LEZEN EN SCHRIJVEN

Verhalen en gedichten van Petra Oomen

De paarse lente

1.
Het was inmiddels April. Pallas Vesuvius slokte met haar oude Labrador,  Medusa, door het park. Het was nog geen negen uur, maar toch waren enkele mensen aan het gymmen op een mottig grasveldje. Jong waren ze nog en allemaal keken ze blij. Tja, jongens, dacht Pallas, wees maar blij, maar je lichaam gaat rotten voordat je dood bent. Zo is het nu eenmaal.
Zij had nooit aan sport gedaan en ze leefde nog steeds, al was ze de zestig gepasseerd. Roken en drinken, dat had haar op de been gehouden. Tegenwoordig was het allemaal lastiger: in de rechtszaal mocht niet worden gerookt en de mensen keken er vreemd van op als ze haar fles whisky voor zich op tafel zette. Je moest overal voor uitkijken.
Natuurlijk, ze had allang met pensioen kunnen gaan, maar ze wilde niet. Hoewel het rechtspreken steeds vaker een kwelling was, was ze eraan gehecht. Wat moest ze met haar leven als dat wegviel. Ze wist het niet en ze wilde er niet over nadenken.
Medusa blafte opgetogen. Punkie, de jack Russel van een jongen uit de straat, kwam aanrennen. Wat het was, wist ze niet, maar Punkie was helemaal weg van Medusa. De jongen keek zoals altijd op zijn mobieltje, naar de virtuele wereld, die misschien spannender was dan de echte wereld.
Punkie kwispelde en sprong tegen Medusa op. Ze liet het over zich heen komen en Pallas dacht dat ze glimlachte. Ergens had ze gelezen dat honden niet kunnen glimlachen, maar ze wist zeker dat dat niet klopte. Medusa glimlachte om van alles: als ze ’s avonds thuiskwam van de rechtbank en in haar joggingbroek en wollen sokken op de bank ging zitten, als ze naar de keuken liep om eten klaar te maken en als er bezoek kwam. Misschien had Medusa dat van haar afgekeken, maar feit was dat het dier wist wat ze deed. Ze was als het ware geïntegreerd in een mensenomgeving.
De baas van Punkie liep langs haar heen zonder op te kijken van zijn telefoon. Ze wist niet hoe hij heette en ze had hem nog nooit gesproken. Een soort zombie leek hij, net als veel mensen van zijn leeftijd.
“Kom Medusa, tijd voor eten.” Medusa snuffelde nog een keer aan Punkie en liep achter Pallas aan, de staart in de lucht.

Toen ze binnenkwam, ging iedereen staan. Zo hoorde het ook. Ze was al tientallen jaren rechter, maar elke keer genoot ze als de aanwezigen gingen staan als ze de rechtszaal binnenkwam. Zij had het voor het zeggen en al die aanklagers en advocaten konden lullen wat ze wilden, maar haar woord was wet.
Toen ze haar papieren, haar IPad en haar thermosfles had uitgestald, gebaarde ze dat iedereen mocht gaan zitten. Dat zou ze knap tegenvallen, want de stoeltjes in de rechtszaal waren gemaakt voor mensen van hooguit 1 meter 60. Na tien minuten kreeg je kramp. Haar stoel was comfortabel, met zachte kussens en genoeg ruimte voor haar benen.
“Eens kijken, wie hebben we hier. Vladima Poetina, die kennelijk moet worden uitgewezen.”
Pallas keek op van haar formulier. In de beklaagdenbank zat een vrouw van in de zeventig. Ze had grijs haar en gloeiende zwarte ogen.
“Mevrouw Poetina, vertel eens, u schijnt illegaal in dit land te zijn. Hoe lang bent u hier al? U bent, tussen twee haakjes, toch geen dochter van...Oh nee, dat zou niet gaan. De moeder misschien of een tante.” Ze schonk een kopje vol uit haar thermosfles en nam een slok. Echte wodka vandaag, niet van die namaaktroep.
“Nou, het is allemaal grote onzin!” begon Vladima Poetina. “Ik ben hier dus geboren, ik heb een Nederlands paspoort en ik ben één keer in Rusland geweest. Dat is vijftig jaar geleden en dat ging van school uit. Je weet wel, de jaren zestig, toen ze dachten dat het iets goeds was, die dictatuur daar.”
“Merkwaardig. U woont hier uw hele leven en toch wil het OM u uitwijzen. Waarom is dat? Meneer de aanklager, wilt u dit even toelichten?”
Een jonge man in grijs pak stond op en knoopte zijn jasje dicht. Was het nou niet handiger om die knoop de hele tijd dicht te laten? Dat gedoe altijd.
“Edelachtbare, deze mevrouw Poetina is een nazaat van een man die destijds de Sovjet-Unie is ontvlucht en we zijn erachter gekomen dat hij toen gelogen heeft.”
“En destijds, aan welke tijd moet ik dan denken ongeveer?”
“1917, edelachtbare. Na de maartrevolutie is hij vertrokken. Hij heeft beweerd dat hij van adel was, maar in feite ontvluchtte hij Rusland omdat hij bang was voor de nakende burgeroorlog. De Bolsjewieken zouden de macht namelijk overnemen en hij zag de bui al hangen. Al die honderd jaar heeft deze leugen standgehouden!”
“Wat een gelul!” Vladima Poetina sprong op. “Dat was mijn overgrootvader! Wist ik veel! Ik heb die vent trouwens nooit gekend, die was allang dood toen ik werd geboren. Jezus christus! Zo kun je het hele land wel uitzetten!”
Pallas tastte naar haar hamer en gaf een tik op haar bureau.
“Stilte in de zaal en afwachten tot ik u wat vraag, mevrouw Poetina. U krijgt nog alle gelegenheid om uw zegje te doen. “ Vladima Poetina ging zitten. Ze keek kwaad naar de aanklager.
“Meneer de aanklager,” ging Pallas verder. “Ik kan me ergens wel voorstellen dat mevrouw Poetina kwaad is. Zo te horen, heeft ze zelf niets verkeerds gedaan. Ik weet dat volgens de huidige wetgeving iedereen tot in de vijfde generatie kan worden uitgezet, maar dit is toch wel heel erg gezocht allemaal.”
“Edelachtbare, met alle respect, maar u bent niet de wetgevende macht.”
“Nee, maar die heb ik wel te interpreteren.” Wat een wijsneus, die aanklager. Kwam net uit de schoolbanken en dacht haar de les te kunnen lezen. Mooi dat die vrouw niet uitgezet ging worden. Desnoods liet ze haar bij haar op de Catharijnesingel onderduiken.
De advocaat ging staan en vroeg het woord. Pallas knikte.
“De nieuwe wet is bedoeld om te voorkomen dat gezinnen uit elkaar worden gescheurd als de ouders worden uitgezet en de kinderen niet. Hij is niet bedoeld om de nazaten van vluchtelingen van een eeuw geleden dwars te zitten. Het OM interpreteert de wet verkeerd. Mijn cliënt mag in Nederland blijven en mag niet worden uitgezet.”
“Nee, dat lijkt mij ook al niet. Het is absurd dat het überhaupt tot een rechtszaak is gekomen. Een verkwisting van publieke middelen. Dus, ik kan het kort houden, mevrouw Vladima Poetina kan gewoon in Nederland blijven, ondanks haar leugenachtige overgrootvader die allang in de grond is opgegaan en het OM moet uitkijken met wat ze voor mijn tafel brengen, want het wordt met de dag erger. Straks gaan jullie nog oude Romeinen uitzetten, van wie de voorvaderen hun tent langs de Rijn nooit hebben verlaten! Het hoort niet uit de mond van een rechter, maar ik zeg: rot toch op!”
Vladima Poetina omhelsde haar advocaat. De aanklager stond nogmaals op, knoopte nogmaals zijn jasje dicht en zei:
“Ik ga in beroep.”
Pallas knikte hem toe. Het zou wat. Dat beroep zou hij ook verliezen.

 

De oude prinses liep door de tuin van Kasteel Drakensteyn. In de bloembedden kleurde het alweer. Wat heerlijk dat het lente werd. Hoe ouder ze werd, hoe meer last ze kreeg van de kou in de winters en dat terwijl de winters een stuk zachter waren dan vroeger. Ze herinnerde zich de winters in Canada, toen ze door oorlogsomstandigheden in het buitenland moest wonen. Wat een heerlijke tijd was dat geweest. De hele winter sneeuw en niemand die je kende daar. Ze kon gewoon naar de ijsbaan, zonder beveiliging. Dat was meteen afgelopen toen ze weer terug was in Nederland.
Ach, haar arme grootmoeder. Die had zo gehoopt op een nieuw Nederland, maar er was helemaal niks nieuw. Alles was binnen de kortste keren bij het oude. Grootmoeder had het niet kunnen verwerken en ze had de staf in 1948 overgedragen aan haar dochter. Die wilde geen koningin zijn, maar gewoon een vrouw die mooie lezingen kon bijwonen.
Het verleden. Dat was weliswaar voorbij, maar soms leek het alsof die tijd dichterbij was dan het heden. Alle oude mensen hebben dat, had ze weleens gelezen. Het zou wat. Het was heerlijk geweest om terug te verhuizen naar Drakestein, maar het was niet hetzelfde geweest als in de tijd met Claus en de jongens. Ze was er nu alleen. Omringd door personeel en haar oude hofdame, Anaxia, maar dat was anders. De kleinkinderen kwamen veel op bezoek, gelukkig, maar ze wist maar al te goed dat ze haar tijd had gehad.
Ze zuchtte: zo gingen die dingen.
Anaxia van Bunnik tot Zeist via Soest kwam met kordate passen over het tuinpad gelopen. In haar hand hield ze een folder.
“Moet je horen, Hare, we zijn uitgenodigd voor de Bingoavond in het Pannenkoekenrestaurant!”  Met grote ogen keek ze Beatrix aan.
“Ach, wat schattig...Zouden ze echt denken dat we komen? Misschien zouden we eens moeten gaan. Er steekt geen kwaad in en zo spreek ik weer eens wat mensen.”
“Maar Hare! Dat meen je toch niet serieus? Een bingoavond, dat is meer voor het gewone volk. Lees dan wat je kunt winnen: een dagreis langs de Rijn, een krulspeldenset, een elektrische waterkoker...Ik bedoel maar, wil jij op reis langs de Rijn? In een overvolle boot?”
Beatrix lachte. Misschien was het wel leuk op zo’n boot. Een beetje kletsen met andere ouderen, een snelkookpan aanschaffen. Allemaal dingen die zij nooit had meegemaakt.
“Wat als je eens meeging, An. Gezellig naar de Bingo en pannenkoeken eten. Ik betaal! Wanneer is het?”
“Van mijn leven niet. Ik zou me doodvervelen.”
“Dat weet je niet. Je hebt zoiets nooit meegemaakt. Misschien is het erg boeiend en spannend. Ik zie je al de lucht in springen als je de getallen getrokken hebt. Kom, we gaan. Is het vandaag of morgen?”

En zo kwam het, dat de twee oude dames, een koningin-moeder en haar hofdame, de volgende avond gearmd het tuinpad afliepen, door de poort gingen waar ze de beveiligers vriendelijk goedendag zegden en zich naar het Pannenkoekenrestaurant van Lage Vuursche begaven.
Het was een flinke tippel door het bos. Late wandelaars knikten de koningin-moeder vriendelijk toe en passeerden geruisloos. De tijd dat ze juichten als Beatrix voorbijkwam was voorbij. Dat was maar goed ook, vond ze zelf. Heerlijk om eens zonder gedoe in het openbaar te verschijnen en net zo heerlijk dat iedereen haar eigen gang ging.
Het pannenkoekenhuis zat stamvol. Het was te merken dat er niet iedere week een Bingoavond werd gehouden, maar dat het echt iets bijzonders was. Toen Beatrix en Anaxia binnenstapten, verstomde het geroezemoes. Iedereen bekeek het tweetal en menigeen had een open mond.
“Men vindt dit niet prettig,”  fluisterde Anaxia. “De adel behoort zich niet onder het volk te begeven. Het volk vindt dat onprettig. Zij moeten tegen ons opkijken, ons alleen van een afstand kunnen zien.”
“Stil nu, An. Ik ga mij amuseren vanavond. Het mag nu wat ongemakkelijk zijn, maar het went wel. Binnen een kwartier is het alsof wij hier elke week zijn. Mark my words.”
De eigenaar van het pannenkoekenrestaurant haastte zich om plaatsen te vinden en al snel zat het tweetal vooraan in de zaal.
“Zo kunt u de ballen in de gaten houden,” zei hij en hij knipoogde.
“Wat een vulgariteit!”  fluisterde Anaxia, toen hij was weggelopen.
Beatrix haalde haar schouders op.
Een flinke dame van in de vijftig zette zich achter de ballenmachine. Ze trok de telefoon naar zich toe en sprak:
“Dames en heren. De vierde pannenkoekenbingo alweer en iedereen heeft ongetwijfeld onze heel speciale gasten opgemerkt: prinses Beatrix en haar gezelschap! Nou, we wensen ze veel succes, ook al omdat er vanavond prachtige prijzen zijn te winnen: een super de luxe slacentrifuge, een set kopjes met liefste moeder erop en, als hoofdprijs, een dagje Parijs! Ja, ja, wie weet wint onze prinses de slacentrifuge! Maar, zoals we allemaal weten, het gaat niet om het winnen, maar om het meedoen. En om het goede doel natuurlijk, laat ik dat niet vergeten! Dat is vandaag de armoede in de buitenhuizen. De toestand is nijpend, dat weten we allemaal. Het onderhoud is onbetaalbaar, terwijl de huizen al generaties lang in de familie zijn. Drakensteyn heeft daar geen last van, geloof ik, maar er is veel stille armoede in het Gooi, dat kan ik u wel vertellen.”
“Het is voor ons soort mensen!”  fluisterde Anaxia.
“An, houd voor even je mond dicht en let op die ballen. Als je hetzelfde cijfer op je kaart hebt, moet je die doorhalen, maar wel zo, dat het allemaal te lezen is, anders gaat die slacentrifuge nog aan je neus voorbij.”

 

2.
Habbe Zijlstra voer met zijn jacht onder de kust van Libië. Na de campagne had hij wel een korte vakantie verdiend, dacht hij zo. Mark Rutte kon de formatie in zijn eentje wel aan. Het was toch wel duidelijk wat het zou worden: VVD, CDA, D66 en de SGP. Geen Christen-Unie want daar hielden ze er van die rare linkse gedachten op na. Gewoon een rechtse koers en geen fratsen meer in Nederland. Afschaffen die bijstand, weg met de ontslagbescherming en de huursubsidies. Dat zou de mensen leren om hun eigen broek op te houden en niet meer van de overheid afhankelijk te zijn.
Hij glimlachte bij het idee in wat voor land hij straks zou wonen: werkende mensen met initiatief, zonder dat linkse geneuzel. Na vier jaar PvdA was het genoeg geweest.
Het was mooi weer en de zee was kalm. Zijn jacht zeilde op de zachte bries, in de richting van het Noorden. Hij begreep niet wat die vluchtelingen te klagen hadden. Als ze het niet zinde om even een stukje te varen, konden ze toch gewoon in Turkije of Libië blijven? Daar waren prachtige faciliteiten ingericht. Niet te luxe, want dat zou alleen een aanzuigende werking hebben. De wereldbevolking zou er goed aan doen om gewoon thuis te blijven.
Als de kabinetsformatie eenmaal een feit was, zouden al die zogenaamde vluchtelingen worden uitgezet. Hij verheugde zich erop. Nederland zou weer van de Nederlanders zijn, blank, van vreemde smetten vrij. Heel Nederland zou zijn als het platteland van Friesland, met kloeke mannen, die de velden bewerkten of hun slag sloegen bij de bank en vrouwen, die hun man bijstonden. Al die vreemde uitwassen zoals feminisme, homoseksualiteit en het schrijven in linkse kranten zouden verdwijnen. Een zuivering in de partij was nog nodig, want ook daar waren mensen die er merkwaardige ideeën op nahielden. Kloek en Hollands, zo zou het land weer worden.
“Help,” hoorde hij ineens. Merkwaardig. De kust was niet in zicht en een boot zag hij ook niet. Waar kwam die stem vandaan? Hij keek over de watervlakte. Eerst zag hij niks dan water, zoals dat wel vaker het geval is op volle zee. Toen hij even over het gladde, blauwe oppervlak had getuurd, zag hij een hoofd op en neer gaan. Daar was iemand aan het verdrinken! Maar wat moest hij doen? Dit was vast en zeker een vluchteling uit een land waar vandaan niemand mensen wilde hebben, dus als hij daarmee kwam aanzetten in Europa was hij nog niet jarig. Misschien zou hij zelfs worden gearresteerd wegens mensenhandel, want dat scheen voor te komen. Hij dacht aan zijn grootmoeder, die hem op het hart had gedrukt dat mensen in nood geholpen moesten worden, wat de consequenties ook waren. Toen de VVD-hulp aan illegalen strafbaar wilde stellen, had ze hem opgebeld en hem de huid vol gescholden. Waar hij het vandaan had, om mensen die goed waren te straffen voor hun goede daden. Of hij nu helemaal van de pot was gerukt. Dat het maar gelukkig was dat hij niet in de buurt was, anders had ze hem over de knie gelegd en hem slaag over de blote billen gegeven. Kort nadat ze had gebeld, had hij het voorstel ingetrokken. Dat had nog een leuk belastingvoordeel voor de hogere inkomens opgeleverd, want hij had het zo gespeeld dat het leek of hij de PvdA tegemoetkwam.
Grootmoeder zou hem vermoorden als ze er ooit achter kwam, dat hij een vluchteling had laten verdrinken. De kans dat ze dat zou ontdekken, was weliswaar klein, maar je wist maar nooit.
Hij liet zijn boot langzaam naar de drenkeling glijden. Je was er zo voorbij met die stroming hier. Na een paar minuten, of misschien waren het slechts enkele seconden, was het hoofd naast zijn boot.
“Mark!” riep Habbe uit. “Wat doe jij hier? Ik dacht dat jij bezig was met de kabinetsformatie en nu lig je lekker in de Middellandse Zee.”
Mark Rutte glimlachte.
“Dag Halbe. Ik ben ook aan het formeren. Mijn pr-team maakt zo’n spotje van mij als energiek leider, net als ze bij Poetin doen. Je weet wel, de ferme, mannelijke, ontblote borst, op volle kracht vooruit. Dus ik ben bij Turkije het water ingegaan om een flink stuk te zwemmen. Maar inmiddels zijn de cameramensen vertrokken en de kust zie ik ook niet meer! Geen idee of ik er goed op sta, maar ik denk eigenlijk van wel.”
Halbe Zijlstra trok de demissionaire premier aan boort en reikte hem een joggingpak. Rutte in zijn zwembroek was niet om aan te zien.
“Jammer dat jouw reddingsactie niet is gefilmd,” sprak Rutte, toen hij bibberend op een bank op de boot zat. “Dat zou het imago van de VVD ten goede komen.”
“Nou, dat weet ik nog zo net niet, Mark. Het komt tamelijk klungelig over om te verdwalen op zee terwijl er cameramensen en weet ik wat om je heen zijn.”
“Misschien was het sabotage van de PvdA. Die kunnen hun verlies niet verkroppen. Of van Wilders, die kan het niet hebben dat hij niet de grootste is.”
“Lijkt me vergezocht. En nogal on-Nederlands. Heb je van de gelegenheid gebruik gemaakt om Erdogan te spreken?”
“Jazeker! Zodra wij een paar ministers laten spreken, sluit hij de grenzen hermetisch. Hij gaat een hek in zee bouwen.”

In de rechtszaal hing een bedompte sfeer. Pallas Vesuvius was de hele dag al aan het recht spreken en het begon haar te vermoeien. Al die sukkels die ze langs had zien komen: een man die had ingebroken bij de buren en achteraf een pilsje in hun tuin was gaan drinken, een vrouw die haar man met een bijl de hersens had ingeslagen en bij het lijk was blijven zitten tot de politie kwam, een boekhouder van bijna vijfenzestig die veertig jaar lang geld naar zijn eigen rekening had gesluisd en meteen was betrapt door zijn vervanger die hij aan het inwerken was. Stomvervelend allemaal en zo langzamerhand verlangde ze naar een doortrapte misdadiger, iemand uit de georganiseerde criminaliteit, een echte maffiosi.
Ze nam nog een slok van haar wodka, die ze zojuist had bijgevuld in haar mok met rode rozen erop. Mooie mok, overgehouden van betere tijden.
“Volgende zaak,” zei ze en ze sloeg futloos met haar hamer op de tafel.
Een vrouw werd naar binnengeleid. Pallas keek op haar lijst: Moire ten Velde, verdacht van spionage in het torentje. Kijk, dat was nu eens een leuke. Meteen kreeg ze energie.
“Mevrouw ten Velde, klopt het dat u in januari van dit jaar cateringwerkzaamheden verrichtte op het Binnenhof?”
Moira ten Velde knikte.
“Ja, edelachtbare. Via het uitzendbureau. U moet weten, ik ben vorig jaar ontslagen. Ik heb honderden sollicitatiebrieven geschreven en evenveel afwijzingen ontvangen, dus op een gegeven moment pak je alles aan.”
“Juist, ja. Het Binnenhof, wie zou zich daar willen vertonen. Niemand die een keuze had. Maar goed, het schijnt dat u foto’s hebt genomen van de agenda van de Minister-President, toen die even naar de wc was. U werd betrapt door zijn secretaresse.”
Moira ten Velde draaide op haar stoel heen en weer.
“Tja, ik zag een mooi artikel voor me, over Rutte die dan wel mag glimlachen maar die toch niet zo mooi is als hij zich voordoet.”
“Een artikel op basis van zijn agenda? Wat moet ik me daarbij voorstellen? Die agenda zal vast volstaan met vergaderafspraken en die vergaderingen zijn openbaar. Of misschien niet, maar dan weet iedereen met wie hij spreekt en ook ongeveer waarover. Dus ik zie het niet zo. Meneer de aanklager, vertel eens, waarom is deze mevrouw aangeklaagd.”
De aanklager stond op en knoopte zijn jasje dicht. Dat begon Pallas te irriteren sinds ze er op was gaan leggen. Trek toch een trui aan, man, dacht ze.
“Edelachtbare. Deze daad lijkt onschuldig, maar is dat beslist niet. Mevrouw ten Velde had een vertrouwenspositie, daar in het Torentje.”
“Een vertrouwenspositie? Ik moest daar koffie schenken! Zwart met suiker voor Rutte en alleen melk voor Asscher. Mijn hele leven zal ik dat onthouden!”
“Mevrouw,” maande Pallas. “U zult even moeten zwijgen en de aanklager aan het woord laten.”
“Dank u, Edelachtbare. Iedereen die in de buurt komt van de leden van het kabinet heeft een vertrouwenspositie. Al koffie schenkend vangt men dingen op en daar kunnen staatsgeheimen bij zitten.”
“Bingo met zijn moeder in de Lage Vuursche, dat stond er ook in,” begon Moira.
Pallas keek haar aan met naar zij hoopte een vernietigende blik. Die aanklager was een hansworst. Jammer dat ze hem daarvoor niet kon veroordelen.
“Kijk, dat bedoel ik nu. Mevrouw ten Velde zegt dat zomaar, hier in het openbaar. Terwijl ze die agenda helemaal niet had mogen inkijken. Wij willen grenzen stellen aan dit soort dingen. De regering moet zorgeloos haar werk kunnen doen, niet bang hoeven zijn dat alles wat wordt besproken ogenblikkelijk op straat ligt. Daarom eis ik tien jaar gevangenisstraf. Zonder aftrek van voorarrest.”
“U gaat me toch niet vertellen dat mevrouw al vast zit sinds januari?” Ik heb nog altijd een functie, dacht Pallas. Glimlachend daalt men hier af tot een dictatuur. Iedereen ziet het gebeuren en niemand die het stopt.
“Uiteraard zit ze vast. Er moest direct na de ontdekking onderzoek worden gedaan naar wat was gelekt. We hebben niets gevonden, maar feit blijft dat de verdachte informatie tot zich heeft genomen die niet voor haar ogen was bestemd.”
“Dat hij naar Turkije zou gaan terwijl daar niets over in de pers stond, vond ik wel verdacht,” zei Moira. “Daar had ik hem graag over aan de tand gevoeld. Bij wijze van spreken dan, als ik aan mijn artikel had kunnen werken.”
“U leert het niet, hè? Ik heb al twee keer gezegd dat u uw mond moest houden, maar u ratelt maar door. Zeg eens, mevrouw ten Velde. Hoe bevalt het in het huis van bewaring?”
“Best. Ik kan de hele dag lezen en ik heb een kamer voor mij alleen. Niet groot, maar alles wat ik nodig heb, is er en ik krijg mijn natje en mijn droogje. Alleen jammer dat ik ’s avonds niet kan stappen.”
“Zo is dat nu eenmaal in de bak.” Pallas nam nog een flinke slok en dacht na.
“Ik zie hier geen spionage,” besloot ze. “Hier was een onschuldig iemand bezig met haar vak. Heeft foto’s genomen uit een agenda die kennelijk open en bloot op tafel lag. Netjes is het niet, maar om iemand daar nou voor vast te zetten...Het OM is raar bezig op het moment, heel raar. Moire ten Velde is onschuldig aan een misdrijf want er is geen misdrijf begaan. Zij wordt met onmiddellijke ingang in vrijheid gesteld. En ik verzoek het OM voortaan beter te overwegen of een bepaalde daad een misdrijf is, of misschien eerder afkeurenswaardig is.”
Nadat ze met haar hamer had getikt, stond Pallas op. Iedereen ging staan en bleef staan tot ze de rechtszaal had verlaten.
“Laat die Moira ten Velde morgen langskomen,”zei ze tegen haar secretaresse. “Ik weet nog niet hoe, maar ik zie er wel wat in. Die kan wat voor ons gaan betekenen.”
Joachim sprong direct op en ging Moire zoeken, die nog niet heel ver weg kon zijn.
Pallas liet zich in haar bureaustoel zakken en stak een sigaret op. In haar werkkamer was geen enkel rookverbod van kracht. Als ze werd aangeklaagd, zou ze zichzelf vrijpleiten.

3. (5 maanden later)
Nog steeds was de detentie van Mark Rutte en Halbe Zijlstra op Lesbos het meest besproken nieuwsonderwerp. Griekenland wilde ze niet laten gaan, omdat ze asiel hadden aangevraagd op het klassieke eiland en er nu eenmaal was afgesproken, dat het land van aankomst verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. Ze konden hoog en laag springen, maar een paspoort konden ze niet laten zien en hoewel de ambassadeur zich naar Lesbos had gespoed om uit te leggen dat het hier ging om twee volbloed Nederlanders die niet gemist konden worden in het landsbestuur was er niets aan hun situatie veranderd.
De zomer, bloedheet, was achter de rug en sommige dagen waren al iets koeler. Mark Rutte kookte rijst op zijn campinggas. Eigenlijk moesten ze eten in de centrale keuken, maar hij had de hand weten te leggen op het handige apparaatje en de kampleiding had het nog niet afgepakt.
“Laat mij maar ritselen, Halbe,” had hij glunderend gezegd toen hij met het kooktoestel bij de tent was gekomen.
Mark Rutte en Halbe Zijlstra moesten samen een tent delen, want dat deed iedereen hier. Veel mensen deelden eenzelfde tent met vier of vijf mensen, dus ze zaten er nog goed bij.
Nu zaten ze op de deken, die ze hadden gekregen, te wachten tot de rijst klaar was.
“Het is bijna Prinsjesdag,”  zei Mark Rutte. Hij staarde voor zich uit. “Zou de koning mij missen? Ik ben er alle keren bij geweest.”
“Ach, Pechtold neemt het over. Ik denk niet dat de koning iets merkt. Die kan ons helemaal niet uit elkaar houden.”
“Ik had premier moeten worden. Ze hadden niet mogen formeren voordat ik terug was.”
“Pech, Mark. We komen hier wel uit, maar we moeten geduld hebben. Het Europese asielbeleid is rechtvaardig. Ooit beseffen ze wel dat ze een vergissing maken. Nederland moest natuurlijk bestuurd worden. En zo gek is het nog niet, een kabinet met VVD, CDA, D66 en de SGP.”
“Precies wat ik wilde, alleen, Halbe, ik voel me zo overbodig. Ik zit hier al sinds april en ze zijn gewoon hun eigen gang gegaan. Ze zijn ons niet eens komen opzoeken.”
Dat laatste was een waar en pijnlijk punt. Geen enkel lid van de fractie was op bezoek geweest, laat staan dat ze moeite hadden gedaan om hun voorzitter en beoogd premier te bevrijden. In nood leert men haar vrienden kennen, dat is maar weer eens bewezen.
“Zet je er overheen. Straks, in Nederland, eis je het roer weer op.”
De rijst was klaar. Mark Rutte goot voorzichtig af en verdeelde de rijst over twee borden. Er was nog wat curry over van de vorige dag, maar het was en bleef een karig maal.

Sinds april ging Beatrix elke maand naar de Bingo. Sinds die tijd ging het steeds om hetzelfde goede doel: het verlichten van de nood onder welgestelden in het Gooi. Omdat de meeste deelnemers veel kaarten kochten en de prijzen niet echt heel duur waren, bleef er veel geld over voor dit prachtige doel.
Op deze dinsdagavond zat de zaal van het pannenkoekenhuis nokvol, want Baron Berends de Wit zou een toespraak houden. De ballen stonden al klaar en mevrouw Grotenhuis zat ze fier en fors als altijd te bewaken.
“Dames en heren,” begon mevrouw Stoetendael. “Vanavond horen we waar al onze inspanningen toe hebben geleid. Het nuttige is met het aangename verenigd en dat was te merken. De baron is zich aan het kleden in de damestoiletten, even ophouden dames, de baron moet zijn gang kunnen gaan, en zal aanstonds vertellen wat er met het geld is gedaan.
Het geroezemoes was niet van de lucht. Baron Berends de Wit liet zich niet vaak niet in Lage Vuursche, hooguit in de vroege ochtenduren, als de terrasjes nog niet vol zaten met wielrenners en andere fietsers. Voor de meeste mensen was het de eerste keer, dat ze hem zouden zien.
Het duurde vijf minuten, en toen verscheen een oude, magere man, gekleed in een perfect zittend wollen kostuum.
“Ons soort mensen,” prevelde Anaxia. “Dat zie je meteen. Heel anders dan de deelnemers hier. Heb je Annie gezien? Je ziet haar blauwe onderbroek door haar witte legging!”
“Ons soort mensen ziet dat niet, Anaxia, ons soort mensen negeert dat. Soms vraag ik me af of jij zelf niet van de straat bent. Laat Annie toch. Het is een hartelijk mens en haar lach is aanstekelijk. Kom daar nog maar eens om in tijden als deze.”
Anaxia draaide haar hoofd weg en staarde naar buiten. Beatrix wist dat haar opmerking haar had gekwetst, trots als zij was om een telg te zijn van het oude geslacht Van Bunnik tot Zeist via Soest. Het speet haar niet: soms moest Anaxia op haar plaats worden gezet.
Baron Berends de Wit liep naar de microfoon. Mensen als Annie en mevrouw Grotenhuis hadden geen microfoon nodig, maar de stem van de Baron was niet meer wat die was geweest. Hij was dan ook al vijfennegentig en het was een wonder dat alles er nog op en aan zat en het nog deed ook.
“Dames,” begon hij. “En enkele heer, natuurlijk, maar ik zie toch voornamelijk dames. Van harte dank voor uw onvermoeibare inzet voor de welgestelden. De tijden zijn niet meer wat ze waren. Ik neem mezelf als voorbeeld: ik woon op een prachtig landgoed, en ik wil er nooit weg, maar dat is heel moeilijk. Het is bijna onmogelijk om personeel te krijgen dat voor een fatsoenlijk loon wil werken. De mensen zijn ontevreden. Waar men vroeger dankbaar was voor een Rijksdaalder in de maand en kost en inwoning, eist men tegenwoordig het minimumloon, op zijn minst! Dat maakt het voor ons onmogelijk om onze stand op te houden. Vaak hebben wij dit voorgelegd aan de regeringen en de bestuurders en ja, zelfs aan onze voormalige koningin, maar wij kregen geen gehoor. Welnu, mijn landgoed is dankzij de Bingo flink opgeknapt afgelopen zomer. De perken zijn gesnoeid, de grote salon is geschilderd en het dak is vernieuwd. Structureel is er niet veel veranderd, al komen jongelui uit verre landen mij soms helpen. Ik ben daar dankbaar voor, even als ik dankbaar ben voor uw inzet. Het liefste zou ik zien dat het weer mogelijk werd om te leven volgens onze stand, dat het volk zijn plicht deed en ons ondersteunde in ruil voor een eenvoudig doch eerlijk bestaan. Maar het zal nog lang duren voor het zover is. Met de huidige regering zal het ook niet gaan lukken, vrees ik, hoewel Mark Rutte en vooral voorzitter Halbe Zijlstra goede ideeën had. Afschaffen van al die belachelijke sociale voorzieningen, die socialistische maatregelen en de mensen spoeden zich weer naar onze tuinen en onze keukens. Het is zo eenvoudig allemaal, waarom ziet niemand dat in?”
Hij pauzeerde even. Mensen keken elkaar aan met een vragende blik.
“Hij treft niet de goede toon,” fluisterde Beatrix.
“Maar hij heeft wel gelijk. Geef ze een vinger, dan nemen ze de hele hand. De dienstbaarheid is ver te zoeken tegenwoordig.” Anaxia boog zich over haar bingokaarten. De vorige week had ze een tosti-ijzer gewonnen.
De baron schraapte zijn keel en ging verder.
“Maar u begrijpt onze node. Ik zie dat hier heel veel eenvoudige lieden in de zaal zijn en deze zijn te prijzen. Omdat zij inzien dat de wereld geordend is van laag tot hoog en dat dat het beste is. De democratisering, de zogenaamde democratisering moet ik zeggen, heeft ons land geen goed gedaan. Mag ik u van harte bedanken voor het spelen van dit spel. Ik spreek de hoop uit dat u nog veel zult spelen!”
Weer keek hij de zaal in. Een zwak applaus volgde.
“Laten we eerst wat koffiedrinken en daarna de ballen rondraaien!” riep mevrouw Grotenhuis. “Dan kunnen we de woorden van de baron laten bezinken!”
Beatrix stond op en liep wat heen en weer bij haar tafeltje. Het viel niet mee om de hele avond op die net wat te kleine stoel te zitten. Annie stond naast haar zonder dat ze haar had zien aankomen.
“Majesteit, ik vind dat die baron ongelijk heeft. Het is toch niet normaal om voor zo’n schijntje te gaan werken? Mijn vader, die werkte in de haven in Rotterdam, heeft heel wat afgestaakt om een fatsoenlijk loon te krijgen. En de handen van mijn moeder waren kapot toen ze vijftig was, omdat ze al die huishoudbaantjes had. En nog konden we nauwelijks rondkomen. Wij zijn toch ook mensen?”
Beatrix legde een hand op Annie’s arm.
“Jazeker, Annie. Je moet de baron maar niet al te letterlijk nemen. Hij is oud en hij kan al die veranderingen niet aan. Ik weet zeker dat er niet veel mensen in het Gooi zijn die er zo over denken. Het is meer zo dat die landschappen en de grote huizen bijdragen tot het beeld in ons land, dat we dat niet verloren willen laten gaan.”
“Maar u heeft vast wel een werkster. Hoeveel betaalt u die nou?”
Beatrix dacht aan haar omvangrijke staf. In Drakensteyn werkte een compleet bedrijf, zodat zij zelf niets hoefde te doen. Daar had ze eigenlijk nooit bij stilgestaan, want het was altijd zo geweest. Ze wist niet eens hoeveel mensen er werkten en ze kende ze niet allemaal. Het leek haar echter beter dat niet tegen Annie te zeggen.
“Ik heb natuurlijk hulp. Maar weet je, de koninklijke familie neemt een uitzonderingspositie in. Alle hulp en de financiering ervan wordt geregeld door het Civiele Huis. Ik heb daar weinig bemoeienis mee.”
“Oh ja, dat is ook zo. Bij koninginnen is dat anders. Nou, in ieder geval zullen ze meer vangen dan een rijksdaalder. En ’s avonds gaan ze gewoon naar huis. Die baron lijkt wel uit de Middeleeuwen!”
Annie beende naar haar tafel. Zij was één van de fanatiekste spelers en ze won dan ook regelmatig. De vorige week nog had ze het weekend Berlijn gewonnen. Ze had de prijs aan haar buurjongen gegeven, omdat ze niks te maken wilde hebben met die rotmoffen. Berlijn, had ze gezegd, wat moet ik daar nou. Ik snap niet dat ze die stad hebben opgebouwd nadat ze haar zo mooi hadden platgebombardeerd op het einde van de oorlog.

Pallas Vesuvius lag op de bank en keek naar The Good Wife op Netflix. Medusa lag aan haar voeten, want die waren gehuld in wollen sokken en daar hield het dier erg van. Ze was uitgeput. De laatste tijd kreeg ze veel uitzettingszaken, de één nog absurder dan de andere. Gisteren wilde de OM een nazaat van Hugenoten uitzetten. Toen ze duidelijk maakte, dat Frankrijk nog steeds lid was van de EU, totdat Le Pen daar een eind aan maakte, had de aanklager gezegd dat ze niet met haar tijd meeging. Frankrijk was buitenland en in ieder geval op weg naar de uitgang van de EU. Daar anticipeerde het OM op. De rechter wilde kennelijk niet mee in het proactieve denken van tegenwoordig. Nee, had Pallas uitgeroepen, natuurlijk ga ik niet mee, want ik ben rechter en ik heb alleen te maken met de wet zoals die nu geldt. Niet zoals die waarschijnlijk of misschien wel over een paar jaar zal zijn!
Het leek wel of iedereen was getroffen door een debiliserend virus. Of dat iedereen op zijn achterhoofd was gevallen, behalve zijzelf. Ik moet naar Mars, in ieder geval naar een andere planeet, dacht ze.
De bel ging. Medusa hief haar kop en keek haar aan. Het was een uur of elf dus Pallas begreep Medusa’s verwarring: wie kon dit zijn op dit uur.
Voor de deur stond Fred Teeven. Die werkte tegenwoordig bij een obscuur, nieuw overheidsapparaat dat de NT heette. De letters schenen te staan voor Nieuwe Tijd.
“Goedenavond, meneer Teeven, wat kan ik voor u doen op dit late uur?”
Teeven glimlachte breed.
“Kan ik even binnenkomen? Ik wil wat met u bespreken.”
“Nee, dat kan niet. Het is bedtijd. Dat moet morgen maar of overmorgen.”
“Maar de toestand is zorgwekkend.”
“Welke toestand? Ik ben me nergens van bewust. Het is een mooie septemberavond en ik ben me aan het ontspannen voordat ik naar bed ga. Even nergens aan denken, u kent dat wel.”
“Ik zou toch graag even binnenkomen.”
“Dat begrijp ik, maar u komt er niet in. Kom morgen maar naar de rechtbank. Ik heb het niet zo op onverwacht bezoek.”
“Nou, aan u de keuze. Dan doe ik hier mijn verhaal, met het gevaar dat de buren het horen. Het is namelijk zo dat er van overheidswege bezwaren zijn tegen uw manier van rechtspreken.”
“Oh, en dat komt u mij midden in de nacht vertellen?”
“Mijn bureau werkt graag in stilte. Dat komt de efficiency ten goede.”
“U heeft wat met stilte, kennelijk. In twee zinnen: waar gaat het om?”
“Meestal wijst u de uitzettingsvorderingen af en dat kan zo niet langer. Het huidige kabinet heeft in zijn convenant te kennen gegeven dat we weer Hollands moeten worden en het OM werkt daar al hard aan mee.”
“Maar beste meneer Teeven, luister nu toch eens even. Gisteren kwamen ze aanzetten met een nazaat van Hugenoten! Van immigranten van een eeuw of vijf geleden! Dat kan ik toch niet serieus nemen?”
Fred Teeven keek om zich heen en deed een stap naar voren. Pallas werd bedwelmd door de rotte adem. Wat at die man in godsnaam?
“U heeft dat wel degelijk serieus te nemen en als u het niet doet, zijn de consequenties voor u. Die kunnen heel naar zijn, want ook hierover, het weigeren van medewerking aan de uitzettingen, heeft het kabinet zich uitgesproken. En omdat snel handelen is geboden, wachten we niet meer tot één of ander wetje eerst door de Tweede Kamer en vervolgens door de Eerste Kamer is aangenomen. We handelen. Meteen.”
“Dat is dan knap stom, want dat is tegen de Grondwet. Of hebben jullie die opgeschort. Zou me niks verbazen. Maar nogmaals, meneer Teeven. Ik laat me leiden door de huidige wetgeving en door mijn oordeel over de verdachte. Anders niet. Goedenacht, verder. Mooie dromen!”
Pallas gooide de deur voor Teevens neus dicht. Nog geruime tijd stond ze in de gang naar adem te happen. Het land gleed in duizelingwekkend tempo af. Daar moest ze iets tegen doen.

4.
In het Torentje was het altijd druk de laatste tijd. Er viel heel wat te regelen in een Nederland dat weer Nederlands moest worden en dat D66 in het kabinet zat, maakte het er niet gemakkelijker op. Hoewel de kleinste partij, blies de minister van de SGP, Kees van der Staaij, het hoogst van de toren. De zittingen waren vermoeiend, maar waren de kabinetsberaden ooit gemakkelijk geweest in het verdeelde Nederland? Nee, want hoewel het moeilijk te zeggen was, wat echt Nederlands was, was één ding duidelijk: Nederlanders waren het niet met elkaar eens en daarom was er nooit een echte meerderheid. In het nietige landje werd oeverloos geouwehoerd, net zo lang tot één van de partijen het uitgeteld opgaf.
“We moeten het hebben over de vermeende asielzoekers op Lesbos die zich uitgeven voor Mark Rutte en Halbe Zijlstra. Ze blijven volharden in hun bewering dat zij onze verdwenen landgenoten zijn. Dat doet ons imago geen goed.” Kees van der Staaij legde zijn hand op zijn bijbel die hij altijd bij zich had.
“Misschien zijn ze het wel. Bizar, maar niet onmogelijk. Ik heb het al vaker gezegd.” Alexander Pechtold krabbelde wat met zijn pen op zijn notitieblok. Hij had zich niet echt hard gemaakt voor het onderzoek naar de ware identiteit van de twee asielzoekers. Boze tongen in het land beweerde dat hij het wel best vond als Rutte en Zijlstra in rook waren opgegaan.
Bente Becker, de premier, tikte met haar pen op tafel.
“Laten we dit punt nu eens achter ons laten. Er wordt maar over gespeculeerd, maar het lijkt mij onmogelijk dat ze het echt zijn. Ik ken Mark en Halbe en die houden echt niet van kamperen. Bovendien denk ik dat ze mans genoeg zouden zijn om fluks naar huis te komen, mochten ze zich in zo’n situatie bevinden. Dus het lijkt mij dat we hier nu over moeten ophouden.”
“Maar in het land wordt erover gespeculeerd. Ze zeggen dat we een paleismoord aan het plegen zijn. Dat stond van de week in de Groene. Heb je die foto’s gezien van het tweetal? Ze lijken er echt een beetje op, ook al zijn het waarschijnlijk Marokkanen die op deze manier de asielwet proberen te omzeilen.” Barbara Visser, minister van Economische Zaken, keek Bente Becker aan. Voor de buitenstaander zou het een blik van verstandhouding hebben geleken.
“Hoe het ook zij,” begon Kees van der Staaij. “De Here heeft onze collega’s tot zich genomen. Heel tragisch, en de wegen van de Here zijn ondoorgrondelijk maar we moeten vooruit. We kunnen die mannen, die op een gruwelijke wijze misbruik proberen te maken van ons verlies, niet binnenlaten hier. Dan is er geen houden meer aan. En dan wil ik nu spreken over de Godsdienstvrijheid, die in de knel zit in dit land. Gisteren heb ik met eigen ogen gezien dat twee mannen hand in hand op straat liepen, gewoon op klaarlichte dag en ik weet dat meerdere christenen aan deze dingen worden blootgesteld. Ik wil hier paal en perk aan stellen. Er moet een wet komen die dergelijke handelingen verbiedt.”
“Ach hou toch op, Kees. Dan kijk je toch gewoon de andere kant op? Het idee alleen al dat we mensen gaan verbieden hand in hand te lopen!” Alexander Pechtold keek stuurs voor zich uit.
“Dat is mij beloofd! Als ik in het kabinet zou gaan zitten, zou er meer aandacht komen voor de aspecten van de godsdienstvrijheid en ik geloof niet, dat dat serieus wordt genomen! Keer op keer wijzen jullie mijn voorstellen af. Vorige week nog, toen ik voorstelde dat vrouwen in het openbaar gekleed dienen te gaan in jurk of rok omdat de Here man en vrouw heeft geschapen en Hij daar een duidelijk onderscheid wil zien!”
“Beste Kees,” zei Bente Becker. “Die dingen die jij voorstelt, gaan we echt niet doen. En nee, we gaan ook niet alle winkels sluiten op zondag of elke avond verplicht de Bijbel lezen, want hoe je het ook wendt of keert, de meeste mensen zijn geen christenen.”
Kees van der Staaij stond op.
“Dan ga ik mij beraden over mijn deelname aan dit kabinet. Ik zal de rest van de dag bidden, maar eigenlijk weet ik al wat me te doen staat.” Hij verliet de kamer en sloeg de deur met een klap achter zich dicht.
“Dat is wel een erg snelle kabinetscrisis,” zei Bente Becker. “En ik ben niet van plan het stokje erbij neer te gooien, want we zijn net lekker op weg. Eerst eens al die illegalen in detentie en flink wat vluchten regelen naar om het even welk buitenland dan ook.”
“Daar ben ik het niet mee eens,” zei Pechtold.
“Nee hè? Begin jij nu ook al weer? Zo komen we helemaal geen steek verder. Gelukkig hebben we onze agentschappen nog, want anders zou er helemaal niets gebeuren. Het is buigen of barsten, Alexander. En ik buig!”

5.
Voor de verandering had Pallas Vesuvius een civiele zaak: een burger klaagde de overheid aan wegens ongeoorloofde inbreuk op de privacy. In haar kamer las ze de stukken door. Het agentschap Bewaking Grensoverschrijdingen had Patricia Felicitas maandenlang afgeluisterd, in diezelfde maanden opzichtig gepost in haar straat en medewerkers van het agentschap waren ongevraagd binnengekomen door middel van een loper en ook één keer met een koevoet.
“Ik weet gewoon niet wat ik lees!” zei Pallas tegen haar secretaresse, die zojuist binnenkwam met een kop koffie. “Joachim, soms denk ik dat ik zonder het te weten naar een ander land ben geëmigreerd.”
“Dat heeft iedereen weleens, mevrouw. Mijn moeder snapt ook niets meer van de wereld. Maar het zijn andere tijden en je moet meebuigen. Zo gaan die dingen.”
“Hmmm, vreemde gedachten hou jij eropna. Maar goed, iedereen het zijne. Bedankt voor de koffie. Je zet ze altijd heel goed.”
Joachim boog licht en verliet de kamer. Wat heb ik een geluk met zo’n secretaresse, dacht Pallas, altijd alles zo keurig op orde. Het is een meelopertje, maar je kunt niet alles hebben.
Pallas stond op en liep naar de ingang van de rechtszaal.
“Zitten ze er al?” vroeg ze de bode. Hij knikte.
“Ze zitten op u te wachten. Al een minuut of tien.”
“Jammer voor ze. Ik moest me inlezen. Heb je mijn thermoskan gevuld?”
Hij reikte haar de thermoskan en ze trad de rechtszaal binnen. Nadat ze genietend naar de mensen had gekeken, die gingen staan, ging ze achter haar tafel zitten. Deze rechtszaal had een podium, zodat ze hoog boven iedereen uittorende.
“De zaak Felicitas tegen het Agentschap Grensoverschrijdingen. Een eis tot schadeloosstelling die er niet om liegt: één miljoen euro. Nou, mevrouw Felicitas, ik kan u meteen vertellen dat u dat niet krijgt. We zijn hier niet in de Verenigde Staten. Maar wie niet waagt, die niet wint, nietwaar? Begint u maar: waarom denkt u dat het Agentschap u wat schuldig is? Oh, wacht even, ik wil eerst wat meer horen over dat agentschap. Wil de vertegenwoordiger mij en de rest van de aanwezigen kort uitleggen, wat dat agentschap doet en waarom niemand er ooit van heeft gehoord?”
Een bleke, niet al te lange man stond op. Natuurlijk knoopte hij zijn jasje dicht. Pallas nam een slok uit haar mok met bloemen.
“Dat wij zijn gedaagd, brengt onze vertrouwenspositie in gevaar,” begon de man. “Wij moeten ons werk in stilte doen, anders heeft het geen enkele zin. Mensen moeten niet van ons weten.”
“Daar denk ik anders over,” zei Pallas. “U bent een overheidsinstantie en dit is een democratie. De burger heeft er recht op te weten hoe de overheid in elkaar steekt. Dus vertel op. Wat doet u en waarom?”
“Het agentschap is opgericht door wijlen Mark Rutte. Zoals u weet, dreigde de hele wereld naar Nederland te verhuizen en dat moesten we koste wat het kost zien te voorkomen. Het agentschap werd opgericht om op onbureaucratische wijze onderzoek te doen naar de bewegingen van burgers.”
“En nu wat minder abstract: wat doet het agentschap? Afluisteren? Schaduwen? Want dat is waar de eiseres u van beschuldigt.”
“Ja, onder andere. Mevrouw Felicitas werd met reden gevolgd. Onze acties dienen een hoger doel: het leefbaar houden van Nederland.”
“Goed, daar horen we vast nog meer van vandaag. Eerst geef ik het woord aan mevrouw Felicitas. Wat is er gebeurd en waarom meent u dat dat onrechtmatig was?”
Patricia Felicitas stond op en begon haar verhaal:
“Erg goede spionnen zijn het niet, die van dat agentschap, want ik had ze de eerste dag in de peiling. Eerst dacht ik nog dat ik het verkeerd zag, maar op die dag, een koude junidag zoals je die in 1944 ook had, stond er een witte auto in mijn straat. Tegenover mijn voordeur. Nu kan dat nog, want je denkt dan, dat is iemand die op iemand anders wacht. Maar het was vreemd, dat die auto bleef staan, met die vent erin. Hij leek wel wat op deze hier: ook zo’n klein ventje, bijna kaal en net zo bleek. Af en toe keek ik naar buiten om te zien of hij al weg was, maar nee, hij bleef daar uren en uren. Hij is een paar keer uitgestapt om iets te eten. Zeker bang dat er kruimels kwamen in die pooierbak van hem, en dan keek hij omhoog, recht naar mijn raam. Aan het eind van de dag kreeg ik de zenuwen, maar ik dacht laat ik nog niet de politie bellen. Ik ben vast een beetje overspannen ofzo, of ik moet ongesteld worden. Dat heb je dan, hè, dat je dingen gaat zien die er niet zijn.
Dus ’s avonds ging ik gewoon naar bed. Ik deed geen oog dicht, want het zat me niet lekker. Wie ging er voor mijn deur staan? Waarom zou iemand dat doen? Ik heb niks op mijn geweten. Ik ben heel gewoon, niks speciaals, dus waarom gaat iemand mij schaduwen? Tegen vijven was ik nog steeds wakker en inmiddels had ik mezelf wijsgemaakt, dat ik me het allemaal had verbeeld. Er zou niks aan de hand zijn. Maar toen ik om zeven uur naar buiten keek stond die auto er nog. Of weer. Ik weet niet of hij weg is geweest. Nou, daar kreeg ik behoorlijke hartkloppingen van, dat kan ik u wel vertellen. Na een week stond die auto er nog en toen heb ik de politie gebeld. Die zei dat ik me geen zorgen moest maken, dat er een onderzoek naar mij werd gedaan door de overheid en als ik onschuldig was, zou me niets gebeuren. Ik wás onschuldig, ik wist niet eens waarvan ik werd beschuldigd trouwens, maar ik kon niets bedenken wat ik verkeerd had gedaan. De politie wilde mij in ieder geval niet helpen, dus ik moest het zelf maar uitzoeken.
Ik ging naar mijn werk, ik werk bij de Blokker, hartstikke leuk filiaal, grote schik hebben wij met zijn allen en ik besloot het er verder niet over te hebben. Ik kon het maar het beste vergeten. Het was druk die dag want we hadden allerlei leuke aanbiedingen, een theepot die zelf in de theemuts schuift bijvoorbeeld, heel schattig, dus ik dacht er niet zo heel veel meer over.
Toen ik thuiskwam, was mijn voordeur opengebroken. En die witte auto stond er nog steeds. Eerst durfde ik geeneens naar binnen, want wie weet waren de inbrekers er nog. Je hoort zulke nare verhalen tegenwoordig. Maar ik moest wel, want ik had honger en waar had ik trouwens naar toe gemoeten. Ik ken niemand, mijn familie woont in Friesland, het is werken, eten en slapen, daar komt het op neer.
In mijn kamer was alles overhoopgehaald, één grote puinzooi was het. Ik weer de politie bellen, want nu was er toch echt iets. Zeggen ze weer dat ik me nergens zorgen over moet maken, dat het met het onderzoek te maken had. Nou vráág ik je! Mijn buurman, hele handige jongen is dat, heeft mij geholpen met de deur er weer in te zetten, zodat niet iedereen zomaar naar binnen kon lopen, want dat kun je niet hebben. Ondertussen bleef die auto daar maar voor de deur staan en nog steeds wist ik niet wat ze van me moesten. Het was echt heel erg idioot allemaal. Dat is nu allemaal maanden geleden en op een gegeven moment was die auto weg en ingebroken is er ook niet meer, maar ik heb er nog steeds last van. Ik voel me gewoon niet op mijn gemak in mijn huis. Daarom dacht ik, ik ga een claim indienen. Ik naar de politie. Deze keer belde ik niet, maar ben ik persoonlijk langs geweest. Ik dacht ik laat me niet weer wegsturen. Ik heb gevraagd wie mij schaduwde, wat voor overheidsdienst en uiteindelijk kwam het hoge woord eruit: het Agentschap Grensoverschrijdingen. Ik meteen googelen natuurlijk, want ik had er nog nooit van gehoord. Geloof het of niet, zelfs Google wist niks van dit agentschap. Het duurde dus even voor ik gevonden had wie ik moest aanklagen. Nu wil ik dus wegens gestoord levensgenot een miljoen vangen. Want ik heb gewoon nergens plezier meer in, ook niet bij de Blokker. Mijn collega’s zeggen dat ik ben veranderd, schichtiger geworden, niet meer zo gezellig met de klanten als die eens om een advies vragen, dus als het even tegen zit, verlies ik mijn baan.”
Hoewel Pallas al die tijd had gezwegen, voelde ze toch de behoefte om een slok te nemen. Na het afvegen van haar mond met de rug van haar hand, zei ze:
“Zo, dat is een heel verhaal. Ik weet niet wat ik hierover zou moeten zeggen, want ik heb ook nooit gehoord over dit agentschap. Maar vreemd is het wel. Dus, meneer van Dijk, vertelt u mij eens: waarom werd mevrouw Felicitas geschaduwd?”
Meneer van Dijk stond op en nadat hij alweer zijn jasje had dichtgeknoopt, zei hij:
“Het is allemaal geheim en het is met grote weerzin dat ik hier spreek, want ik breng het land in gevaar. Mevrouw hier heeft een merkwaardig facebook-account. Ze noemt zich Lieve Lily terwijl ze zo niet heet en dan gaat een dienst als de onze denken: waarom verbergt die mevrouw haar identiteit. Een onderzoek is dan geboden. Wij willen weten wie er achter Lieve Lily schuilt. Daarbij kwam nog dat mevrouw veel facebookvrienden heeft en wij wilden weten wie daarvan bij haar op bezoek kwam. Vandaar dat posten. Ik kan u wel vertellen, die facebookvrienden zijn niet op bezoek geweest. Sterker nog, in al die weken kwam er helemaal niemand op bezoek! Dat is ook weer raar. Zou mevrouw zoveel hebben te verbergen dat ze mensen alleen buiten de deur ontmoet! U moet niet vergeten dat ze ook facebookvrienden had met Arabische namen. En dat mevrouw Felicitas soms iets in het Arabisch post.
In ieder geval: mevrouw ging alleen naar de Blokker en verder nergens naar toe. Ja, naar Albert Heijn en de bakker, daar is ze weleens geweest. Dus of ze speelde het heel sluw, of we hebben hier te maken met iemand die wel heel erg op zichzelf is. Dat is ook verdacht, dat laatste bedoel ik. Want wat gaat er om in het hoofd van iemand die heel erg op zichzelf is? Dat kan van alles zijn. Dus op een dag, toen ze net naar haar werk was gegaan, zijn we naar binnengegaan om te kijken of ze een dagboek had en om haar harde schijf te kopiëren. Een sleutel hadden we niet, dus moesten we onszelf binnenlaten. Zo gaan die dingen. Uiteindelijk hebben we niets gevonden, dus toen zijn we opgehouden met schaduwen. We hebben haar voorlopig goedgekeurd, maar dat kan veranderen als ze ons teveel lastig valt met processen. U moet begrijpen dat het allemaal in het landsbelang is. Wijlen de heer Rutte had dat heel goed begrepen en hij snapte ook, dat het niet ging werken als ons agentschap voor alles en nog wat toestemming zou moeten vragen.”
Pallas Vesuvius keek de zaal rond. Nu pas viel op dat er overal kleine mannen die bijna kaal waren zaten. Alsof ze waren gekloond. Zouden die allemaal bij dat agentschap werken?
“Ik mag wel zeggen, meneer van Dijk, dat ik dit heel merkwaardig vind. Als ik dit agentschap moest toetsen aan de Grondwet, zou ik tot het oordeel komen dat zoiets niet kan, dat zoiets heel erg is, in de richting van een dictatuur zelfs. Wat is er toch aan de hand in deze wereld dat overheden bescherming verwarren met intimidatie? Het laatste woord is hierover nog niet gezegd, want ik breng dit hogerop. Wat de schade-eis betreft: die ken ik toe, en wel het hele miljoen! En betalen voor volgende week vrijdag, anders volgt een dwangsom van honderdduizend euro per dag!”
Ze sloeg met haar hamer op tafel en stond op. Patricia Felicitas glunderde en zwaaide naar haar. Meneer Van Dijk pakte zijn tas in, duidelijk minder tevreden.
Daar hoor ik nog meer van, dacht Pallas. Het was zaak om met wat mensen te bekijken wat er aan de hand was. Misschien waren er meer van dit soort vreemde agentschappen en die moesten verdwijnen.

 

6.
Ondertussen was het oktober. Ook op Lesbos werd het wat frisser. De wind kwam van het Oosten en zoals iedereen weet, was het daar, in het verre Siberië, echt koud.
Halbe Zijlstra en Mark Rutte zaten voor hun tent. In het voorjaar was het al druk geweest in het kamp, maar nu was het terrein helemaal overvol. De andere Europese landen lieten namelijk niemand meer binnen. Als de Grieken ter sprake brachten dat de toestand onhoudbaar werd, zeiden de vertegenwoordigers dat ze de mensen maar terug moesten sturen naar Turkije, want dat was de afspraak. Dat veel mensen vanuit Libië kwamen, deed niet ter zake.
Vrijwilligers uit alle landen hielpen het een beetje leefbaar te houden, al was dat moeilijk. Zoveel mensen op een kluitje, dat gaat op een zomerse dag in Zandvoort al niet goed, laat staan bij vluchtelingen, die onzeker waren over hun toekomst en helemaal niets meer hadden.
“Ik zou wel een kacheltje willen, hier,” zei Rutte. “Mijn zomersweater is niet meer voldoende. Hoe moet dat straks in de winter?”
“De winter? Denk je dat we hier dan nog steeds zitten? Ze zullen ons toch wel laten doorreizen binnenkort? Het is bespottelijk dat we hier nu al een half jaar zijn.” Halbe Zijlstra droeg een baard, omdat hij geen zin had om iedere keer in de rij te staan om zich te scheren. De frisse VVD-voorzitter was slechts met moeite in hem te herkennen.
“Als het een half jaar duurt, kan het ook een jaar duren. We moeten maar berusten, want wat we ook zeggen, ze geloven ons niet.”
Halbe sloeg met zijn vuist tegen de tent.
“Ik heb er genoeg van. En het is schandalig dat onze partijgenoten het niet voor ons opnemen. Ze hebben gewoon de macht overgenomen, het is meer dan erg! En ik ga er wat aan doen. Vandaag moet de ambassadeur langskomen.”
“Die wil niet, die stuurt steeds zijn assistent. Je moet het van de zonnige kant zien, Halbe. Alleen zo blijft het leefbaar. En je kunt niet ontkennen dat we een ervaring rijker zijn.”
“Een ervaring die ik graag had willen missen.”
Rutte reageerde niet, maar keek breed glimlachend voor zich uit.
Zijlstra ging naar het gebouw waar een telefoon was. Zijn mobieltje was uiteraard in beslag genomen, net als al zijn andere spullen, dus hij was geheel afhankelijk van de voorzieningen van het kamp. Het nummer van de ambassadeur kende hij uit het hoofd en dat was maar goed ook, want, toen hij eindelijk aan de beurt was, stond er een hele rij wachtenden achter hem.
“Met Halbe Zijlstra,” zei hij, toen er werd opgenomen aan de andere kant. “Ik wil graag de ambassadeur spreken.”
“Dat gaat zomaar niet. Heeft u een afspraak?” De stem, waarvan hij niet kon uitmaken of die bij een man of een vrouw hoorde, klonk snibbig en nasaal.
“Een afspraak om te bellen? Nee, natuurlijk niet. Ik ben Zijlstra, de voorzitter van de VVD. Samen met Mark Rutte word ik nu al een half jaar vastgehouden op Lesbos, omdat men daar niet wil geloven wie wij zijn. Daarover wil ik hem spreken. Dat nu wat vaart achter de oplossing wordt gezegd.”
“Oh ja, die zaak. Die wordt afgehandeld door Peter Vlies, één van de assistenten. En die is op vakantie op Kreta.”
“De ambassadeur dus. Het is echt dringend. Het is ongehoord dat mensen tegen hun wil, onschuldige mensen, worden vastgehouden in verschrikkelijke omstandigheden!”
“Nou, u bent de enige niet daar. Eens kijken. De ambassadeur wordt vanuit Nederland ook nogal eens lastiggevallen over deze zaak, dus ik ga kijken of hij aan de telefoon wil komen. Een ogenblikje.”
Het ogenblikje duurde erg lang, wat ook te merken was aan het toenemende gemor achter de voorzitter. Eindelijk kwam de ambassadeur aan de telefoon.
“Caspar, beste jongen,” begon Zijlstra.
“Meneer Veldkamp voor u,” sprak de man afgemeten.
“Maar we hebben elkaar zo vaak gezien, Caspar! Weet je nog, die rondleiding bij Heineken? Toen we de voorraad hebben geproefd? Lachen was dat. De volgende dag natuurlijk niet, maar ja, zo gaat het.”
“Vertel eens, meneer..., meneer Zijlstra zegt u, zo zal ik u dan maar noemen, bij gebrek aan kennis over uw juiste identiteit.”
“Dit is mijn juiste identiteit. Is het in Nederland niet opgevallen dat wij er niet meer zijn?”
“Als u de heren Zijlstra en Rutte bedoelt, over hun verscheiden wordt nog steeds getreurd. Een noodlottig ongeval. Dat kan gebeuren in zo’n woest gebied. Ook daarom is het weerzinwekkend dat u beiden probeert hun identiteit over te nemen.”
“Maar wij zíjn het! Kom dan een keer op bezoek. Laat een DNA-test afnemen! Het wordt nu tijd dat ons lot wordt erkend en dat we naar huis kunnen. Het is hier niet leuk, helemaal niet leuk. We leven hier in verschrikkelijke omstandigheden. Nauwelijks privacy en de beursberichten heb ik al tijden niet gezien.”
“We doen wat we kunnen. Maar we staan met de rug tegen de muur. Turkije werkt niet mee. U zou moeten worden teruggestuurd, maar dat laat helaas lang op zich wachten.”
“Turkije? We willen naar Nederland! En wel snel!”
“Dat zal niet gaan. Nederland heeft zijn quotum voor dit jaar ruimschoots overschreden en in verband met het behouden en versterken van de stabiliteit in Nederland laten we niemand meer toe. Een goede dag nog. Als u het zo zwaar vindt, had u dat moeten bedenken voor u uw land verliet. De wereld is geen paradijs en gelukszoekers moeten we niet hebben in Europa.”
De ambassadeur verbrak de verbinding. Zijlstra staarde een paar seconden naar de hoorn. Toen hij langs de rij wachtenden liep, werd hij verwelkomd door kwade blikken.
Toen hij terug was bij de tent, zei hij:
“We moeten vluchten, Mark.”
“Dat kan niet. Kijk toch, al die bewakers! We komen er nooit doorheen.”
“Ik heb een plan. De voormalige vriendin van mijn tante, een nogal linkse rechter, is misschien verontwaardigd genoeg om ons te helpen.”
“Maar ze is links, zeg je. Dan wil ze ons laten rotten, denk ik. Die linkse schooiers zijn allemaal hetzelfde. Onrecht wordt alleen andere linksen aangedaan. Ons soort mensen moeten ze niet.”
“In het algemeen is dat zo, maar bij haar zou het anders kunnen liggen.”

Zo kwam het, dat Pallas Vesuvius een paar dagen later werd gebeld. De stem klonk krakerig en ver weg. Een slechte verbinding en dat in de eenentwintigste eeuw, waarin iedereen iedereen in een fractie van een seconde kon bereiken.
“Halbe Zijlstra, zeg je? Toch niet het neefje van Berthe Zijlstra, de vrouw die de liefde van mijn leven was en die me zo wreed heeft laten zitten? Die ervandoor ging met de burgemeester van Aerdenhout omdat die meer aanzien had dan ik? Die op stand wilde wonen en niet op de Catharijnesingel in Utrecht? Jij bent toch niet die Halbe?”
“Jazeker wel. Ik vond het altijd leuk als jullie op bezoek kwamen. Jullie waren zo lekker anders dan de rest, hoe moet ik het zeggen, vrijer.”
“Nou, je vader dacht daar anders over. Die probeerde ons te genezen. Ik weet nog goed hoe hij met dat Amerikaanse boek kwam aanzetten: getting straight in twelve steps! Maar jij was wel een grappig kereltje. Zo keurig ook.”
“Die Halbe ben ik. U heeft vast wel gehoord van onze verdwijning en dat wij op Lesbos zitten.”
“Het zijn twee verhalen. Het eerste dat jullie jammerlijk verdronken zijn en het tweede dat twee mannen op Lesbos, van wie wordt vermoed dat ze banden met ISIS hebben, zich voor jullie uitgeven.”
“Wij zijn het echt. Alleen wil niemand ons geloven. Ze kunnen onze identiteit niet vaststellen, zeggen ze. Hoe moeilijk kan dat zijn? Ze hoeven alleen een DNA-test te doen en ze weten het. Ik bespeur een zekere onwil. En een half jaar kamperen in deze omstandigheden is lang!”
“Dan weet je zelf eens hoe het voelt, Halbe. Zijn daar veel vrouwen die naar Europa willen voor een borstvergroting?”
“Dat was een ondoordachte opmerking van mij en daarvoor heb ik mijn excuses aangeboden.”
“Ik zal je er niet al te veel aan herinneren, maar als jij bent wie je zegt te zijn, is het mooi dat je een lesje hebt geleerd.”
“Kunt u ons helpen? We moeten hier weg. Mark had premier moeten zijn en ik had de partij naar een hoger plan moeten brengen.”
“Je weet toch dat ik niet al te veel moet hebben van die partij van jullie? Het is ikke en de rest kan stikken, maar dan verpakt in mooie woorden. Maar goed, je bent een mens in nood en vroeger heb ik je nog wel een ijsje gegeven, dus ik strijk over mijn hart. Ik zal je helpen. Ik weet nog niet hoe, maar dat komt wel. Het is hier in Nederland ook niet echt gemakkelijk op het moment, dus het kan even duren. Zeg tegen Rutte dat het oprichten van die supergeheime agentschappen een slecht plan was, een heel slecht plan.”
“Dank je, Pallas. Duizendmaal dank! Jij bent de eerste die niet meteen roept dat ik een ISIS-strijder ben die onder valse voorwendselen Nederland probeert binnen te komen!”

Toen ze had opgehangen, zonk Pallas in een stoel. Berthe Zijlstra, wat een vrouw was dat. Elegant, grote klasse en belezen. Jammer dat ze zo’n snob bleek te zijn, anders waren ze nog samen geweest. In die dagen was de wereld nog anders. Iedereen werkte aan een betere toekomst en elk weekend was er een demonstratie in Amsterdam. Als het niet tegen de oorlog in Vietnam was, was het wel tegen de plannen om kernwapens in Nederland te plaatsen. Iedereen voelde zich betrokken bij het gebeuren in de wereld. Hoe anders was het nu, nu het leek alsof de mensen op hun eigen eilandje leefden en slechts met moeite tot actie waren aan te zetten. Eigenlijk moest ze de boel de boel laten en emigreren naar Australië, om schapen te fokken ofzo, ver weg van alle onheil en gedoe.
Maar ze wist dat ze dat niet zou doen. In de eerste plaats was het maar de vraag of je in de bush bush van Australië aan goede wodka kon komen en daar kwam nog bij dat ze het drukke Westen, met al zijn gedoe en al zijn onrust, zou missen. Als je in Australië aan het schapen fokken was, kon je net zo goed meteen in je kist gaan liggen.
Een raar fenomeen toch dat leven hier op aarde. Je werd geboren en vervolgens deed je alles om in leven te blijven, terwijl je zeker wist dat je uiteindelijk zou sterven. In dat leven wilde je een soort van doel. In ieder geval wilde je je enigszins nuttig voelen. Maar het was niet bepaald zo dat je na je dood nog eens terug kon denken aan je fijne en nuttige leven. Je bestond niet meer. Je had er net zo goed nooit kunnen zijn. De meeste mensen die jou overleefden, zouden je binnen twee weken vergeten. Een enkeling zou er iets langer over doen.
En toch kan ik me niet los maken van het idee dat ik wat moet doen tegen al dat idiote gedoe, dacht Pallas. Het is niet om aan te zien, de idiotie.
De kleine Halbe bleek een rechtse bal geworden te zijn en dat was niet verwonderlijk als je wist waar hij vandaan kwam. Erg gevoelig was hij ook niet. Hij had geen idee van het lot dat andere mensen trof. Armoede was de schuld van de mensen zelf en vluchtelingen waren gelukszoekers die hun borsten kwamen vergroten. Ja, dank je de koekoek. Mensen stappen in een wankele boot met een groot risico om te verzuipen, alleen omdat ze vonden dat hun borsten niet aan de normen voldeden. Dat zo’n jongen, die toch echt niet dom was, zo kon denken, daar kon ze met haar hoofd niet bij.
Toch kon ze hem niet op Lesbos laten zitten. Hij had zijn lesje wel geleerd. Tenminste, dat zou je denken, maar mensen als Halbe dachten anders. Het onrecht dat hen werd aangedaan, was voor hen iets anders en veel erger dan het onrecht dat anderen trof. Dat laatste was hun eigen schuld, het eerste niet.
Goed, het was tijd dat ze een plan maakte. Moira ten Velde zou kunnen helpen. Haar broer had een zeewaardig jacht.

In Lage Vuursche was het nog drukker dan normaal. Hoewel het inmiddels oktober was, en de herfst zich flink liet gelden, kwamen er dagelijks toeristen in het plaatsje. Dat was te danken aan de Koningin-Moeder Beatrix, die zich steeds vaker liet zien, vooral in het Pannenkoekenhuis. Daar ontmoette zij haar nieuwe vriendinnen.
“Ik ga straks nog even naar het dorp, Anaxia,” zei ze, terwijl ze haar haar in de zo typische Beatrix-stijl kamde. “Ga je mee of is dat beneden je stand.”
“Ik ga mee, natuurlijk, maar ik vind wel dat je moet oppassen met wie je je inlaat, Hare. In de bladen staan steeds vaker foto’s van jou, terwijl je, in bepaald onmajesteitelijke pose, aan het kletsen bent met één van de bezoekers van het Pannenkoekenrestaurant.  Je hebt de plicht het koningshuis te dienen. De mensen moeten tegen je op blijven kijken. Het spijt me dat ik het moet zeggen, maar je begint een beetje te lijken op je moeder, met haar neigingen om een gewoon mens te zijn.”
“Ik ben geen koningin meer Anaxia. Mijn hele leven heb ik een rol gespeeld, en nu, aan het einde, wil ik dat niet meer.”
“De rol is er een die levenslang moet worden gespeeld. Het is een noodzakelijke rol omdat de mensen moeten blijven geloven in de monarchie. Anders vervalt het land in chaos. Kijk maar naar wat er gebeurt in landen met een president. Trump, Erdogan, autocratische griezels zijn het. In Afrika heb je er daar ook een stel van. Meer dan verschrikkelijk wat die mensen uithalen en dat komt allemaal, omdat zo’n president geen getrainde familie achter zich heeft staan, en geen adellijke hofhouding!”
“Jij bent een echte conservatief, Anaxia. De monarchie blijft hier wel, en zo niet, dan is het jammer. Het is toch al belachelijk dat die in 1813 is ingesteld, uitgerekend op een moment dat er veel koninklijke hoofden sneuvelden. Ja, kijk maar niet zo verbijsterd, dat is hoe ik erover denk en hoe ik er altijd over heb gedacht. Ik heb dat uiteraard voor mij gehouden, maar ik kan je vertellen dat veel mensen in de familie er zo over denken.”
Anaxia sloeg de hand voor de mond.
“Toch niet Willem-Alexander?” fluisterde ze.
“Hij ook. Hij doet zijn plicht, en hij zal nooit zeggen wat ik zojuist heb gezegd, maar hij ziet die plicht in hetzelfde licht. Het is achterhaald, ouderwets en we zetten het alleen door omdat het goed gaat. Never change a winning team. Nou, ga je nog mee? Het is tijd dat we gaan. Annie komt altijd een kopje theedrinken om deze tijd.”
“Dat bedoel ik nu. U hoort niet om te gaan met mensen als Annie. Ze is vulgair!”
“Ze is een nieuwe vriendin. Ze mag dan niet weten hoe je het bestek neerlegt, maar ze heeft een hart van goud en ze is onzelfzuchtig.”

Even later zaten Beatrix en Anaxia op het terras van het Pannenkoekenhuis. Het was frisjes, maar er stond een zonnetje waardoor het toch aangenaam was. Annie, een vrouw van de klok, kwam aangelopen.
“Ha, die Bee! Ook maar eens een ommetje gemaakt? Het is een prachtige dag vandaag, vind je niet? We moeten het ervan nemen, hoor, want voor je het weet, zitten we midden in de herfst met storm en regen en noem maar op.”
“Zo is het maar net, Annie. We nemen het ervan. Ze hebben vandaag die zelfgemaakte appeltaart. Zullen we die nemen?”
“Ja!” Annie plofte op een stoel neer. Anaxia glimlachte minzaam naar haar.
Terwijl ze zaten te genieten van appeltaart met slagroom bij een kopje Earl Grey naderde reed er een vrouw op de fiets door de straat. Ze stopte bij het terras van het Pannenkoekenhuis, parkeerde haar fiets en stapte op Beatrix af.
“Goedemiddag, Majesteit. Wat een toeval dat ik u hier tref!”
Beatrix keek haar aan.
“Met wie heb ik het genoegen?”  Even was ze bang dat ze last had van de eerste symptomen van dementie, want ze kende de vrouw niet.
“Ik ben Pallas Vesuvius, rechter in Utrecht. Zowel civiele als strafzaken. En het is niet helemaal toevallig dat ik hier ben. Ik kom u om een gunst vragen.”
Beatrix schoof wat achteruit. Als je koningin bent geweest, zijn er altijd mensen die om een gunst vragen. Als je koningin bent ook trouwens.
“U heeft gehoord van de heren Zijlstra en Rutte, die vast zitten op Lesbos, omdat niemand gelooft wie ze zijn?”
“Uiteraard. Ik snap er niks van. Ik heb de heer Rutte uiteraard vaak ontmoet, en hij is het, die man die op Lesbos zit, bedoel ik. Niemand kan die glimlach nadoen. Dat lukt eenvoudigweg niemand. Hij is het. Die andere jongen ken ik niet zo goed, maar dat zal echt wel Halbe Zijlstra zijn.”
“Ik denk dat enkele ambitieuze VVD-ers ze willen dumpen, zodat ze zelf de macht kunnen overnemen. Zo gaat dat in die partijen. Een en al ambitie en onderlinge kift.”
Beatrix knikte.
“En Halbe is een neefje van een voormalige vriendin van mij. Ik ben hem iets verplicht. Waarom weet ik eigenlijk niet, want het is een echte bal zonder enig idee hoe het eraan toegaat in de wereld. Het zal zijn omdat ik hem nog als kleine jongen op schoot heb gehad en hem weleens een ijsje heb gegeven. Mensen die je als kind hebt gekend, blijven altijd kind.”
Beatrix knikte. Ze dacht aan Willem-Alexander, die vijftig was, maar over wie zij zich nog vaak zorgen maakte.
Zou hij zich niet eenzaam voelen, zo als koning? Kon hij wel de juiste beslissingen nemen? At hij wel goed?
“Ik begrijp niet wat ik eraan zou kunnen doen,” zei ze. “Ik spreek de bewindslieden niet meer. En mijn zoon, nu ja, ik wil hem niet in moeilijkheden brengen.”
“U heeft de Groene Draeck. En u bent lid van de koninklijke familie. Ik dacht zo, dat we best met de Groene Draeck de territoriale wateren van Griekenland zouden kunnen binnenvaren en dat we de twee heren zouden kunnen meenemen.”
“Een belachelijk idee!” bracht Anaxia uit. “U probeert de koningin-moeder te verleiden tot een criminele daad! Ze weet haar plaats! Ze heeft niets in te brengen en als ze dat wel probeert, komt de hele familie in moeilijkheden!”
“Welnu Anaxia, jij hebt een hoge pet van mij op, moet ik zeggen. Maar ach, ik had het kunnen weten. Wat is een vorstin in deze dagen meer dan een symbool.”
Beatrix keek kwaad voor zich uit. Een paar minuten lang durfde niemand wat te zeggen.
“Dat is toch beneden alle peil!” zei ze. “Ik een symbool? Ik, die al die formateurs heb ontvangen, die Geert Wilders moest dulden! Ik, die, achter de gordijnen weliswaar, verschillende crises heb weten af te wenden! Weten jullie wel hoe moeilijk het is om iemand op stijlvolle wijze de huid vol te schelden? Nee, dat weten jullie niet! En jij al helemaal niet, Anaxia. Misschien ben ik in een beschermde omgeving opgegroeid, maar jij hebt helemaal niet om je heen gekeken.”
“Hare toch...” begon Anaxia.
“Niks Hare toch! Ik wil het nu weleens gezegd hebben. Mijn leven was zwaar, met al die hielenlikkers om me heen. Ja, jij hebt me altijd terzijde gestaan, Hare, maar als ik een volksvrouw was geweest, zoals Annie, had je me niet zien staan.”
“Nee, natuurlijk niet. In onze kringen...”
“Niks in onze kringen. Mijn kring is de jouwe niet. Jij stamt van een familie af die zich tegen elke tijdgeest keerde en maar bleef hangen aan het oude! Aan dat Middeleeuwse instituut van landbezitters. Zelfs toen er geen land meer was, zelfs toen jullie allemaal droogvoer moesten eten omdat alles in het landgoed ging zitten en jullie te trots waren om toe te geven dat het niet meer ging. Daar kwam nog bij dat de meesten van jullie niks konden omdat je er niet op was voorbereid om je eigen brood te verdienen. Eeuw na eeuw teerden jullie op de zak van anderen! En nog besta je het om te geloven dat je meer ben dan al die anderen die het fundament onder dit land zijn!”
Anaxia stond op.
“Hare! Traditie, daar gaat het om! Mijn familie stamt uit de twaalfde eeuw en misschien is zij zelfs ouder! Een roemrijk geslacht. De Van Bunnik tot Zeist via Soests hebben altijd hun steentje bijgedragen. Dat jij mij nu moet beschuldigen van leegloperij. Ik, die altijd alles voor jou gedaan heeft. Om de eer, om het gewin, omdat de vorst een gevolg verdient. Ik weet het goed gemaakt, ik verlaat vanavond nog het kasteel. Ik keer terug tot mijn familie.” Ze liep met ferme passen het bos in.
“Oh jee,” zei Pallas. “Als mijn vraag nu maar niet heeft geleid tot de breuk van een vriendschap.”
Beatrix wuifde haar opmerking weg.

“Ze gaat naar huis en drinkt een oude cognac. De hele dag heeft ze last van haar kater. Tegen de avond komt ze haar excuses aanbieden. Die familie van haar heeft niet veel meer. Een neef leeft nog in een vervallen landhuis. De rest woont net als de meeste mensen in een rijtjeshuis. En ze noemen zich meestal Van Bunnik, want die hele riedel aan namen klinkt nogal bespottelijk als je elke dag gewoon op kantoor zit.”
Pallas lachte.
“Maar om op je verzoek terug te komen, dat even werd verstoord door dit incident: ik wil wel met De Groene Draeck naar Lesbos. Veel plaats is er niet, het is echt een plezierjacht. Het is zeewaardig op voorwaarde dat je een goede kapitein meeneemt. We nemen de twee heren mee terug en dan zullen ze daar bij de VVD nog raar op hun neus kijken.”
“Ik dacht dat we de rest van de mensen daar ook maar moesten meenemen.”
Beatrix dacht even na.
“Die kunnen dus niet op de Groene Draeck. Alex heeft nog wel wat vrienden van vroeger, van de Marine, misschien kan hij wat regelen. Misschien heeft een ervan nog een oud schip ergens, of een nieuw dan, als het maar niet van de Marine is natuurlijk, want dan is het politiek.”
Pallas stond op.
“Ik verheug me erop met u samen te werken, Majesteit. Ik hoor nog van u.”
Beatrix knikte.
“Kom zondagmiddag theedrinken op Drakensteyn. Dan weten we waarschijnlijk meer.”

In het torentje werd er een voeten-op-tafel bijeenkomst gehouden. Bente Becker had dit zo ingesteld omdat ze vond dat informeel overleg tot betere resultaten leidde. Zo bracht ze het tenminste. In werkelijkheid wilde ze deze vorm omdat er dan geen notulen werden gemaakt. Tenslotte kon alles wat werd opgeschreven tegen je worden gebruikt.
“De ambassadeur is bij die twee bedriegers op Lesbos geweest,” begon ze. “Ik vind dat we hem dat moeten verbieden. Het geeft een verkeerd beeld als een Nederlandse vertegenwoordiger zich met dergelijke individuele zaken inlaat. Straks gaat iedereen zich voor een omgekomen Nederlander uitgeven. En dan hebben we de poppen aan het dansen. Mensen geloven ze, weten jullie dat? Dat zag ik gisteren op televisie. Zo’n man van de straat zei dat ze het echt waren en dat de regering er wel een voordeel bij zou hebben om ze daar te laten zitten.”
“Bente, doe nou niet of we achterlijk zijn,” zei Alexander Pechtold. “Iedereen weet dat het om Halbe en Mark gaat. En dat jij er alle belang bij hebt om te doen of het niet zo is. Ik speel het spel wel mee, als je onze afspraken blijft nakomen tenminste, maar laten we open kaart spelen. Zeker bij een voeten-op-tafel meeting.”
“Als je het zo zegt, lijkt het net of we iets crimineels doen. Je moet niet altijd zeggen wat je denkt. In ieder geval wil ik van die twee af. Een paar commando’s moeten ze wegwerken.”
“Wat? Wil je ze laten vermoorden?”
“Nee, niet persé. Ik dacht aan een één of andere uithoek. Een kamp in Kenia ofzo, waar wij hier niet naar omkijken.”
“Dan zoeken ze ook de pers op. Die weten ze wel te vinden.” Pechtold keek geamuseerd naar Becker.
“Welnee, die vinden ze niet. En zo onderhand zullen ze danig zijn verzwakt, want echt gezond word je niet van dat bakken in de zon.”
“Aha, daar heb ik je! Jij zegt altijd dat het daar prima is, dat die mensen niets te klagen hebben en dat ze al helemaal geen reden hebben om naar Nederland te willen. En nu zeg je zelf dat het daar niet best is. Ik zeg, een coulanter vreemdelingenbeleid.”
“Met de voeten op tafel zeg je andere dingen dan je formeel zou doen. Zo gek is dat toch niet? Jij bent toch ook niet echt voor die idiote referenda? Dit land kan niet meer instroom hebben. Dat werkt destabiliserend en omdat wij de grootste zijn, krijgen wij onze zin. Zo werkt dat nu eenmaal.”
Pechtold schudde zijn hoofd.
“Die jeugd van tegenwoordig…Een en al doortraptheid en jullie schamen je niet eens!”
“Wij zijn pragmatisch, wij lopen tenminste niet met het hoofd in de wolken zoals jullie babyboomers. Wij zijn oprechter: het gaat om onszelf, ja, en dat is voor iedereen zo, alleen staat het, volgens jullie dan, niet netjes om daarvoor uit te komen.”
“Als je zo doorgaat, stuur ik aan op de val van dit kabinet. Laten we het zo zeggen: ik houd mijn mond over Rutte en Zijlstra als jij je voorstel om hulp aan illegalen strafbaar te maken intrekt.”
“Je chanteert me.”
“Noem het zoals je wilt, maar denk goed over de gevolgen na. En nu heb ik genoeg van die voeten op tafel. Ik heb nog wat te doen op het ministerie. Gegroet, Bente. Je bent een secreet!”

 

Pallas sloot de ramen van haar woonkamer, want er was veel verkeer op de Catharijnesingel. Waarschijnlijk was er weer eens een route omgelegd, dat gebeurde om de haverklap. Al jaren was Utrecht één grote bouwput en het zag er niet naar uit dat er binnen afzienbare tijd een einde aan kwam.
Medusa lag voor de kachel, hoewel die er alleen voor de sier was, sinds Pallas centrale verwarming had laten aanleggen. Het dier lag genoeglijk te zuchten. Zo had ze het het liefst: de baas thuis, af en toe een kleine wandeling en even stoeien met Punkie.
Wat een leven, dacht Pallas, zo ongecompliceerd. Waarom maken wij mensen alles toch zo moeilijk. Voor haar op tafel lag een zeekaart. De Groene Draeck was zojuist opgeknapt en kon best een aardige zeereis aan. Maar ze zouden snel moeten vertrekken. Bij de golf van Gibraltar was het gevaarlijk, later in het jaar. Het zou uitkijken worden. Bij Lesbos moesten ze maar doen alsof ze op vakantie waren. Het zou handig zijn als Beatrix zich als Koningin-Moeder opstelde, dan deden die Grieken vast niet moeilijk. Hopelijk zou het Beatrix lukken een flink schip te strikken voor de overige vluchtelingen. Het zou lastiger worden dat in een Griekse haven te krijgen, maar daar zouden ze wel wat op vinden.

De volgende avond zat Beatrix rustig te lezen in haar persoonlijke salon op Drakensteyn. Niemand, behalve Anaxia, kwam daar ooit. Bezoek ontving ze in de grote salon. Dat was vroeger al zo geweest, toen zij hier met man en kinderen woonde.
Anaxia kwam binnen. Haar haren hingen vet langs haar gezicht, ze had wallen onder de ogen en ze zag bleek.
“Zo, Anaxia, ben je een beetje bijgekomen?” Beatrix keek niet op van haar boek.
“Mijn excuses, Hare. Ik ben te ver gegaan met de voortreffelijke cognac die ik gisteren in de kelder heb gevonden. Een uit 1957. Toen wist men nog wat ons soort mensen wilde drinken.”
“Eentje na een fors diner, dat was zo’n beetje de gedachte. Is er nog wat over?” Beatrix sloeg haar boek dicht.
Anaxia schudde het hoofd.
“Het was te lekker en bovendien was ik overmand door emoties. Laat ik zeggen dat ik in verleiding werd gebracht.”
“Welnu, dat gebeurt wel vaker. Maar hoe denk je er nu over? Ga je nog verhuizen trouwens?”
“Nee, ik blijf. Ik mag mijn plichten niet verzaken. Ook niet bij verschil van mening. Het is niet mijn mening die ertoe doet, overigens, maar de jouwe.”
“Zo is het maar net. Het zou goed zijn als je meeging naar Lesbos. Verandering van omgeving doet je goed en bovendien zie je dan eens hoe mensen in andere omstandigheden leven.”
“Ik heb het niet zo op die Rutte. Hij glimlacht me te veel.”
“Dat doet hij ook, maar dat is nog geen reden om hem daar te laten zitten. En je moet bedenken dat we avond aan avond geweldige televisie hebben als hij terug is. De VVD ontploft en daarvan zal nauwkeurig verslag worden gedaan.”
Anaxia klapte in haar handen.
“Ja! Net als toen met de LPF! Elke avond rollebollende partijleden op de buis!”
“Het wordt beter, geloof mij maar!” Beatrix stond op. “Ik ga thee maken. Volgens mij zal dat je goed doen.”

8.
Pallas Vesuvius wandelde met Medusa langs de Catharijnesingel. Het was na zessen op dinsdagavond, dus het was rustig. Ze hield van dit tijdstip van de dag, waarop alle waanzin en alle hysterie oplosten in een gezapige stilte. Er gebeurde niets en er zou nooit wat gebeuren, zo voelde het.
In de verte zag ze Punkie aankomen, met zijn baas, die zoals gebruikelijk op zijn mobiel keek.
Toen hij bij vlakbij haar was, en Punkie en Medusa aan het spelen waren, zei ze:
“Jij bent vast heel handig met zo’n mobieltje, hè?”
De jongen keek verdwaasd op. Kennelijk was hij er niet aan gewend dat geluid uit het echt kwam. Toen hij door had, dat Pallas tegen hem sprak, knikte hij.
“Zou jij kunnen opzoeken welke routes de douane op zee neemt, morgennacht?”
“Cool,”  zei hij. “Gaat het om een drugstransport?”
“Nee, natuurlijk niet, jongeman. In de eerste plaats ben ik rechter en rechters houden zich niet bezig met dergelijke zaken en in de tweede plaats, stel dat ik een crimineel was, zou ik zoiets niet aan een wildvreemde vragen. Nee, het gaat om een nobele zaak, waarbij het desalniettemin van belang is om de douane te vermijden.”
De jongen knikte en begon op zijn toestel te tikken.
“Welke route is van belang? Ik zie hier dat ze morgennacht vooral ten noorden van Nederland controleren. Ze verwachten zeker een transport via Noord-Engeland of vanuit Scandinavië.”
“Mooi zo. Dat is precies de andere kant uit. En richting Spanje, zeg maar, hoe zit het daar?”
“Tamelijk rustig. Omdat ze dus allemaal in het Noorden nodig zijn. Denk ik hoor.”
Hij liet zijn hand, met het mobieltje zakken en keek Pallas aan. Mooie ogen had hij. Lief ook.
“Maar waar gaat het over? Het is best wel maf om dat aan mij te vragen. Ik heb u nog nooit gezien.”
“Nou, ik zie jou elke dag, met Punkie, die verliefd is op mijn Medusa. In ieder geval: het is supergeheim. Het is legaal. Nou, misschien niet volgens de letter van de wet, maar wel volgens de geest ervan. Dat is alles wat ik je kan vertellen.”
“Een soort protestdaad?”
“Zo zou je het kunnen noemen, al is het misschien niet helemaal de juiste benaming. En nu moet ik zwijgen, want ik heb al te veel gezegd.”
Hij kwam een stap dichterbij en fluisterde:
“Ik ben een hele goede hacker. Echt waar. Heeft u een hele goede hacker nodig?”
Dat zou misschien van pas kunnen komen, dacht Pallas. Vooral op de terugweg was het van belang dat ze ongestoord Nederland konden bereiken. En misschien zou deze knul in de gaten kunnen houden wat er zoal op zee was.
“Misschien wel. Kom met me mee naar huis. Ook leuk voor Medusa en Punkie, dan kunnen ze nog even samen spelen.”

“Goh, te gek!” bracht Tim uit, toen hij het hele verhaal te horen had gekregen. “Ik bedoel, ik moet die Rutte niet, maar het is onrechtvaardig dat ze hem daar vasthouden. En voor al die andere mensen is het ook te gek.”
Punkie blafte. Medusa gromde. Tussen hen in lag een bal, die ze allebei wilden hebben. Pallas stond op en gooide de bal door de kamer.
“Morgennacht vertrekken we. De oude koningin-moeder, haar hofdame, Moira ten Velde en jij en ik. Op de terugweg wordt het wel wat krap, maar Rutte en Zijlstra zullen blij zijn dat ze bevrijd zijn.”
“En dat andere schip dan? Dat de rest meeneemt? Dat valt wel erg op en dat kan moeilijk onder de radar varen.”
“Nee, maar ik dacht zo, een handige jongen als jij zou die radar een beetje kunnen misleiden. Dat het schip zich voordoet als een schip dat ze toch al verwachten.”
Tim veegde langs zijn niet bestaande baard.
“Dat is wel een uitdaging,” zei hij. “Een mooie kans. Bij zoiets kun je echt laten zien wat je kunt.”
“Dat zou ik ook denken,” zei Pallas. “Zeg, mag Punkie vannacht hier blijven? Hij is zo gezellig met Medusa.”
“Ik vind het best. Dat zou ook handig zijn, want dan kan ik vanavond nog rustig wat uitdokteren.”
Tim verliet Pallas’ woning en Punkie keek niet op of om.
“De loyaliteit is bij jullie ver te zoeken!” zei Pallas tegen de twee honden, die nu bij elkaar in de mand lagen. Maar de dieren reageerden niet.

“Maar moeder,” begon Willem-Alexander. “Als u dat gaat doen, brengt u mij in moeilijkheden. Dan heeft de koning zich met politiek bemoeid en u weet hoe gevoelig ze daarvoor zijn. Dan krijg je al die Kamervragen en dat soort dingen!”
“Ja, moeder,” stemde Maxima in. “Ik denk dat Alex gelijk heeft. Het is niet goed voor hem en hij moet nog lang mee.”
“En toch doe ik het,” zei Beatrix. “Ik wil eindelijk eens iets doen dat ik helemaal zelf heb bedacht. En ik doe het, Alex, niet jij. Ik vraag jou toch niet om aan het roer te staan van De Groene Draeck? Trouwens, ik heb dat jacht gekregen, van het Nederlandse volk. Het is helemaal van mij alleen.”
“Daar zegt u iets.” Willem-Alexander sprong op. “U heeft het gekregen van het Nederlandse volk, en dat volk heeft het schip aan het koningshuis gegeven. Ze geven toch niet iedere willekeurige jarige een schip? Dus ik heb er wel wat over te zeggen waarvoor het wordt gebruikt.”
“Binnenkort dus om Zijlstra en Rutte op te halen. En als jij die Arendt-Jan nu even belt om dat grote schip te regelen, houden we er over op.”
“Moeder, u maakt het Alex veel te moeilijk. Denk toch ook eens aan hem, u heeft geen idee in welke positie hij is.”
“Oh nee? Ik heb tientallen jaren zelf in die positie gezeten, Maxima, of was je dat vergeten?  Ik weet maar al te goed van zijn positie en dat het is juist een uitdaging dat je die grens over gaat, de grens steeds opnieuw opzoeken. Maar Alex is nooit van de risico’s geweest. Ik heb gesproken, Alex. Zo ga ik het dus doen: morgennacht vaar ik doodstil uit met de Groene Draeck en het schip van die Arendt-Jan van jou neemt de tegenovergestelde route. Over de Noord!”
“Dat is wel erg om, hoor, moeder. Ik weet niet of ik hem daartoe kan bewegen.”
“Laten we afspreken, dat dat precies is wat jij gaat doen. Hem daartoe bewegen. Deze actie moet slagen. Er is geen andere optie.”

9.
Zo kwam het dat in een donkere nacht in oktober De Groene Draeck stil over het IJ voer, richting het zeegat bij IJmuiden. Het was een nacht van dinsdag op woensdag in de herfst en hoewel het schip als het ware door het centrum van Amsterdam voer, waren er niet veel mensen op de been. En als iemand De Groene Draeck had gezien, was dat niet erg geweest, want het schip was onherkenbaar zonder licht.
Pallas stond naast de kapitein aan het stuur.
“Nu gaat het nog wel, met die lichten van Amsterdam,” zei ze. “Maar kun je de weg straks ook nog vinden? Het is bij IJmuiden linksaf, als je dat maar onthoudt.”
De kapitein, Lies Wunder, snoof. Ze was nog jong en ondanks de kilte slechts gekleed in spijkerbroek en T-shirt.
“Wat denk je, dat ik zoiets als dit nog nooit heb gedaan? Ik heb jarenlang bepaalde lijnen tussen Columbia en Amsterdam gevaren en geloof me, dat was pas eng. Dit stelt niks voor, zo’n tochtje langs de kusten.”
De vrouw zag er niet uit of ze deel uit maakte van een drugsbende, maar tegenwoordig kon je dat niet zien. Dat wist Pallas maar al te goed. Het was het beste om er niets van te zeggen. Pallas hoopte dat de vrouw nooit tegenover haar kwam te staan in de rechtszaal.
In de kajuit had Anaxia het gezellig gemaakt.
“Mijn plicht is het om het de koningin-moeder overal naar de zin te maken,” had ze gezegd toen ze drie grote koffers de boot in sleepte. “Heerlijke voetenwarmers, want het kan koud zijn op het water, haar favoriete Earl Grey die we speciaal uit Engeland, waar men weet hoe je thee maakt, en natuurlijk een paar fijne boeken.”
De koffers namen veel ruimte in en wat er uit kwam nog meer.
“Anaxia, dat had allemaal niet gehoeven. We zijn op missie, tenslotte, niet op vakantie.”
“Jij bent comfort gewend, Hare, dus het is beter om ervoor te zorgen dat je dat krijgt. Zo hebben we het altijd gedaan.”
Tim zat in een hoek, op zijn mobiel te kijken.
“Op open zee heb je geen verbinding, Tim,” zei Moira, die gehuld in dikke trui met een boek bij de kachel zat.
“Tuurlijk wel,” zei Tim. “Ik heb de satellieten toch. Ik zit nooit zonder internet. Trouwens, ik zie beweging op het IJ. Een klein bootje. Zal niks te betekenen hebben, maar voor de zekerheid vertel ik het Pallas even.”

In de stuurhut stond de kapitein nog altijd in het zwart te staren. Veel hoefde er niet gedaan te worden als het jacht eenmaal op koers was, maar in de binnenwateren wist je nooit wat je tegenkwam.
“Een klein vaartuig in de buurt,” zei Tim.
Lies liet het roer los en keek door haar nachtkijker.
“Een rubberboot,”  zei ze. “Op stuurboord, een meter of twintig hier vandaan. Die is gek! De schepen varen zo over je heen.”
“Misschien een mens in nood,”  opperde Pallas. “Het ziet er niet uit als een douaneschip toch?”
“Je weet maar nooit,” zei Tim. “Tegenwoordig doen ze alles om te voorkomen dat er iemand Nederland binnenkomt die niet netjes langs de douane gaat.”
Lies knikte.
“Vertel mij wat. Het is vreselijk. Je moet enorm uitkijken. Nooit het vreemde vaartuig naderen want voor je het weet heb je politie aan boord. Of erger. Vooral in Zuid-Amerika kunnen er griezels tevoorschijn komen die je enteren.”
“Ach,” begon Pallas. “Het zal een dronken toerist zijn. We moeten hem gaan helpen, want stel je voor dat hij verdrinkt of overvaren wordt. Dat zou me niet lekker zitten.”
“Doe het niet!”  waarschuwde Tim. “Het is niet pluis. Of misschien is het niet pluis. Ik vertrouw het gewoon niet.”
Het bootje kwam dichterbij. Lies legde de Groene Draeck even stil. Na een paar minuten was het bootje langszij.
“Hallo,” riep een man vanuit het gele rubber. “Mag ik aan boord komen? Ik heb een paar vragen.”
“Verdomme, je had gelijk, Tim,” siste Pallas. “Het is Fred Teeven van het Agentschap grensoverschrijdingen.”
“Zal ik doorvaren?” vroeg Lies.
“Nee, dat heeft geen zin. Dan staat de douane ons op te wachten bij IJmuiden en dan komen we er niet door.”

Fred Teeven, die een behoorlijk buikje had, klom de ladder op.
“Aangenaam,” zei hij, toen hij weer op adem was. “Ik kom een korte inspectie houden. Het is niet gebruikelijk dat de Groene Draeck uitvaart terwijl wij er niets vanaf weten. Dus ik zou graag weten waar de reis naar toe gaat.”
“Naar Spanje,” zei Lies. “Ik breng Prinses Beatrix naar Spanje. Ze wou er even lekker uit, even weg van die oer-Hollandse herfst.”
“Hmmmm,”  deed Teeven. “Kan ik dat aan Hare Majesteit zelf vragen?”
“Liever niet,” zei Pallas. “Zij is al op leeftijd en ze heeft haar rust nodig. Waarschijnlijk slaapt ze al of is ze gehuld in nachtkledij.”
“Zijn er meer mensen aan boord dan prinses Beatrix?”
“Ja, natuurlijk. U denkt toch niet dat ze in haar eentje in Spanje gaat zitten verpieteren? Haar hofdame Anaxia van Bunnik tot Zeist Via Soest is bij haar en verder een jongere gezelschapsdame, Moira ten Velde.” Lies keek hem niet aan.
“Juist, ja. Het is jammer dat u mij niet wilt toelaten tot de kajuit, want zo blijft het gissen of alles wel in orde is. Ik vind het bijvoorbeeld verdacht dat er een rechter aan boord is.” Hij keek Pallas aan.
“Nou dat weer! Ik ben een goede vriendin van de koninklijke familie en meestal heb ik het daar niet over. Na al die spannende zaken van de laatste tijd heb ik behoefte aan een beetje rust. Bovendien ben ik ook de jongste niet meer, dus de warmte in Spanje zal me goed doen.”
Fred Teeven bleef zwijgend naar haar kijken.
“Het rommelt in het land,” zei hij. “Als regering hebben we eindelijk de goede instituties om de in- en uitstroom te regelen, maar er is veel sabotage. En gezien uw uitspraken, mevrouw Vesuvius, heb ik vraagtekens bij uw verklaring voor uw aanwezigheid op de Groene Draeck. U bent een Vesuvius. Uw familie staat niet bepaald bekend als vaderlandslievend en koningsgezind.”
“Zeg niets van mijn moeder of ik…” Pallas zweeg. Elk woord dat ze teveel zei, zou verkeerd kunnen worden uitgelegd en dat zou het doel van hun reis in gevaar brengen.
Nog even keek Teeven om zich heen.
“Nou, vooruit,” zei hij toen. “Voor nu laat ik het schip gaan, maar ik rapporteer er wel over. Ik geef vast een seintje aan de douane bij IJmuiden dat jullie eraan komen. Doe die lichten aan, trouwens. Het schip is niet te zien.”

Nadat hij was vetrokken, haalde Pallas opgelucht adem. Maar het was een benauwde opluchting, want de komst van Teeven had duidelijk gemaakt dat de reis lastiger zou verlopen dan ze had voorzien. Tot Zuid-Spanje hadden ze min of meer vrije vaart, maar de Middellandse Zee opvaren zou weleens lastig kunnen worden.
Ze ging de kajuit in om het aan Beatrix te vertellen.
Beatrix zat, gehuld in poolvest en dikke sokken, op één van de comfortabele banken. Het volk had in de jaren vijftig beseft dat iemand van koninklijke bloede lekker moest zitten en niet, zoals Jan met de Pet, genoodzaakt was ineengedoken te zitten, waarna het schier onmogelijk zou zijn om op te staan. Voor haar, in een speciale bekerhouder, stond een kop dampende thee.
Anaxia was weggedommeld. Dat was niet verwonderlijk met de kater van een paar dagen geleden. Op haar duurde het wel even voordat dat weer helemaal in orde was.
Pallas deed haar verhaal en tot haar verbazing begon Beatrix te glunderen.
“Maakt dit u niet ongerust, Majesteit?” vroeg Pallas.
“Zeg toch gewoon mevrouw, mevrouw Vesuvius, of zullen we elkaar tutoyeren, nu we zijn verenigd in de strijd tegen de terreur. Want het is toch terreur, dat ze die mensen daar gewoon laten verkommeren? Nee, ik ben niet ongerust, want wij zullen zegenvieren. Ik houd van de strijd. Die doet mij denken aan de tijd van mijn grootmoeder en zelfs aan de tijd van onze voorvader, Willem van Oranje, die de Nederlanden zo kranig de Opstand heeft doorgeleid!”
Ze begint steeds meer op Wilhelmina te lijken, dacht Pallas.
“Nu, dat is alleen maar goed,” zei ze. “Als u ontspannen bent, vallen we minder gauw door de mand bij een volgende controle. Het zou best kunnen dat de douane aan boord komt bij IJmuiden en dan is het belangrijk dat we allemaal kalm blijven.”

Op Lesbos werd het er intussen niet beter op. Het was te koud om in de tenten te wonen en er waren te weinig voorzieningen. De vrijwilligers deden wat ze konden, maar ze hadden niet genoeg middelen om te doen wat in feite gedaan moest worden. Er was gebrek aan alles, maar vooral aan warme kleding en dekens.
Mark Rutte zat, hoewel het frisjes was en er een stevige wind uit het Oosten kwam, voor zijn tent. Zijn lotgenoot Halbe Zijlstra was gaan douchen en dat was een onderneming die tegenwoordig de halve dag in beslag kon nemen.
Het kon voorkomen dat het warme water net op was, als je eindelijk aan de beurt was. Sterker nog: dat kwam heel vaak voor.
Nu er niemand naar hem keek, glimlachte Rutte niet. Er was weinig vrolijks aan zijn situatie. Hij dacht aan de anderen hier in het kamp, die meestal in gammele boten over zee waren gekomen. Die hadden huis en haard achtergelaten in de hoop iets van een leven te krijgen in het rijke Europa. De laatste weken had hij veel verhalen gehoord en nu twijfelde hij of hij het migrantenprobleem wel goed had aangepakt toen hij nog premier was. Had hij niet teveel over het hoofd gezien dat het echt ging om mensen in nood? Had hij zich niet veel te veel laten leiden door de anti-moslimstemming, die heerste sinds 11/9/2001? Hij vond het moeilijk om te erkennen, maar hij dacht van wel. Dat zou nog moeilijk worden om te bekennen, als hij weer terug was. Moest hij bij de VVD blijven? Of zou hij overstappen naar D66 of Groen Links? Ach, dat was een zorg voor later. Eerst moest hij zien dat hij weer terug kwam in Nederland. Van de ex-vriendin van de tante van Halbe hadden ze nog niets gehoord sinds het laatste telefoontje. Misschien liep dat op niets uit. En wat moesten ze dan? Somber staarde hij voor zich uit. Het pakket boterhammen dat die middag was uitgereikt, liet hij liggen, want de eetlust was hem vergaan. Dat was wel vaker het geval de laatste tijd. Hij was nooit dik geweest, maar nu was hij uitgesproken mager. Zou het ooit nog goedkomen? Een vreselijk toekomstbeeld doemde voor hem op: dat hij voor altijd in zo’n kamp zou wonen en niemand ooit zou zien wie hij was, dat hij oud en grijs werd en nooit meer in een regering zou zitten, of zelfs maar in de Tweede Kamer, dat hij niet de begerenswaardige posten als commissaris van een groot bedrijf of lid van de Raad van State zou krijgen omdat hij vanaf nu, of meer sinds een half jaar, helemaal niemand meer was. Dat mocht niet gebeuren, maar hij wist, na een verblijf van meer dan zes maanden op dat godvergeten Lesbos, dat dat heel gemakkelijk wel kon gebeuren. Zoveel mensen leidden een leven dat ergens was gestopt en nooit meer goed op gang kwam.
Halbe Zijlstra kwam bij de tent terug. Hij grijnsde en klopte Rutte op de schouder.
“Het gaat gebeuren, Mark. Ze zijn onderweg. Pallas Vesuvius wilde niet al te veel details vertellen door de telefoon, maar we kunnen ze binnen een paar weken verwachten. Er komt een einde aan, Mark. Echt.”
Rutte keek zijn collega aan. Als dat eens waar kon zijn. Hij besefte dat hij het geloof in een goede afloop was verloren.

10.
Annie zat voor haar huis aan de rand van het bos. Ze had een bank in haar voortuin, die was omzoomd door een groen geschilderd hek. Het was fris, maar ze wilde niet meer binnen roken, want dan kon ze elk jaar het plafond witten en de kamer behangen. Daar had ze geen zin in.
Haar huis was klein: slechts veertig vierkante meter. Ze mijmerde over kasteel Drakestein: zou het prettig zijn om door al die gangen te dwalen, die allemaal van jou waren? Haar huis was knus, dat was in zo’n kasteel vast anders. Hoog en groot en misschien koud.
Natuurlijk moest Beatrix allemaal personeel hebben. Ze was ook niet gewend om zelf dingen te doen, maar je zag jezelf niet stofzuigen in zo’n paleis. Nee, niks voor haar. Toen de kinderen nog klein waren, was het huisje weleens wat erg aan de kleine kant geweest, maar toch was het er altijd gezellig geweest. Knus. Dat was het woord.
Sinds Kees dood was, was het stil. Ze hield van kletsen. De bingo en de koffiemiddagen in het Pannenkoekenrestaurant boden wel wat afleiding, maar het was toch anders dan iemand van jezelf te hebben om tegenaan te praten. Gewoon, over niks. Dat het mooi weer was en dat de buren nieuwe vitrages hadden. Dingen die iedereen met ogen in zijn kop kon zien, maar daar ging het niet om. Dat je gezien werd, en gehoord. Dat iemand wist dat je bestond.
Als die Beatrix niet de koningin-moeder was geweest, maar een gewone vrouw uit het dorp, hadden ze misschien vriendinnen kunnen worden. Ze mocht haar wel. Veel minder stijf dan vroeger op de televisie, maar die mensen moesten natuurlijk een rol spelen. De hofdame was wat minder. Die had het hoog in de bol en die was niet van plan naar beneden te komen. Een wonder dat ze iedere keer meekwam naar de Bingoavond.
Jammer dat ze op vakantie waren. Naar Zuid-Spanje met het jacht, had Beatrix gezegd. Even lekker uitwaaien en opwarmen in de Spaanse zon. Tja, die lui konden alles doen wat ze wilden, die hoefden niet op een duizendje meer of minder te kijken.
Dat was bij haar wel anders. Voor de Bingoavond legde ze geld opzij. Bij het boodschappen doen lette ze op de aanbiedingen en ze at wat minder dan ze eigenlijk zou willen. Zo had ze meestal wel genoeg voor vijf kaarten en twee koppen koffie. Je vergokt je geld, had Fred, haar oudste, laatst nog gezegd. Ze glimlachte erom. Die jongen wist niet wat gokken was. Dan had hij zijn oom Jan moeten zien, die elke dag naar het Casino ging en op het laatst op straat terechtkwam. Ach, de jongelui maakten zich nu eenmaal snel zorgen. Ze dachten al snel dat je aan het dementeren was, en dat je je eigen beslissingen niet kon nemen.
Maar de Bingoavond, daar moest en zou ze heen. Niet eens om het winnen, maar om de spanning en de mensen.  Met Beatrix erbij was het nog leuker.
Alleen het goede doel, dat moest anders. De welgestelden helpen, welja! Zeker na de toespraak van die oudbakken Baron had ze daar geen zin meer in. Die wilde de slavernij terug. Want slavernij was het geweest. Ze dacht aan haar moeder, die zich had afgebeuld met wassen voor de mevrouwen uit de grote huizen. Kapotte handen, kapot gezicht en denk maar niet dat die krengen haar ooit wat extra’s toestopten. Een fooi die voor een hond nog te weinig was. Zo wilde die ouwe gek het weer. Eindeloze rijen slaven, zodat zij de goede schijn konden ophouden.
Met Beatrix was het op de een of andere manier anders. Die was nu eenmaal in zo’n familie geboren en die had er behoorlijk wat voor moeten terugdoen. En ze liet zich er niet op voorstaan. Zoals de Baron of Anaxia van Bunnik tot Zeist Via Soest. Kakmadam. Dat Beatrix die snob verdroeg, daar kon ze niet bij. Helemaal begrijpen zou ze die mensen nooit.
In het dorp, dat er zo lieflijk bij lag, was veel armoede. Stille armoede. De mensen die het trof, klaagden niet, maar Annie kende ze allemaal. Je zag het aan de verschoten kleren die ze droegen, aan de boodschappen die ze deden, aan de versleten goren, maar dat lukte haar wel.
Annie drukte haar sigaret uit in het schoteltje dat altijd buiten stond en ging naar binnen.