo’n mooie, paarse jurk in de aanbieding. Als jij die straks nou gaat halen, maat 44, maar dat weet je wel, dan kom je de jurk langsbrengen en dan kun je meteen mee-eten.”
“Ik kan niet,” zei Evelien. Ze hoefde pas weer volgende week maandag naar moeder.  Vaker dan één keer per week kon ze niet opbrengen.
“Hoezo kun je niet? Je zit toch maar alleen de hele avond.”
“Nou, vanavond niet, want ik ga eten met Sylvia.”
“Dan zeg je dat toch af? Of je blijft niet eten en je geeft alleen die jurk even af.”
“Nee, het gaat niet. Je zult moeten wachten tot maandag.”
“Dan is die jurk allang weg! Als je zoiets simpels niet voor mij over hebt. Nou ja!” Moeder verbrak de verbinding.

 

Sylvia zat achter een groot bord met stukjes brood en kruidenboter toen Evelien het restaurant binnenkwam. Ze stopte met kauwen toen ze Evelien zag en zwaaide. “Hé daar!” riep ze. “Daar ben je dan. Ik ben vast begonnen!” Evelien ging zitten en keek naar het bord. Sylvia at veel. Ze woog zo’n honderdtwintig kilo en daar zat ze niet mee.
“Jezus! Wat zie jij eruit,” zei Sylvia. “Lijkbleek en wallen onder je ogen. Je hebt het zeker weer druk.” Evelien zuchtte. “Inderdaad,” zei ze. “We moeten aantoonbaar presteren tegenwoordig. Het ene na het andere artikel, het is gewoon geen doen.”
“Jij liever dan ik,” sprak Sylvia met haar mond vol. “Laat mij maar lekker in mijn galerie waar bijna nooit iemand komt, maar waar elke klant wel flink schuift. Beetje lullen met kunstenaars, vernissage op zijn tijd, heerlijk relaxed.”
De ober kwam naar het tafeltje. Hij keek naar Evelien en opende zijn mond. “Dag Adonis,” zei Sylvia. “De kruidenboter was heerlijk, die heb jij zeker zelf gemaakt. En ik wil nog wel een glas wijn. Of nee, doe maar een fles. Jij drinkt toch mee, Evelien? Je bent toch niet gezond gaan leven? Dat hoor je zo vaak tegenwoordig. Ik denk dan ga dan meteen in je kist liggen.” De ober noteerde de bestelling en liep weg zonder naar Sylvia te kijken.
Sylvia bracht haar hoofd dichtbij dat van Evelien. “Zou een leuk snoepje voor tussendoor zijn geweest, maar ik geloof niet dat hij in mij geïnteresseerd is. Jammer.”
“En je Griek dan? Of heb je die niet meer?”
“Jazeker wel. Ik ga over drie weken weer naar hem toe. Heerlijk, genieten van de liefde. En weet je, hij zei gisteren dat hij van me houdt. In het Grieks.” Sylvia sloeg haar ogen ten hemel.
“Dat geloof je toch niet?” vroeg Evelien. Sylvia keek haar aan en grijnsde. “Nee, natuurlijk niet. Waar zie je me voor aan? Maar als ik daar ben, maak ik mezelf wijs dat ik het geloof. Lekker wegdromen.”
Evelien schudde het hoofd. “Ik begrijp niet hoe je dat kunt, jezelf zo bedonderen.”
“Tja, maar jij bent praktisch nog maagd, hoe zou je het ook kunnen begrijpen. Het wordt trouwens tijd dat je daar iets aan doet. Jij bent veel te zwaar op de hand. Altijd al geweest. Op de kleuterschool maakte je schetsjes voordat je een huis ging bouwen van je blokjes, weet je dat nog?”
Evelien lachte. Ze knikte de ober toe die de wijn op tafel zette. “Hoe is het met die moeder van je?” vroeg Sylvia. Moeder en zij hadden elkaar nooit gemogen. Op het eerste gezicht, Sylvia was toen vier, hadden ze een afkeer van elkaar en die was nooit verdwenen. Moeder vond Sylvia ordinair en luidruchtig, Sylvia vond moeder vroeger gewoon onaardig en nu zei ze vaak dat ze een kille zeur was.
“Met moeder gaat het niet zo goed,” zei Evelien. Ze keek naar haar glas en draaide het. De wijn golfde zachtjes mee. Mooi, dat bewegende rood. Een readymade kunstwerk eigenlijk. “Ze drinkt te veel,” ging ze verder. “Steeds meer sinds vader dood is. En ze zit me teveel op de huid. Ze belt elke dag, soms om te klagen, vaak om me in te wrijven dat ik niet deug. Maar ja, ze is oud en ze blijft mijn moeder. Maar nu zit ik met nog iets.” Ze vertelde over het onderzoek en hoe graag ze dat jaar naar New York zou gaan. Terwijl ze praatte, ging haar hart sneller kloppen. Er daalde iets zwaars in haar maag, de onmogelijkheid, de steen op haar borst.
“Kan ik het mijn moeder wel aandoen?” vroeg ze Sylvia.
Sylvia gaf een klap op tafel. “Nu moet je ophouden!” riep ze. De mensen aan de tafeltjes rondom hen keken op. “Het is nog tot daar aan toe dat je elke week naar je moeder  toe gaat en je de les laat lezen, dat je ook nog elke dag de telefoon opneemt zodat ze je nog eens kan inwrijven wat voor een teleurstelling jij bent. Maar zo te horen redt ze zich wel, en als ze zich niet redt, nou, dan kun jij daar ook niets meer aan doen. Je gaat. En daarmee uit.”
“Dan heeft ze niemand meer,” mompelde Evelien.
“Dat heeft ze dan aan zichzelf te danken. Je bent toch maar een jaar weg? En je bent zo weer terug als het echt moet. Je hebt vliegtuigen tegenwoordig, je hoeft niet een paar weken op een schip of zo.” Evelien zweeg en staarde voor zich uit. Sylvia had gelijk. Dat moest ze voor ogen houden.
Toen ze na het eten afscheid van elkaar namen, zei Sylvia. “Ik snap heus wel dat het moeilijk is, maar denk nou toch eens aan jezelf. Je bent verdomme negenenveertig, het wordt tijd.”

 

Een week later ging Evelien na haar werk naar huis, terwijl ze naar haar moeder moest. Thuis zonk ze op de bank. Ze moest gaan. Maar ze deed het niet. Ze moest bellen. Dat deed ze ook niet.
Ze had Helga nog niet verteld wat ze besloten had over New York. Elke dag had die gevraagd wat haar besluit was, maar ze was vaag gebleven. Ik denk erover, had ze gezegd, ik moet nog wat regelen, als dat lukt, ga ik op het aanbod in. Vandaag had Helga een ultimatum gesteld. “Morgen wil ik antwoord,” zei ze, “Zo niet, dan zoek ik een ander.”
Nu moest Evelien een beslissing nemen. Als ze het zomaar liet gaan, zou ze spijt krijgen, dat wist ze zeker. Steeds had ze het beeld van moeder voor ogen, die alleen zou achterblijven, nog meer zou gaan drinken, tot ze er dood bij neerviel en pas weken of maanden later zou worden gevonden. Vanavond zou moeder achter haar halfgare kip zitten, wachtend tot Evelien zou verschijnen. Ze zou moeten gaan. Maar ze ging niet. Ze wilde zich niet bewegen. Ze wilde naar New York, maar misschien zou ze de rest van haar leven zo op de bank zitten.

De volgende dag, toen het tijd was om naar haar werk te gaan, kwam ze overeind. Ze verliet het huis in dezelfde kleren als waarin ze de vorige dag was thuisgekomen.
Aan haar bureau begon ze met het beoordelen van een artikel dat gepubliceerd zou worden. De deadline was al verstreken, maar zij was de eerste auteur, ze zouden het vast niet publiceren zonder haar toestemming.

De telefoon ging. Zonder haar ogen van het papier te halen, nam ze op. “Met mij!” gilde haar moeder in haar oor. Evelien legde haar pen neer en ging verzitten. Moeder ging verder. “De hele nacht ben ik wakker geweest! Ik wachtte op jou en ik me maar zorgen maken. De kip is aangebrand, er hing een zwarte walm door het hele huis. Je had wel even kunnen bellen, want wat is dat voor moeite, je moeder even bellen. Jannie, van Maison de Vries, die haar dochter, die slaat nooit een afspraak over, maar als ze een keer overslaat, belt ze. Zo keurig, waarom ben jij nou niet zo, waar was je. Jij bent een nagel aan mijn doodskist, hoor je dat? Een dikke, harde nagel, als je die erin slaat, kom je nooit die kist meer uit.”
“Ik was thuis aan het nadenken,” zei Evelien. Ze lette erop dat ze kalm bleef.
“Nadenken? Waar moet jij nou over nadenken? Je hebt kind noch kraai, als ik nou moest nadenken, ik heb een kind over wie ik me zorgen maak als ze niet komt opdagen, het maakt niet uit dat ze al tegen de vijftig is, want ik blijf moeder en ik blijf ongerust. “
“Ik wil je wat vertellen,” zei Evelien. Het was meteen stil. “Ik ga voor een jaar naar New York, voor een onderzoek. Over een paar weken vertrek ik.”
Even bleef het stil. “En ik dan?” piepte moeder.
’s Middags stelde Evelien Helga op de hoogte van haar besluit. Die zei: “Ik wist het wel. Dat onderzoek is je op het lijf geschreven, natuurlijk doe je het.”

Evelien was net thuis toen de telefoon ging. “Met mij weer,” zei haar moeder toen ze opnam. “Ik voel me niet goed. Zo’n pijn op de borst. Ik denk dat het een hartaanval is.”
“Bel de dokter dan,” zei Evelien.
“Jij moet bellen. Ik ben te zwak om al die vragen te beantwoorden. Ze blijven maar vragen, voelt u dit, voelt u dat, terwijl ik lig dood te gaan.”
Evelien zuchtte. Waarschijnlijk was het hyperventilatie of iets anders onschuldigs, maar ze zei: “Goed, ik kom wel.” Onkruid vergaat niet, dacht ze, onkruid moet je verdelgen.

Ze opende de deur van haar moeders huis met haar sleutel, want moeder zou te ziek zijn om open te doen. Zo zou ze het voordoen tenminste. Moeder zat op de stoel die ze al veertig jaar had. Het ding zakte bijna in elkaar van ouderdom, maar moeder beweerde dat ze alleen op deze stoel lekker kon zitten. Haar ogen stonden wijd open, ze keek alsof ze Evelien wilde vermorzelen. Twee handen had ze op haar borststreek gelegd. “Dit doe je je moeder aan,” siste ze. “De dood doe je me aan. Steken heb ik hier, vreselijke steken, omdat jij je oude moeder aan haar lot wilt overlaten, omdat jij alleen aan jezelf denkt, aan dat werk. Had ik je maar niet laten studeren, dan had je gewoon hier in de stad gewerkt, bij Maison de Vries bijvoorbeeld. Dan had je een keurig leven geleid, misschien was je zelfs wel getrouwd, want mannen houden van dienende vrouwen, en dienen, dat leer je wel bij Maison de Vries.”
Evelien zweeg en keek op haar moeder neer. Die verschrompelde tot nietig wezen, en ergens in de verte had ze medelijden met haar.  Ze negeerde dat en zei “Ik ga weg. Waarom zou ik langer moeten aanhoren dat ik niet deug, dat er van alles en nog wat aan mij mankeert? Als ik jou zo hoor, zul je me niet erg missen. Ik kom wel weer eens kijken als ik terug ben uit New York. Het beste maar.” Moeder keek haar met grote ogen aan. Ze haalde de handen van haar borststreek en opende haar mond om wat te zeggen.

Maar Evelien draaide zich om. Ze stapte door de deur die haar hele leven de toegang was geweest tot een zuigend, wurgend moeras. Misschien was het voortaan gewoon een deur.