LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

Oorlog en vrede (kinderverhaal)

Marjet woonde met haar vader in het bos. Haar moeder was naar de oorlog. Daar was ze al heel lang. Zo lang dat Marjet niet meer goed wist hoe ze eruit zag. De oorlog was vechten, had vader verteld. De koningin vond vechten leuk. Daarom moest van elk gezin de vader of de moeder naar de oorlog. Vader durfde niet.  Moeder wel.
Elke dag liep Marjet naar de rand van het bos om te kijken of Moeder er al aan kwam. Zo ook op deze dag. “Ik ga,” zei ze tegen haar vader. Die antwoordde als altijd : “Kijk wel goed uit. Misschien zijn er soldaten.” En hij gaf haar een pakje brood mee.
Toen Marjet bij de grote boom was, kwam eekhoorn Hansje naar beneden rennen. “Ik ga met je mee!” riep hij. “Het bos is te gevaarlijk voor kleine meisjes.” “Ik ben geen klein meisje!” zei Marjet. “Ik ga mijn moeder halen. Ze is naar de oorlog.”  Dat vertelde Marjet hem elke dag. “De oorlog is niet leuk,” zei Hansje. “Mensen doen elkaar pijn. De oorlog is gevaarlijk!”  “En toch ga ik,” hield Marjet vol. Want Marjet was dapper. Ze was niet bang in het donker. En ze at altijd al haar groente op, ook al was die nog zo vies.
Een eindje verderop kwamen ze Bea het Zwijn tegen. Bea was ook een moeder. Al haar kinderen waren de deur al uit. “Ik ga ook mee,” zei ze. “Het is hier zo stil in mijn eentje. Ik mis de knorretjes van mijn kleintjes.” “Nou, zo klein zijn die anders niet meer!” riep Hansje.  “Ze zijn groot en vet!” “Dat hoort zo!” zei Bea. “Geen ruzie maken,” zei Marjet. “Want dat is niet leuk.”  
Het was een lange tocht naar de rand van het bos. De hele ochtend waren ze onderweg. Om twaalf uur nam Marjet een boterham en ze gaf Hansje en Bea ook een stukje. Eindelijk waren ze er. Eerst zagen ze alleen korenvelden. Verder niets.  Nadat ze even hadden gewacht, zagen ze in de verte een stofwolk. “Daar komt wat aan,” zei Bea. “Misschien is het de oorlog.” “Welnee,” zei Hansje. “De oorlog beweegt niet. Die blijft altijd op dezelfde plaats.” “Misschien is het moeder wel,” zei Marjet blij. Ze wachtten nog een hele tijd. Eindelijk zagen ze een grote kar. Eromheen liepen soldaten. In de kar zat de koningin. Ze was heel dik. Met moeite kwam ze overeind. Bijna tuimelde ze om. “Zo Marjet,” sprak ze. “Wat sta jij hier te staan?” “Ik wacht op mijn moeder,” zei Marjet. “Dan kan je lang wachten. Je moeder komt niet terug. Ze is een heel goede soldaat dus ik hou haar.” Ze gaf een teken en riep: “Kom op, soldaten! We gaan nog meer soldaten vangen!”  De stoet vertrok. Marjet probeerde om niet te huilen. Dat was heel moeilijk, maar het lukte wel.  “Stil maar,” zei Bea. “Morgen gaan we je moeder halen. Wij zwijnen gaan door tot we onze zin hebben. Dat moet jij ook doen.” “Hoor haar…” zei Hansje. Bea duwde met haar flank tegen zijn kopje.

Die avond kon Marjet niet slapen. Vader ook niet. Hij ijsbeerde door de kleine kamer. “Oh was ik maar moedig,” zuchtte hij steeds. “Ik wil mijn vrouw terug. Maar ik durf haar niet te gaan halen.” Marjet luisterde naar hem tot de vroege ochtend. Toen stond ze op. Ze haalde Hansje en Bea op en samen trokken ze weer naar de rand van het bos. “Hier is ze niet,” stelde Marjet vast. “We moeten verder.” “Zouden we dat nu wel doen?” vroeg Hansje. “Misschien kunnen we nog even wachten?” “Lafaard!” riep Bea. “Kom op, we gaan.” Uren en uren liepen ze. Ze kwamen niemand tegen. Toen hoorden ze gerommel in de verte. “Dat is de oorlog!” fluisterde Hansje. “Waar gerommel is, is oorlog.” Ze liepen sneller tot ze bij een groot veld waren. Daar waren allemaal mensen aan het slaan en het schoppen. “Ze doen elkaar pijn!” zei Marjet.  Langs de kant van het veld stond de koningin in haar kar. “Vecht!” spoorde ze de mensen aan. “Vecht zo hard je kunt! Vecht tot je erbij neervalt!” “Het zijn wel veel soldaten,” zei Marjet. “Hoe kan ik nou mijn moeder vinden?” “Heel gemakkelijk,” zei Bea. “Ik ken haar al van jongsafaan. Volg me.” Ze liepen tussen de vechtende mensen door en pasten goed op dat ze niet werden geraakt. Ineens hoorden ze de koningin roepen. “Halt!” zei ze. “Meisje! Zwijn! Eekhoorn! Jullie zijn geen soldaten! Verdwijn!” Marjet fluisterde: “We doen net alsof we niks horen.” Ze slopen verder. Maar de koningin liet het er niet bij zitten. Ze kwam ze achterna. “Jullie verpesten mijn oorlog,” zei ze. “De strijd was net zo mooi! Ga weg hier.” Marjet bleef stilstaan en keek de koningin aan. “De oorlog is helemaal niet mooi,” zei ze. “Mensen doen elkaar pijn. Dat kan niet mooi zijn. Ik wil mijn moeder terug. En u wilt haar niet teruggeven. U bent een gemene koningin!”  De koningin zette een pruillip op. “Ik ben geen gemene koningin. Ik speel alleen graag. Daarom moet iedereen vechten.” “En tóch wil ik mijn moeder terug,” hield Marjet vol. “Zal ik haar bijten,” fluisterde Bea. “Wij zwijnen kunnen heel goed bijten. “Niet doen,” antwoordde Marjet. “Dan maak je het alleen maar erger. Bea mompelde wat. Ze was niet te verstaan. Ze leek een beetje boos. “Moeders horen bij hun dochters,” zei Hansje. “Niet op het slagveld.”  De koningin dacht na. “En hoe komt het dan dat ik niet bij mijn dochter ben,” zei ze. “Omdat u geen dochter heeft,” zei Marjet. “Want dan moet je eerst een prins hebben. Als je koningin bent tenminste. Anders hoeft het niet. Anders moet je een gewone man hebben.” “Makkelijk gezegd,” zei de koningin. “Maar zoveel prinsen zijn er niet. Waar haal ik zou gauw een prins vandaan? “ “Nou, “ zei Hansje en hij klonk een beetje verlegen. “Ooit ben ik betoverd  door een boze heks, maar in werkelijkheid ben ik dus een prins.” “Ja, ja, dat zal wel,” zei Bea. “Wat ben jij een liegbeest, Hansje. “  “Nee, echt,” zei Hansje. “Ik ben een prins. U moet me alleen even over mijn bolletje aaien, koningin. Dan word ik weer een prins.” “Zo’n vies beest aaien? Ik kijk wel uit. Woont er geen prins in dat bos van jullie? Dan ga ik die halen.” “Probeer het nou maar,” zei Bea. “Ik geloof er niets van, maar je kunt het altijd proberen.” Heel voorzichtig boog de koningin zich naar beneden. “Halt!” zei Marjet. “En als Hansje nou een prins wordt, mag ik dan mijn moeder terug?” “Als, als,” zei de koningin. “Wat kan jij zeuren, Marjet.  Maar goed, als ik een prins heb, laat ik de oorlog stoppen. Dan mag je moeder met je mee terug naar het bos.” “Dan kunt u Hansje nu aaien,” zei Marjet. Vol spanning wachtte ze af. Voorzichtig aaide de koningin het kleine hoofd van Hansje. Even later was Hansje verdwenen en stond er een prachtige prins op zijn plaats. “Trouw met mij, koningin,” zei hij. “En stop de oorlog. Wij gaan samen vele dochters en vele zonen krijgen.” De koningin bloosde. “Ja, ik trouw met je,” zei ze. “Wat een mooie prins ben jij.  Jij bent beter dan oorlog.”  Ze knipte met haar vingers en het vechten stopte. “Iedereen mag naar huis,” riep de koningin, “Maar de moeder van Marjet uit het bos moet even hier komen! Er wacht hier iemand op haar”  Marjet danste van plezier. Alles was gelukt. Even later kwam haar moeder aangelopen. “Marjet!” zei ze. “Ik heb je zo gemist!”  Ze pakte Marjet op en knuffelde haar. Bea pinkte met haar linkervoorpoot een traan weg. “Ik mis mijn knorretjes ook best,” zei ze voor zich uit.
Met haar moeder aan de hand en Bea naast haar liep Marjet terug naar het bos. Eindelijk waren ze thuis. Vader was erg blij en danste met moeder rond de tafel. “Wat ben ik blij, wat ben ik blij,” riep hij steeds weer. “Ik heb zo’n moedige dochter.  En ze hoeft niet naar de oorlog, want de oorlog is voorgoed afgelopen!”

Van de koningin hoorden ze niet vaak meer, want die had het druk met haar zonen en dochters. Ze leefden nog lang en gelukkig.