LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

De koe als waarheid

Er was eens een vrouw die Marie heette en die samenwoonde met een koe wier naam toevalligerwijs ook Marie was.
Ze had het dier als kalf gekocht en haar al die jaren met liefde verzorgd zodat er een innige band was ontstaan. Om verwarring te voorkomen, had ze de koe Marie II gedoopt.
Op een avond, terwijl de zon stond roodgloeiend aan de hemel stond, zaten de Marie's in de opkamer, die normaal gesproken alleen werd gebruikt als er bezoek kwam. Vandaag was het echter erg warm geweest en alleen in de opkamer, waar de luiken de hele dag gesloten waren geweest, was het een beetje uit te houden.
"Ze menen het echt!" zei Marie I zorgelijk terwijl ze de brief van de bank nogmaals las. "Ik moet maandag betalen, anders nemen ze jou in beslag."
"Boeh!" deed Marie II. Ze had het geloei nooit helemaal af weten te leren tot ergenis van Marie I.
"Ze kunnen mij niet in beslag nemen. Wat zouden ze met me moeten doen?"
"Je slachten. Je bent dan wel oud, maar bij de slager zal je nog best wat opbrengen."
De hoeven van Marie II's voorpoten trilden. Haar grote neus werd nat. Dat gebeurde vaak als ze emotioneel werd.
"Je zegt het alsof het de normaalste zaak van de wereld is om mij te laten slachten," zei ze. Er liep een dikke traan over haar bonte kop. Ze schudde met haar hoorns en stampte met haar achterpoten op de vloer.
"Wil je dat laten! Mijn parket gaat eraan!"
"Sorry, maar ik schrik er gewoon van zo luchtig jij de slager ter sprake brengt. Soms vraag ik me af of ik je wel kan vertrouwen. Tenslotte eet je nog altijd vlees."
"Alleen varkensvlees en dan nog heel zelden." Marie I zette haar bril af en keek Marie II aan.
"Hoe kan je nou denken dat ik je zou laten slachten, dat ik daar ook maar een moment serieus over zou nadenken," zei ze gekwetst. "De toestand is zorgwekkend, maar samen komen we er wel uit."
"Heb je echt geen geld meer?"
"Nee, alles is op. Ik krijg alleen nog AOW en dat is maar net voldoende om van te leven. Had ik die lening voor dat nieuwe dak maar nooit gesloten."
"Kan je geen krantenwijk nemen ofzo?" Marie II begon te herkauwen, laat deze keer. De hitte verstoorde haar spijsvertering.
"Op mijn tweeëntachtigste? Ben je gek geworden?" Marie I zweeg even nadenkend en zei toen: "Ik kan natuurlijk wel melk van jou gaan verkopen."
"Dat vind ik een laaghartig voorstel!" bracht Marie II verontwaardigd uit. "Mij een beetje exploiteren! Alsof ik een beest ben."
"Maar ik drink toch jouw melk? Daar maak je nooit bezwaar tegen."
Marie II boog haar grote kop. "Het is al vreselijk genoeg dat ik dat kan, melk geven," zei ze zacht.
"Wat zullen we nou krijgen? Je laat je anders gewillig genoeg melken, elke morgen. Ik dacht dat je het prettig vond."
"Ik moet wel, anders knappen mijn uiers." Er lag een vernielzuchtige blik in Marie II's anders zo zachtaardige ogen. "Je had mij nooit mogen loslaten, die dag! Ik had mezelf niet in de hand. Anders had ik die bruut van de buren nooit toegelaten."
"Wat had ik dan moeten doen? Ik werd helemaal gek van dat geile geloei van jou."
"Ik heb me overgegeven aan de laagst denkbare lusten. Zomaar, in het openbaar, heb ik mijn eer aangeboden aan de eerste de beste. De schaamte is bijna niet te verdragen," pruilde Marie II.
"Alle koeien hebben dat van tijd tot tijd," troostte Marie I. "Niets om je druk over te maken. Iedereen is het allang weer vergeten."
"En mijn lieve kalf heb je meteen bij me weggehaald." Marie II liet haar tranen nu de vrije loop. Schokschouderend huilde ze.
"Nou ja, ik geef toe, dat had ik beter anders kunnen aanpakken. Een kalf hoort bij haar moeder, dat is waar."
"Wie weet wat er van haar terecht is gekomen," snikte Marie II.
Marie I stond op en nam een handvol hooi uit de emmer die naast de kachel stond. Marie II hapte er gretig in en klaarde direct wat op. "Eigenlijk zou je gras moeten eten in deze tijd van het jaar. Dat is veel goedkoper," verzuchtte Marie I.
Marie II verslikte zich bijna. "Je doet er alles aan om me naar beneden te halen vandaag! Met deze hitte kan ik toch niet buiten lopen?" "We zijn allebei prikkelbaar. Dat komt door de zorgen." suste Marie I. "Hoe houden we de bank van ons lijf, daar zouden we ons mee bezig moeten houden."
Marie II knikte treurig.
"Ik heb een idee! Ik ga mijn gaven toepassen. Daarmee moet het lukken om ze van ons vandaan te houden."
"Dat meen je niet," zei Marie II geschrokken. "De vorige keer dat je dat probeerde, is het ook niet helemaal goedgegaan." Veelbetekend wreef ze met haar linkervoorpoot over haar vacht.
"Toen met jou heb ik mijn beperkingen niet op tijd erkend. Dat zal nu anders zijn. Wacht maar af."
 

In de dagen erna sjokte Marie II zorgelijk door het huis. Ze was zo gespannen over de komende maandag als de deurwaarder zou komen dat ze nauwelijks praatte. Vaak bracht ze niet meer uit dan een klaaglijk geloei.
"Je zou wel wat meer vertrouwen in me mogen hebben!" zei Marie I verontwaardigd op zondagavond toen Marie II zwijgend en zwetend in de bijkeuken lag te herkauwen.
 
Op de gevreesde maandag werd er om tien uur 's morgens aangeklopt. Marie II nam haar looprek. Echt nodig had ze dat niet, want ze liep nog prima. Het was echter zaak alle wapens in de strijd te gooien. De deurwaarder zou vast milder optreden tegen een oude, gebrekkige vrouw. "Morgen, mevrouw," zei de man voor de deur. Hij was een jaar of vijftig en had een rood hoofd, alsof hij zojuist nog een stuk hard gerend had. Marie I keek langs hem heen de weg op. Op de laadklep van een veewagen zat de chauffeur rustig een shaggie te roken. "Dag meneer," zei Marie I.
"Ik kom de koe halen. U heeft niet betaald dus de bank heeft me opdracht gegeven haar in beslag te nemen."
"Koe?" vroeg ze. Ze probeerde zo wazig mogelijk te kijken door aan de stelling van Pythagoras te denken. Van die rechtzijdige kanten die samen op de een of andere manier een som moesten vormen, raakte ze altijd in de war. De man wipte ongeduldig van het ene been op het andere. "Houd u niet van de domme! Voor grapjes heb ik geen tijd. U heeft het allemaal kunnen lezen in de brief. De koe gaat vandaag nog naar het slachthuis. Genoeg zal ze niet opbrengen, maar het is beter dan niets."
"Ik heb geen koe. Ik heb nooit een koe gehad." "Ach mens!" Hij duwde haar aan de kant en liep naar binnen. Op de drempel van de bijkeuken bleef hij staan. "Dag mevrouw," zei hij afgemeten tegen de dame die aan tafel zat. Ze had felblond haar en bruine ogen. Een schoonheid was ze niet met die dikke, roodgeverfde lippen. "Boeh," zei ze. Dat moesten de zenuwen zijn. "Mag ik u voorstellen aan mijn zuster uit Amerika?" vroeg Marie I snel. Ze hoopte dat de man het geloei niet had opgemerkt. Hij wilde haar de hand gaan schudden. "Doet u dat maar niet," zei Marie I. "Mijn zuster heeft klomphanden. Een nogal veelvoorkomende kwaal in het gebied waar zij vandaan komt." Ze boog zich naar de man toe en fluisterde: "Inteelt, weet u. Dat heb je vaak in die afgesloten christengemeenschappen." De man reageerde niet.
"Waar is de stal!" bitste hij. "Stal? Ik heb geen stal. Wat zou ik met een stal moeten?" Hij beende naar het achtergedeelte van het huis. Ooit was daar een deel geweest en Marie II was er voordat zij kon praten gehuisvest. Nu was er een salon met koudstalen designmeubelen. Oogverblindend was de witte vleugel die in het midden van de kamer stond en ook de moderne schilderijen die aan de muur hingen, getuigden van goede smaak. "Kijk eens aan!" zei de deurwaarder. "Deze bezittingen heeft u de vorige keer achtergehouden!" "Welnee, ik heb niets te verbergen." "Ik zal een nieuwe inventaris moeten maken." Hij pakte een notitieboekje uit zijn binnenzak en begon alle voorwerpen in de kamer te noteren. "Ik verklaar deze bezittingen verzegeld!" zei hij. "Waag het niet ze te ontvreemden want dat komt u op gevangenisstraf te staan." Marie I haalde haar schouders op. De man verliet het huis.
 
Nadat ze de veewagen had horen vertrekken, begaf ze zich in een voorzichtig huppelpasje naar de bijkeuken." "Tot zover is het gelukt!" riep ze uit. "Hij rept met geen woord meer over jou. Maar hou die kleren nog even aan, want hij komt vanmiddag terug." "Ik had het niet meer," hijgde Marie II. "Waarom heb je die opleiding dan ook niet afgemaakt. Dan gingen die spullen daar op de deel tenminste niet meteen vervagen. Dan kon hij ze echt meenemen."
"Dat heb ik je al zo vaak uitgelegd. Ik moest mijn moeder helpen in de huishouding toen die ziek werd. Van studeren kwam toen natuurlijk niks meer." "Ondertussen zit ik hier met die belachelijke lap om mijn lijf en die smeerboel op mijn kop. En dan maar hopen dat het allemaal lukt." "Ik heb geen tijd voor dat gezeur van jou," zei Marie I geïrriteerd. "Een beetje meer vertrouwen zou wel meehelpen. Nu moet ik snel wat aan die stal gaan doen, want die spullen zullen al wel tot stof vergaan zijn."

Twee uur later stapte de deurwaarder weer binnen, ditmaal zonder kloppen. "Goedemiddag, dames!" Het woord dames sprak hij snerend uit. "We komen de spulletjes ophalen. Dan bent u van de ellende af." \"Ik begrijp niet waar u het over heeft, maar dat zal wel aan mij liggen. Het schijnt dat dat vaker voorkomt op mijn leeftijd."
Ze liep de man achterna naar de deel. Nadat hij de deur had geopend bleef hij aan de grond genageld staan. In de ruimte was nu niets meer te bekennen van de vleugel en de schilderijen. Er stond een oud aambeeld met daarop een wagenwiel. Aan de muur hing allerlei smidsgereedschap. De deurwaarder zette zijn handen in de zij en zei: "Waar is de vleugel, waar zijn de schilderijen." "Een vleugel? Wat moet een eenvoudige vrouw als ik met een vleugel? Bovendien, al zou ik willen, ik zou niet eens kunnen spelen." Marie I toonde haar door reuma gekromde vingers. De deurwaarder keek haar aan en even meende ze in glimp van angst in zijn ogen te zien. "Ik laat het er niet bij zitten!" zei hij en hij vertrok.
"Nog één bezoekje en we zijn van hem af!" riep Marie I verheugd uit. Marie II zat nog steeds in de bijkeuken. Ze had haar voorpoten over elkaar geslagen. "Laten we het hopen, want ik hou het niet lang meer uit zo," mopperde ze. Marie I aaide haar op het plekje tussen haar hoorns die verborgen waren onder een authentiek kanten hoofddeksel. "Even volhouden, schat, probeer me te vertrouwen," zei ze zacht.
Na twee uur kwam de deurwaarder weer terug. Deze keer klopte hij wel. Drie keer zelfs, want hij werd niet direct gehoord omdat omdat Marie II zich luidkeels zat te beklagen: "Ik wil die jurk uit!" pruilde ze. "Ik wil lekker in mijn vel zitten. En ik moet trouwens gemolken worden." Op de derde klop opende Marie I dan toch eindelijk de deur. De deurwaarder was bijna onherkenbaar, zo bleek was hij. Hij beefde. Stamelend bracht hij uit: "Ik wil nogmaals kijken." Marie I ging hem voor naar de deel en gooide de deur met een zweem van ongeduld open. "Alstublieft. Ik begrijp werkelijk niet wat hier nu te halen valt." In de kamer lagen balen met lappen stof, allemaal oud en vergaan, hoog opgetast tegen de muren. Het rook er naar mottenballen. "Mag een mens soms geen hobbies meer hebben?" De deurwaarder deinsde achteruit. Een paar meter van de deel vandaan bleef hij staan. Hij borg het hoofd in de handen. "Ik word gek, ik ben overspannen," bracht hij uit. Hij draaide zich om en rende het huis uit.
Terug in de bijkeuken zei Marie I: "Trek alles maar uit want die komt niet meer terug." "Boeh," deed Marie II opgelucht. Ze sjorde wat aan de enorme lap stof die om haar gedrapeerd was tot die op de grond viel. Haar bonte vel kwam tevoorschijn. "Zo zie ik je toch het liefst," zei Marie I vertederd. Ze drukte een kus op de met lipstick besmeurde neus. Van de deurwaarder vernamen ze nooit meer wat en de correspondentie van de bank bleef achterwege. Marie II voelde zich steeds meer ontspannen in het leven staan en leerde het loeien gaandeweg af. Alleen bij heel heftig onweer liet ze zich nog wel eens gaan. Marie I genas van haar reuma en schepte veel genoegen in het strelen van het bonte vacht van Marie II. Ze leefden nog lang en gelukkig.