LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

Pantoffelman

 

Van de auto was niet veel meer over. Het metaal van de voorkant moest zijn geweest, had zich om de boom gedraaid. Een zwarte substantie, olie of benzine, drupte op de grond.
Alida versnelde haar pas terwijl ze Frederique aan de arm trok. Die schudde haar van zich af.
"Laat maar, we zijn hoe dan ook te laat," sprak ze verveeld.
"Jezus mens! Het is wel je man die daar ligt!" riep Alida uit. In een paar stappen was ze bij het portier. Ze rukte het open. Op de voorbank lag een plas bloed. Er was niemand. Degene van wie het bloed was, kon onmogelijk op eigen houtje de auto hebben verlaten.
Frederique keek over Alida's schouder de auto in.
"Merkwaardig. Volgens mij was hij toch echt dood toen ik hier wegging. Zou hij wederopgestaan zijn? Dat gebeurt eens in de zoveel duizend jaar, heb ik wel eens gehoord." Ze giechelde.
De shock speelt haar parten, dacht Alida, als ze nou maar niet hysterisch wordt.
De hele dag had het geregend en ook nu plensde het nog. Koude stralen drongen door haar kleding. Ze huiverde.
"Laten we teruggaan naar huis en de politie bellen. Hij moet gevonden worden. Misschien leeft hij nog wel, maar dan is hij wel in levensgevaar."
"Marco? Welnee! Dat zou een inbreuk zijn op zijn onkreukbaarheid. Hij is dood of levend, iets daar tussenin is onmogelijk."
Alida liep het pad af naar haar huis. Frederique slenterde achter haar aan.
Eenmaal binnen ging ze in de stoel bij de kachel zitten alsof ze al jaren thuishoorde in het kleine huis en niet een half uur geleden was komen aanlopen.
Alida draaide het nummer van de politie. Nadat ze zo zakelijk mogelijk had uitgelegd dat er een ongeluk was gebeurd en had opgehangen, draaide ze zich om naar Frederique. Die had een sigaret opgestoken en blies genietend de rook uit. Om haar mond was een glimlach alsof ze de gastvrouw op een receptie was en ze tot taak had iedereen met vriendelijkheid op zijn gemak te stellen.
"Ze komen zo," zei Alida.
"Dat zal wel, ja. Leuk ingericht heb je het hier trouwens. Dat steenrood op de muren doet het erg goed hier." Frederique knikte goedkeurend. Op de muren waren vochtplekken. Al wekenlang had het bijna onophoudelijk geregend. Van fraai nazomerweer was geen sprake geweest. Het goede zomerweer vol zon en warmte was begin september plotseling omgeslagen in regen en wind. In de zomer had Alida zichzelf regelmatig gefeliciteerd met haar aankoop van de woning aan de dijk.

Ik moet hier weg, denkt ze elke dag. Muren komen op me af. Kijk toch, die prachtige skyline. Het is hier net New York met het uitzicht op die hoge gebouwen. Hierboven is geen Utrecht meer.
Maar sinds Caro is vertrokken, lijkt het appartement klein, alsof ze verstikt raakt in de wolken en de blauwe lucht om haar heen.
's Avonds laat ze de gordijnen open, drinkt een glas, een fles, nog een fles wijn en kijkt naar de duizenden lichtjes die uit de ramen van de torenflats schijnen. Als ze haar bril afzet, lijken het sterren. Na het derde glas voelt ze zich één met de kosmos. Na de tweede fles vermengen de lichtjes zich met haar tranen.
Elke morgen is opnieuw een hel. De slaapkamer ligt op het Oosten en op deze hoogte schijnt de zon altijd. Verblindend licht snijdt door de stilte. De leegte aan de linkerkant van het bed is voelbaar. Ze hoeft niet te kijken om te weten dat daar niemand is. Caro zal wakker worden aan de andere kant van de stad, naast Hanna, van wie ze onoverkomelijk veel is gaan houden, al betekent dat niet dat ze niet meer van Alida houdt. Dat doet ze wel, maar alleen anders. Zo anders dat ze zich na vijftien jaar geroepen voelde te vertrekken na een korte mededeling tijdens het eten.
Ze staat op, loopt zonder naar het bed te kijken naar de badkamer en doucht langdurig. Zo spoelt ze het vuil van de nacht van zich af. Ze zoekt schone kleren, kijkt in de spiegel en constateert dat ze weer magerder is geworden, en ouder. Ze bakt eieren met spek om het weeë gevoel in haar maag tegen te gaan. Dan fietst ze naar het station. Andere mensen zijn voortdurend net waar zij moet zijn, alsof ze het erom doen. De aanblik van al die zich haastende lichamen maakt haar duizelig.
In de trein kan ze meestal niet zitten. Alsof ze een voorwerp is, wordt ze aan de kant geduwd door andere forenzen. Op het balkon hangt ze tegen een paal, als ze geluk heeft. Vaak zijn ook de betere staanplaatsen bezet en moet ze haar evenwicht zien te bewaren door haar voeten gespreid van elkaar neer te zetten.
In Zoetermeer verlaten veel mensen de trein en stappen er nog meer in. Tot Den Haag C.S. duwen mensen tegen haar aan, snuift ze geuren op van zeep en zweet.
Tegen de tijd dat ze op haar werkkamer bij het Ministerie is, is ze smerig en geradbraakt. Het secretariaat heeft de post al voor haar neergelegd. Ze bekijkt de brieven en besluit dat de afhandeling daarvan kan wachten. De dagen met twee of drie vergaderingen zijn een zegen, dan hoeft ze geen brieven of rapporten te schrijven. Dan kan ze achteroverleunen en luisteren naar het monotoon gekwetter. Later zal ze in de notulen lezen wat er is besproken.

Op een zaterdag zit ze tegen tweeën te ontbijten terwijl ze de krant doorbladert. In de bijlage met advertenties voor huizen ziet ze het aanbod van een klein huis in de buurt van Lexmond. Het ligt vrijstaand aan de dijk en het is matig onderhouden. Ze aarzelt niet lang voordat ze de makelaar belt Nog dezelfde dag gaat ze het huis bekijken. Inderdaad is het onderhoud matig: de kozijnen zijn verrot, diepe scheuren ontsieren de muren en de elektrische bedrading hangt los door de kamers. Toch koopt ze het huis direct. Haar baan zegt ze op. Haar collega's kijken haar bevreemd aan als ze vertelt dat ze geen andere baan heeft maar zal leven van opdrachten voor website-ontwerp, een taak waarmee ze zich op het Ministerie bezighoudt omdat er bij de ondersteuning niemand is die dat kan. Ze huurt een aannemer in om het huis op te knappen en dat kost haar nog eens de aankoopprijs van het huis. Daar maakt ze zich niet druk over, al zal het moeilijk worden om de hypotheek af te lossen. Het belangrijkste is dat ze nooit meer sterren vermengd met water hoeft te zien en het ochtendlicht nooit meer haar nachtrust zal verbleken.
In mei verhuist ze. Kano's met lachende en zingende mensen bevolken de rivier en bijna elke week krijgt ze bezoek. Zelfs Caro en Hanna komen een weekend logeren. Dat kan, omdat ze immers als vriendinnen uit elkaar zijn gegaan. Ze praten over hun werk, het buitenleven en literatuur, niet over relaties. Pas als Caro met Hanna naar de logeerkamer is vertrokken, bijt ze op haar hand om te voorkomen dat ze gaat gillen.

"Het is zeker druk bij de politie," zei Alida, een halfuur nadat ze heeft gebeld. Frederique was verdiept in een boek over Gauguin dat ze zonder vragen uit de kast had gehaald.
"Ze komen wel," zei ze, terwijl ze even uit haar boek opkeek. "Hoe dan ook, er is toch geen haast bij."
Alida zag vanuit het raam de boom in de verte, waar de auto nog altijd moest staan. Het was stil op de dijk. Niemand waagde zich buiten in dit weer. De takken van de bomen zwiepten vervaarlijk heen en weer. Vanavond zou het gaan stormen. Een ogenblik maakte ze zich zorgen over de grote kastanjeboom die naast het huis stond. Als die op het dak viel, was haar huis verwoest.
"Je bent zo onrustig," merkte Frederique op. "Laat de dingen toch op zijn beloop. Marco redt zich wel. Hier of in het hiernamaals."
De vrouw was gek of totaal harteloos.
"Voor mij zou het funest kunnen zijn als ik me druk maakte," vervolgde Frederique. Ze klopte op haar buik. "Vooral voor mijn kind, zie je? Marco en ik krijgen een kind. Daar heb ik hem jarenlang voor aan de kop moeten zeuren, want hij is bang dat zo'n kind behept zal zijn met allerlei erfelijke aandoeningen. Dat wij kerngezond zijn, versterkt zijn vrees alleen maar. Volgens hem zullen alle afwijkende genen die generaties lang latent in onze families aanwezig zijn geweest zich samenballen in ons kind."
"Ben je zwanger?" riep Alida verbaasd uit.
"Is dat zo gek? Het overkomt miljarden vrouwen."
Er werd aangebeld. Alida spoedde zich naar de deur. Twee agenten in uniform knikten haar toe.
"U heeft een ongeluk gemeld?" vroeg een van hen. Hij had een grote snor en sprak op een toon alsof hij haar verhoorde.
"Ja," bevestigde Alida. "Komt u binnen. Degene die bij het ongeluk betrokken is geweest, is bij mij."

Frederique stond op en gaf beide agenten een hand. Weer speelde de receptieglimlach om haar lippen.
"Heren, excuses dat ik u zo moet ontvangen, maar door alle consternatie heb ik nog geen tijd gehad om me te fatsoeneren." Ze wees op de trui die om haar bovenlijf slobberde.
"Kunt u ons wat meer vertellen over het ongeluk?" vroeg de kleine agent. "In welke relatie stond u tot de vermoedelijke bestuurder?"
"Vermoedelijke? Hij was het, hoor, die gereden heeft en die tegen de boom geknald is. Als hij een stuur ziet, is hij niet te houden. Ik heb nog nooit in die auto gereden."
"Was hij uw echtgenoot?"
"Dat is hij nog steeds. Veranderingen in dit leven volgen elkaar weliswaar razendsnel op, maar zo hard gaat het nou ook weer niet."
"Aan de andere kant van de dijk troffen wij een stoffelijk overschot. De vraag is: hoe komt dat daar?" De besnorde agent keek haar streng aan.
"Tja, hoe komt hij daar," herhaalde Frederique. "Weet ik veel! Marco gaat altijd zijn eigen gang. Die vraagt mij niets. Of hij nou dood is of levend."
Ze ging zitten. Haar hand trilde toen ze een sigaret opstak.

Een dag om door de plee te spoelen en zo snel mogelijk te vergeten. Het regent, het is koud. Alida schuift haar muis heen en weer en de desktop verschijnt. Ze kijkt of er mail is. Niets vandaag, netzomin als gisteren. Haar handen zijn stijf. Ze staat op en wrijft ze tegen elkaar aan. Ze loopt naar de kachel die te weinig capaciteit heeft om de kamer met het hoge plafond te verwarmen.
Het schiet niet op met de website. Ze is bezig een enquête te bouwen die bezoekers in staat moet stellen hun mening over de site te geven en direct daarna het resultaat van de enquête te bekijken. De hele morgen heeft ze gebladerd in boeken over scripts maar ze komt er niet uit. Ze schuift de stoel dichtbij de kachel. Als ze zich niet zoveel zorgen maakte over haar levensonderhoud zou ze doezelig worden en in slaap vallen. 's Nachts ligt ze wakker en hoort ze stemmen, zacht fluisterende, een enkele keer een schreeuw. Ze weet dat ze er niet zijn, ze is niet gek. In werkelijkheid zijn er al weken geen stemmen in de buurt van het huis geweest, niet meer sinds het weer is omgeslagen. September heeft alle leven achter de dijk weggezogen.
De stemmen komen uit haar binnenste, vertellen haar hoe stom ze is geweest om in een hutje op de hei te gaan zitten. Ze vertellen niet hoe ze er weer wegkomt. Haar enige gezelschap zijn ze, nu er niemand meer langskomt en niemand meer belt. De herfst is voor iedereen een drukke tijd en waarom zou je de stad uitgaan als het culturele leven weer volop aan de gang is. Ze zou zelf naar het theater of naar een Grand Café in Utrecht kunnen gaan, al heeft ze geen auto. Elke drie uur vertrekt er een bus uit Lexmond, in de spits nog wat vaker. Maar ze doet het niet. Utrecht lijkt vanaf de dijk de andere kant van de wereld. Ze ziet op tegen de reis en kan zich niet goed voorstellen dat ze door de stad loopt zonder huis in de buurt om naar terug te gaan. Dus blijft ze thuis. Haar boodschappen doet ze bij de rijdende winkel. De winkelier is een voormalige boer die een franchisecontract heeft met een grote supermarktketen. Hij beklaagt zich over de geringe inkomsten en het gebrek aan vrijheid: bepaalde producten moet hij verkopen, ook al leveren ze hem haast niets op. In de zomer maakte ze zich met een smoes uit de voeten als hij zijn tirade begon, nu hoort ze hem aan en knikt af en toe bevestigend.
Net als ze wil opstaan om weer aan het werk te gaan, wordt er hard op de deur gebonsd. De bel doet het zeker niet. Op de drempel staat een vrouw met doorweekt haar en een aan haar lichaam vastgeplakt mantelpak. Ze heeft bloed op haar rechterwang en haar rok.
"Een ongeluk," zegt ze buiten adem, alsof ze hard heeft gerend. "Een stom ongeluk. Tegen een boom geknald."
Alida laat haar binnen na zich ervan vergewist te hebben dat er geen roversbende achter de vrouw schuilt. Ze is immers alleen. Je hoort zulke vreemde dingen tegenwoordig.
"Gaat u zitten, of nee, trek eerst wat anders aan. Straks vat u kou."
Ze haalt een broek en trui voor de vrouw die haar vast te groot zullen zijn want ze is veel kleiner dan Alida. De vrouw trekt zonder omhaal haar mantelpak uit. Alida's ogen glijden langs het slanke lichaam en beseft met verbijstering hoever ze is afgezakt: ze is een vieze, oude vrouw geworden. Beschaamd wendt ze haar blik af. De vrouw trekt Alida's kleren aan en zegt:
"Je mag best kijken, hoor. Ik zit er niet mee."
Alida zucht.
"Je bent er nog goed vanaf gekomen." Ze vraagt zich af waarom ze elkaar plotseling tutoyeren.
"Dat mag je wel zeggen. Beter dan ik had durven hopen. Ik ben overigens Frederique van Benthem. Aangenaam."
Alida noemt haar eigen naam die hol klinkt in de koele ruimte. Frederique heeft haar hand uitgestoken, maar ze doet of ze het niet ziet. Als ze me een hand geeft, neem ik haar helemaal, denkt ze en weer schaamt ze zich.
"Wil je wat drinken?" vraag ze. "Even tot rust komen, daarna bellen we de politie."
"Graag," zegt Frederique. Ze gaat bij de kachel zitten en trekt haar pumps aan, hoewel ook die doorweekt zijn.
Alida schenkt voor zichzelf ook wat in.
"Je moet je laten onderzoeken," zegt ze. "Wie weet heb je inwendige kneuzingen opgelopen."
"Ik denk er niet aan. Ik kan tegen een stootje. Met mij is echt niets aan de hand."
Ze drinkt haar glas leeg en houdt het Alida voor ten teken dat ze nog een borrel wil. Alida schenkt zichzelf ook bij.
"Hoe kwam dat nou, dat je die boom niet zag?"
"Ik zag de boom wel, maar Marco niet. Die had zijn hoofd bij zijn werk. Een moeilijke zaak, weet je wel. Hij moet jurisprudentie bestuderen dit weekend. Eigenlijk wilde hij helemaal niet naar Tienhoven."
"Marco?"
"Mijn man, de koelbloedige chauffeur die met honderdzestig nog de meest onverwachte obstakels ontwijkt."
"Waar is hij?" vraagt Alida ongerust. Ze springt op. "We moeten hem onmiddellijk gaan helpen. Hoe kun je hem zomaar achterlaten!"
"Nou, zomaar, zo wil ik het niet noemen. Hij was in slechte conditie toen ik wegging. Dood, zeg maar. Daar is doorgaans weinig tegen te doen. Dus drink nou maar rustig je borrel, het komt niet op een minuut of wat."
Alida grijpt Frederique bij de schouders en trekt haar de stoel uit.
"Mee!" gebiedt ze. Ze verlaten het huis, Alida voorop, Frederique sloft achter haar aan. Boven aan dijk, in de bocht naar Lexmond, staat de boom.

Ik ben vanaf gisterenavond bezig geweest om Marco te overreden met me mee te gaan naar de expositie van Sjoerd van Duin in Tienhoven. Sjoerd is een studiegenoot van me, medicijnen geloof ik, maar misschien zat hij wel bij psychologie, dat kan ik me niet meer herinneren. In ieder geval was hij de eerste van mijn talloze studiegenoten wiens naam ik in de krant las. Reden genoeg om hem op te zoeken. Wie weet kon ik hem uitnodigen voor mijn diner van de volgende maand. Marco was moe. Bovendien moest hij werken. Een ingewikkelde zaak met beursfraude en overtreding van de Mededingingswet. De avond daarvoor had hij er urenlang over gepraat en ik hoorde hem aan omdat hij zich daarna misschien gemakkelijker liet overreden. Echt geholpen had het niet, want toen ik hem gisteren de aankondiging liet zien, zei hij dat hij echt niet mee kon, dat ik maar alleen moest gaan. Ik kijk wel beter uit. Op zo'n expositie, waar wie weet ik allemaal aanwezig zijn, maak ik een veel betere indruk als ik met mijn topadvocaat verschijn. Ik zeurde door, maakte toespelingen op de Jaguar die hij al zo lang wilde kopen. Net of hij daarvoor mijn toestemming nodig heeft. Hij verdient het geld, met bakken tegelijk. Op onze en/of rekening staat regelmatig een bedrag met zes nullen. Maar Marco vindt dat man en vrouw het met elkaar eens moeten zijn, dat ze alles in gezamenlijk overleg moeten beslissen. Dat is hij gewend van huis uit. Zijn vader deed nooit iets zonder de goedkeuring van zijn moeder. Begrijpelijk in zijn geval, want haar wraak zou verschrikkelijk zijn geweest.
Aanvankelijk hield Marco vol in zijn weigering, maar ik zag de Jaguar glimmen in zijn ogen.
"Denk je eens in," verzuchtte ik. "Zo'n klassiek model met houten portieren. Daar kan je mee aankomen in deze wereld." Ik ging de keuken in om onze cocktails te maken.
"Het is misschien wel goed om even wat anders te doen," zei hij toen ik die voor hem neerzette.
"Dat denk ik zeker," bevestigde ik. "Even je hoofd op wat anders zetten. Daarna gaat het allemaal vanzelf, dat zul je zien."
De volgende morgen aarzelde hij.
"Ik heb nog zoveel te doen. Je hebt geen idee hoe ingewikkeld deze zaak is. Hij is schuldig op alle fronten, dus ik moet alles op alles zetten om de mazen te vinden."
"Je hebt het beloofd!" riep ik uit, want nu ik beet had, liet ik me mijn prooi niet meer ontglippen. "Ik heb me er helemaal op ingesteld. Ik ben zo benieuwd naar het werk van Sjoerd. Destijds was hij mijn beste vriend." Ik pruilde en probeerde teleurgesteld te kijken wat niet meeviel want ik was furieus.
"Goed dan, maar we blijven niet lang," zei hij.
Op de snelweg reed hij plankgas. Bij Vianen moest hij de grote weg af, maar hij nam niet veel snelheid terug.
"Ik moet je iets zeggen," zei hij terwijl hij als een coureur over het stuur gebogen zat.
Ik zweeg. Hij ging me verlaten. Hij had een verhouding met zijn secretaresse. Dat alles ging door mijn hoofd.
"Dat kind van ons," ging hij verder. "Als daar wat mee is, zal je het alleen moeten opknappen. Jij wilde het. Met mijn carrière kan ik me dat niet permitteren, een gehandicapt kind. Ik moet rekening houden met mijn klanten, dat begrijp je."
Ik ontplofte ter plekke. Het schorem! Ik wist dat hij meende wat hij zei. Zijn hang naar een onkreukbaar imago is legendarisch, in ieder geval bij mij. Ooit heeft hij me de les gelezen toen ik met wat vriendinnen dronken ben geworden in een kroeg. Een partner van kantoor vertelde het hem de volgende dag: ik had gezongen en had vreemde mannen onzedelijk betast. Dat laatste was niet het ergste dat hem deerde. Het ging hem om de indruk die ik had gemaakt op het publiek. Misschien waren cliënten getuige geweest van mijn gedrag. Dat zijn klanten mij niet kenden, deed er niet toe.
"Je bent een enorme oetlul!" bracht ik uit. Ik gaf hem een duw. Het stuur zwenkte naar links en het volgende moment klapten we tegen een boom. Een stomme boom was het. Zo'n groot gevaarte dat ooit beneden in de bocht geplant was en waar sindsdien niemand naar had omgekeken.
Na de klap keek ik opzij. Marco hing over het stuur. Uit zijn hoofd stroomde bloed. Ik walgde. Ik kan niet tegen bloed. Hij moest weg. Ik klom het portier uit dat door de botsing bekneld was geraakt en liep naar de andere kant van de auto. Na wat geduw en getrek lukte het me om zijn portier te openen. Hij viel op de grond. Ik sleepte hem naar de kant van de dijk en gaf hem een trap. Hij rolde naar beneden.
Ik liep een stukje terug tot ik een huis zag waar licht brandde. Daar zou ik kunnen schuilen tot alles voorbij was, tot Marco was verdwenen van de rivieroever en uit mijn geheugen.