Koffie
Hoor toch, de stad ontwaakt,
doodt de nacht, die volmaakt
in mij was, zo sereen stil
zo fel en schel het gegil
van stemmen om mij heen:
brullend bralt het gemeen.
Ik omklem de zwarte mok,
troost me aan steen, de klok
dwingt mij naar wreder licht
waar, nu nog uit zicht
smerig bocht mij wacht,
plastic bekers, zacht
prevel ik voor mij uit:
laat mij toch dit uur
Alleen het zoet, niet het zuur
van koffie zonder kruit